Wim Bot
Tegen fascisme, kapitalisme en oorlog
Hoofdstuk 3


De politieke situatie in Nederland in de eerste bezettingsmaanden en de bedoeling daarvan door het MLL-Front

3.1 De politieke wereld in de eerste bezettingsmaanden

Op 18 mei 1940 besloot Hitler in Nederland een burgerlijk bestuur in te stellen onder Seyss-Inquart. Het doel was te komen tot een orde waarin het nationaalsocialisme zich volledig zou kunnen ontplooien. Volgens Hitler was dit politieke doel niet te verwezenlijken door middel van een militaire bestuursvorm. Opdracht van Seyss-Inquart was dus een sociale basis te ontwikkelen voor het nazisme. De top van het Nederlandse staatsapparaat en de meeste industriëlen legden hem geen strobreed in de weg. Seyss-Inquart, zich bewust van het politieke isolement van de nationaalsocialistische beweging in de Nederlandse samenleving, hoopte dat er een brede en representatieve groepering zou ontstaan, die de Duitse overheersing als een gegeven zou aanvaarden. Vooral de vorming van de Nederlandse Unie en de gelijkschakeling [0] van de sociaaldemocratische zuil waren in dit opzicht van belang.

Eind juni, in de algemene verwarring na de capitulatie, ontstond een samenwerkingsverband tussen vertegenwoordigers van de confessionele, liberale en sociaaldemocratische parlementaire partijen. Het was de bedoeling een vertegenwoordigend lichaam te vormen, dat gedurende de bezetting voor de Nederlandse bevolking zou opkomen. Het manifest dat men wilde uitgeven werd echter verboden omdat er in werd gesproken van een wedergeboorte van Nederland ‘in vrijheid en onafhankelijkheid en in trouw aan het Huis van Oranje’. De vertegenwoordigers weigerden deze passage te schrappen en de verklaring werd niet uitgegeven. Toen publiceerden op 24 juli De Quay, Linthorst Homan en Einthoven een manifest zonder deze zin. Zo ontstond de Nederlandse Unie, die vond dat ‘erkenning van de gewijzigde omstandigheden’ nodig was, met andere woorden de erkenning van een periode van Duitse hegemonie in Europa. Een gedachte die ook werd verwoord in Colijns brochure ‘Op de grens van twee werelden’.[1] Een grote rol bij deze opstelling van een groot deel van de vooroorlogse politieke wereld en het staatsapparaat speelde de positie van Indonesië. Door een samenwerking met Duitsland in Europees verband hoopte men Indonesië tegen Japan te kunnen behouden. Bij deze stellingname werd ook door velen een corporatief stelsel aanvaard en de parlementaire democratie afgeschreven. Dit gold met name voor de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP).

In de tweede helft van juli werd de georganiseerde arbeidersbeweging in Nederland door de nazi’s vernietigd. Op 16 juli werd de NSB’er Woudenberg aan het hoofd gesteld van het NVV; de bestuurders van het NVV verzetten zich nauwelijks tegen deze gelijkschakeling.

De Nederlandse Unie leek voor Seyss-Inquart dus veelbelovend te zijn; de gevolgen van haar ontstaan waren echter tot op zekere hoogte anders dan de opzet van de oprichters. De Unie kreeg een massale aanhang onder de bevolking; voor veel mensen was het lidmaatschap onder meer een daad om de afkeer van de NSB en de bezetting te tonen.

Het NAS werd verboden en ontbonden. Op 20 juli werden de RSAP en de CPN verboden; hun plaatsen in de vertegenwoordigende lichamen werden vervallen verklaard. Het concept voor dit besluit was geschreven door de Nederlandse secretarissen-generaals op de desbetreffende ministeries. De RSAP had zichzelf toen al ontbonden; de CPN daarentegen had geprobeerd in het begin van de bezetting legaal te blijven functioneren. Het besluit van 20 juli maakte een definitief einde aan deze mogelijkheid. De SDAP werd niet direct verboden; men wilde de partij, net als het NVV, gelijkschakelen. De nationaalsocialist Rost van Tonningen, die met deze operatie werd belast, moest proberen binnen de sociaaldemocratische zuil een massabasis te vinden die men voor het nazisme zou kunnen winnen. De leiding van de SDAP, met voor op Koos Vorrink, weigerde echter dit spel mee te spelen en ontbond de partij. Minder principieel stelden veel bestuurders van de overige onderdelen van de sociaaldemocratische zuil zich op, zoals bij de VARA en bij de Arbeiderspers. De bestuurders van het NVV kregen bovendien een steun in de rug van Vorrink, die van mening was dat men de vakbeweging in tegenstelling tot de politieke organisatie niet moest ontbinden. Maar door de weigering van de SDAP-leiding te partij over te geven was Rost in wezen gefaald in zijn poging.

Door deze twee relatieve mislukkingen werd de bezetter al in september steeds meer aangewezen op de NSB. Positiever kon Seyss-Inquart zijn over het maatschappelijk gelijkschakelingsproces in brede zin, bijvoorbeeld op het gebied van de pers.[2]

3.2 De oorlogswinst van de NSB

In augustus concludeerde het MLL-Front dat de NSB was uitgekozen voor de liquidatie van de socialistische arbeidersbeweging. Bedoeling ervan was het verwerven van een brede massa-aanhang:

‘De opzet van de leiding van de NSB is het aanwezige klassenbewustzijn van de Nederlandse arbeiders te vernielen.’[3]

De massaorganisaties waren gemaakt tot ‘jachtterreinen van de NSB’ en mede door de opstelling van de leiding van de SDAP en het NVV was door de NSB een ‘enorme oorlogswinst’ geboekt. Desondanks werd in de ‘Brieven aan sociaaldemocraten’ geconstateerd dat de NSB nog steeds geen invloed van betekenis had verworven en dat een echte massabasis voor de NSB onmogelijk was. De verklaring daarvoor lag niet in de geestesgesteldheid van de bevolking; de verzwakking van de kiezersaanhang van de NSB in 1937 was een gevolg geweest van het feit dat Colijns autoritaire bewind de onrust bij de burgerij had weggenomen:

‘De terugloop van de NSB in het kiezerscorps was niet het resultaat van de sterke manifestatie ener strijdbereide, voor haar beginsel opkomende democratie.’[4]

Dat tijdens de bezetting geen massabasis mogelijk was voor de NSB lag aan het feit dat het fascisme in tegenstelling tot het vooroorlogse Duitsland in de bezette gebieden slechts nood en ellende kon brengen. In Duitsland had Hitler gebruik gemaakt van het nationale element, maar dit werkte hem in de bezette gebieden juist tegen.[5] Deze opvatting van het MLL-Front zou later nog van belang zijn bij het beoordelen van de mogelijkheid van het aan de macht komen van Mussert en de NSB.

Fel bestreed het MLL-Front de opvatting dat zich door het nationaalsocialisme een revolutie had voltrokken en dat het ‘daadwerkelijk socialisme’ was gevestigd. Voor het MLL-Front was dit ‘walgelijke huichelarij’, omdat de grondslagen van het kapitalisme niet aangetast waren:

‘Het gehele bestek van de Duitse nazi’s blijft op politiek terrein de verwezenlijking van de doeleinden van het oude, Duitse imperialisme ... Wij zien niet de realiteit van een revolutie, doch van een imperialistische oorlog;...’[6]

In werkelijkheid was het fascisme de hoogste vorm van het kapitalisme:

‘Die klassenstrijd werd niet opgeheven, slechts werd de ene partij, die der uitgebuitenen, machteloos gemaakt om de andere partij, die der uitbuiters, in staat te stellen alle weerstand te breken.’[7]

3.3 De ‘moderne volksgemeenschap’ van de Nederlandse Unie

De Nederlandse Unie kon zich niet verheugen in een grotere sympathie van de kant van het MLL-Front. In de publicaties daarvan werd de Unie uitgemaakt voor ‘een dwaalweg’, een ‘zeer belangrijke vijand’ en zelfs voor ‘gevaarlijker dan de nationaalsocialistische groepen’.[8] Erkend werd dat de snelle groei van de Unie te danken was aan de anti-NSB gezindheid en aan het ‘nationale element’; daarom waren ook veel arbeiders er lid van geworden. Maar de Unie deed haar werk slechts bij gratie van de bezetter. Ze richtte zich tot de arbeiders met ‘volkse’ termen, die ook door het fascisme werden gebruikt; ze noemde zich ook socialistisch. Ze was echter tegen de klassenstrijd en voor ‘hechte samenwerking in een geordende volksgemeenschap’. De Unie sprak zich uit voor een ‘socialistische gemeenschap in overeenstemming met de nationale eigenaard van ons volk’. Het MLL-Front moest niets hebben van deze ‘fabrikanten van de “moderne” volksgemeenschap’:

‘Het is zeker in deze tijd fout te doen alsof het niet om principiële tegenstellingen gaat, die op gevaar van eigen ondergang niet gecamoufleerd, zelfs niet verzacht mogen worden.’[9]

De ‘volkse’ eenheid die door de Unie werd gepropageerd schaadde de klassenstrijd, en dat terwijl het kapitalisme in de scherpste vorm heerste; dat was dan ook de reden dat de Unie werd getolereerd.

In wezen was de Unie dan ook slechts concurrentie voor de NSB.[10] Volgens het MLL-Front kon er voor socialisten dan ook geen plaats zijn in de Unie, de ‘volmaakte uitdrukking van de beginselloosheid’.[11]

Bijzonder teleurgesteld was het MLL-Front over de publicatie van een gedicht van Henriette Roland Holst in het blad van de Unie, een publicatie die plaatsvond met haar toestemming. Hoewel er reeds lang een politieke breuk had plaatsgevonden tussen Sneevliet en Roland Holst was haar populariteit in revolutionair-socialistische kringen nog altijd bijzonder groot; in verschillende uitgaven van het MLL-Front werden eveneens gedichten van haar opgenomen. Het MLL-Front was dan ook onaangenaam verrast door dit voorval en zag er in een voorbeeld van de geraffineerdheid van de Unie.[12]

Dat zowel de nationaalsocialisten als de Unie sier maakten met het socialisme werd in de bladen van het MLL-Front vermeld onder het kopje ‘allemaal socialist’. Het MLL-Front bestreed het ‘socialisme’ dat de klassenstrijd verwierp en het privébezit intact liet, en verdedigde de oude waarden van het socialisme.[13]

3.4 Doorbraak naar de sociaaldemocratie?

Het MLL-Front besteedde veel aandacht aan de ontwikkelingen in de sociaaldemocratie. Een logische zaak, omdat de SDAP verreweg de grootste arbeiderspartij was. De grote belangstelling had echter ook een meer diepgaande reden. De leiding van het MLL-Front verwachtte namelijk dat de organisatie meer zou kunnen zijn dan een voortzetting van de RSAP; men hoopte op een doorbraak naar de basis van de sociaaldemocratie. Deze hoop was gebaseerd op het idee dat ‘scheidsmuren waren gevallen’ met de capitulatie en de bezetting en dat men op een ‘breukrand van de tijd’ was aangeland.[14] In het Bulletin van half oktober kwam deze opvatting het meest duidelijk tot uiting:

‘Wij willen wel heel nadrukkelijk aan onze lezers voorhouden, dat het er ons allerminst om te doen is om de RSAP voor te stellen als de enige basis voor de revolutionaire wedergeboorte der arbeiders. Hoezeer wij ook overtuigd zijn, dat haar opvattingen in de verschrikkelijke werkelijkheid van deze tijd haar volle bevestiging vinden, zijn wij er evenzeer van overtuigd, dat uit deze werkelijkheid nieuwe revolutionaire groeperingen zullen ontstaan. Of deze tot onze partij zullen komen of wel, dat wij tezamen de nieuwe partij zullen vormen is van ondergeschikte betekenis. Hoofdzaak is, dat de partij, het onontbeerlijke wapen in de revolutie, wordt gevormd...
... Er is al veel gewonnen wanneer men goed doet uitkomen, dat het er niet om gaat gewezen sociaaldemocraten in de RSAP onder te brengen, maar dat men integendeel met hen samen een nieuwe formatie wil opbouwen, waarin de oude, onverwoestbare beginselen richtinggevend zullen zijn... Om dezelfde reden waarom de NSB haar kracht het eerst richt op de ontwrichting van de voormalige SDAP moeten wij er op uit zijn zoveel mogelijk sociaaldemocraten weer klassestrijders te maken.’[15]

Om deze oriëntatie gestalte te geven was ook besloten tot het uitgeven van de ‘Brieven aan sociaaldemocraten’. In het tweede nummer daarvan werd een driedeling in de sociaaldemocratie aangebracht, die ook in andere publicaties zou worden gebruikt. In de eerste plaats waren er diegenen die overstag waren gegaan en zich aanpasten aan de nieuwe verhoudingen. Zij werden de ‘Judassen van de arbeidersbeweging’ genoemd:

‘Elke gelijkgeschakelde functionaris is een propagandist in buitengewone dienst van het nationaalsocialisme,...’[16]

Opgeroepen werd de abonnementen op gelijkgeschakelde bladen van de arbeidersbeweging op te zeggen en niet te werken in gelijkgeschakelde organisaties. Hier werd overigens een uitzondering op gemaakt, want het MLL-Front raadde haar leden aan zich aan te sluiten bij het NVV.[17]

De tweede stroming binnen de SDAP bestond uit mensen als Vorrink, die weigerden de partij over te geven aan de nazi’s. Het MLL-Front had ‘eerbied voor hun moed en karakter’, maar het ging haar om het waarom van die moed.[18] Het was juist dezelfde stroming geweest die de ‘ontmanning van de sociaaldemocratie’ had bewerkstelligd, en daardoor de oorlog dichterbij had gebracht. Tegenover de groei van het internationale fascisme had de sociaaldemocratie een steeds grotere bereidheid om te regeren tentoongesteld. Dit had echter slechts geleid tot een verlaging van het levenspeil van de brede massa en tot inbreuken op rechten en vrijheden:

‘Naarmate de eerste wereldoorlog verder achter ons kwam te liggen, in die mate werd het duidelijker, dat wij met een naar oorlog drijvend, neergaand kapitalisme te doen hadden en met een innerlijk verschrompelde democratie... Hoe bonter het gezelschap van de democraten werd, die in dit land de doorbraak van het fascisme zou verhinderen des te bedenkelijker werden de uitkomsten van het regeringsbeleid. Geen nieuwe sociale wetten, wel ingrijpende militaire hervormingen... Het neergaande kapitalisme was niet in staat het naakte bestaan van zijn slaven te verzekeren.’[19]

Het toenemend oorlogsgevaar als gevolg van de agressieve politiek van de hongerige imperialistische staten, die eveneens fascistische staten waren, was voor de Nederlandse burgerij middel geworden om de arbeiders af te houden van strijd. De SDAP had de politiek van het kleinste kwaad gevoerd, waardoor ze zelf de gevangene van de regering was geworden. Illustratief waren in dit opzicht voor het MLL-Front de gebeurtenissen van 1 mei 1940, toen de regering (met inbegrip van de SDAP-ministers) demonstraties had verboden in verband met de gespannen internationale situatie; motief was de bestrijding van het fascisme.[20] ‘Onhistorischer, onsocialistischer kon het niet’, volgens het MLL-Front; de antikapitalistische leuzen van het fascisme zouden zijn ontkracht wanneer Hitler zijn legers had moeten laten oprukken tegen landen waar de arbeiders in felle strijd met het kapitalisme stonden.[21] Kortom, de politiek van medeverantwoordelijkheid voor het kapitalisme van de kant van de SDAP had het fascisme niet kunnen tegenhouden:

‘Rottende democratische staten met beginselloze, alle karakter verloren hebbende arbeiderspartijen, dat is de kracht van het fascisme.’[22]

In het verlengde hiervan werd ook de steun die dit deel van de SDAP aan Engeland gaf, met als doel na een overwinning van die kant de oude toestand te herstellen, bekritiseerd. Vorrinks opstelling ging echter nog verder. Ook in de Eerste Wereldoorlog had het merendeel van de internationale sociaaldemocratie één van de oorlogvoerende kampen ondersteund; de organisaties waren echter wel blijven bestaan. De SDAP echter ontbond zich nu zonder in de illegaliteit te gaan, daarmee Kautsky’s uitspraak dat de (Tweede) Internationale er slechts was voor vredestijd tot in het uiterste doortrekkend.[23] Vorrink stelde dat een politieke partij geen bestaansreden had wanneer de politieke vrijheden waren vernietigd. Volgens het MLL-Front was de illegaliteit echter een absolute noodzaak en kon men de strijd voor het socialisme niet tijdelijk stopzetten. Deze zwakte signaleerde het MLL-Front ook bij de motivering van Vorrinks verzet tegen de gelijkschakeling van de SDAP tegenover Rost van Tonningen; Vorrink motiveerde de afwijzing niet met een beroep op socialistische principes, maar etaleerde ‘vage, algemene en burgerlijke begrippen’.[24]

Ook werd Vorrinks standpunt over de vakbeweging aangevallen. Volgens hem moesten de bestuurders van het NVV op hun posten blijven, omdat de vakbeweging ook in de omstandigheden van de bezetting de taak had de stoffelijke belangen van de arbeiders te behartigen. Het MLL-Front herkende hierin de ‘willekeurige en onhoudbare scheiding’ tussen het werk van de partij en van de vakbeweging, de traditionele opvatting van de Nederlandse sociaaldemocratie. De vakbeweging kende immers ook geestelijke en culturele activiteiten; en als de SDAP niet aan dergelijke activiteiten kon meedoen, kon de vakbeweging dit dan wel? En hoe moest de vakbeweging werken voor de stoffelijke belangen van de leden bij het bestaan van een stakingsverbod? En moest de partij geen rekening houden met de stoffelijke belangen van de arbeiders? [25]

Een laatste punt van kritiek van het MLL-Front was dat vele honderden SDAP-leden in de vertegenwoordigende lichamen bleven zitten, ook nadat de mandaten van RSAP en CPN vervallen waren verklaard; daarmee werd het fascisme in de kaart gespeeld.[26]

De derde groep binnen de sociaaldemocratie bestond uit de gewone leden:

‘Jawel Vorrink, de mensen, die de SDAP vormden, bestaan nog. Zij willen wat anders dan daadloos afwachten. Zij verwachten hun geestelijke weerbaarmaking door voorlichting, die zij verwerven uit de illegale lectuur, die zij onder de ogen krijgen... Zij willen hun eigen vlag, een eigen gezicht voor hun strijd... Niet de versleten democratie kan in hen moed en geestdrift wekken. Het socialisme bezit die mogelijkheid. Zij willen goede socialisten zijn.’[27]

Het MLL-Front hoopte dan ook dat veel sociaaldemocraten de weg naar haar organisatie zouden vinden:

‘Waarom zouden de jongeren van thans in het gareel blijven lopen van de Nederlandse bezittende klasse, de Nederlandse regering, Oranje en hun werktuigen in de oude politieke partijen? Wij hebben een eigen weg. Alleen de arbeidersklasse kan de wereld bevrijden van de vergiftiging door nationalisme en de barbaarsheid van oorlog en slavernij.’[28]

Volgens Perthus richtte het MLL-Front zich zowel op de stroming Vorrink als op de basis van de sociaaldemocratie. In hoeverre men zich echt richtte op de stroming Vorrink is moeilijk te beoordelen. Er heeft een verkennend gesprek plaatsgevonden tussen Willem Dolleman en Drees. Daarin maakte Drees zijn afkeuring duidelijk van de politiek van het MLL-Front. In de praktijk zal het MLL-Front dus vooral gewerkt hebben naar de derde groep binnen de sociaaldemocratie. Een aantal leden van de SDAP zijn ook lid geworden van het MLL-Front, zoals de Haagse AJC-ers Rein van der Horst en Thea Bloemsma.[29]

In essentie bleef het MLL-Front echter een voortzetting van de RSAP. Het is ook zeer de vraag in hoeverre de leden van het MLL-Front van mening waren dat de illegale organisatie een bredere basis zou moeten of kunnen hebben dan de vooroorlogse RSAP. In februari 1941 beklaagde de CL zich er zich over dat het besef dat ‘scheidsmuren waren omgetrokken’ niet diep genoeg geworteld was in de organisatie. In oktober 1940 verweerde men zich tegen het verwijt dat met de ‘Brieven aan sociaaldemocraten’ slechts beperkt werk werd gedaan, waarbij Haarlem tegenover Rotterdam als voorbeeld werd gesteld. Andries Dolleman en Herman Drenth kunnen zich niet herinneren dat de hoop op een doorbraak naar de sociaaldemocratie een grote rol heeft gespeeld.[30] Dat er ook voor de CL grenzen waren aan een verbreding van de organisatie blijkt uit het feit dat suggesties tot fusiebesprekingen met BRS en GBL werden afgewezen; de CL vond individuele aansluiting voldoende.[31] Politiek gezien had het MLL-Front dus geen bredere basis dan de vooroorlogse RSAP; wel waren er bepaalde verschillen, als gevolg van de veranderde verhoudingen door de oorlog en door een verschuiving in de krachtsverhoudingen tussen de verschillende stromingen die binnen de RSAP hadden bestaan.[32]

De doorbraak naar de sociaaldemocratie waarop werd gehoopt kon ook niet plaatsvinden aan het begin van de oorlog. Dit moet men onderscheiden van een mogelijke doorbraak aan het einde van de oorlog, waarop de revolutionair-socialistische groepen in Europa hoopten en rekenden. Aan het begin van de oorlog waren de demoralisatie en de verwarring in de arbeidersbeweging groot. Een belangrijke rol speelde daarin het Stalin-Hitler-pact, waarmee het Kremlin haar diepe minachting voor de internationale arbeidersbeweging toonde. Ook de politiek van de sociaaldemocratie werkte verwarring in de hand; ze had immers de oorlog niet kunnen voorkomen, en de ontbinding van de eigen organisatie zonder over te gaan tot een illegale organisatievorm was geen voorbeeld van strijdbaarheid. Binnen de SDAP was de verwarring groot.[33] Dit mondde echter niet uit in het ontstaan van principieel socialistische stromingen van enige omvang, die men had kunnen winnen voor het opbouwen van een illegale revolutionaire organisatie. Daarvoor zou het nodig zijn geweest dat er in de jaren voor de oorlog zich aanzetten tot een oppositie hadden ontwikkeld, hetgeen niet of nauwelijks het geval was geweest.[34] In zekere zin was de hoop van de leiding van het MLL-Front op een doorbraak naar de aanhang van de sociaaldemocratie ook in tegenspraak met haar opvatting dat de internationale arbeidersbeweging veel zwakker was dan in de Eerste Wereldoorlog en dat er veel ervaringen nodig waren om de verhoudingen in positieve zin te veranderen.[35]

3.5 De CPN in de illegaliteit gedwongen tegen de zin van een deel van haar leiding

De bezetting plaatste de CPN voor een moeilijk parket. Wat moest de partij doen nu Nederland was bezet door het land waarmee de Sovjet-Unie, ‘het vaderland van de arbeiders’, een niet-aanvalsverdrag had gesloten? De CPN had sinds augustus 1939 het pact van Stalin met Hitler verdedigd; dat ging gepaard met revolutionaire leuzen tegen de imperialistische oorlog, waaraan de schuld voornamelijk werd toegeschreven aan Engeland en Frankrijk. In april 1940 schreef Paul de Groot, secretaris van de partij, in het CPN-blad ‘Politiek en Cultuur’:

‘Wij oriënteren ons op het belang van de internationale strijd van de arbeidersklasse, die er op gericht is de imperialistische oorlog zoveel mogelijk te beperken, de kleine staten er aan te onttrekken, de oorlogsvoerders te dwingen hun slachtpartij stop te zetten, de macht van het revolutionaire proletariaat en zijn bolwerk, de Sovjet-Unie zoveel mogelijk te versterken en zijn optreden in de wereld zoveel mogelijk te ondersteunen. Daarop oriënteren wij ons en op niets anders... Wij streden onder de leuze: “fascisme is oorlog” voornamelijk tegen het Duitse nazisysteem toen het als de ergste drijver naar oorlog optrad. Nu echter het Brits-Franse imperialisme deze rol heeft overgenomen, is het de plicht daar in de eerste plaats de strijd van de arbeidersklasse tegen te richten.’[36]

Volledige klaarheid over de opstelling van de CPN in de eerste bezettingsmaanden bestaat er nog altijd niet; desondanks valt het volgende te zeggen. Hoewel men rekening hield met een overgang naar de illegaliteit probeerde met name de stroming rond Paul de Groot een legaal voortbestaan van de partij te verzekeren. Men deed geen afstand van plaatsen in vertegenwoordigende lichamen; besprekingen met de autoriteiten werden aangeknoopt, het ‘Volksdagblad’ en ‘Politiek en Cultuur’ werden elk éénmaal legaal uitgebracht. Daarvoor moesten wel politieke concessies worden gedaan, hetgeen een absoluut dieptepunt bereikte in het terecht berucht geworden artikel in ‘Politiek en Cultuur’ van juni 1940. Hierin stond dat het in het belang van de Nederlandse bevolking was dat:

‘...geen enkel gezag van de weggelopen regering meer wordt erkend, noch in Nederland, noch in de koloniën... Het hoogste belang van de Nederlandse bevolking vordert dat zij, noch direct, noch indirect, steun verleent aan de oorlogvoering der Geallieerden, doch dat zij tegenover Duitsland een waarlijke neutraliteit in acht neemt. Herstel van de vrede en de vriendschap met het Duitse volk is de eerste stap die het Nederlandse volk kan en moet doen, in het belang van herstel van de algemene vrede. Dit betekent ook, dat het Nederlandse werkende volk tegenover de Duitse bezetting van ons volk een correcte houding moet aannemen.’[37]

De houding van de stroming rond de Groot werd niet gedeeld door de hele CPN. In de eerste plaats was er de stroming rond A.S. de Leeuw, die een voortzetting van de Volksfrontpolitiek bepleitte.[38] Verder was er een stroming rond Daan Goulooze die voor verzet tegen de bezetting was met inachtneming van de grenzen die werden gesteld door de algemene politiek van de Sovjet-Unie.

Het waren echter de Duitse bezetters zelf die de Groots legalisme onmogelijk maakten. Nadat eind juni al de publicaties van de CPN waren verboden werd de partij zelf op 20 juli verboden, zodat de CPN dus in feite tegen de zin van een deel van haar leiding in de illegaliteit werd gedwongen. De omvorming werd pas vrij laat afgerond met het verschijnen van het eerste nummer van het landelijk orgaan ‘De Waarheid’ op 23 november 1940. Wel waren hier en daar in de zomer van 1940 door communistische functionarissen plaatselijke uitgaven verzorgd en waren in de herfst de eerste bladen met een breder karakter verschenen.[39] Naast het feit dat de organisatorische omvorming voor de CPN moeilijker was dan voor de kleinere RSAP zullen de vermelde politieke factoren zeker een rol hebben gespeeld in de vrij late afronding van de overgang naar de illegaliteit.

Door het besluit van de bezetters werd de CPN gedwongen tot een zekere verandering van haar politieke lijn. Vastgehouden werd aan het neutraliteitsprincipe, maar ook Duitsland werd nu meer bekritiseerd:

‘Nederland mag geen kolonie worden, noch van Duitsland, noch van Engeland: Nederland moet een vrije, zelfstandige en socialistische staat worden, bestuurd dóór en vóór de arbeiders en werkers van stad en land.’[40]

Daartoe moest de geestelijke weerstand tegen de vreemde nazi-invloeden worden gestimuleerd. De stellingname tegen het nazisme betekende echter niet dat nu ook de politiek van de Sovjet-Unie en het pact met Hitler werden afgekeurd. De Sovjet-Unie zou de arbeiders helpen een eind te maken aan de oorlog. Veel aandacht werd door de CPN besteed aan de economische belangenstrijd, gericht tegen de nazi’s en de eigen burgerij. Deze gerichtheid op de materiële belangenstrijd vloeide logisch voort uit het politieke referentiekader van de CPN, aangezien het onmogelijk was de nazipolitiek op internationaal niveau te bestrijden zonder daarbij de rol van het Stalin-Hitler-pact aan te geven. In deze periode ‘begon en eindigde elke discussie’ met het pact.[41]

De opstelling van de CPN werd scherp onder vuur genomen door het MLL-Front. Bekritiseerd werden het uitgeven van legale publicaties, het blijven zitten in vertegenwoordigende lichamen en het lange uitblijven van illegaal materiaal.[42] In het Bulletin van half oktober vroeg men zich af waarom de CPN was verboden. De oorzaak was volgens het Bulletin dat het de NSB zo makkelijker werd gemaakt de sociaaldemocratie te ontwrichten. Wanneer de CPN legaal had kunnen doorwerken zouden de redevoeringen van NSB en CPN teveel op elkaar hebben geleken. Het verbod van de CPN had het dubbele voordeel dat de desertie van meelopers van de CPN naar de NSB bespoedigd zou worden en dat de ontwrichting van de sociaaldemocratie werd vereenvoudigd. En in de ‘Arbeidersbrieven voor Socialistische Eenheid’ werd gesteld dat het verbod van de CPN een vriendendienst van het nationaalsocialisme aan Stalin was, die zo werd verlost van de laatste overblijfselen van de Komintern.[43]

Op de politiek van de CPN werd uitgebreider ingegaan in het Bulletin van half december, naar aanleiding van het ontvangen van illegale publicaties van de CPN, waarin werd opgeroepen tot strijd tegen de vreemde overheersing en klassenstrijd tegen de oorlog. Geconstateerd werd dat het onbeperkte vertrouwen in de Sovjet-Unie echter was gebleven. De RSAP daarentegen had de Volksfrontpolitek en het pact met Hitler afgekeurd, en het MLL-Front vond dat:

‘...in de Tweede Wereldoorlog de Russische staat meer dan welke andere factor ook heeft bijgedragen tot de ontwrichting en ontreddering van de voorhoedekrachten der arbeidersbeweging...’[44] Verwacht werd dat de CPN op het eerste bevel van Moskou weer bereid zou zijn tot een nieuwe Volksfrontpolitiek en eveneens dat de CPN haar anti-Duitse optreden zou staken wanneer Duitsland hierover zou klagen in Moskou. Verontwaardigd reageerde het MLL-Front op de bewering in een uitgave van de CPN dat de RSAP gecapituleerd zou zijn, een opmerking die voor haar bewees dat de CPN het liegen nog niet was verleerd. Gezien het feit dat in de uitgaven van de CPN veel standpunten naar voren kwamen die op het eerste gezicht overeenstemden met die van het MLL-Front besloot de CL haar publicaties voortaan te voorzien van het motto ’tegen nationaalsocialisme, reformisme en stalinisme’. Daarbij werd de volgende motivatie gegeven:

‘Het is de taak van alle leden der M-groepen om in hun discussies zich in volle klaarheid af te scheiden van het vergiftig deelelement in de arbeidersbeweging, dat het stalinisme is.’[45]

Al eerder, in augustus, had men verklaard dat samenwerking met degenen die de Moskouse terreur tegen revolutionairen verdedigden was uitgesloten; in februari 1941 werd een samenwerking tussen de geheime diensten van Duitsland en de Sovjet-Unie niet uitgesloten.[46] Het meest extreme voorbeeld van afscherming ten opzichte van de CPN is te vinden in een pamflet dat in Amsterdam in augustus 1940 werd verspreid naar aanleiding van de moord op Trotski. Daarin stonden de volgende passages:

‘Wij gaan zelfs zover om te zeggen, dat iedere arbeider die nog blijk geeft bewust het stalinisme te willen dienen, als een schurftige hond verre van ons te houden... Het stalinisme is fascisme in zijn ergste vorm.’[47]

Gezien dit alles is het niet verwonderlijk dat het MLL-Front het werk naar de CPN toe minder belangrijk vond dan dat naar de sociaaldemocratie.[48]

Het is duidelijk dat een directe politieke samenwerking tussen de CPN en het MLL-Front onmogelijk was en door geen van beide organisaties werd gewenst. Van de kant van de CPN kan de opmerking over de capitulatie van de RSAP als kenmerkend worden beschouwd. Maar ook het MLL-Front van haar kant vertoonde een zeker sektarisme ten opzichte van de CPN. Terecht wees het MLL-Front op het fundamentele verschil in politieke lijn; de revolutionaire standpunten van de CPN tijdens het Stalin-Hitler-pact waren niet meer dan holle leuzen, die slechts dienden om de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie te legitimeren. In die zin had de politiek van de CPN niets te maken met die van Lenin tijdens de Eerste Wereldoorlog.[49] Bij het bekritiseren van de opstelling van de CPN sloeg het MLL-Front echter door naar extreme opvattingen. Het duidelijkst kwam dit tot uiting in de verklaring die werd gegeven voor het verbod van de CPN, een verklaring die absurd overkomt.

De werkelijke reden voor het verbod van de CPN is tot nu toe niet opgehelderd. In Denemarken en Noorwegen stemden de Duitse autoriteiten in deze periode toe met een voortzetting van de publicaties van de communistische partijen. In Frankrijk vonden van half juni tot eind augustus onderhandelingen plaats, waarbij de rol van de Duitse autoriteiten essentieel was. De Komintern steunde deze pogingen. Uiteindelijk liepen de onderhandelingen spaak omdat de Duitsers hun eisen opschroefden en de Komintern van tactiek veranderde. Volgens de Jong werd de CPN verboden omdat de Duitse autoriteiten niet wilden dat de Sovjet-Unie aan de arbeiders ten voorbeeld werd gesteld. Ongetwijfeld heeft dit aspect een rol gespeeld; in het geval van een oorlog tussen Duitsland en de Sovjet-Unie waren de Duitsers niet gebaat bij een sterke, legale CPN. Toch blijft de vraag waarom Nederland in dit opzicht een andere positie innam dan andere bezette Europese landen. Peschanski suggereert dat de Duitsers in Frankrijk door de onderhandelingen een strijdbaar volksdeel wilden neutraliseren. De CPN was voor de Duitsers minder belangrijk dan de grote en sterke Franse communistische partij; de vraag is echter waarom in Scandinavië de Duitsers wel akkoord gingen met de herverschijning van de communistische bladen. Ook de rol van de Komintern ten aanzien van de CPN is onduidelijk. De Komintern had zich op verzoek van Goulooze uitgesproken tegen het artikel van de Groot in ‘Politiek en Cultuur’. In wezen voerde de Groot echter dezelfde legalistische politiek als communistische partijen in andere landen, die wel door de Komintern werden gesteund. Verder onderzoek naar deze kwestie is nodig, waarbij uitgegaan zou moeten worden van een ingewikkeld machtsspel van Duitsland, de Sovjet-Unie en de communistische partijen binnen de kaders van het Stalin-Hitler-pact. Nuttig zou zijn Peschanski’s hypothese van het bestaan van afspraken per land tussen Duitsland en de Sovjet-Unie te toetsen.[50]

Er bestond bij het MLL-Front dus een zeker sektarisme ten opzichte van de CPN en een onderschatting van de mogelijkheden die de CPN had in het verzet. Waar moet de verklaring van dit sektarisme worden gezocht? In de eerste plaats was de relatie met de CPN al jarenlang slecht. De RSP was ontstaan uit de CPN, na jarenlange fractiegevechten waarbij de Komintern al naar gelang de behoeften van haar politiek op korte termijn de ene stroming tegen de andere had uitgespeeld. Een diep wantrouwen tegen ‘communistische methoden’ was daardoor ontstaan. In de jaren dertig was dat wantrouwen alleen nog maar toegenomen; ook in Nederland vertoonde zich het trieste beeld van de meest onwaarschijnlijke beschuldigingen tegen socialistische stromingen met kritiek op de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie. Ook fysieke aanvallen waren niet aan de RSAP voorbijgegaan. [51] Door deze aanvallen van de kant van de CPN en de fnuikende invloed van het stalinisme in het algemeen was het isolement van de RSAP binnen de arbeidersbeweging versterkt. En dit isolement leidde op haar beurt tot een overreactie op het stalinisme. In de tweede plaats stond de houding van het MLL-Front in verband met haar beoordeling van de aard van het bewind in de Sovjet-Unie, die zij niet meer beschouwde als een arbeidersstaat, maar als een land dat imperialistische doeleinden nastreefde.[52]

3.6 De vakbewegingspolitiek van het MLL-Front

Na het begin van de bezetting verschenen nog drie nummers van het blad van het NAS, ‘De Arbeid’.[53] Het eerste daarvan, van 31 mei, maakte duidelijk dat het NAS totaal overrompeld was door de gebeurtenissen. In het artikel ‘De nieuwe toestand’ werd de volgende richtlijn gegeven:

Zelfbeheersing is nodig in verband met de vele voorschriften en verordeningen, die door de militaire en burgerlijke overheid zijn gegeven om uitgevoerd of nagekomen te worden. Een oorlogstoestand is nu eenmaal oorlogstoestand. Die even zich de moeite getroost dit te realiseren zal zich zelfbeheersing voorschrijven.’[54] Dit artikel was geen uitzondering, maar de lijn die in alle drie de nummers tot uiting kwam. Volgens ‘De Arbeid’ kon er van agitatorisch optreden geen sprake meer zijn. Het blad werd daarom gehalveerd en omgevormd tot correspondentieblad. Het geplande congres zou geen doorgang kunnen vinden. Een legaal voortbestaan was alleen mogelijk wanneer de voorschriften werden nageleefd. Het was het belang van de arbeiders aan het voortbestaan van de NAS-organisaties te werken, vooral om zaken als werklozenzorg te kunnen blijven behartigen voor de leden. Wat onder ‘zelfbeheersing’ werd verstaan blijkt uit het volgende citaat:

‘Stakingen en vergaderingen zijn verboden en het zou natuurlijk geen zin hebben in de gegeven omstandigheden tegen deze verordeningen in te gaan.’[55]

Het aftreden van Sneevliet als voorzitter van het NAS en hoofdredacteur van ‘De Arbeid’, dat hij zeer spoedig na het begin van de bezetting aanvroeg, en in een brief van 8 juni door secretaris E. Bouwman werd aanvaard, werd niet vermeld in ‘De Arbeid’. Wel kwam in een artikel waarin het heengaan van een aantal bezoldigde bestuurders werd aangekondigd de volgende passage voor:

‘De theoretici en vaak totaal onbekwame leiders zagen wij meermalen komen en weer gaan, maar de nuchteren en de bezadigden en zij, die het hoofd niet direct kwijt raken, blijven aan het hoofd van de troep zolang hun de gelegenheid daarvoor gegeven wordt.’[56]

In het laatste nummer, van 20 juli, werd ingegaan op de benoeming van Woudenberg tot commissaris van het NVV, waarmee de gelijkschakeling van deze vakcentrale werd ingezet. De schrijver van het artikel vroeg zich af hoe het kon dat zo’n grote organisatie zich door ‘één enkele beschikking’ liet gelijkschakelen.[57]

Maar ook voor het NAS zelf was één enkele beschikking voldoende. In juli gaf de bezetter het NAS de opdracht zich te ontbinden; de leden kregen te horen dat zij zich bij het NVV moesten aansluiten.[58] Uit de inhoud van de nummers van ‘De Arbeid’ kan de conclusie worden getrokken dat het NAS zichzelf meteen na het begin van de bezetting al gelijkgeschakeld had.

Binnen het NAS ontstond wel oppositie tegen de ingeslagen koers. Zo schreef Wietse Smid, secretaris van de Rotterdamse afdeling, een brief aan het Dagelijks Bestuur. Daarin laakte hij dat het bestuur sinds 10 mei niet meer bijeen was gekomen. Verschillende belangrijke besluiten waren door een aantal functionarissen genomen. De inhoud van ‘De Arbeid’ werd door Smid ‘aanvechtbaar, zelfs onaanvaardbaar’ genoemd. Smid eiste een spoedige bijeenkomst van het algemeen bestuur. In een circulaire die de leden van het NAS in Rotterdam ontvingen na het besluit tot opheffing schreven Smid en voorzitter A. v.d.Berg dat zij niet ontmoedigd waren:

‘En wij weten, dat waar de maatschappelijke ontwikkeling niet stilstaat, zullen in de strijd om het bestaan en voor de verheffing van de klasse, velen van ons elkaar wéér ontmoeten.’[59]

Hoe reageerde het MLL-Front op deze ontwikkelingen? Op 1 juli verscheen een lang document, ‘De economische positie der arbeiders in de huidige verhoudingen’. Volgens dit artikel zou in de oorlog het proces van de versobering van het levenspeil van de massa’s worden verscherpt. Beide oorlogvoerende kanten zouden proberen ‘met geraffineerde demagogische middelen de massa te verblinden’ en daarnaast zou elke weerstand van de arbeiders worden gebroken, zonodig met terroristische dwangmethoden. In Nederland was bij arbeiders en werklozen reeds een zekere angst waar te nemen. Vooral in de bezette Europese gebieden zou het levenspeil dalen, omdat de productie aan de Duitse oorlogsbehoefte ondergeschikt zou worden gemaakt. De bestaande economische organisaties zouden aan de afbraak van het levenspeil in het geheel geen weerstand kunnen bieden. De vakbeweging als zodanig was uitgeschakeld, haar oude grondslagen waren totaal vernietigd:

‘De strijd, die de arbeiders in deze periode hebben te voeren, zal noodwendig andere vormen aannemen dan die, welke wij tot nu toe hebben gekend.’[60]

De ‘algemene ondergang’ gold niet alleen voor het NVV, maar ook voor het NAS. Geconstateerd werd dat sinds het uitbreken van de oorlog het NAS ieder onderscheid miste met de overige delen van de vakbeweging, zodat er een duidelijke scheidslijn tussen het NAS en het MLL-Front was gekomen.

De verwachting werd uitgesproken dat de nazi’s zouden proberen hun arbeidssysteem in Nederland door te voeren en daartoe een arbeidsfront zouden vormen. Het doodvonnis voor de bestaande vakbeweging zou dan ook ‘binnen niet al te lange tijd’ worden voltrokken, al was de precieze vorm van het komende systeem nog niet bekend. Zeker was wel dat de industriële vrede aan de arbeiders en ondernemers zou worden opgelegd.

Voorspeld werd dat de algemene ontevredenheid onder de arbeiders zou toenemen; de conclusie die daaruit werd getrokken was de volgende:

Onder die omstandigheden is het de taak van bewuste arbeiders, om bij de massa te blijven en zich niet van haar te laten isoleren.’[61]

Het was niet de bedoeling de belangen van de ‘oude vermolmde’ organisaties te behartigen, maar het contact met de massa’s te onderhouden. De Duitsers hadden de kunstmatig getrokken scheidslijnen tussen de arbeiders weg doen vallen, en dit zou de arbeiders de gelegenheid geven haar boeien te verbreken:

Indien het arbeidsfront, op welke wijze ook, tot stand komt en de massa daarheen gedirigeerd wordt, zullen bewuste arbeiders het arbeidsfront tot basis moeten maken voor hun verder werk.’[62]

Een illegale vakbeweging werd afgewezen als ‘ondenkbaar en absurd’.

In het naschrift bij het document werd gesteld dat het geen zin had krachten te verspillen in een ‘ten dode gedoemde beweging’. Voor het NAS zou het einde komen, er was niets meer te bereiken in het NAS; het strijd voeren tegen de leiding om die te veroveren werd afgewezen, hoogstens moesten ‘bijkomstige belangen’ worden verdedigd.[63] Met andere woorden: de capitulatie van het NAS werd voor kennisgeving aangenomen.

Deze analyse in ‘Richtlijnen’ vormde de basis voor de verdere opstelling van het MLL-Front in de eerste bezettingsmaanden op het gebied van de vakbondspolitiek. Na de ontbinding van het NAS en de gelijkschakeling van het NVV ging Sneevliet in een artikel in het Bulletin van begin oktober verder in op de ontstane situatie. Volgens hem hadden zich sinds de bezetting in volle omvang de verzwakkingsverschijnselen binnen het NAS geopenbaard, die al in de jaren voor de oorlog zichtbaar waren geworden. Met name in de bestuurderskringen was het socialistisch bewustzijn gedaald, ten gunste van traditioneel syndicalistische invloeden en reformistische stromingen. Stagnatie en achteruitgang waren daarvan het gevolg geweest; in plaatsen waar een consequent revolutionair-socialistische lijn was gevolgd was dit niet het geval geweest.[64] Maar in het algemeen was de politieke neutraliteit toegenomen, en dit proces had zich tijdens de bezetting verscherpt:

‘In weinige maanden heeft zich de praktijk van het NAS volkomen aangepast bij de door de Duitse bezetter geschapen toestand.’[65] Het oude inzicht in het imperialistische karakter van de oorlog was verdwenen. Sneevliet schreef dat deze ontwikkelingen voor hem aanleiding waren geweest af te treden. Kritiek had hij op de late ontbinding, zodat uit de kassen niets voor illegale activiteiten kon worden gered. Sneevliets conclusie was dan ook hard:

‘...dat het oude, rode NAS niet meer leefde toen de bezetting begonnen werd.’[66]

Ondanks alle kritiek die het MLL-Front had op het vooroorlogse NVV, ‘verdwaald in het doolhof van het chronische overleg’, en op de houding van de NVV-bestuurders bij de gelijkschakeling, die in de richting van een algemene georganiseerde afwijzing hadden moeten werken, riep het op tot aansluiting bij het NVV:

‘De voorstanders van de klassenstrijd in het NAS zullen thans niet ter zijde gaan staan, niet ongeorganiseerd rond lopen, deel gaan uitmaken van dat NVV, dat binnenkort het Arbeidsfront zal zijn. Maar zij zullen daarheen niet gaan om de dienstknechten van het fascisme te worden. Zij zullen in dat verband de wedergeboorte van de klassebewuste vakactie bevorderen. Zij zullen tegenover de fascistische meesters van het NVV en de gelijkgeschakelde NVV functionarissen komen te staan. Zij zullen klassegenoten ontmoeten, die vroeger buiten de revolutionnair-socialistische beweging stonden, doch die met hen de taak zullen willen vervullen, die het klassebewuste proletariaat, ook in de tegenwoordige verhoudingen, dwars tegen de nationaalsocialistische misleiding, te vervullen heeft.’[67]

Volgens Perthus waren deze ontwikkelingen ‘een weinig glorieus einde van een kleine vakbeweging, die als avant-garde organisatie vele jaren een belangrijke rol had gespeeld op de linkervleugel’ van de Nederlandse arbeidersbeweging.[68] In feite was het ook een weinig glorieus einde van de vakbondspolitiek van de Sneevlietbeweging, die zich steeds op het NAS had gericht. De oproep tot aansluiting bij het NVV zou men kunnen kenschetsen als een postume overwinning van de vlak daarvoor vermoorde Trotski. Wellicht was de oproep mede het gevolg van het feit dat binnen het MLL-Front een aantal mensen actief waren die dicht stonden bij de opvattingen van Trotski, maar de RSAP in 1938 niet hadden verlaten, omdat zij de massa-aanhang van de RSAP zwaar lieten wegen. In het illegale MLL-Front woog de invloed van deze stroming zwaarder dan in de grotere, legale RSAP.[69] De toetreding tot het NVV was echter ook in politiek opzicht een postume overwinning van deze stroming. Toen het advies tot toetreding werd gegeven was de gelijkschakeling van het NVV al een feit. In die zin was de koerswijziging van Sneevliet en de zijnen een negatief antwoord, gedicteerd door de degeneratie van het NAS, waardoor het milieu waarin de Sneevlietbeweging traditioneel had gefunctioneerd voor een groot deel was weggevallen. Op de vraag welk werk precies binnen het NVV (of het verwachtte arbeidsfront) mogelijk was werd geen duidelijk antwoord geformuleerd. Al snel kwam er binnen het MLL-Front oppositie tegen de oriëntering op het NVV. In oktober 1940 moest de CL constateren dat het advies tot aansluiting niet unaniem was opgevolgd:

‘Wij weten niet wat in de nieuwe verhoudingen het verenigingsleven inhoudt, doch wij weten een ding heel zeker. Nieuwe contacten worden aangeknoopt met mensen die men voorheen niet kon bereiken, omdat men in een andere vakcentrale was.’[70] met name na de Februaristaking zouden de meningsverschillen binnen het MLL-Front over deze kwestie toenemen, meningsverschillen die een tweede tijdbom vormden onder het bestaan van het MLL-Front.

3.7 Het MLL-Front maakt een eerste balans op

Op de vergadering van 22 september van de CL waar de organisatiestructuur definitief werd vastgesteld werd eveneens een tekst aangenomen over de politieke situatie in Nederland na vier maanden bezetting. Volgens deze tekst was er niet alleen sprake van een inschakeling van Nederland in de oorlogvoering tegen Engeland, maar ook van een radicale ingreep in de binnenlandse politieke verhoudingen. Deze ingreep beoogde een blijvende verovering van Nederland dan wel een aan Berlijn onderworpen bewind. Aan de oude politieke partijen was de basis ontnomen. De arbeidersbeweging was met geweld omgebogen. De voorkeur van de Duitse autoriteiten voor de NSB was duidelijk, ook al was er nog sprake van concurrentie tussen de NSB, het Nationaal Front van Arnold Meijer en de Nederlandse Unie. De voorkeur voor de NSB kwam onder andere tot uiting in de haar toegewezen volmachten, met name op het gebied van de vakbeweging. De Nederlandse pers getuigde van een karakterloze aanpassing. Herhaald werd dat de handhaving van het NVV slechts van tijdelijke aard zou zijn en dat uit het NVU een Nederlands Arbeidsfront zou worden gevormd, zonder strijdkassen en stakingsrecht. Het proces van gelijkschakeling zou verder worden bevorderd door de demagogie tegen het ‘plutocratische kapitalisme’. In het verzet tegen het nazisme zouden de leiders van de traditionele partijen evenmin een vruchtbare rol kunnen spelen als de gevluchte regering of het vorstenhuis:

‘Zij slingeren heen en weer tussen verzet en aanpassing, zij missen de moed en het inzicht om massategenstand op nationale grondslag te organiseren.’[71]

Daarmee bewezen zij uiteindelijk een autoritair dwangbuis te verkiezen boven daadwerkelijk verzet.

Hier tegenover was het ‘Derde Front’ van internationale socialisten nodig, bestaande uit militante socialisten die voorheen tot verschillende richtingen hadden behoord. Daarvoor was geld nodig, want nog altijd moesten voorwaarden worden geschapen voor het uitvoeren van ‘primaire taken’. Gesteld werd dat de resultaten van de eerste maanden gebrekkig waren; de CL had te kampen met een informatiegebrek, de financiële positie was zwak, de uitzetting van de publicaties was onvoldoende en systematische pogingen tot uitbreiding waren er nauwelijks. Dit was dan ook de achtergrond van het formuleren van de scherpe organisatorische richtlijnen.[72]

Volgens de Jong doorzagen in de eerste bezettingsmaanden in Nederland slechts weinigen het geleidelijke karakter van Seyss-Inquarts nazificeringspolitiek.[73] De conclusie uit dit hoofdstuk kan niet anders zijn dan dat het MLL-Front als organisatie behoorde tot die ‘zeer weinigen’; de algemene richting van de politiek van de bezetter werd door het MLL-Front helder en scherp geanalyseerd.

_______________
[0] MIA: gelijkschakeling (Gleichschaltung), term voor de nazificatie van het maatschappelijk en openbare leven. Vanaf 1933 werden in Duitsland bestaande verenigingen en organisaties, de vakbonden bijvoorbeeld, op nazi leest geschoeid door infiltratie of reorganisatie. Organisaties die niet gelijkgeschakeld konden worden, werden verboden.
[1] Colijn verzette zich overigens in het AR-blad ‘De Standaard’ wel tegen de Duitse beschuldiging dat de Nederlandse regering voor de inval haar neutraliteitspolitiek had verlaten. Hierna werd ‘De Standaard’ voor acht weken verboden. Zie de Jong, Het Koninkrijk, IV, 310.
[2] Zie Sijes, De Februaristaking, 7-21; de Jong, Het Koninkrijk, IV, 1-687.
[3] ‘Vorrink bij Rost van Tonningen’, in: Bull., no.4, september 1940, 3.
[4] Ibidem, 2.
[5] Brieven aan sociaaldemocraten, no.4, geen titel; Brieven aan sociaaldemocraten, no.5, ‘Waar is onze plaats? In de Nederlandse Unie?’. Brieven aan sociaaldemocraten en Socialistische Brieven worden verder in de noten vermeld als Br.Soc-Dem en Soc.Br.
[6] Citaat: ‘Verbreiding van het nazi-evangelie’, in: Bull., no.7, begin november 1940, 4. Zie verder Br.Soc-Dem, no.6, geen titel.
[7] ‘Fascisme en socialisme’, in: Het Kompas, no.3, januari 1941, 1.
[8] Br.Soc-Dem., no.5, ‘Waar is onze plaats?...’; ‘De Nederlandsche Unie’, in: Het Kompas, no.2, december 1940, 1-3; ‘Verbreiding van het nazi-evangelie’, in: Bull., no.7, begin november 1940, 4-8.
[9] Citaat: ‘Verbreiding van het nazi-evangelie’, in: Bull., no.7, begin november 1940, 7; rest alinea: Br.Soc-Dem., no.5, ‘Waar is onze plaats?...’; ‘De Nederlandse Unie’, in: Het Kompas, no.2, december 1940, 1-3; ‘Brieven ter Bevordering van de Internationale Klasse-Eenheid, no.2, ‘Nationaal-socialisme en Nederlandsche Unie’.
[10] Br.Soc-Dem., no.5, ‘Waar Is onze plaats?...’.
[11] ‘De Sovjet-Unie, de CPN en de oorlog’, in: Bull., no.6, half oktober 1940, 8; deze opvatting zag men bevestigd in april 1941, toen de Unie sprak over een Nederlands socialisme. Er werd op gewezen dat voor de oorlog slechts de nationaalsocialisten van deze term gebruik maakten. Zie ‘De Unie: leugen en waanzin. Anti-Duitse schijn en prokapitalistische waarheid’, in: Het Kompas, no.6, april 1941, 4-5.
[12] ‘Verbreiding van het nazi-evangelie’, in: Bull., no.7, begin november 1940, 7-8. Zie ook Perthus, Sneevliet, 432-433.
[13] ‘Allemaal socialist’, in: Bull., no.9, half december 1940, 7-12.
[14] ‘Vorrink bij Rost van Tonningen’, in: Bull., no.4, september 1940, 5; zie ook Perthus, Sneevliet, 423; Tichelman, Sneevliet,97.
[15] ‘De Sovjet-Unie, de CPN en de oorlog!, in: Bull., no.6, half november 1940, 7, 9.
[16] ‘De SDAP en de oorlog’, in: Bull.,no.3, eind augustus 1940, 6; driedeling sociaaldemocratie: Br.Soc-Dem., no.2, geen titel.
[17] Br.Soc-Dem., no.3, geen titel; ‘De nieuwe “Nederlandse Socialistische Werkgemeenschap”, in: Bull., no.5, 1 oktober 1940, 7. Voor de vakbeweging zie paragraaf 6 van dit hoofdstuk.
[18] Zie Br.Soc-Dem., no.2, geen titel; no.4, geen titel. Deze bewondering strekte zich ook uit tot Colijn, die naar aanleiding van zijn houding in het conflict bij ‘De Standaard’ een ‘oude vechtjas’ werd genoemd.
[19] ‘De SDAP en de oorlog’, in: Bull., no.3, eind augustus 1940, 8-9.
[20] Zie de Jong, Het Koninkrijk, II, 309.
[21] ‘De SDAP en de oorlog’, in: Bull., no.3, eind augustus 1940, 9.
[22] Ibidem.
[23] Uitspraak Kautsky: citaat in Salvadori, Karl Kautsky, 185-186.
[24] ‘Vorrink bij Rost van Tonningen’, in: Bull., no.4, september 1940, 3-5.
[25] Ibidem, 5-7.
[26] Ibidem, 3.
[27] Ibidem, 7.
[28] Ibidem.
[29] Opvatting Perthus in Sneevliet, 423; gesprek Dolleman-Drees: mededeling H.Drenth, interview Drenth, A.Dolleman, W.Dolleman; interview Rein van der Horst; interview Thea Bloemsma.
[30] ‘De Sovjet-Unie, de CPN en de oorlog’, in: Bull., no.6, half oktober 1940, 9; ‘In hun geest voorwaarts’, in: Bull., no.12, eind februari 1941, 3; interview Drenth, A.Dolleman, W.Dolleman.
[31] ‘De Sovjet-Unie...’, in: Bull., no.6, half oktober 1940, 9.
[32] Perthus, Sneevliet, 442; Tichelman, Sneevliet, 98; Mol, Trotskistische beweging Nederland, 39.
[33] Zie interview Thea Bloemsma; interview Drenth, A.Dolleman, W.Dolleman.
[34] Algemeen overzicht jaren dertig en positie sociaaldemocratie: Harmsen/Reinalda, Voor de bevrijding, 172-203; de Jong, Het Koninkrijk, I, 116-143, 221-235, 668-672.
[35] Zie bijvoorbeeld ‘Verbreiding van het nazi-evangelie’, in: Bull., no.7, begin november 1940, 10.
[36] Geciteerd in Sijes, De Februaristaking, 41.
[37] Ibidem, 42.
[38] De Leeuw was aan het begin van de bezetting binnen de CPN al op een zijspoor gerangeerd en in mei 1940 werd hij geroyeerd; zie Harmsen, A.S. de Leeuw, 125-129, 143-153, 160-161.
[39] Voor een algemeen overzicht van de CPN in deze periode: Sijes, De Februaristaking, 40-43; Harmsen/Reinalda, Voor de bevrijding, 208-209; Harmsen, ‘A.S. de Leeuw’,143-153; Mulder, ‘De Waarheid in, de oorlog...’; De Jong, Het Koninkrijk, I, 704-709, II, 298-306, IV, 897-915.
[40] Geciteerd in Sijes, De Februaristaking, 46-47.
[41] Sijes, De Februaristaking, 46-51; Harmsen/Reinalda, Voor de bevrijding, 209; Santen, Sneevliet, rebel, 64; de Jong, Het Koninkrijk, IV, 906-913.
[42] ‘Tegen nationaalsocialisme, reformisme en stalinisme. Verklaring’, in: Bull. no.9, half december 1940, 1-3; ‘Waarom bestrijden wij het stalinisme’, in: Het Kompas, no.4, februari 1941, 2-3.
[43] ‘De Sovjet-Unie, de CPN en de oorlog’, in: Bull., no.6, half oktober 1940, 5-7; Arbeidersbrieven voor Socialistische Eenheid, geen datum, geen titel. Deze uitgave, ondertekend met MLL-Front, bevindt zich in de RIOD-collectie, maar wordt noch door Perthus noch door Winkel vermeld. Het is het enige exemplaar in de RIOD-collectie. Mogelijk betreft het hier een plaatselijke uitgave.
[44] Citaat: ‘De Sovjet-Unie...’, in: Bull., no.6, half oktober 1940, 2.
[45] Citaat: ‘Tegen nationaalsocialisme...’, in: Bull., no,9, half december 1940, 2; zie verder MLL-Front, oudejaar 1940, 5-6. De opmerking over de capitulatie van de RSAP werd gedaan in het CPN-orgaan ‘De Vonk’ van 1 december 1940; zie ‘Tegen nationaalsocialisme... ’ 1-2.
[46] ‘Leon Trotski vermoord’, in: Bull., no.3, eind augustus 1940, 6; ‘Duitse beschermers in actie’, in: Spartacus, no.2, half februari 1941, 4. Hetzelfde werd ook gesuggereerd in een brief die Sneevliet schreef aan de Amerikaanse geestverwant G.J. Rowlinson. Hierin schreef Sneevliet over het opsporingsbevel dat aan het begin van de bezetting tegen hem werd afgekondigd in verband met een vermeend aanslagplan op Hitler en andere hoge nazi’s:
‘In onze kringen overheerst de mening dat de vervolging van Sneevliet uitgelokt is door elementen van de GPOe in Berlijn.’(‘In our circles the opinion prevails that the prosecution of Sneevliet has been provoked by Gepeoe elements at Berlin.’) Zie Brief Sneevliet aan Rowlinson, 3-11-’40, IISG, archief van ’t Hart, nr.2, correspondentie, nr.12, MLL-Front.
[47] Pamflet ‘Er is feest op het Kremlin’, IISG, archief Schouten. nr.15a, diversen MLL-Front. Het pamflet is niet ondertekend, maar gezien de inhoud hoeft niet betwijfeld te worden dat het van het MLL-Front afkomstig is.
[48] ‘De Sovjet-Unie’, in: Bull., no.6, half oktober 1940, 9; zie ook interview Rein van der Horst; interview Drenth, A.Dolleman, W.Dolleman.
[49] ‘De heren mogen in hun illegale blaadjes over klassenstrijd en socialisme spreken, zij mogen met het oog op de Nederlandse arbeiders scherpe pijlen afschieten op de Duitse bezetters, zij mogen zich nog altijd presenteren als de voorstanders van klasseactie der arbeiders — hun chefs in Moskou zorgen er voor dat de Russische staatspolitiek tijdens deze oorlog op voet van oorlog staat met de denkbeelden, die Lenin en anderen altijd hebben verkondigd.’ Zie ‘Rusland, de stalinisten en de oorlog’, in: Bull., no.11, februari 1941, 9.
[50] De Jong, Het Koninkrijk, IV, 898-903; Peschanski, ‘La demande de parution légale de “l’ Humanite”.’
[51] Tichelman, Sneevliet, 58-664 Perthus, Sneevliet, 309-310, 319-322, 325-327, 341-343, 345-346; Pieterson, Het revolutionaire socialisme, 52-60; over het wantrouwen van ‘communistische methoden’: Schilp, Dromen van de revolutie, 107-118; Santen, Sneevliet, rebel, 46.
[52] Zie hiervoor verder hoofdstuk 6.
[53] En dus niet twee nummers (Perthus, Sneevliet, 428). De nummers van ‘De Arbeid’ bevinden zich in de collectie van het IISG.
[54] ‘De nieuwe toestand’, in: De Arbeid, 31 mei 1940, 1.
[55] Citaat: ‘Uit de Transportfederatie. Wij zetten ons werk voort’, in: De Arbeid, 31 mei 1940, 3; zie verder ‘Werken onder gewijzigde omstandigheden’, ibidem, 1-2.
[56] Citaat: ‘Kitsz, Bouwman en Molenkamp gaan als bezoldigd bestuurder heen’, in: De Arbeid, 20 juli 1940, 2; aanvraag ontslag Sneevliet: Perthus, Sneevliet, 420; Brief E. Bouwman aan Sneevliet, 8-6-’40, IISG, Sneevliet-archief, IVa, MLL-Front 1940-42.
[57] ‘De Nederlandse vakbeweging’, in: De Arbeid, 20 juli 1940, 4.
[58] Perthus, Sneevliet, 422; Harmsen/Reinalda, Voor de bevrijding, 207-208.
[59] Brief A.v.d.Berg en W.Smid aan leden NAS-Rotterdam, IISG, archief van ’t Hart, no.12, MLL-Front; Brief Smid aan Dagelijks Bestuur NAS, 7 juli 1940, IISG, archief van ’t Hart, no.12, MLL-Front. In beide gevallen betreft het fotokopieën.
[60] ‘De economische positie der arbeiders in de huidge verhoudingen’, Richtlijnen, no.2, 1 juli 1940, 4; in: IISG, archief Schouten, no.18a, Richtlijnen en circulaires Derde Front.
[61] Ibidem, 6.
[62] Ibidem.
[63] Ibidem, 7.
[64] Hier doelde Sneevliet ongetwijfeld op het werk van Menist onder de Rotterdamse werklozen, hetgeen de RSAP bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1939 17.000 stemmen had opgeleverd: Perthus, Sneevliet, 406, 412; Voor vrijheid en socialisme, 73-83.
[65] ‘De gelijkschakeling der arbeidersbeweging’, in: Bull., no.5, 1 oktober 1940, 6.
[66] Ibidem, 7.
[67] Ibidem.
[68] Perthus, Sneevliet, 428.
[69] Mol, Trotskistische beweging Nederland, 38-41.
[70] ‘De Sovjet-Unie...’, in: Bull., no.6, half oktober 1940, 9.
[71] Richtlijnen, vastgesteld in CL-bijeenkomst 22 september 1940, 2; in: IISG, archief Schouten, no.18a, Richtlijnen en circulaires Derde Front.
[72] Ibidem.
[73] De Jong, Het Koninkrijk, IV, 273.