Michael Bakoenin
Brief aan een Fransman
- II -


II

25 augustus ‘s avonds — of liever 26 augustus ‘s morgens

Laten we nog eens de algemene toestand in ogenschouw nemen.

Ik meen te hebben aangetoond, en de gebeurtenissen zullen weldra beter aantonen dan ik heb kunnen doen:

1. Dat Frankrijk in de omstandigheden waarin het zich thans bevindt, niet meer gered kan worden door de gewone middelen van de beschaving, van de staat. Het kan slechts aan het verval ontkomen door een opperste krachtsinspanning, door een enorme convulsieve beweging van de hele natie, door de gewapende opstand van het Franse volk.

a. De Pruisen, heel het Duitse volk als eenheidsstaat, als keizerrijk beschouwd — wat het in wezen al is — kan de enorme offers die het gebracht heeft slechts goedmaken, kan zich slechts vrijwaren voor de toekomstige, zelfs zeer spoedig volgende wraaknemingen van het vernederde, gesmade Frankrijk, door het te vernietigen, door het in Parijs de voorwaarden te dicteren voor een verderfelijke vrede.

b. Geen enkele Franse staat — keizerrijk, koninkrijk of republiek — zou ook maar een jaar kunnen bestaan na de rampzalige en onterende voorwaarden te hebben geaccepteerd, die de Pruisen hun door de dwang der omstandigheden wel zullen moeten dicteren.

c. De tegenwoordige voorlopige regering[2] — Bazaine, Mac-Mahon, Palikao, Trochu, met zijn particuliere raad: Thiers-Gambetta — kunnen dus, ook al wilden ze het, niet met de Pruisen onderhandelen zolang er nog één op het grondgebied van Frankrijk overblijft. Bijgevolg is er onder al die mannen, die vier verschillende partijen vertegenwoordigen: het schandelijke keizerrijk; het directe orleanisme (Trochu); het indirecte orleanisme oftewel de burgerlijke en vooral militaire republiek als overgang naar het herstel van de monarchie (Thiers, en Trochu ongetwijfeld ook, als de monarchie onmogelijk direct hersteld zou kunnen worden); en de echte burgerlijke republiek (Gambetta en Co.), — is er onder al die mannen een stilzwijgend bestand. Ze staken hun vlagvertoon en stellen de strijd van de verschillende partijen uit tot vreedzamer tijden, terwijl ze elkaar thans de hand reiken voor de redding van de eer en de integriteit van Frankrijk.

d. Zij zijn allen oprecht patriotten van de staat. Op vele punten verdeeld, zijn zij op één punt volkomen verenigd: ze zijn allen gelijkelijk politici, staatslieden.Als zodanig hebben ze slechts vertrouwen in de gangbare middelen, in de door de staat georganiseerde gezagsorganen, en een even grote afkeer van het bankroet, dat inderdaad verval en schande voor de staat betekent, zij het niet voor de natie, voor het volk; een afkeer van opstanden, van anarchistische bewegingen van de volksmassa’s, die het eind van de burgerlijke beschaving en een zekere ontbinding voor de staat vormen.

e. Ze zouden Frankrijk dus willen redden enkel door de gangbare middelen en de georganiseerde gezagsorganen van de staat, en zo weinig mogelijk hun toevlucht willen nemen tot de woeste instincten van de verachtelijke menigte, die de exquise verfijning van hun gevoelens, van hun smaak kwetsen en, wat nog ernstiger is, hun positie en het bestaan zelf van de gefortuneerde en geprivilegieerde kringen bedreigen.

f. Ze zijn echter gedwongen er hun toevlucht toe te nemen, want de toestand is heel ernstig en hun verantwoordelijkheid ontzaglijk groot. Tegenover een geduchte en uitstekend georganiseerde macht kunnen ze slechts een leger stellen dat voor een groot deel vernietigd is, en een afgestompt, ontaard, bedorven bestuursapparaat, dat nog maar gedeeltelijk functioneert en niet in enkele dagen een macht in het leven kan roepen die het in twintig jaar niet tot stand heeft kunnen brengen. Ze zouden dus niets belangrijks kunnen ondernemen of doen, als ze niet ondersteund werden door het vertrouwen van de natie en geschraagd door de toewijding van het volk.

g. Ze zien zich er dus toe gedwongen een beroep te doen op die toewijding. Ze hebben het herstel van de nationale garde in het hele land afgekondigd, de inlijving van de burgerwachten bij het leger en de bewapening van het hele volk. Als dat alles oprecht was, hadden ze bevel gegeven onmiddellijk de wapens onder het volk te verdelen over heel het grondgebied van Frankrijk. Maar dat zou de troonsafstand van de staat betekenen, de sociale revolutie in feite, zo niet in theorie — en daar willen ze niets van weten.

h. Ze willen er zo weinig van weten dat ze, als ze moesten kiezen tussen de triomfantelijke intocht van de Pruisen in Parijs en de redding van Frankrijk door de sociale revolutie, ongetwijfeld allen, Gambetta en co niet uitgezonderd, voor het eerste zouden kiezen. Voor hen betekent de sociale revolutie de dood van alle beschaving, het einde van de wereld en bijgevolg ook van Frankrijk. En liever, zullen ze denken, liever een Frankrijk dat onteerd is, verkleind, tijdelijk onderworpen aan de onbeschaamde wil van de Pruisen, maar met de zekere verwachting dat het zich weer op zal richten, dan een Frankrijk dat als staat voor altijd vernietigd is door de sociale revolutie.

i. Als politici hebben ze zich dus het volgende probleem gesteld: oproepen tot volksbewapening zonder het volk te bewapenen, maar van het enthousiasme van het volk profiteren om onder verschillende benamingen vele vrijwillige rekruten tot het leger te doen toetreden; onder het voorwendsel van herstel van de nationale garde de burgers bewapenen (maar niet de proletariërs) en vooral de oud-militairen, om een macht te hebben die sterk genoeg is om het hoofd te bieden aan de opstanden van het proletariaat dat aangemoedigd is door de afwezigheid van de troepen; de voldoende gedisciplineerde burgerwachten bij het leger inlijven en degene die dat niet zijn en die blijk geven van te rode gevoelens, ontbinden of ontwapend laten. De vorming van vrijkorpsen alleen toestaan op voorwaarde dat ze slechts georganiseerd en aangevoerd worden door bevelhebbers die tot de geprivilegieerde klassen behoren: Jockey Club, grondbezitters uit de adel of de bourgeoisie, kortom fatsoenlijke mensen.

Waar een dwingende macht om de volksklassen onder de duim te houden ontbreekt, de patriottische vervoering van die volksklassen, die evenzeer door de gebeurtenissen als door hun obligate verklaringen en maatregelen is opgeroepen, wordt gebruikt voor het handhaven van de openbare orde, terwijl men onder die klassen de valse, rampzalige overtuiging verspreidt dat zij om Frankrijk te redden van de afgrond, de vernietiging en de slavernij waarmee de Pruisen het bedreigen, voldoende in vervoering moeten blijven om zich in staat te voelen tot de buitengewone offers die geëist zullen worden voor het welzijn van de staat, en tegelijk rustig dienen te blijven, passief, en alles volkomen lijdelijk over te laten aan de voorzienigheid van de staat en de voorlopige regering die vandaag de leiding ervan in handen genomen heeft; en dat zij al degenen die zouden proberen dat vertrouwen, die rust van het volk te verstoren, al degenen die de natie zouden willen aanzetten tot spontane daden voor het algemeen welzijn, kortom al degenen die terecht argwaan koesteren jegens de bekwaamheid en de goede trouw van de huidige regeerders en Frankrijk door de revolutie willen redden — als vijanden van Frankrijk, als agenten van Pruisen dienen te beschouwen.

j. Er is bijgevolg thans tussen alle partijen, niet uitgezonderd de roodste jakobijnen en natuurlijk ook niet de burgerlijke socialisten, die allebei beteugeld en verlamd worden door de vrees die de revolutionaire, werkelijk linkse socialisten hun inboezemen — de anarchisten of om zo te zeggen de hébertisten van het socialisme, die even hartgrondig verfoeid worden door de autoritaire communisten, door de staatscommunisten, als door de jakobijnen en de burgerlijke socialisten — tussen al die partijen, niet uitgezonderd zelfs de staatscommunisten, is er een stilzwijgende overeenkomst om de revolutie tegen te houden zolang de vijand in Frankrijk is, en dat om twee redenen:

In de eerste plaats omdat ze, daar ze allen evenzeer het Franse heil slechts zien in het handelen van de staat en in de buitensporige opdrijving van alle rechten en bevoegdheden van de staat, er allen oprecht van overtuigd zijn dat als de revolutie nu zou uitbreken, deze het afbreken van de huidige staat tot onmiddellijk, natuurlijk gevolg zou hebben, en daar de jakobijnen en de autoritaire communisten noodzakelijkerwijs noch de tijd, noch de middelen zouden hebben die nodig zijn voor de even onmiddellijke opbouw van een nieuwe revolutionaire staat, vrezen zij dat de revolutie Frankrijk aan de Pruisen zou overgeven na het eerst aan de revolutionaire socialisten te hebben overgegeven.

Het tweede punt is slechts een verklaring en een uitwerking van het eerste. Zij vrezen en verfoeien allemaal de revolutionaire socialisten, de arbeiders van de Internationale, en willen met alle geweld de revolutie tegenhouden, omdat ze voelen dat deze in de huidige omstandigheden zeker zou zegevieren.

k. Die bijzondere positie tussen twee vijanden, van wie de een — de monarchisten — gedoemd is te verdwijnen en de ander — de revolutionaire socialisten — dreigt te slagen, legt aan de jakobijnen, de burgerlijke socialisten en de staatscommunisten een harde noodzaak op: zich heimelijk, stilzwijgend te verbinden met de reactie van boven tegen de revolutie van onderen. Zij vrezen die reactie niet zo erg als die revolutie. Daar ze eigenlijk zien dat de eerste sterk verzwakt is en alleen nog maar met hun toestemming kan bestaan, verbinden ze zich tijdelijk met haar en gebruiken haar op een heel verraderlijke manier tegen de tweede.

Dat verklaart de hevige reactie die vandaag met hun instemming in Parijs heerst. Dat verklaart waarom men RocheIon wederrechtelijk gevangen houdt, gevangen durft te houden.[3] Hebt u de stomheid van de hele radicale oppositie opgemerkt, en vooral het zwijgen van Gambetta, toen Raspail zijn invrijheidstelling eiste? Alleen de oude Crémieux hield een armzalige juridische rede; de anderen, geen woord. En de kwestie was toch heel duidelijk: het ging om de waardigheid en het recht van de hele Kamer, om de waardigheid en het recht van de volksvertegenwoordiging, die in de persoon van de afgevaardigde Rochefort schaamteloos geschonden waren door de uitvoerende macht. Betekende het zwijgen van republikeins links niet twee dingen: in de eerste plaats dat alle jakobijnen Rochefort verfoeien en vrezen als een man die al of niet terecht sympathie en vertrouwen geniet bij de verachtelijke menigte; dat allen als politici (een geliefd woord van Gambetta) heel blij zijn dat ze Rochefort in de gevangenis weten; en vervolgens dat men als het ware besloten heeft geen oppositie te voeren tegen de voorlopige regering die op het ogenblik in Parijs bestaat?

l. Dat besluit is ook een natuurlijk gevolg van hun bijzondere positie: nu ze besloten hebben dat een onmiddellijke revolutie rampzalig zou zijn voor Frankrijk, en ze bijgevolg deze regering niet omver willen werpen (omdat omverwerpen zonder revolutie onmogelijk is: daar de meerderheid van de Kamer volkomen reactionair is, zou de Kamer eerst met geweld ontbonden moeten worden), zodat ze gedwongen zijn deze regering die ze verfoeien, te verdragen, zijn de radicalen te vaderlandslievend om haar te willen verzwakken, want deze regering is nu belast met de verdediging van Frankrijk, zodat haar verzwakken zou betekenen de verdediging verzwakken, de kansen op redding voor Frankrijk verminderen. Vandaar een noodzakelijk gevolg: de radicalen zijn gedwongen alle kuiperijen, de onrechtvaardigste handelingen, de zelfs de noodlottigste dwaasheden van deze regering te verdragen, stilzwijgend te laten passeren — want het is een erkende en duizendmaal door de ervaring van alle volkeren gestaafde en bevestigde waarheid dat tijdens grote crises van de staat, als de staat zich bedreigd ziet door enorme gevaren, een sterke regering, hoe slecht ook, beter is dan de anarchie die het noodzakelijke gevolg zou zijn van de oppositie die men ertegen zou voeren. Zonder de met deze regering verbonden gebreken te verbeteren, zouden de oppositie ertegen en de eruit voortvloeiende anarchie haar macht, haar gezag aanzienlijk verzwakken en bijgevolg de kansen op redding voor Frankrijk verkleinen.

m. Wat volgt daaruit? — Dat de radicale oppositie, dubbel geketend door én de instinctieve afkeer die het revolutionaire socialisme haar inboezemt, én haar patriottisme, het volkomen laat afweten en willoos aan de leiband loopt van deze regering, die ze door haar aanwezigheid, door haar zwijgen, en nu en dan ook door haar complimenten en door haar huichelachtige sympathiebetuigingen versterkt en sanctioneert.

Deze gedwongen overeenkomst tussen de bonapartisten, de orleanisten, de burgerlijke republikeinen, de rode jakobijnen en de autoritaire socialisten is natuurlijk in het voordeel van de eerste twee partijen en in het nadeel van de laatste drie. Als er ooit republikeinen geweest zijn die in het voordeel van de monarchistische reactie werken, dan zeker de Franse jakobijnen onder leiding van Gambetta. De reactionairen, die geen uitkomst meer weten, geen grond meer onder hun voeten voelen en alle goede, oude middelen, alle noodzakelijke werktuigen van de tirannie van de staat in hun handen zien stukgebroken, zijn thans uiterst minzaam en beleefd geworden Palikao en zelfs Jerome David, die gisteren zo onbeschaamd waren, zijn vandaag uiterst vriendelijk. Ze overladen de radicalen, en vooral Gambetta, met hun vleierijen en alle mogelijke blijken van hoogachting. Maar in ruil voor die beleefdheden krijgen zij de macht. En radicaal links is er geheel en al van uitgesloten.

n. In de grond van de zaak verfoeien al die mannen die vandaag de macht vormen: Palikao, Chevreau en Jerome David aan de ene, Trochu en Thiers aan de andere kant en ten slotte Gambetta, die half officiële bemiddelaar tussen de regering en radicaal links, elkaar hartgrondig en staan ze, daar ze elkaar als dodelijke vijanden beschouwen, met de meeste argwaan tegenover elkaar. Maar ondanks al hun kuiperijen tegen elkaar zijn ze gedwongen gezamenlijk op te trekken, of liever zijn ze gedwongen te doen alsof ze gezamenlijk optrekken. Heel de macht van deze regering berust thans uitsluitend op het geloof van de volksmassa’s in haar harmonische, volledige en krachtige eenheid.

Daar deze regering zich alleen kan handhaven door het vertrouwen van het volk, moet het volk beslist een om zo te zeggen absoluut geloof in die eenheid van handelen en die gelijkheid van opvattingen van alle leden van de regering hebben; want zolang het welzijn van Frankrijk wordt uitgemaakt door de staat, kunnen alleen die eenheid en die gelijkheid het redden. Het volk moet er dus van overtuigd zijn dat alle leden die deze regering vormen, al hun vroegere twisten en al hun vroegere strevingen vergeten zijn, alle partijbelangen laten rusten en elkaar zonder omwegen de hand gereikt hebben om thans alleen te denken aan de redding van Frankrijk. Het volk weet instinctmatig heel goed dat een regering die verdeeld is, die naar alle kanten getrokken wordt en waarvan alle leden tegen elkaar intrigeren, niet in staat is met kracht en ernstig op te treden; dat zo’n regering het land te gronde kan richten maar niet kan redden. En als het alles wist wat er in de schoot van de huidige regering gebeurt, zou het deze omverwerpen.

Gambetta en co weten alles wat er in deze regering gebeurt, ze zijn intelligent genoeg om te begrijpen dat de regering te verdeeld en te reactionair is om alle door de situatie vereiste kracht te ontplooien en om alle voor de redding van het land noodzakelijke maatregelen te nemen, en ze zwijgen — omdat spreken zou betekenen de revolutie uitlokken en omdat hun patriottisme zowel als hun bourgeoisisme de revolutie afwijzen.

Gambetta en co weten dat Palikao, Jerome David en Chevreau van hun positie profiteren en met Mac-Mahon en Bazaine intrigeren om het keizerrijk te redden zo dat mogelijk is, en om, zo dat niet mogelijk is, ten minste de monarchie te redden door het te veranderen in een koninkrijk onder de dynastie van de Bourbons of de Orléans; zij weten dat de te welsprekende en parlementaire Trochu intrigeert met de vader van het parlementarisme, Thiers, en met de stilzwijgende Changarnier, voor de onmiddellijke terugroeping van de Orléans. Gambetta ziet alles, weet alles, maar hij laat hen begaan, terwijl hij zelf te vaderlandslievend is om zich zelfs maar een intrige ten gunste van de republiek te veroorloven. Hij drijft die vaderlandslievende zelfverloochening zo ver, dat hij zelfs zijn nieuwe vrienden van de bonapartistische reactie, almachtig geworden sinds de gebeurtenissen hun onvermogen om Frankrijk te regeren hebben aangetoond, toestaat de republikeinse partij te vernietigen en te onthoofden door haar twee voornaamste kranten te verbieden, le Réveil en le Rappel,[4] de enige die de waarheid durfden te zeggen over de gebeurtenissen die Frankrijk en zijn bewoners overkomen.

De officiële leugen is thans meer dan ooit aan de orde van de dag in Parijs en in heel Frankrijk. Men bedriegt het hele volk schaamteloos en stelselmatig over de werkelijke stand van zaken. Op het moment dat het Franse leger verslagen en voor meer dan de helft vernietigd is, terwijl de Pruisen hun zegevierende opmars naar Parijs voortzetten, komt Palikao in de Kamer over de overwinningen van Bazaine spreken en herhalen alle kranten van Parijs die leugens, terwijl ze de waarheid weten — alles uit liefde voor het vaderland, want het wachtwoord is thans in het hele land Frankrijk redden door de leugen. Gambetta en co weten dat allemaal en niet alleen zwijgen zij, maar ze bekrachtigen de officiële leugen door de huichelachtige betuigingen van een vertrouwen en een vreugde die ze in de verste verte niet voelen. Waarom doen zij dat? Omdat ze ervan overtuigd zijn dat als het volk van Parijs en van heel Frankrijk de waarheid wist, het massaal zou opstaan... dat zou de revolutie betekenen; en uit patriottisme zowel als uit bourgeoisisme willen zij de revolutie niet.

De door de Kamer en de Senaat aangenomen en tot wet gemaakte bewapening van het volk, van de nationale gardes en burgerwachten heeft helemaal niet plaats. Het Franse volk blijft volkomen ongewapend tegenover de buitenlandse inval. Gambetta en co kunnen het niet ontkennen, omdat zelfs de reactionaire kranten van Parijs het zeggen. Dit is wat la Presse van 24 augustus zegt:

‘De burgerwacht is nauwelijks in één derde van de departementen georganiseerd: de plaatselijke nationale garde is nergens bewapend behalve in Parijs.’

En in een ander artikel:
‘Er zijn bij de bestuursinstanties erbarmelijke tradities, verouderde voorschriften. We zien aan de ene kant de administratieve sleur en te vaak de zwakheid van geest van bepaalde hooggeplaatste ambtenaren, en aan de andere kant het vurige in vastberaden enthousiasme van de volksmassa’s... Hoofden van dienst, te weinig opgewassen tegen de ernst van de omstandigheden, schijnen de hindernissen en de vertragingen te vermenigvuldigen door hun eindeloze papierrommel en de slechte manier waarop ze de volksmassa’s ontvangen.

Ziedaar wat er in de provincies gebeurt. In Parijs, dat bedreigd wordt door het verschrikkelijke gevaar, in Parijs is het in de ogen van die slappe republikeinen net zo. Dit is wat ik gevonden heb in een Adres van het derde kiesdistrict van Parijs aan generaal Trochu (van 23 augustus):

‘De diensten met hun sleur, afgunst en formalisme schijnen een onoverwinnelijke traagheid tegenover het gegronde ongeduld van de Parijse bevolking te stellen. Talloze inschrijvingen op de lijsten van de nationale garde zijn zonder enig resultaat gebleven. De bewapening komt wanhopig langzaam tot stand in de organisatie van de kaders lijkt niet bepaald vergevorderd te zijn... We vestigen uw aandacht, generaal, op deze stand van zaken die zo weinig in overeenstemming is met de ernst van de omstandigheden. Het is tijd om alle levende krachten van de hoofdstad te benutten. Geen wantrouwen meer, geen haat, geen vrees...’

Maar zowel generaal Trochu als Palikao en Chevreau, de minister van Binnenlandse Zaken, de jezuïet en de gunsteling van de keizerin, hebben een vooropgezette bedoeling in overeenstemming met hun positie, hun doelstellingen en hun opvattingen: stelselmatig het spontane elan van de natie te doden. Dat is vooral te zien aan de maatregelen die ze genomen hebben en die ze voortgaan te nemen met betrekking tot de burgerwacht. Tot de overtuiging gekomen, dat die instelling. die een nuttige middenweg moest vormen tussen de bewapening van het volk en de geregelde troepen, besmet was met sterke antibonapartistische en deels republikeinse gevoelens, hebben ze haar ter dood veroordeeld, zonder zich te bekommeren om de enorme diensten die ze op dit moment had kunnen bewijzen aan de verdediging van het vaderland. We hebben gezien wat men gedaan heeft met de in Châlons verzamelde burgerwachten,[5] evenals met die bij Marseille. Ziehier wat la Presse, een reactionaire krant, zegt. Na het bericht dat ook in de departementen Nièvre en Cher de staat van beleg is afgekondigd, merkt ze op dat ‘deze maatregelen zich sinds enkele dagen vermenigvuldigen. De overheid zou er slechts met veel onderscheid gebruik van moeten maken’; en om dat te staven vertelt ze wat er in Perpignan is gebeurd: ‘De gemeenteraadsverkiezingen hadden in Frankrijk plaats op dezelfde dag waarop we slag op slag kregen door het nieuws van de rampen van Wissembourg en Forbach. De prefect van Perpignan had gedacht dat het, om de gemoederen niet al te erg op te winden, verstandig was de publicatie van die berichten vierentwintig uur op te houden. Dat leidde tot grote spanning bij de volksmassa’s en later tot wanordelijkheden die op het ontslag van de burgerwachten zijn uitgelopen.'

Het is duidelijk dat men de vooropgezette bedoeling heeft, het volk niet te bewapenen, omdat het bewapende volk revolutie betekent, en aangezien Gambetta en co geen revolutie willen, laten ze de reactionaire regering stilzwijgend begaan.

Ongetwijfeld onder druk van het radicaalste deel van de bevolking van Parijs, dat de waarheid begint te begrijpen en het vertrouwen en geduld begint te verliezen, hebben Gambetta en Co., gesteund door links en zelfs, zegt men, door centrumlinks, een uiterste poging gedaan door van de regering te verlangen dat ze in de Raad voor de Verdediging van Parijs negen afgevaardigden opneemt. De reactionaire regering, die dadelijk de hinderlaag bemerkt heeft en die er niets voor voelt op de puinhopen van haar Militaire Commissie een Comité de Salut Public te zien ontstaan, heeft dat beslist geweigerd. Maar vanuit de geest van verzoening heeft de keizerinregentes zojuist, op 26 augustus, in de raad van haar ministers een besluit ondertekend, dat bepaalt dat de afgevaardigden Thiers, markies De Talhouët en Dupuy de Urne en de senatoren generaal Mellinet en Béhic deel zullen uitmaken van de Raad voor de Verdediging van Parijs. De oude vos Thiers heeft zich onnozel gehouden — en de H.H. Gambetta en co zullen zwijgen, zullen het toelaten, omdat ze zich aan handen en voeten gebonden overgeleverd hebben, geketend als ze zijn door hun patriottisme en hun bourgeoisisme.

Maar wat verwachten ze eigenlijk? Wat hopen ze? Waar rekenen ze op? Zijn het verraders of zotten? Ze hebben al hun hoop gevestigd op de, naar het schijnt, door Palikao en Chevreau ontwikkelde kracht en bekwaamheid bij de organisatie van een nieuw leger, en op de militaire begaafdheid van Nazaine en Mac-Mahon.

En als Mac-Mahon en Bazaine nogmaals verslagen worden, wat hoogst waarschijnlijk is, wat gebeurt er dan?

Palikao en Chevreau stellen zich, zegt men, niet tevreden met het geven van een nieuw leger aan Mac-Mahon, nu bezig met het vormen van een derde leger. Ze hebben zojuist tien regeringscommissarissen naar de departementen gestuurd om de vorming ervan te verhaasten. Ze hebben aan de Kamer een wetsontwerp voorgelegd (op 24 augustus), dat dadelijk behandeld moet worden en dat alle gehuwde oud-militairen van vijfentwintig tot vijfendertig jaar, alle officieren tot vijftig jaar en alle generaals tot drieënzeventig jaar onder de wapenen roept. Op die manier zal er, zegt la Liberté, een voortreffelijk nieuw leger van 275.000 op de oorlog voorbereide soldaten gevormd worden. — Ja, op papier.

Want men moet niet vergeten dat degenen die met de vorming ervan belast zijn, niet de buitengewone commissarissen van 1793 zijn die, zelf meegesleept en ondersteund door de enorme revolutionaire beweging die zich van alle volksmassa’s had meester gemaakt, wonderen tot stand brachten — het zijn niet de reuzen van de Nationale Conventie, het zijn de prefecten, de ambtenaren en de bestuurders van Napoleon III, dieven en onbekwame lieden, die met de vorming ervan belast zijn.

De enorme dwaasheid, de grote misdaad en de grote lafheid van Gambetta en co is dat ze meer dan twee weken geleden, toen het nieuws van de dubbele nederlaag van de Fransen in Froeschwiller (Woerth) en in Forbach in Parijs was aangekomen de republiek niet uitgeroepen hebben. De macht lag op straat, men hoefde haar slechts op te rapen. Op dat moment waren ze almachtig, de bonapartisten waren hevig ontsteld, verpletterd. Gambetta en co hebben, geleid door hun eigen patriottisme en door dat van Thiers, de macht opgeraapt en aan Palikao overhandigd. Die redenaars met hun mooie praatjes over een volmaakte republiek, die bastaards van Danton, durfden niet. Ze hebben zichzelf veroordeeld.

Vanaf dat moment, zo gunstig en voor altijd verloren gegaan — voor de jakobijnen, niet voor de sociale revolutie — is alles achteruitgegaan met een wanhopig makende vanzelfsprekendheid. Twee weken geleden durfde niemand de naam van Napoleon uit te spreken en als zijn meest toegewijde aanhangers over hem spraken, was het alleen om hem te honen.

Vandaag heb ik in la Presse van 24 augustus gelezen:

De keizer verblijft in Reims met de Kroonprins, met hun gevolg, in een riant landhuis van mevrouw Sinard, vier kilometer van Reims. Daar houdt de soeverein verblijf. De andere landhuizen van die plaats worden in beslag genomen door Mac-Mahon, door Prins Murat, enzovoort, De guides en de cent-gardes[6] zijn gelegerd voor de poorten van het kasteel van La Motie, waar Prins Murat zich bevindt’, enzovoort, enzovoort.

En dit zegt de Bund, het semi-officiële dagblad van de Zwitserse confederatie:

‘Rechts (de bonapartisten) schijnt de Parijse bevolking te willen misleiden, tot het moment waarop de Pruisen Parijs gaan belegeren. Dan zal het te laat zijn voor een republikeinse beweging — en zelfs als de keizer de kroon niet zou kunnen behouden, zou men die misschien kunnen doen overgaan op het hoofd van zijn erfgenaam.’

Tegelijkertijd komt prins Napoleon — Plon-Plon[7] — in Florence aan met een buitengewone missie bij de koning van Italië, niet namens de regering, maar rechtstreeks namens keizer Napoleon — als in het verleden; wat de positie van de democratische kranten van Italië uiterst moeilijk maakt, omdat ze wel partij zouden willen kiezen voor het revolutionaire Frankrijk, overweldigd door de soldaten van het Duitse despotisme, maar dat niet kunnen, omdat ze nog geen revolutionair Frankrijk zien, ze zien slechts een keizerlijk Frankrijk, als de man die in Italië het meest verfoeid wordt, Napoleon III, aan het hoofd. Hier volgt wat de Gazzeta di Milano van 26 augustus in dit verband zegt:[8]

De Fransen blijven de glorieuze herinneringen van ‘92 ophalen. Maar tot op heden hebben we in Frankrijk nog niets gezien waaruit ons de levende kracht van dat grote volk dat de middeleeuwen heeft geslecht, gebleken is, en de huidige kamer doet nog minder, zelfs niet in miniatuur, denken aan de Conventie die zelfs te midden van woelingen en het losbarsten van de revolutie de overwinning tot stand wist te brengen. Hoe is het mogelijk! Sinds twee weken durft niemand over de keizer te spreken en als iemand het doet, treft hem de algemene afkeuring; sinds twee weken weet Europa des het keizerrijk gevallen is, wat zelfs door de leden van de keizerlijke familie wordt toegegeven (Plon-Plon schijnt zich deze zin in Florence te hebben uitgelaten); en dat edelmoedige land heeft nog niet gesproken, het heeft niets opgebouwd op de puinhopen die ontstaan zijn; het stelt al zijn hoop op deze of gene persoon, niet op zichzelf; en intussen onderwerpt het zich aan een regering die het bestuur: in naam van de keizer, die het misleid: en het in het verderf stort in naam van de keizer! Met de beste wil van de wereld kunnen we geen enkele deelneming met, geen enkel vertrouwen in dat land uitspreken!’

Ziedaar tot welke resultaten het patriottisme en het politieke gezond verstand van Gambetta en co leiden. Ik beschuldig hen van de misdaad van hoogverraad tegen Frankrijk, naar buiten zowel als naar binnen; en als de bonapartisten het verdienen één keer te worden opgehangen, dat zou men dat de jakobijnen twee keer moeten doen.

Het is duidelijk dat ze Frankrijk naar buiten verraden, omdat ze het door hun patriottische zelfverloochening beroofd hebben van enorm veel morele steun — louter moreel in het begin, maar wat later zeer concreet. Als ze de moed hadden gehad om in Parijs de republiek uit te roepen, zou de stemming van alle volken: het Italiaanse, Spaanse, Belgische, Engelse en zelfs het Duitse onmiddellijk zijn omgeslagen ten gunste van Frankrijk. Allen, de Duitsers, de massa van de Duitse arbeiders[8.1] niet uitgezonderd, zouden partij gekozen hebben voor Frankrijk tegen de Pruisische inval. En die morele steun van andere volken heeft heel wat te betekenen. De jakobijnen van 1793 wisten dat, ze twijfelde er niet aan dat die steun op zijn minst de helft van hun macht vormde. De revolutie zou onmiddellijk Italië, Spanje, België, Duitsland voor zich gewonnen hebben, en de koning van Pruisen, nog meer verontrust door een Duitse revolutie dan door een Frans leger in zijn rug, zou zich in een werkelijk beklagenswaardige positie bevonden hebben. Maar ze durfden niet, die bastaards van Danton, en alle volken hebben, walgend van zoveel dwaasheid, lafhartigheid en zwakheid, voor het Franse volk alleen nog maar medelijden, vermengd met verachting.

De jakobijnen hebben Frankrijk naar binnen verraden, want door de republiek uit te roepen op de puinhopen van het keizerlijk bewind, zouden ze het bezield en nieuw leven gegeven hebben. Ze hebben het niet gedurfd, ze hebben het heel patriottisch, heel doelmatig geoordeeld niets te durven, niets te willen, niets te doen — en juist daardoor hebben ze zich schuldig gemaakt aan een afschuwelijke misdaad: ze hebben het instortende keizerlijke gebouw overeind gehouden, het met hun handen ondersteund. Ze zijn zelf het slachtoffer geworden van een illusie die hun dwaasheid aantoont: omdat iedereen om hen heen zei: Het keizerrijk is gevallen, dachten ze dat het werkelijk gevallen was, en ze oordeelden het verstandig er nog enkele dagen de schijn van te bewaren, om hun bête noire, de revolutionaire socialisten, in bedwang te houden. Ze zeiden: ‘Wij hebben het nu voor het zeggen, laten we voorzichtig, praktisch en verstandig zijn, om de noodlottige uitbarsting van het gemene volk te voorkomen!’

En terwijl ze zo redeneerden, kwamen de reactionairen, eerst de bonapartisten, en met hen de orleanisten, stomverbaasd dat ze nog leefden, dat hun lichamen nog niet de lantaarnpalen van Parijs versierden, weer op adem, vatten ze vervolgens weer moed en richtten ze zich ten slotte weer op, toen ze hun nieuwe meesters eens goed bekeken en zagen dat het alleen maar leraren in de redekunst en ezels waren. Ze hebben het hele bestuur, het oude bestuur, in handen, alle middelen om op te treden — en al is het waar dat de keizer op reis is, het keizerrijk, de despotische en meer dan ooit gecentraliseerde staat is nog overeind. En gewapend met deze almacht, vergroot door het vuur van het ontspoorde patriottisme van de natie, vernietigen ze vandaag zowel Parijs als Frankrijk.

Hebben ze niet meer dan (...) de staat van beleg durven afkondigen.[9] En terwijl de reactionaire kranten, zoals bijvoorbeeld la Presse, schijnheilig uitroepen: God zij dank, het Franse volk heeft de zorg voor de verdediging van de geboortegrond in eigen handen genomen... De staatsburgers zijn het eens geworden, ze overleggen met elkaar, ze regelen de zaken... Het is niet meer alleen de regering die ermee belast is [voor ons] te waken, wij zijn het zelf’ — hebben Palikao, Chevreau en Jerome David, de drievoudige belichaming van wat het gemeenst is in het bewind van Napoleon III, wat dit betreft trouw gediend door alle prefecten en onderprefecten van Napoleon III, die allen in functie gebleven zijn, heel het land bedekt met een netwerk van een meer dan ooit reactionaire onderdrukking, en hebben ze het teruggebracht tot een bijna volkomen onbeweeglijkheid, tot een passiviteit die niet veel verschilt van de dood.

Ziedaar hoe het patriottisme van de jakobijnen Frankrijk verraden en in het verderf gestort heeft. — Ja, in het verderf gestort: want als de sociale revolutie, of de onmiddellijke, anarchistische opstand van het Franse volk het niet komt redden, is het verloren.

o. Palikao en Chevreau ontplooien, zegt men, evenals de Raad voor de Verdediging van Parijs met Trochu aan het hoofd, een krachtige, bewonderenswaardige en onvermoeibare activiteit voor het organiseren van de middelen om zich te verdedigen. Goed. Maar organiseren de Pruisen van hun kant zich niet eveneens met een verrassende activiteit en kracht?

Want voor de Pruisen, men moet zichzelf niets wijs maken, is evengoed als voor de Fransen de zegevierende of rampzalige afloop van deze oorlog een kwestie van leven of dood. Als ik de Pruisen zeg, bedoel ik natuurlijk de monarchie, de koning en Bismarck, zijn eerste minister, met heel die menigte generaals, officieren en arme soldaten achter hen aan. Het is zeker dat de Pruisische monarchie alles op het spel zet. Ze zet haar laatste middelen aan geld en mannen in, de laatste middelen van Duitsland.

Als de Duitse legers verslagen werden, zou niet één van die honderdduizenden soldaten die het grondgebied van Frankrijk betreden hebben, levend in Duitsland terugkeren. Dus moeten ze blijven overwinnen en triomferen om zichzelf te redden. Ze kunnen zelfs niet terugkeren na vruchteloze overwinningen, zonder grote materiële compensaties mee te brengen voor de enorme verliezen die ze geleden hebben en die ze Duitsland hebben doen lijden. Als de koning van Pruisen met lege handen, met enkel de glorie in Duitsland terugkeerde, zou hij geen dag langer regeren, want Duitsland zou hem rekenschap vragen van zijn duizenden en tienduizenden gedode, verminkte zonen en van de enorme bedragen die uitgegeven zijn aan deze verderfelijke en vruchteloze oorlog.

Men moet zichzelf niets wijsmaken, de nationale hartstocht van de Duitsers heeft zijn hoogste punt bereikt, men moet hem voldoening geven, of vallen. Er zou maar één middel zijn om hem af te leiden, dat zou de sociale revolutie zijn; maar het is een middel waar de koning van Pruisen naar alle waarschijnlijkheid niet veel voor voelt, en omdat hij dat niet kan gebruiken, omdat hij de patriottische, unitaristische en ijdele hartstocht niet kan afleiden, moet hij hem voldoening geven — en dat kan hij slechts ten koste van Frankrijk, door het op zijn minst een miljard en twee provincies, Lotharingen en de Elzas, af te nemen en door het, om zich te vrijwaren voor toekomstige wraakoefeningen, zo’n dynastie, zo’n regeringsvorm en zulke voorwaarden op te leggen, dat het voor lange tijd verzwakt, bedwongen en onbeweeglijk gemaakt wordt. Want de Duitse pers is eenstemmig op dit punt en ze heeft volkomen gelijk: dat Duitsland niet om het andere jaar ongehoorde offers kan brengen om zijn onafhankelijkheid te handhaven. Het is dus absoluut noodzakelijk voor het Duitse volk, dat er aanspraak op maakt thans de dominerende positie van Frankrijk in Europa in te nemen, Frankrijk terug te brengen tot een zelfde staat als die waarin deze mogendheid tot op dit moment Italië gehouden heeft, er een vazal van te maken, een aan Duitsland, aan het grote Duitse rijk ondergeschikt koninkrijk.

Dat is dus de positie van de koning van Pruisen en van Bismarck. Ze kunnen niet in Duitsland terugkomen zonder aan Frankrijk twee provincies en een miljard ontnomen te hebben en zonder het een regeringsvorm te hebben opgelegd die hun de gelatenheid en onderworpenheid van dat land garandeert. Maar dat alles kan Frankrijk alleen in Parijs afgenomen worden. De Pruisen zijn dus gedwongen Parijs te nemen. Ze weten heel goed dat dat helemaal niet gemakkelijk is. Ze spannen zich dan ook geweldig in om hun leger te verdubbelen, ten einde Parijs en Frankrijk letterlijk onder de voet te lopen. Terwijl Frankrijk zich voorbereidt, slaapt Pruisen ook niet — het bereidt zich eveneens voor.

Laten we nu bekijken welke voorbereidselen de beste resultaten beloven.

Laten we eerst de positie en de kracht van elk van de elkaar bestrijdende legers vaststellen.

Bazaine heeft, ingesloten in Metz, wat men ook zegt, niet meer dan 120.000 man — zoals erkend wordt door de kranten van Parijs. Ik denk dat hij er amper 100.000 van overheeft — maar laten we het op 120.000 houden. In welke positie bevinden ze zich? Ingesloten in Metz door een leger van op zijn minst 250.000 man, [namelijk] door twee legers: die van prins Frederik Karel en Steinmetz, die zich verenigd hebben en waar het reservekorps van Herwarth von Bittenfeld (50.000 man) en het noordelijke leger onder Vogel von Falkenstein (op zijn minst 100.000 — maar laten we het op 50.000 stellen) zich bijgevoegd hebben, wat in totaal 100.000 man verse troepen zou betekenen; en daar prins Frederik Karel in het begin van de oorlog 124.000 soldaten had en Steinmetz 100.000 — in totaal 224.000 — moet men, zelfs als men het verlies van deze twee legers op 24.000 man schat, wat geweldig veel is, tot de conclusie komen dat het nu bij Metz verenigde Duitse leger op zijn minst 300.000 man sterk is. Maar laten we aannemen dat het slechts 250.000 man sterk is. Dat is zeker het dubbele, meer dan het dubbele van het leger van Bazaine.

Bazaine kan niet lang in Metz blijven, hij en zijn leger zouden van honger omkomen en zich ten slotte van uitputting en gebrek aan krijgsvoorraden moeten overgeven. Hij moet zich beslist een uitweg banen door het twee maal zo sterke vijandelijke leger heen. Hij heeft het twee keer geprobeerd en twee keer is hij teruggedreven. — Het is nu duidelijk, dat de laatste slag van 8 augustus, in Gravelotte, een rampzalige aangelegenheid is geweest voor de Fransen. Overwonnen, ontmoedigd, verslapt, slecht uitgerust, slecht bestuurd en slecht aangevoerd (want alle geestkracht van Bazaine heeft niet in enkele dagen het kwaad ongedaan kunnen maken dat de regering van Napoleon gedurende twintig jaar gedaan heeft stelende en onbekwame bestuurders, dappere maar domme officieren, commandanten met de manieren van hovelingen kunnen niet plotseling door andere vervangen worden, temeer daar men niet weet waar men die andere zou moeten zoeken), staan de 100.000 [mannen] van Bazaine, die al onder de honger gebukt beginnen te gaan — want er is geen twijfel aan dat het hele in Metz ingesloten leger nog maar net genoeg krijgt om in leven te blijven — tegenover 250.000 Duitsers, die allen verzadigd zijn door het plunderen van Lotharingen en de Elzas en van de enorme voorraden van allerlei aard die zij ontnomen hebben aan de drie legerafdelingen van Frossard, de Failly en Mac-Mahon (ze hebben de laatste zelfs zijn kanselarij, zijn kas en zijn portefeuille ontstolen), en miljoenen aan schattingen aan geld en enorme schattingen aan allerlei voorraden aan de bewoners van de open steden opleggen; aangemoedigd, geestdriftig zowel door die plundering als door hun overwinningen, zijn de Duitsers daarentegen in een uitstekende stemming.

Ze worden aangevoerd door uitstekende, kundige, plichtsgetrouwe, verstandige, geharde officieren, bij wie de kennis van en het inzicht in militaire aangelegenheden gepaard gaan met een slaafse toewijding en discipline tegenover hun gekroonde gebieder. Ze rukken op als geestdriftige slaven, plichtsgetrouw en trots op hun slavernij, en stellen hun verstandige en kundige hardheid tegenover de domme hardheid van de Franse officieren. Ze worden aangevoerd door even verstandige generaals, van wie er vooral twee, generaal Moltke en prins Frederik Karel, tot de eerste van Europa lijken te behoren. Ze volgen overigens een sinds lang ontworpen en berekend plan, dat ze tot nog toe niet hebben behoeven te veranderen — terwijl het Franse leger, dat eerst aangevoerd werd zonder plan, zonder idee, in de uiterste nood gebracht, er nu een moet ontwerpen, bezield door de wanhoop — wat ten minste begaafdheid zou verlangen, en noch Bazaine, noch Mac-Mahon hebben die begaafdheid, ook al kunnen het uitstekende generaals zijn. Ik weet niet of Moitke begaafdheid bezit; maar het is in elk geval duidelijk dat de Pruisen, bij gebrek aan begaafdheid, het voordeel hebben van de verstandige bestudering en voorbereiding en uitvoering van een vastgesteld plan dat ze stelselmatig volgen, waarbij ze grote moed paren aan grote bedachtzaamheid. De Pruisen hebben dus de meeste kans.

Men zegt dat het leger dat zich opnieuw gevormd of geformeerd heeft in Châlons, 150.000 man sterk is. Ik geloof niet dat het er meer dan 100.000 telt. Maar laten we aannemen dat het 150.000 man sterk is: het leger van de kroonprins dat oprukt naar Parijs en dat al doorgedrongen is in Châlons, is 200.000 man sterk. In elk geval is het sterker in aantal dan het leger van Mac-Mahon, het is ook sterker in zijn uitrusting, discipline en vooral bestuur. Het leger van Mac-Mahon zal alle nadelen van een pas gevormd leger hebben. Het heeft juist Châlons opgegeven om via Reims, Mézières en Montmédy Bazaine te hulp te trekken — wat bewijst dat Bazainc zich in een zeer hachelijke positie bevindt en dat hij voorlopig niet in staat is zich daar zelf uit te bevrijden.

Door die strategische beweging, zoals men het trots formuleert in de kranten van Parijs, laat Mac-Mahon Parijs ongedekt. En er is geen twijfel meer aan dat de kroonprins vastberaden oprukt tegen Parijs, terwijl hij het aan zijn neef prins Frederik Karel, aan Steinmetz en aan Vogel von Falkenstein overlaat de twee legers van Bazaine en Mac-Mahon in bedwang te houden, een taak waarvan zij zich ongetwijfeld met ere zullen kwijten, omdat de drie Duitse legers, die verenigd en in overleg, elkaar de hand reikend, optreden, veel meer strijders tellen dan de twee legers van Mac-Mahon en Bazaine bij elkaar gerekend, welke legers overigens gescheiden zijn en er zeer waarschijnlijk nooit in zullen slagen zich te verenigen.

Terwijl die drie Duitse legers de twee Franse legers in bedwang houden, trekt de kroonprins aan het hoofd van 150.000 en waarschijnlijk 200.000 man op naar Parijs, dat slechts 30.000 man geregelde troepen, 12.000 soldaten van de marine verdeeld over de versterkingen, en 24.000 nauwelijks gewapende nationale garden tegenover hem kan stellen.

Ik hoop dat Parijs wanhopig verzet tegen hem zal bieden en ik beken dat ik mijn voorstellen, mijn plannen op het ogenblik alleen op dat verzet grond. Maar ik weet ook dat de Pruisen even verstandig en bedachtzaam als dapper zijn, dat ze nooit in het wilde weg oprukken zonder alle elementen van hun succes voorbereid te hebben. En dan, bevindt Parijs zich niet in de macht van de reactie — en God weet hoeveel intriganten en verraders er zich op dit moment in Parijs bevinden, zelfs in de schoot van deze regering! Wie weet of de Pruisen geen geheime verstandhouding met mensen in Parijs hebben?

In elk geval is het duidelijk dat in strategisch en tactisch, kortom in militair opzicht, alle omstandigheden in het voordeel van de Pruisen zijn, dat zij de beste kansen hebben zozeer dat men wiskundig kan bewijzen, als men de kwestie slechts vanuit een uitsluitend militair gezichtspunt bekijkt, dat de twee Franse legers vernietigd zullen worden en dat Parijs in handen van de Pruisen zal vallen.

Laten we nu het militaire gezichtspunt vergeten en deze gigantische strijd tussen twee grote staten die om de hegemonie in Europa strijden, tussen het Franse rijk en het Duitse rijk, in economisch, bestuurlijk en politiek opzicht bekijken. Het is niet twijfelachtig dat deze oorlog voor Duitsland even verderfelijk is als voor Frankrijk; maar het is even zeker dat de economische positie van Duitsland op dit moment duizendmaal beter is dan die van Frankrijk. Alleen al om de eenvoudige reden dat de oorlog niet in Duitsland, maar in Frankrijk gevoerd wordt. Bovendien omdat Duitsland duizendmaal beter bestuurd wordt dan Frankrijk, dat zich op dit moment geplunderd ziet door zowel de Duitsers als de eigen dieven, het keizerlijk bestuur.

Het goed organiseren van de nieuwe strijdkrachten waarvan de vorming ongetwijfeld door deze oorlog zowel aan Duitsland als aan Frankrijk zal worden opgelegd, hangt af van de goedheid, de betrekkelijke eerlijkheid, het verstand, de geestkracht, de bekwaamheid, de ervaring en de voortvarendheid van het bestuur. Welnu, het Duitse bestuur is, zoals iedereen weet, betrekkelijk goed, het Franse bestuur is heel slecht. Dat laatste vertegenwoordigt een maximum aan oneerlijkheid, roofzucht, zorgeloosheid en traagheid; het eerste vertegenwoordigt daarentegen een maximum aan nauwgezette arbeid, betrekkelijke eerlijkheid, verstandigheid en voortvarendheid. Het Franse bestuur, al volkomen gedemoraliseerd door twintig jaar keizerlijke regering, is dat nog meer door de rampen die Frankrijk nu getroffen hebben en door de opschudding onder het volk die er overal het gevolg van is geweest. Het heeft zijn gezag verloren sinds het keizerlijk bewind in feite, zo niet in rechte, gevallen is.

Het gelooft niet meer in zijn eigen bestaan, iedereen probeert zichzelf te redden; en te midden van die opperste verwarring heeft het het beetje verstand, moed en geestkracht dat het had, verloren en heeft het maar één enkel vermogen behouden: te liegen en te plunderen. Het Duitse bestuur is daarentegen geheel bezield, het is eerlijker, verstandiger, energieker en voortvarender dan ooit en het werkt niet te midden van een land waarin de vijand is binnengedrongen, maar te midden van een land in rust, vol goede wil, geschraagd door de geestdrift van de volksmassa’s. Het is dus duidelijk dat het in minder tijd meer en betere dingen tot stand zal brengen dan het Franse bestuur.

In politiek opzicht zijn alle omstandigheden eveneens in het voordeel van de Duitsers. Alle oude scheidslijnen in het land zijn uitgewist, verdwenen tegenover de grote triomf van het naar eenheid strevende Duitsland. De Duitsers zijn vol geestdrift, allen één in een zelfde gevoel van patriottische ijdelheid en vreugde. Deze oorlog is voor hen een nationale oorlog geworden. Het is het Germaanse ras dat na zoveel eeuwen van vernedering eindelijk zijn plaats in Europa gaat innemen als dominerend rijk, dat Frankrijk wil onttronen... U kunt er zeker van zijn dat zelfs de Duitse arbeiders, ook al betuigen ze hun internationale gevoelens, zich niet kunnen hoeden voor de overrompelende aanvallen van deze patriottische besmetting, deze nationale pest. Deze geestdrift die aan waanzin grenst, kan een enorm gevaar worden voor de koning van Pruisen als hij verslagen, of zelfs na vruchteloze overwinningen met lege handen terugkeert; als hij aan Frankrijk Lotharingen en de Elzas niet ontneemt, als hij het niet vernietigt en het niet terugbrengt tot de staat van vazal van Duitsland. Maar op dit moment is deze geestdriftige stemming van de gemoederen in Duitsland hem tot een enorme steun, daar ze hem toestaat de Duitsers alle soldaten en al het geld af te dwingen dat hij nodig kan hebben om zijn overwinningen, zijn veroveringen tot een goed einde te brengen.

Wat is tegenover die Germaanse geestdrift de geestesgesteldheid in Frankrijk? Hier heerst moedeloosheid, verslagenheid, een volledige uitputting. Overal heerst de staat van beleg, overal zijn de volksmassa’s misleid, onzeker, traag, verlamd, geketend...

In dit uiterste uur waarin Frankrijk slechts door een wonderbaarlijke geestkracht van het volk gered kan worden, staan Gambetta en Co., nog altijd bezield door een onafscheidelijk met hun bourgeoisisme verbonden patriottisme, aan dat bonapartistische gespuis dat de macht en het hele bestuur in banden heeft, toe de geest van het Franse volk voorgoed te vernietigen.

Gambetta en co leveren Frankrijk aan de vijand over.

Men walgt ervan, men wordt er misselijk van als men de officiële leugens en de huichelachtige betuigingen van patriottisme van de Franse ambtenaren leest. Het volgende heb ik in de Gazzetta di Milano gelezen:

Parijs, 25 augustus. — De prefect van het departement Marne maakt bekend, dat het noordelijke deel van het gebied van Vitry bezet is door de Pruisische troepen. Er zijn bevelen gegeven, opdat men zich met alle mogelijke middelen verzet tegen de opmars van de vijand. HET PATRIOTTISME VAN DE VOLKSMASSA’s wordt eveneens betrokken bij de uitvoering van de voorgeschreven maatregelen, die geleid zullen worden door de officieren van de genie’, enzovoort, enzovoort.

Dus, ziedaar waartoe men gekomen is: de prefect van een departement, door het leger van Mac-Mahon prijsgegeven aan het binnendringen van 200.000 Pruisen, verklaart dat hij maatregelen genomen heeft om dat ontzaglijke leger tegen te houden — en dat het patriotisme van de volksmassa’s ook een beetje helpt bij de uitvoering van de doortastende maatregelen die hij zojuist heeft voorgeschreven!

Is dat niet zo dwaas, is dat niet zo onbeschaamd dat men er wanhopig van wordt, dat men ervan walgt?

Ondanks de duidelijk geringere omvang van de twee Franse legers zou er een zeker middel geweest zijn om de vijand tegen te houden en hem niet toe te staan de muren van Parijs zelfs maar te naderen. Als men had uitgevoerd wat de kranten van Parijs op het eerste moment van wanhoop zeiden; als men, zodra het bericht van de Franse rampspoeden Parijs bereikt had, in plaats van de staat van beleg af te kondigen voor Parijs en alle departementen van het oosten, de algemene bewapening van de bevolking van die departementen tot stand gebracht had, als men van de twee legers niet het enige middel tot behoud gemaakt had, maar twee steunpunten voor een geduchte oorlog van partizanen, guerrillastrijders, struikrovers en hun vrouwen als dat noodzakelijk zou worden; als men alle boeren, alle arbeiders bewapend had, door hun bij gebrek aan geweren sikkels te geven; als de twee legers alle militaire verwaandheid opzij gezet hadden en zich broederlijk met de talloze vrijkorpsen die na de oproep van Parijs ontstaan waren, verenigd hadden om elkaar te ondersteunen: dan zou Parijs, zelfs zonder de hulp van heel de rest van Frankrijk, gered zijn of dan zou de vijand in elk geval lang genoeg tegengehouden zijn om het een revolutionaire regering mogelijk te maken geduchte troepen op de been te brengen.

Maar wat zien we in plaats van dat alles vandaag nog, tegenover een zo verschrikkelijk gevaar? U weet dat reactionaire kranten, la Liberté bijvoorbeeld, sinds enige tijd luidkeels roepen om afschaffing van de wet die de vrije verkoop van munitie en wapens verbiedt en een monopolie schept dat de regering slechts aan enkele bevoorrechten, betrouwbare mannen, toestaat. Die kranten hebben terecht opgemerkt dat deze wet, die ingegeven is door wantrouwen en maar één doel heeft, namelijk het volk te ontwapenen, tot gevolg gehad heeft: een geringer aantal wapens, een gebrek aan wapens, en de bijzondere ongeoefendheid van het Franse volk in het hanteren van de wapens. Een afgevaardigde van links, Ferry, heeft een wetsontwerp ingediend om die zo noodlottige beperking van de handelsvrijheid af te schaffen, maar de commissie van de Kamer, als alle commissies benoemd door de bonapartistische meerderheid, beval de Kamer aan het voorstel van Jules Ferry te verwerpen. Ziedaar dus de geest die hen vandaag nog altijd bezielt... Is het niet duidelijk dat zij verraad in de zin hebben?...

Ik vat dit gedeelte van mijn brief samen. Uit alles wat ik zojuist gezegd en aangetoond heb, volgt duidelijk:

Primo, dat de gewone middelen, dat de geregelde troepen Frankrijk niet meer kunnen redden;

Secundo, dat het alleen nog gered kan worden door een opstand van het volk.

In mijn derde brief zal ik aantonen dat het initiatief tot en de organisatie van de volksopstand niet meer aan Parijs kan zijn, dat die alleen nog mogelijk is in de provincies.

_______________
[2] Bakoenin spreekt hier niet over de feitelijke regering, maar over degenen die zijns inzien, de werkelijke macht uitoefenden.
[3] De zeer populaire anti-bonapartistische journalist Henri Rochefort, links afgevaardigde in de Kamer, was in januari 1870 gearresteerd naar aanleiding van zijn optreden tegen een neef van Napoleon III, die Victor Noir, een van de redacteuren van Rocheforts blad la Marseillaise, had neergeschoten. Hij had op 10 augustus moeten worden vrijgelaten, maar zou de gevangenis pas verlaten na de val van het Keizerrijk.
[4] Op 10 augustus 1870. De Reveil was een klein, linkrepublikeins blad onder redactie van de latere Communard Charles Delescluze; de Rappel, het blad van Victor Hugo, behoorde met zijn oplage van 40.000 exemplaren (juli 1870) tot de grotere Parijse kranten.
[5] Begin augustus 1870 brak er onder drie bataljons van de Parijse mobiele garde, die naar Chalons waren overgebracht, een begin van muiterij uit, gepaard gaand met republikeinse demonstraties Enkele muiters werden ter dood veroordeeld. De regering Palikao stelde zich overal vijandig op tegenover de burgerwacht.
[6] Eliteregimenten, die de lijfgarde van Napoleon III vormden.
[7] De populaire bijnaam voor prins Jérôme (eigenlijk: Napoléon-Joseph) Bonaparte, een neef van Napoleon I.
[8] In dit en tal van volgende citaten die Bakoenin aan kranten en kamerverslagen ontleent, voegt hij tussen ronde haken zijn eigen commentaar op de tekst in.
[8.1] Zelfs in het begin van deze oorlog bejubelde men in alle Duitse socialistische kranten, op alle in Duitsland gehouden openbare bijeenkomsten eenstemmig de gedachte, dat als de Fransen Napoleon van de troon stootten en op de puinhopen van het keizerrijk de Volksstaat vestigden, de hele Duitse natie achter hen zou staan.
[9] Onvolledige zin in Bakoenins manuscript.