Max Beer
Algemene geschiedenis van het socialisme
Hoofdstuk 41


Wereldoorlog en revolutie (1914-1920)

Defect en scheuring in de Tweede Internationale

De tegenstellingen en tegenstrijdigheden die zich in de kapitalistische orde steeds herhaalden en voortdurend aan kracht wonnen, ontketenden in hun onvermijdelijke botsingen ten laatste een wereldbrand waarvan het mythen dichtende vermogen der Oudheid niet in staat geweest zou zijn een beeld te ontwerpen.

In juli 1842 voorspelde Heinrich Heine aan het tweede geslacht dat na hem zou komen, dus aan zijn kleinzonen en kleindochters:

“Reeds hoor ik van verre de dreunende tred van woeste, duistere tijden en de profeet die een nieuwe Openbaring zou willen schrijven, zou thans geheel nieuwe beesten moeten verzinnen, zó ontzettend dat de zinnebeeldige dieren van Johannes daarnaast op tortelduiven zouden gelijken...”

Er stak een storm op die over de gehele wereld loeide. De strijd tussen de entente (Engeland-Frankrijk-Rusland) en Tweebond (Duitsland-Oostenrijk) werd tot een onderlinge worsteling van de ganse mensheid.

En te midden van deze ineenstorting van een beschaving dreef de massa zonder roer en zonder anker in het rond, want reeds bij het opsteken van de storm was de Tweede Internationale, beginselloos en opportunistisch als zij was, als kaf voor de wind verstoven.

Bij het uitbreken van de oorlog hebben de oorlogvoerende volken zich niet in kapitalisten en proletariër, maar in Geallieerden en Tweebond gesplitst. Binnen de grenzen van de oorlogvoerende landen, heerste voorlopig de godsvrede (Frans: union sacrée, — Engels: industrial truce). Alle botsingen van de beroepen werden vermeden. En aan gene zijde van de grenzen stonden de volkengroepen tegenover elkaar in de houding en verhouding die door de diplomatie was voorbereid. De scheidinglijn werd dus niet getrokken door de socialistisch-proletarische klassestrijd, maar door het kapitalistische imperialisme. De Tweede Internationale heeft de druk geen weerstand kunnen bieden: het nationalisme en het revisionisme hadden haar met de bestaande orde verbonden en sleepten haar nu mede in de oorlogszwijmel.

Toen een deel van België in augustus 1914 door Duitse troepen bezet werd, kon het Internationale Socialistisch Bureau niet langer in Brussel blijven. De secretaris Huysmans trok naar Den Haag en vormde daar met medewerking van de Hollandse leiders een nieuw bureau, terwijl Vandervelde een plaats in de Belgische regering aannam. Vergeefs beijverde Huysmans zich een internationale bijeenkomst te beleggen. Alleen de neutralen verschenen (1817/18) in Kopenhagen en vaardigden daar een beroep uit op de socialisten van de oorlogvoerende landen, ten einde de oorlog zo spoedig mogelijk te doen ophouden. De socialisten van de “geallieerde” landen hadden de 17 februari een bijeenkomst in Londen en eisten daar de voortzetting van de oorlog. Alleen de bolsjewieken en de mensjewieken hadden geweigerd aan de vergadering deel te nemen.

De 12de en 13de april had in Wenen een conferentie van de Duitse en Oostenrijkse socialisten plaats. Langzamerhand kwamen de socialisten tot het inzicht dat zij zich op een dwaalweg bevonden, en ontrouw waren geworden aan hun oude overtuiging. Zij deden derhalve hun best tot het internationale standpunt terug te keren.

De eerste internationale verschijnselen van de scheuring waren de minderheidsconferenties van Zimmerwald en Kienthal. In september 1915 kwamen in Zimmerwald (Zwitserland) revolutionaire onafhankelijke socialisten, uit Rusland (Lenin, Zinovjev, Radek), uit Duitsland (Ledebour, Hoffmann), uit Frankrijk (Blanc, Brizon, Loriot) en ook uit enkele neutrale landen bijeen en trachtten het beginsel van de klassenstrijd in ere te herstellen. In april 1916 vond een dergelijke samenkomst in Kienthal (Zwitserland) plaats. Op beide bijeenkomsten ontbraken de Engelsen, wie door hun regering de passen geweigerd waren. Na het uitbreken van de Russische Revolutie (Maart 1917) belegde Huysmans een vergadering van de Tweede Internationale in Stockholm. Toen de Franse en de Engelse regering onwillig bleek de noodzakelijke passen uit te reiken, was de bijeenkomst daardoor onmogelijk gemaakt.

In de verschillende oorlogvoerende landen nam intussen de aanhang van de oppositie voortdurend toe. In Duitsland was Karl Liebknecht de eerste die tegen de godsvrede in verzet kwam. (december 1914) Hij had daarbij de medewerking van Rosa Luxemburg, Leo Jogiches en Franz Mehring die in Maart 1915 het tijdschrift “de Internationale” en iets later de Spartacusbond oprichtten die van tijd tot tijd “Spartacusbrieven” het licht gaf.

Een jaar later had ook in de SPD een splitsing plaats: 18 leden van de partij, onder leiding van Haase, vormden de Socialistische Arbeidsgemeenschap die zich in april 1917 als “Unabhängige Sozialdemokratiesche Partei Deutschlands” (USPD) constitueerde. De oude SPD werd toen als de meerderheidspartij, de USPD als de minderheidspartij bekend. In verbinding met de Spartacusbond legde laatstgenoemde zich op de revolutionering van de gemoederen toe.

Ook in Frankrijk trad in de partijvergaderingen een geest van oppositie aan de dag, — hier onder de leiding van kan Longuet. Gedurende lange tijd bleef de uitslag twijfelachtig, totdat de minderheid eindelijk tot meerderheid was aangegroeid. Intussen was het karakter van de Franse oppositie veel minder revolutionair dan de USPD en de Spartacusbond. Waarbij nog in aanmerking dient genomen te worden dat de oppositie van Longuet niet alleen stond en links van haar een communistische stroming bezig was te voorschijn te komen.

In Engeland scheidde een deel van de SDF zich af, kwam voor het internationale standpunt op en belandde ten slotte in het communisme.

In de Verenigde Staten was de meerderheid van de Socialistische Partij tegen de inmenging van hun land in de oorlog gekant, terwijl de minderheid zich op het standpunt van de oorlog geplaatst had. Na het uitbreken van de Russische Revolutie openbaarde zich in de meerderheid een communistische stroming, hetgeen tot afscheiding en verbrokkeling leidde.

De Russische Revolutie

Tot het begin van 1917 konden de Russische legers zowel op gunstige als ongunstige resultaten wijzen die echter alle tezamen de Russische strijdkracht aanmerkelijk verzwakt hadden. In de Oostzee en in de Dardanellen was Rusland door de Duitse en de Turkse zeemacht geblokkeerd, hetgeen de mogelijkheid van werkdadige hulp van de zijde der Geallieerden feitelijk afsneed. Eindelijk kwam de ineenstorting op militair en economisch gebied terwijl ook het technisch verkeer volkomen ontredderd was. Werkstakingen, woelingen, openbaar verzet en ten slotte ook revolutionaire bewegingen waren aan de orde van de dag. In het midden van maart 1917 deed de tsaar afstand van de troon en werd een Voorlopige Coalitieregering ingesteld. De grote meerderheid van het leger en van de boeren eiste een onmiddellijke vrede, — daarentegen drongen de Geallieerden — daarbij gesteund door de socialistische propagandisten van Frankrijk en België — op de voortzetting van de oorlog aan.

Kerenski, het hoofd van de Voorlopige Regering, bereidde een aanval voor die tegen het Duitse-Oostenrijkse-Turkse front in Galicië gericht zou zijn, maar na een geringe aanvankelijke voorspoed met de volkomen ontbinding van het Russische leger eindigde. Intussen groeide de bolsjewistische beweging in de boezem van de Russische arbeiders- en socialistische organisaties en de 7de november 1917 zegevierden de bolsjewieken over de gehele linie. Binnen enkele weken voltrok zich toen in Rusland een politieke en een agrarische revolutie waaraan slechts zeer weinige Europeanen geneigd waren een lange levensduur te voorspellen. De bolsjewistische regering bood het Duitse keizerlijk bewind een onmiddellijke vrede aan, mits zonder inlijving. Schijnbaar ging de keizerlijke regering op dit voorstel in, maar trachtte, met behulp van list en behendigheid van diplomaten, een overwinningsvrede tot stand te brengen. Sovjet-Rusland aanvaardde de vrede van Brest-Litovsk (1 maart 1918) maar de grote werkstakingen van de Duitse arbeiders (einde januari 1918) als even zovele protesten tegen de onderdrukking van de Russen, waren onheilspellende voortekenen voor het lot van Duitsland. Oppervlakkig geoordeeld, eindigden Lenin en Trotski als overwonnenen de onderhandelingen van Brest-Litovsk, maar in waarheid hadden de Duitse legerleiding en regering daar de grondslag voor de vrede van Versailles gelegd.

Uit de economische en politieke puinhopen die in het begin van 1918 het Russische rijk samenstelden, hebben Lenin en Trotski en hun medearbeiders de Sovjetrepubliek te voorschijn geroepen die Kuhlmann, Hoffmann en Czernin in de onderwereld heeft zien verdwijnen, — die alle door de Entente betaalde en aangestookte burgeroorlogen in het Russische rijk overwonnen heeft: Tsjecho-Slowaken, Kornilov, Judenitsch, Koltschak, Denikin, de Polen en Wrangel met zijn Franse geldschieters.

Sovjet-Rusland heeft voor het internationale proletariaat een vast steunpunt geschapen en een rood leger op de been gebracht. Het heeft zich als voorhoede opgesteld in de revolutionaire dienst van het Midden en West-Europese proletariaat. Het heeft iedere revolutionaire bevrijdingsbeweging in Europa en Azië ondersteund. Daarentegen heeft het zich gedwongen gezien — bij de aarzeling en de lijdelijkheid van het Midden- en West-Europese proletariaat en bij het klassenbewuste antirevolutionaire optreden van het internationale kapitaal — het socialisatieproces van Rusland op te schorten en in het staatssocialisme en de medewerking van het buitenlands kapitaal zijn toevlucht te zoeken.

Ten einde het internationale proletariaat voor de wereldrevolutie op te leiden en bekwaam te maken, — een taak waartegen de Tweede Internationale niet opgewassen is gebleken — hebben de bolsjewisten in Maart 1919 de Derde Internationale ingesteld die de proletarische organisaties voor de beginseltrouwe strijd om de wille van hun onmiddellijke belangen en voor de uiteindelijke bevrijding door de proletarische dictatuur zal hebben op te voeden.

De Derde Duitse Revolutie 1918/19

In augustus 1914 is het Duitse volk ten oorlog getrokken en eerst in augustus 1918 is het tot het inzicht gekomen dat het niet meer de kracht bezat zich tegenover een wereld van vijanden staande te houden. Het is bezweken onder de verpletterende overmacht van de zeer uiteenlopende krachten van het internationale kapitaal en van de Russische omwenteling. De Duitse regering en het Duitse legerbestuur hadden uitnemend de kunst verstaan zich overal vijanden te maken en deze op een gegeven ogenblik tezamen te brengen. Tegen het einde van september 1918 was de militair-keizerlijke heerschappij haar einde genaderd. Het hoofdkwartier drong op de inleiding aan van onderhandelingen ten behoeve van een wapenstilstand. Graaf Hertling, de laatste rijkskanselier van oud-Duitsland, trad in het ambtloze leven terug. Prins Max van Baden, daarbij gesteund door de sociaaldemocraten Scheidemann en Bauer, belastte zich met de regering van een nieuw en gistend Duitsland dat de 30ste oktober 1918 in een toestand van acute revolutie overging. De dragers van het oude gezag ontvingen de eerste stoot in Kiel, daarna in Stuttgart en München en de 9de november in Berlijn. Prins Max droeg zijn waardigheid aan Friedrich Ebert over, de vertrouwensman van de SPD. De keizer deed afstand van de troon, verliet het hoofdkwartier en begaf zich naar Holland. Scheidemann riep de Duitse republiek uit. Ten gevolge van de vacature van de keizerlijke troon verdwenen ook de overige Duitse dynastieën en potentaten. Zonder dat één druppel bloed vergoten werd, zegevierde de revolutie in alle Duitse landen, zoals zij enkele dagen te voren in Oostenrijk de overwinning had behaald.

De zegepraal van de revolutie was de vrucht van de militaire ineenstorting. Nu werd het evenwel zaak het resultaat van de omwenteling te bestendigen en hierbij openbaarden zich de heilloze gevolgen van de verwaarloosde socialistische opvoeding in de tijd die aan de oorlog was voorafgegaan. Gedurende de revolutiedagen werden overal, naar Russisch voorbeeld, arbeiders en soldatenraden ingesteld, maar alom in Duitsland ontbrak het aan eenheid en doelbewustheid. De leiders van de SPD die geen revolutie gewenst hadden en zich met een parlementaire regeerwijze tevreden zouden hebben gesteld, beschouwden de verovering van de democratische republiek als de hoogste van alle bereikbare zegeningen en eisten de uitschrijving van verkiezingen voor een Nationale Vergadering. De socialisatie van de productiemiddelen die in kapitalistisch opzicht als rijp konden beschouwd worden, — de verwezenlijking van het socialisme lag niet binnen het bereik van hun gedachten. De Spartacusgroep, met Rosa Luxemburg aan het hoofd, riep luide om de proletarische dictatuur en vormde aldus een scherpe tegenstelling met de SPD. De leiders van de USPD aarzelen tussen democratie en dictatuur en ijverden voor de opschorting van het beroep op de kiezers. Overigens werkten de SPD en de USPD aanvankelijk (van 9 november tot 29 december 1918) in onderling overleg. Drie vertegenwoordigers van elke der beide groepen (Ebert, Landsberg, Scheidemann, Barth, Dittmann en Haase) vormden tezamen de Voorlopige Regering, of de Raad van de Volksmandatarissen.

Het gebrek aan eenheid in de keuze van de middelen en de bepaling van het doel is ten slotte de SPD ten goede gekomen die met haar democratische leus vele arbeiders en socialisten en bovendien een grote menigte kleinburgerlijke meelopers voor zich gewonnen had. Ook kozen vele bourgeois voor de sociale democratie partij, daar zij in haar een bolwerk tegen de sociale revolutie zagen, — en dit te meer toen de Voorlopige Regering, na het heengaan van de drie USP-leden, met twee rechtssocialisten (Noske en Wissell) aangevuld werd en met de steun van de monarchistische officierskaste de strijd tegen de revolutionaire linkervleugel inzette.

De drie meest betekenende socialistische leiders van de revolutie: Rosa Luxemburg, Karl Liebknecht en Kurt Eisner, vielen als slachtoffers van de sluipmoord, een noodlot dat zij met duizenden van de beste socialistische strijders gedeeld hebben. In de winter- en lentemaanden van 1918/19 herhaalde zich in Duitsland het treurspel van het Frankrijk van 1793 en van 1848, toen de gematigde sociale en constitutionele hervormers een vernietigingsoorlog hadden aangebonden tegen de geestkrachtigste elementen van de revolutie en op die wijze de weg baanden voor de reactie.

De Voorlopige Regering schreef de verkiezingen uit voor de 19de januari 1919. Hier behaalde de SPD meer dan 11,5 miljoen stemmen, de USP ruim 2,3 miljoen, terwijl de Spartacusmannen zich van stemming onthielden. De stemmen die op de socialistische partijen waren uitgebracht, maakten ongeveer 47 procent uit van het totaalstemmenaantal. Zij verwierven 185 mandaten in een vergadering van 421 leden. Overeenkomstig de beginselen van het parlementarisme konden de socialisten — daar zij de minderheid vormden — geen regering samen stellen, terwijl de beginselen van het socialisme hun verboden zich met burgerlijke partijen te verbinden. De socialisten zouden zich derhalve in de lijn van de logica bewogen hebben, indien zij geweigerd hadden de regering te aanvaarden. In de toenmalige toestand zouden de burgerlijke partijen niet de moed gehad hebben het roer van de staat in handen te nemen, daar de golven van de revolutie nog steeds niet tot rust waren gekomen. De SPD die het volk niet in klassen, maar in hervormingsgezinde en antidemocratische partijen had ingedeeld, belastte zich met de regering, in vereniging met het centrum en de burgerlijke democraten. Zij nam daarmee een zware verantwoordelijkheid op zich, zonder dat zij de macht had de door de massa geëiste socialisatie ter hand te nemen. Men kan zeggen dat de SPD heerste, maar de militairen, de bureaucratie en het kapitaal regeerden.

De enige vrucht van de revolutie is de democratische grondwet die de 11de augustus 1919 kracht van wet kreeg. Deze politiek van de SPD heeft in verband met de druk die de Entente krachtens het vredesverdrag van Versailles onafgebroken heeft uitgeoefend, — het herstel van Duitsland op socialistische grondslag onmogelijk gemaakt.

Een groot aantal van de ontgoochelde proletariërs hebben bij de communistische partij, de voormalige Spartacusbond, hun toevlucht gezocht.

Ten slotte heeft in 1920 een scheuring plaats gehad in de USP, met dit gevolg dat een gedeelte zich bij de communisten heeft aangesloten, terwijl de anderen in 1922 tot de SPD zijn teruggekeerd.

Sociale gisting in Frankrijk en Groot-Brittannië 1917-1924

De jaren 1917 tot 1920 zijn ook voor de overwinnende landen van Europa een tijd van inwendige gisting geweest. Indien de Duitse Revolutie geslaagd was, zou dit zonder twijfel het sein gegeven hebben tot een omwenteling die zich over geheel West-Europa had uitgestrekt.

Op de bijeenkomst van de Franse Vakverenigingsbond in Clermont-Ferrand (december 1917) behaalden de revolutionaire elementen de meerderheid. In maart 1918 belegden dezen een vergadering in Saint-Etienne.

Sinds het begin van 1918 hadden in Frankrijk werkstakingen op grote schaal plaats. Tot de eisen van de stakers behoorden de onmiddellijk sluiting van een wapenstilstand en de onthouding van alle gewapende tussenkomst in Rusland.

In 1919 ontstond een communistische stroming die op het Congres van Tours (december 1920) met 3252 tegen slechts 1450 stemmen tot de aansluiting van de partij aan de Derde Internationale besloot. Dit veroorzaakte een scheuring in de partij.

In Groot-Brittannië braken sinds 1917 herhaaldelijk werkstakingen uit die voor een deel een sociaal-revolutionair karakter droegen. Het brandpunt van de strijd was de socialisatie van de mijnondernemingen en in 1920 zou dit geschilpunt tot een algemeen staking geleid hebben, indien de leiders van de spoorweg- en transportarbeiders niet in het laatste ogenblik de strijd ontweken hadden, uit vrees dat de algemeen staking feitelijk met het begin van de sociale revolutie zou hebben gelijk gestaan.

Intussen heeft de verzwakking van de economische actie, sinds 1920, een verlevendiging van de parlementaire actie tot gevolg gehad die de Britse arbeiderspartij een belangrijke aanwinst bij de verkiezingen van 1924 verschaft heeft. Zij veroverde 102 zetels in het Parlement en nam de 23 januari 1924 bezit van de regering onder de leiding van Ramsay MacDonald, de Schotse boerenzoon, als minister-president.