Maurice Brinton
De bolsjewieken en het arbeiderszelfbestuur
Hoofdstuk 1


Inleiding

Deze brochure wil twee dingen bereiken. Zij wil nieuw feitenmateriaal aandragen voor de bestaande discussie over ‘arbeiderszelfbeheer’ en zij probeert een nieuwe analyse te geven van het lot dat de Russische Revolutie trof. Deze twee doelen houden met elkaar verband, zoals we nog zullen zien.

Arbeidersmedezeggenschap

Over arbeidersmedezeggenschap wordt weer gediscussieerd. Nationalisatie (of het nu van de Westelijke of van de Oostelijke soort is) en de heerschappij van de ‘Partij van de arbeidersklasse’ (of het nu van de Westelijke of van de Oostelijke soort is) hebben duidelijk gefaald. Zij hebben niet voldaan aan de hoop en de verwachtingen van het gewone volk en hebben geen echte zeggenschap gegeven bij het bepalen van de levensomstandigheden. Dat heeft geleid tot een nieuwe belangstelling voor het onderwerp arbeidersmedezeggenschap en voor ideeën die, in een andere context, gemeengoed waren in het begin van de twintigste eeuw.

Zulke verschillende mensen als de ‘Young Liberals’, de linksen binnen Labour, vermoeide vakbondsbestuurders en trotskisten van de een of andere soort, om van de anarchosyndicalisten en de libertaire marxisten maar niet te spreken, praten tegenwoordig allemaal over arbeidersmedezeggenschap. Dit duidt op één van de volgende twee dingen: óf deze lieden hebben het zelfde doel – wat onwaarschijnlijk lijkt – óf het woord arbeidersmedezeggenschap vertroebelt net zo veel als het verheldert. We hopen wat van de verwarring op te lossen door te laten zien hoe op een kritiek moment in de geschiedenis de verdedigers van verschillende voorstellingen van arbeidersmedezeggenschap tegenover elkaar stonden en door te laten zien wie er wonnen, waarom ze wonnen en wat de consequenties daarvan waren.

Deze terugblik op de historische wortels van de tegenstelling is niet ingegeven door een verslaving aan het verzamelen van archiefmateriaal, of een neiging ons te beperken tot een kring van ingewijden. Anders dan in verschillende landen van het Europese vasteland, heeft de Britse revolutionaire beweging zich nooit veel bezig gehouden met theorie. Over het geheel genomen gaf zij de voorkeur aan een pragmatische ‘met je ogen dicht in het diepe springen’ benadering. Dat mag zo nu en dan geholpen hebben om te voorkomen dat men terecht kwam in het moeras van de metafysische speculaties, maar wat betreft duidelijkheid en samenhang had het ernstige gevolgen. Zonder een helder begrip van de doelen en van de krachten, die de voortgang van de revolutie belemmeren (inclusief de ideologische krachten) of, anders gezegd: zonder historisch besef, dreigt de revolutionaire strijd een beweging zonder richting te worden. Zonder heldere perspectieven lopen revolutionairen vast of komen ze op doodlopende paden terecht, die met een beetje kennis van het eigen verleden makkelijk vermeden hadden kunnen worden.

De verwarring rond arbeidersmedezeggenschap in Groot-Brittannië is gedeeltelijk een kwestie van terminologie. In de Britse beweging (en in mindere mate in de Engelse taal) wordt zelden onderscheid gemaakt tussen control en management ((mede-)zeggenschap en bestuur), functies die elkaar bij gelegenheid kunnen overlappen, maar die meestal heel verschillend zijn. In de Franse, de Spaanse of de Russische politieke literatuur verwijzen twee afzonderlijke termen naar respectievelijk de gedeeltelijke en de totale beheersing van het productieproces door de producenten (Frans: ( contrôle en gestion Spaans: control en gerencia; Russisch: kontrolia en upravleniye ). Een kleine overdenking zal duidelijk maken waarom men dit onderscheid moet maken.

We kunnen ons twee situaties voor de geest halen. In de ene neemt de arbeidersklasse (de collectieve producent) alle fundamentele beslissingen. Zij doet dat rechtstreeks, door middel van organen van haar eigen keuze waarmee zij zich geheel kan identificeren of waarvan zij voelt dat zij die totaal kan beheersen (bedrijfscomités, arbeidersraden, enz.). Deze lichamen, samengesteld uit gekozen en afzetbare afgevaardigden, verenigen zich op regionale en nationale basis. Zij besluiten – daarbij aan de lokale eenheden een zo groot mogelijke autonomie gevend – wat er geproduceerd wordt, hoe er geproduceerd wordt, tegen welke en op wiens kosten er geproduceerd wordt. De andere mogelijke situatie is er één waarin deze fundamentele beslissingen ‘ergens anders’, ‘van buiten af’ genomen worden, dat wil zeggen door de Staat, de partij of een ander orgaan dat geen diepe en rechtstreekse wortels heeft in het productieproces. De ‘scheiding van de producenten van de productiemiddelen’ (de basis van elke klassenmaatschappij) wordt gehandhaafd. De onderdrukkende gevolgen van dit soort regelingen treden spoedig aan het licht. Dat is onvermijdelijk, hoe goed en hoe revolutionair de bedoelingen van de betrokken macht ook zijn en welke voorzorgsmaatregelen ook ingebouwd worden om de politieke beslissingen van tijd tot tijd te laten bekrachtigen of te laten amenderen.

Er zijn woorden om deze twee toestanden te beschrijven. Besturen is het zelf nemen van beslissingen, als een onafhankelijk persoon of collectief, met volledige kennis van alle relevante feiten. Medezeggenschap : is het toezien op, het controleren of verifiëren van door anderen genomen beslissingen. Medezeggenschap houdt een beperking van onafhankelijkheid in, of in het beste geval, een toestand van gedeelde macht, waarin sommigen de doelen bepalen, terwijl anderen er op toezien dat de geëigende middelen gebruikt worden om ze te bereiken. Historisch bezien hebben de meningsverschillen over arbeidersmedezeggenschap de neiging om juist uit te breken op momenten dat er sprake is van zo’n gedeelde economische macht.

Zoals alle vormen van gedeelde macht, is gedeelde economische macht in beginsel onstabiel. Of het ontwikkelt zich naar een consolidatie van bureaucratische macht (waarbij de arbeidersklasse steeds minder zeggenschap uitoefent) óf het ontwikkelt zich tot arbeiderszelfbestuur , waarbij de arbeidersklasse alle bestuursfuncties overneemt. Sinds 1961, toen Solidarity begon met het propageren van het arbeiderszelfbestuur van de productie, zijn anderen begonnen met het roepen om ‘directe arbeidersmedezeggenschap’, om ‘volledige arbeidersmedezeggenschap’ enz. – evenzovele stilzwijgende erkenningen van de ontoereikendheid (of op z’n minst dubbelzinnigheid) van vorige formuleringen.

Het zou kortzichtig zijn om dit alles te zien als taalkundig purisme, of als terminologische of dogmatische spitsvondigheid. We moeten de prijs betalen voor zowel het verleden als het heden. Wij zijn niet uit het niets op het politieke toneel verschenen. We maken deel uit van een revolutionaire libertaire traditie, waarin deze begrippen een grote betekenis hadden. En we leven niet in het politiek luchtledige. Wij leven in een bepaalde historische samenhang, waarin een voortdurende strijd plaatsvindt. In deze strijd worden de tegengestelde belangen van de verschillende sociale lagen (bourgeoisie, bureaucratie en proletariaat) uitgedrukt in verschillende soorten eisen, in meer of mindere mate helder geformuleerd. Verschillende ideeën over medezeggenschap en bestuur spelen een grote rol in deze tegenstellingen. We kunnen niet zoals Humpty Dumpty aan de woorden een willekeurige betekenis geven die we maar willen.

De revolutionaire beweging is echter zelf één van de krachten in dit sociale strijdperk. Of we het nu leuk vinden of niet, of we het nu zelf beseffen of niet, het grootste deel van de revolutionaire beweging is doordrongen van de geest, de tradities en de organisatorische begrippen van het bolsjewisme. En in de geschiedenis van de Russische Revolutie – vooral tussen 1917 en 1921 – was het geschilpunt arbeidersmedezeggenschap tegenover arbeiderszelfbestuur van buitengewone betekenis. “Van 1917 tot 1921 was de kwestie van het beheer van de industrie de meest gevoelige graadmeter voor de botsing der uitgangspunten bij het vormgeven aan de nieuwe sociale orde (...). Het was het meest continue en provocerende brandpunt van conflicten tussen de communistische facties.”[1] En – dat moet benadrukt worden – tussen de bolsjewieken en de andere stromingen in de revolutionaire beweging. Bij het uitvechten van dit geschilpunt werden duizenden revolutionairen gedood en honderdduizenden gevangen gezet.

De meesten van degenen die nu tot de revolutionaire beweging toetreden zijn niet bekend met deze tegenstellingen. Van deze stand van zaken hoeft echter geen verdienste gemaakt te worden. Opheldering is essentieel; maar daarbij rijzen nieuwe problemen. De methodologische armoede, het ahistoricisme (en soms zelfs anti-intellectualisme) onder zoveel revolutionairen, die nog enigszins weten, wat er werkelijk gebeurd is, vormen een eerste tragische obstakel. En het ironische van de huidige situatie is, dat degenen (de overgebleven erfgenamen van het bolsjewisme) die het hardst praten over de noodzaak van theorie’ en over de ‘noodzaak de geschiedenis te bestuderen’, het meest te verbergen hebben (aangezien hun eigen historische antecedenten aan het licht zouden kunnen komen) en het meest te verliezen hebben (er zou een goed in elkaar zittend alternatief op kunnen duiken voor hun eigen versteende opvattingen).

Een deel van de verwarring omtrent arbeidersmedezeggenschap is noch van terminologische aard, noch te wijten aan onwetendheid van vroegere tegenstellingen; het is opzettelijk gestichte verwarring. Tegenwoordig kunnen er bijvoorbeeld enkele geharde en ouderwetse leninisten of trotskisten gevonden worden (bijvoorbeeld in de Socialist Labour League, de International Marxist Group en in de ‘leiding’ van International Socialism), die zonder blikken of blozen zeggen arbeidersmedezeggenschap voor te staan. Uit de verwarring die momenteel algemeen binnen de beweging heerst, probeert dit slag mensen munt te slaan. Zij praten over arbeidersmedezeggenschap alsof zij met dat woord bedoelen, wat de politiek onervarene denkt, dat zij ermee bedoelen: de arbeiders moeten zelf beslissen over de fundamentele zaken die verband houden met de productie. Zij praten over arbeidersmedezeggenschap alsof – en de leninistische doctrine die ze zeggen aan te hangen – dit soort eisen altijd hebben gesteund, alsof het leninisme in arbeidersmedezeggenschap altijd een universeel geldige basis heeft gezien voor een nieuwe sociale orde, in plaats van een slogan die in een bepaalde en zeer beperkte historische situatie gebruikt wordt voor manipulatieve doeleinden.[2]

De kwestie van zelfbestuur is niet alleen een zaak voor ingewijden. De discussie erover – in de scherpst mogelijke termen – is niet sektarisch. Zelfbestuur is hetgene waar het bij de revolutie van onze tijd om gaat. Dit alleen al zou deze brochure rechtvaardigen. Een studie van deze periode (Rusland 1917- 1921) omvat echter meer. Het zou kunnen dienen voor een nieuwe analyse van het lot, dat de Russische Revolutie trof, een taak, waar we het nu kort over zullen hebben.

De Russische Revolutie

Het voorstel om op een nieuwe manier te kijken naar wat er in het Rusland van 1917 (en later) gebeurde, staat gelijk aan een uitnodiging om niet begrepen te worden. Als de gestelde vragen en voorgestelde methoden ook nog verschillen van de gebruikelijke, dan is het onbegrip gegarandeerd. Zoals we al eerder gezegd hebben, het verkeerd weergeven is voor de traditionele linkerzijde gemeengoed geworden; voor hen is niets pijnlijker dan een nieuw idee. Gedurende de laatste vijftig jaar hebben alle bestaande linkse organisaties rond de Russische Revolutie een hele mythologie (en zelfs een hele antimythologie) doen ontstaan. De parlementaire fetisjisten van de sociaaldemocratie zien ‘het falen van het bolsjewisme’ in zijn ‘antidemocratische praktijken’. De erfzonde was voor hen het uiteen jagen van de Constituerende Vergadering. De zich ‘communistisch’ noemende bewegingen (stalinisten, trotskisten, maoïsten) praten met kinderlijke trots over ‘de socialistische Oktoberrevolutie’. Zij geven hoog op over de oorspronkelijke resultaten en proberen die te populariseren, terwijl ze verschillen in hun waarderingen over wat er gebeurde, wat er daarna gebeurde, wanneer dat gebeurde, waarom het gebeurde en wie het overkwam. Voor verschillende anarchisten is het feit dat de Staat of de ‘politieke macht’ niet onmiddellijk werd ‘afgeschaft’, het bewijs en de maatstaf dat er niets van fundamenteel belang gebeurde.[3] De Socialist Party of Great Britain trok ongeveer dezelfde conclusie, alhoewel zij het falen toeschreef aan het feit dat het loonsysteem niet afgeschaft werd en aan het feit, dat de meerderheid van de Russische bevolking niet het voordeel heeft gehad het standpunt van de SPGB te kennen (zoals gesteld werd door enkele vertegenwoordigers, keurig gesanctioneerd door het Uitvoerend Comité) en toen niet geprobeerd heeft een parlementaire meerderheid te verkrijgen in de bestaande Russische instituties.

Van alle kanten proberen mensen de Russische Revolutie te gebruiken, met de bedoeling haar in te passen in hun eigen propaganda – daarbij slechts die aspecten gebruikend, die overeenstemmen met hun eigen specifieke analyse van de geschiedenis, of hun eigen specifieke recepten voor het heden. Alles wat maar nieuw, wat strijdig was met de bestaande theorieën of wat niet paste in de bestaande categorieën, werd systematisch vergeten, gekleineerd, verdraaid of ontkend.

Elke poging om de beslissende gebeurtenissen van 1917 – 1921 opnieuw naar waarde te schatten, roept zeker weerstanden op. De eersten, die zullen reageren zijn de ‘apparatsjiks’, die jarenlang ‘revolutionaire’ organisaties (en ‘revolutionaire’ ideologie) hebben beschermd tegen de dubbele dreiging van opstand en vooruitgang. Weerstand zal echter ook gevonden worden in de geest van vele eerlijke activisten die de weg zoeken naar een authentieke revolutionaire politiek. Men heeft hier niet te maken met eenvoudige psychologische weerstanden, maar met een veel diepgaander verschijnsel, dat niet weggepraat kan worden door te verwijzen naar de reactionaire rol en de invloed van verschillende ‘leidende groepen’. Wanneer de gemiddelde activist moeite heeft om de volle betekenis te begrijpen van sommige problemen uit de eerste fases van de Russische Revolutie, dan komt dat doordat deze problemen behoren tot de belangrijkste en moeilijkste (misschien wel de allerbelangrijkste en moeilijkste) waarmee de arbeidersklasse ooit geconfronteerd is. De arbeidersklasse maakte een revolutie, die veel verder ging dan een persoonsverwisseling aan de top. Zij was in staat om de oude eigenaars van de productiemiddelen te onteigenen (daardoor de eigendomsverhoudingen grondig veranderend). Maar in hoeverre was zij in staat om verder dan dat te gaan? In hoeverre was zij in staat of voorbereid – om de productieverhoudingen om te gooien? Was zij bereid om de hiërarchie te vernietigen, die in de productieverhoudingen zit opgesloten en die in alle klassenmaatschappijen de productieverhoudingen bestendigen? In welke mate was zijzelf voorbereid om de productie (en daarmee de hele maatschappij) te besturen, of: in welke mate was zij geneigd deze zaken aan anderen te delegeren? En in welke mate moest de heersende ideologie overwinnen, de arbeidersklasse dwingend om haar erkende vijanden te vervangen door een partij, die er aanspraak op maakte uit haar naam te spreken?

Het beantwoorden van deze vragen is een hoofdtaak, die bemoeilijkt wordt door veel valkuilen. Eén van de gevaren waar iedereen mee te maken krijgt die probeert ‘de heroïsche periode van de Russische Revolutie’ onpartijdig te analyseren, is het gevaar van de ‘terugwerkende identificatie’ met deze of gene tendens of met dit of dat individu (bijvoorbeeld Osinski, Kollontaj, Maximov, Machno of Miasnikov). Dat is een doelloos politiek tijdverdrijf. Het leidt snel tot een geestestoestand, waarbij revolutionairen in plaats van te proberen de brede stroom van gebeurtenissen te begrijpen (wat wel een relevante bezigheid is), vragen stellen als ‘wat had er op dit of dat moment gedaan moeten worden’, ‘kwam deze of die actie te vroeg?’ en ‘wie had gelijk op dit of dat congres?’ etc. We hopen deze valstrik vermeden te hebben. Wanneer we bijvoorbeeld de Arbeidersoppositie tegen het leiderschap van de Partij (in 1919 en 1920) bestuderen, is het voor ons geen kwestie van partij kiezen. Het gaat ons erom te begrijpen wat de krachten in het conflict werkelijk vertegenwoordigden. Wat waren bijvoorbeeld de motieven (en de ideologische en andere beperkingen) van degenen, die op alle gebieden van het sociale leven de neiging om te bureaucratiseren bleken te weerstaan?

Een ander gevaar (of een andere vorm van hetzelfde gevaar) bedreigt degenen, die zich voor het eerst op dit terrein begeven, terwijl ze nog steeds beneveld zijn door de officiële mythologie. Het is het gevaar verstrikt te raken in juist die legende, die men probeert te vernietigen. Degenen die bijvoorbeeld proberen Stalin (of Trotski of Lenin) af te breken, mogen dan met succes hun onmiddellijk doel bereiken. Maar zij slagen misschien ten koste van het niet zien, het niet bewust worden, of het niet opmerken van de meest fundamentele nieuwe kenmerken van deze periode: de zelfstandige actie van de arbeidersklasse, die probeert de voorwaarden voor haar bestaan totaal te veranderen. We hopen dat we niet in deze val gelopen zijn. Wanneer we van prominente individuen verklaringen van enige lengte citeren, doen we dat slechts in zoverre zij de ideologieën samenvatten, die op een bepaald punt in de geschiedenis richting gaven aan de acties en gedachten van de mensen. We vinden bovendien, dat wat de bolsjewieken zeiden of deden, alleen serieus behandeld kan worden door uit te leggen, wat de sociale betekenis is van hun uitspraken en acties.

We moeten nu uiteen zetten wat onze eigen methodologische uitgangspunten zijn. Wij zijn van mening dat de productieverhoudingen – de verhoudingen die individuen of groepen met elkaar aangaan in het proces waardoor rijkdom geschapen wordt – de wezenlijke fundamenten van elke maatschappij zijn. Alle klassenmaatschappijen hebben een bepaald patroon van productieverhoudingen gemeenschappelijk. Dit patroon is er één waarbij de producent niet de productiemiddelen beheerst, maar integendeel gescheiden is van zowel die middelen als van de producten van zijn arbeid. In alle klassenmaatschappijen bevindt de producent zich in een ondergeschikte positie ten opzichte van hen die het productieproces beheersen. Het bestuur van de arbeiders over de productie – wat de totale beheersing van het productieproces door de producent inhoudt – is voor ons geen bijkomstigheid. Het is de kern van onze politiek. Het is de enige manier, waarop autoritaire verhoudingen in de productie (orders geven, orders opvolgen) overstegen kunnen worden en een vrije, communistische of anarchistische, maatschappij opgebouwd kan worden.

Wij zijn ook van mening dat de productiemiddelen van eigenaar kunnen veranderen zonder dat daardoor de productieverhoudingen diepgaand veranderen (bijvoorbeeld de overgang van privé-eigendom naar een bureaucratie die het eigendom collectief bezit). In zo’n situatie is de maatschappij nog steeds een klassenmaatschappij, wat de formele status van het bezit ook is, aangezien de productie nog steeds beheerst wordt door een instantie die buiten de eigenlijke producenten staat. Met andere woorden: eigendomsverhoudingen weerspiegelen niet noodzakelijkerwijs de productieverhoudingen. Eigendomsverhoudingen kunnen zelfs dienen om de productieverhoudingen te verhullen – en dat hebben ze in feite ook vaak gedaan.[4]

Tot zover wordt de analyse vrijwel algemeen geaccepteerd. Tot nu toe is echter nog niet geprobeerd de geschiedenis van de Russische Revolutie in verband te brengen met dit globale begripskader. Op deze plaats kunnen we slechts de lijnen voor zo’n benadering schetsen.[5] In dit licht gezien is de Russische Revolutie een mislukte poging van de Russische arbeidersklasse om zich te ontdoen van de productieverhoudingen, die steeds onderdrukkender werden. De massale opstand van 1917 bleek sterk genoeg om de politieke overheersing van de bourgeoisie te breken (door de economische basis te vernietigen, waarop de bourgeoisie gegrondvest is: het privé-eigendom van de productiemiddelen). Hij veranderde het bestaande systeem van de eigendomsverhoudingen. Maar hij bleek niet sterk genoeg (afgezien van heroïsche pogingen in die richting) om de autoritaire productieverhoudingen te veranderen, die kenmerkend zijn voor alle klassenmaatschappijen. Delen van de arbeidersklasse (degenen, die het meest actief waren in de bedrijfsradenbeweging) hebben zeker geprobeerd om de revolutie in deze richting te beïnvloeden. Maar hun poging faalde. Het is de moeite waard om de oorzaken van dit falen te analyseren – en te zien hoe de nieuwe bazen in de plaats van de oude kwamen.

Waaruit bestonden de krachten, die zich stelden tegenover degenen, die een totale verandering van de voorwaarden van het industriële leven voorstonden? Allereerst, natuurlijk, de bourgeoisie. Bij zo’n totale sociale omwenteling had de bourgeoisie alles te verliezen. Geconfronteerd met arbeiderszelfbestuur, stond zij op het punt niet alleen het eigendomsrecht over de productiemiddelen te verliezen, maar ook de geprivilegieerde posities die samengaan met deskundigheid en leidinggevende functies. Geen wonder dat de bourgeoisie een zucht van verlichting slaakte toen ze zag dat de leiders van de revolutie ‘niet verder zouden gaan dan nationalisatie’ en geneigd waren in de industrie en elders de structuur van ‘orders geven en orders opvolgen’ intact te laten. Het is waar, grote delen van de bourgeoisie vochten wanhopig om hun verloren bezit te herwinnen. De burgeroorlog was een langdurige en bloedige affaire. Maar duizenden van degenen die, door gewoonte en cultuur, min of meer verbonden waren met de onteigende bourgeoisie, werd al heel snel de gelegenheid geboden het ‘revolutionaire bolwerk’ – als het ware door de achterdeur binnen te komen en in de ‘arbeidersstaat’ hun functie van managers in het productieproces weer op te pakken. Zij grepen deze onverwachte kans begerig aan. In drommen traden ze tot de Partij toe of besloten er mee samen te werken, terwijl ze met cynisme elke uitspraak van Lenin of Trotski verwelkomden, die ten gunste was van ‘arbeidsdiscipline’ of ‘eenhoofdig bestuur’. Velen waren snel (van hogerhand) benoemd op leidinggevende posities in de economie. Versmeltend met de nieuwe politiek-administratieve ‘elite’, waarvan de Partij zelf de kern vormde, verkregen de meer ‘verlichte’ en technologisch geschoolde delen van de ‘onteigende klasse’ spoedig sleutelposities binnen de productieverhoudingen.

Ten tweede moest de bedrijfsradenbeweging het hoofd bieden aan openlijk vijandige stromingen ter ‘linker’-zijde, zoals de mensjewieken. De mensjewieken benadrukten herhaaldelijk dat er geen toekomst zat in pogingen van de arbeiders om de productie te besturen, aangezien de revolutie er slechts één van het burgerlijk-democratische type kon zijn. Alle pogingen in die richting werden gehekeld als zijnde ‘anarchistisch’ en ‘utopisch’. Op bepaalde plaatsen bleken de mensjewieken een serieuze hinderpaal te vormen voor de bedrijfsradenbeweging, maar de oppositie was voorbereid, beginselvast en consequent.

Ten derde – en veel moeilijker te doorzien – was er de houding van de bolsjewieken. Tussen maart en oktober stemden de bolsjewieken de groei van de bedrijfsraden, om zich er pas in de laatste weken van 1917 venijnig tegen te keren en te proberen ze op te laten gaan in een nieuwe vakbondsstructuur om ze makkelijker te kunnen verzwakken. Dit proces, dat in de brochure beschreven wordt, zou een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van een crisis door de snel toenemende uitdagingen aan de kapitalistische productieverhoudingen. In plaats daarvan kanaliseerden de bolsjewieken de energie, die tussen maart en oktober loskwam, in de richting van een geslaagde aanval op de politieke macht van de bourgeoisie (en tegen de eigendomsverhoudingen waarop die macht zich baseerde). Op dat niveau was de revolutie ‘succesvol’. Maar de bolsjewieken waren ook succesvol in het herstellen van orde en rust in de industrie – een orde en rust waardoor de autoritaire verhoudingen in de productie zich opnieuw consolideerden, nadat ze voor een korte periode ernstig verstoord waren.

Waarom handelde de Partij op deze manier? Het beantwoorden van deze vraag zou een veel diepgaandere analyse van de Bolsjewistische Partij en haar relatie tot de Russische arbeidersklasse vereisen, dan we hier kunnen ondernemen. Opnieuw zou men zowel de mythologie (‘de grote Bolsjewistische Partij’, ‘het wapen dat Lenin smeedde’, ‘de speerpunt van de revolutie’ als de antimythologie (‘de Partij als belichaming van totalitarisme, militarisme, bureaucratie’, enz. ) moeten omzeilen, daarbij steeds proberen te begrijpen, in plaats van kreten te oreren of te dwepen. Aan de oppervlakte waren zowel de ideologie van de Partij als haar praktijk stevig geworteld in de bijzondere historische omstandigheden van het tsaristische Rusland in het eerste decennium van de twintigste eeuw. Illegaliteit en vervolging verklaren gedeeltelijk (alhoewel het daarmee niet gerechtvaardigd is) de organisatorische structuur van de Partij en haar visie op de verhouding tot de klasse.[6] Wat moeilijker te begrijpen is, is de naïviteit van de bolsjewistische leiders, die niet goed ingeschat schijnen te hebben welke onvermijdelijke gevolgen deze organisatievorm en deze verhouding met de klasse zouden hebben voor de latere geschiedenis van de Partij.

De vroege geschiedenis van de Partij beschrijvend verklaarde zelfs een vooraanstaande vertegenwoordiger van de bolsjewistische orthodoxie als Trotski: “De gewoonten, die een politieke machine eigen zijn, waren zich reeds in de ondergrondse aan het vormen.” Een type als de jongere revolutionaire bureaucraat was reeds aan het opkomen. De omstandigheden van samenzwering boden, het moet gezegd, vrij weinig uitzicht op dergelijke uiterlijke vormen van democratie als verkiezingen, verantwoordelijkheid en toezicht. Toch legden de comitéleden ongetwijfeld aanmerkelijk meer beperkingen op dan nodig was; zij waren veel onverzoenlijker en strenger ten opzichte van de revolutionaire arbeiders dan ten opzichte van zichzelf en ze gaven er de voorkeur aan te domineren, zelfs bij gelegenheden waarbij het nodig zou zijn geweest, oplettend het oor te lenen aan de stem van de massa. Kroepskaja tekent aan, dat er, evenals in de bolsjewistische comités, op het congres bijna geen arbeiders waren. De intellectuelen hadden de overhand. ‘Een comitélid’, schrijft Kroepskaja, ‘was gewoonlijk iemand met veel zelfvertrouwen, (...) hij erkende in de regel geen interne partijdemocratie (...) hij wenste geen nieuwigheden (...) wenste en wist zich ook niet aan de snel veranderende omstandigheden aan te passen.’[7]

Waar dit alles toe leidde werd voor het eerst duidelijk in 1905. In vele plaatsen waren sovjets ontstaan. ‘Het Petersburgse comité van de bolsjewieken was eerst met schrik bevangen over zulk een nieuwigheid als een niet uit partijen bestaande vertegenwoordiging van de strijdende massa’s en wist niets beters te doen dan de sovjet een ultimatum te overhandigen: onmiddellijk een sociaaldemocratisch programma aannemen of tot ontbinding overgaan. De Petersburgse sovjet als geheel, ook met inbegrip van het contingent bolsjewistische arbeiders, negeerde dit ultimatum zonder blikken of blozen.”[8] Broué, één van de meer spitsvondige geloofsverdedigers van het bolsjewisme, zou stellen dat “degenen in de Bolsjewistische Partij die het meest positief stonden tegenover de sovjets, daarin ten hoogste slechts hulptroepen voor de Partij zagen ... pas later ontdekte de Partij de rol die zij in de sovjets kon spelen en de betekenis, die sovjets konden hebben voor het vergroten van de invloed van de Partij, met het oog op het leiden van de massa.”[9] Het probleem wordt hier in een paar woorden weergegeven. De bolsjewistische kaders zagen zichzelf als de leiders van de revolutie. Elke actie die niet door hen begonnen of gecontroleerd werd, kon slechts hun achterdocht opwekken.[10] Er is vaak gezegd, dat de bolsjewieken ‘verrast’ waren door het ontstaan van de sovjets: door deze verzachtende uitdrukking moeten we ons niet laten misleiden. De reactie van de bolsjewieken was veelzeggender dan louter ‘verrassing’ – het weerspiegelde een hele opvatting van de revolutionaire strijd, een hele opvatting van de relatie tussen arbeiders en revolutionairen. De actie van de Russische massa’s zelf zou, reeds in 1905, deze opvattingen veroordelen als zijnde verouderd.

Deze scheiding tussen de bolsjewieken en de massa’s zou zich in 1917 herhaaldelijk openbaren. Het werd het eerst gesignaleerd tijdens de Februarirevolutie, opnieuw ten tijde van de ‘Aprilstellingen’ en later nog eens ten tijde van de Julidagen.[11] Herhaaldelijk is toegegeven dat de Partij zowel in 1905 als in 1917 ‘fouten’ maakte. Maar deze ‘verklaring’ verklaart niets. Wat men zich moet afvragen is: waardoor werden deze fouten mogelijk? En men kan slechts antwoorden als men begrijpt wat voor soort werk de leiders ondernamen, van de oprichting van de Partij tot het tijdstip van de revolutie. De partijleiders (van de leden van het Centraal Comité tot degenen die belast waren met de lokale groepen) waren door het gecombineerde effect van de strijd tegen het tsarisme en hun eigen organisatorische opvattingen in een situatie geplaatst die hen maar oppervlakkig in contact bracht met de echte arbeidersbeweging. “Een arbeidersagitator”, zo schreef Lenin, “die talent toont en veelbelovend is, zou niet in de fabriek moeten werken. We moeten zorgen dat hij leeft van de steun van de Partij ... en ondergronds gaat.”[12] Geen wonder dat de weinige bolsjewistische kaders van arbeidersafkomst al snel de echte contacten met de klasse verloren.

De Bolsjewistische Partij werd verscheurd door een tegenstelling, die haar houding van voor en na 1917 beter helpt te verklaren. Haar kracht lag in de vooruitstrevende arbeiders die haar steunden. Ongetwijfeld was deze steun soms zeer wijdverspreid en oprecht. Maar deze arbeiders konden de Partij niet besturen. Het leiderschap was stevig in de handen van beroepsrevolutionairen. In zekere zin was dit onvermijdelijk. Een clandestiene pers en de verspreiding van propaganda kon alleen regelmatig op gang gehouden worden door activisten, die voortdurend in beweging waren en soms gedwongen werden naar het buitenland te vluchten. Een arbeider kon slechts bolsjewistisch kaderlid worden op voorwaarde dat hij ontslag nam en zichzelf ter beschikking van de Partij stelde, die hem dan met speciale missies naar deze of gene stad zou sturen. Het apparaat van de Partij was in handen van specialisten in de revolutie. De tegenstelling was dat de echte levende krachten, die de sterkte van de Partij uitmaakten, deze niet konden leiden. Als instelling ontsnapte de Partij volkomen aan de beheersing door de Russische arbeidersklasse. De problemen, waarmee de Russische Revolutie na 1917 te maken kreeg, veroorzaakten deze tegenstelling niet, maar verergerden haar. De houding van de Partij tijdens 1917 en daarna, is het gevolg van haar eigen geschiedenis. Daardoor bleven de pogingen zo vruchteloos, die de vele opposities tussen 1918 en 1921 binnen de Partij ondernamen. Zij zagen niet in, dat een bepaald ideologisch vooropgezet standpunt (de vooraf bepaalde hegemonie van de Partij) noodzakelijkerwijs tot zekere consequenties in de praktijk moest leiden.

Maar zelfs hiermee gaat de analyse niet diep genoeg. Op een nog dieper niveau weerspiegelt de opvatting van deze organisatievorm en dit soort verbinding met de massabeweging de niet herkende invloed van de burgerlijke ideologie, zelfs op de geest van diegenen die meedogenloos probeerden de bourgeoismaatschappij omver te gooien. De opvatting dat de maatschappij noodzakelijkerwijs verdeeld moest zijn in ‘leiders’ en ‘volgelingen’, de idee dat sommigen geboren heersers zijn, terwijl anderen zich boven een bepaald niveau niet werkelijk kunnen ontwikkelen, is sinds mensenheugenis de stilzwijgende veronderstelling geweest van elke heersende klasse in de geschiedenis. Dat zelfs de bolsjewieken deze veronderstelling accepteren bewijst dat Marx gelijk had toen hij verklaarde dat ‘de heersende ideeën van elk tijdperk de ideeën van zijn heersende klasse zijn’. Gesteld tegenover zo’n soort ‘efficiënte’, hecht verbonden organisatie die gebaseerd was op deze ideeën, is het nauwelijks verrassend dat de opkomende bedrijfsraden niet in staat waren de revolutie re voltooien.

De laatste moeilijkheid waarmee de raden te maken kregen, was eigen aan de radenbeweging zelf. Alhoewel bepaalde individuen een buitengewoon helder beeld hadden, en alhoewel de bedrijfsradenbeweging de meest verregaande uiting van de klassenstrijd was die in 1917 bereikt werd, begreep de beweging als geheel niet wat er met haar gebeurde en kon ze geen enkele serieuze weerstand bieden. Zij slaagde er niet in om haar ervaringen te veralgemeniseren en de documenten die ze naliet zijn, ongelukkig genoeg, erg versnipperd. Niet in staat om haar eigen doeleinden (arbeiderszelfbestuur) in duidelijke en positieve termen uit te drukken, was het onvermijdelijk dat anderen het vacuüm zouden opvullen. Terwijl de bourgeoisie in volledige staat van verval was en de arbeidersklasse nog niet sterk of bewust genoeg om haar eigen oplossingen voor de problemen, die de maatschappij verscheurden op te leggen, waren de overwinningen van zowel bolsjewisme als bureaucratie onvermijdelijk.

Een analyse van de Russische Revolutie laat zien dat de arbeidersklasse alle mogelijkheden verliest om zelfs maar toezicht uit te oefenen op de middelen, die welvaart produceren, als zij toestaat dat een bepaalde groep, gescheiden van de arbeiders zelf, het bestuur van de productie overneemt. Productieve arbeid scheiden van de populaire middelen leidt tot een uitbuitersmaatschappij. Bovendien, wanneer instituties als de sovjets niet langer beïnvloed kunnen worden door gewone arbeiders, kan het regime niet langer een Sovjetregime genoemd worden. Zonder het voorstellingsvermogen geweld aan te doen kan niet aangenomen worden, dat het de belangen van de arbeidersklasse vertegenwoordigt. De fundamentele vraag: “wie bestuurt de productie nadat de bourgeoisie omver gegooid is”, moet daarom nu in het middelpunt komen te staan van elke discussie over socialisme. Vandaag de dag is de oude formule (liquidatie van de bourgeoisie = arbeidersstaat), als die door talloze leninisten, stalinisten en trotskisten gepopulariseerd wordt, niet voldoende meer.

In 1917 schiepen de Russische arbeiders organen (bedrijfsraden en sovjets), die het besturen van de maatschappij door de arbeiders zelf hadden kunnen verzekeren. Maar de sovjets gingen over in de handen van bolsjewistische functionarissen. Een staatsapparaat, gescheiden van de massa’s, werd snel weer gevormd. De Russische arbeiders slaagden er niet in nieuwe instellingen te scheppen, waardoor zij zowel de industrie als het sociale leven konden besturen. Deze taak werd daarom door anderen overgenomen, door een groep wiens specifieke taak het werd. De bureaucratie organiseerde het arbeidsproces in een land, waarin het ook meester was van de politieke instellingen.

Dit alles maakt een serieuze herwaardering van verschillende grondbegrippen noodzakelijk. ‘Arbeidersmacht’ kan niet geïdentificeerd of vergeleken worden met de macht van de Partij – zoals herhaaldelijk door de bolsjewieken gedaan werd. Met de woorden van Rosa Luxemburg, arbeidersmacht moet uitgeoefend worden door de klasse, niet door een minderheid die de zaken in naam van de klasse bestuurt. Zij moet voortkomen uit de actieve betrokkenheid van de massa’s, onder hun directe invloed blijven, onderworpen zijn aan de zeggenschap van de gehele bevolking, resultaat zijn van het groeiende politieke bewustzijn van het volk.” Net zomin kan de opvatting van de ‘verovering van de macht’ een door de minderheid uitgevoerde, semimilitaire putsch betekenen, wat het duidelijk wèl is voor de velen die nog in het Petrograd van 1917 schijnen te leven. Ook kan het niet alleen de verdediging betekenen – hoe noodzakelijk ook – van hetgeen de arbeidersklasse heeft gewonnen tegen de pogingen van de bourgeoisie om dat terug te winnen. Wat ‘de macht veroveren’ werkelijk betekent, is dat de overgrote meerderheid van de arbeidersklasse uiteindelijk haar vermogen werkelijkheid maakt om zowel de productie als de maatschappij te besturen en zich met dit doel organiseert.

Deze tekst is in geen geval een economische geschiedenis van Rusland tussen 1917 en 1920. Het is hoogstens een selectieve, industriële chronologie. In de meeste gevallen spreken de feiten voor zich. Op enkele plaatsen hebben we de gelegenheid genomen om onze eigen kijk op de zaak te beschrijven, vooral wanneer we dachten dat alle kopstukken uit de grote historische debatten ongelijk hadden, of vastzaten in een ideeënstelsel, dat hen ervan weerhield de echte betekenis van de gebeurtenissen te onderkennen. Gebeurtenissen als de stadia van de burgeroorlog worden alleen genoemd om de verschillende tegenstellingen in een samenhang te plaatsen – en om eens en voor altijd een eind te maken aan de bewering, dat veel van de beschreven maatregelen genomen werden ‘als gevolg van de burgeroorlog’. Waarschijnlijk zal er het bezwaar gemaakt worden, dat door het hele verhaal een grotere nadruk wordt gelegd op de verschillende partijconflicten dan op de acties van de miljoenen, die om de een of andere reden nooit deel uitmaakten van de Partij of die van het begin af aan haar bedoelingen doorzagen. Het ‘verwijt’ is terecht, maar de tekortkoming bijna onvermijdelijk. De aspiraties van duizenden mensen, hun twijfels, hun aarzelingen, hun hoop, hun opofferingen, hun verlangen om de voorwaarden van het dagelijkse leven te veranderen en hun strijd daarvoor, zijn ongetwijfeld net zo’n vormende historische kracht als de resoluties van partijcongressen of de toespraken van partijleiders. Toch komt een beweging, die geen regels of statuten, geen podia of troubadours heeft, bijna per definitie niet in de annalen van de geschiedenis voor. Maar een bewustzijn van dit probleem brengt, hoe scherp het ook is, het ontbrekende materiaal niet terug. En bij een geschrift als dit draait het grotendeels om de documentatie. De massa’s maken de geschiedenis, maar ze schrijven die niet. En degenen die ze wel schrijven, bekommeren zich bijna altijd meer om voorvaderverering en om rechtvaardiging achteraf, dan om een evenwichtige voorstelling van de feiten.

Er zullen ook andere bezwaren gemaakt worden. Men zal de citaten van Lenin en Trotski niet ontkennen, maar men zal stellen dat die citaten ‘selectief’ gekozen zijn en dat er ‘ook andere dingen’ gezegd werden. Opnieuw pleiten we ‘schuldig’. Maar we zouden willen benadrukken dat er genoeg hagiografen zijn wiens ‘objectiviteit’ (zoals bijvoorbeeld bij Deutscher) alleen maar een dekmantel is voor spitsvondige geloofsverdedigingen. Er is echter nog een reden om dit materiaal boven water te halen. Vijftig jaar na de revolutie – en lang nadat zijn ‘isolatie’ doorbroken is – vertoont het bureaucratisch systeem in Rusland nauwelijks overeenkomst met het model van de Parijse Commune (gekozen en terugroepbare gedelegeerden, die geen van allen meer dan een arbeider verdienen etc.). In feite heeft de sociale structuur van Rusland nauwelijks iets van doen met het geheel van de marxistische theorie. Het lijkt daarom relevanter om die uitspraken van de bolsjewistische leiders uit 1917 te citeren, die meer geholpen hebben de Russische revolutie te bepalen, dan die andere uitspraken, die net als de 1mei-toespraken Van de Labour leiders, slechts als woordenpraal bedoeld waren.

Opmerking over de datering

Op 14 februari 1918 stapte Rusland af van de oude Juliaanse kalender en nam de Gregoriaanse kalender over, die in West-Europa in gebruik was. 1 februari werd 14 februari. Tot dit moment is de datering van de oude stijl gebruikt, daarna de moderne datering.

_______________

[1] R.V. Daniels, The Conscience of the Revolution, Harvard University Press, 1960, pag. 81.
[2] Niet alle trotskistische richtingen maken gebruik van dit soort bedrog. Sommige zijn ondubbelzinnig reactionair. K. Coates en A. Topharn verklaren bijvoorbeeld: “het lijkt ons verstandig te spreken over ‘arbeidersmedezeggenschap’ om aan te geven dat de vakbonden (sic) binnen de kapitalistische structuur op agressieve wijze de managementmachten binnendringen, en te spreken over ‘arbeiderszelfbestuur’ om aan te geven dat er geprobeerd wordt een gesocialiseerde economie democratisch te beheren’. (Industrial Democracy in Great Britain, Macgibbon and Kee, 1968, pag. 363). Trotski was zelf net zo recht door zee. Alhoewel hij arbeiderszelfbeheer niet terug bracht tot een functie van de vakbonden, maakte hij duidelijk genoeg het onderscheid tussen ‘medezeggenschap’ en ‘bestuur’. “Voor ons is de slogan van medezeggenschap verbonden met de periode van gedeelde macht in de productie, die overeenkomt met de overgang van een bourgeoisregime naar een proletarisch regime. In de taal van de hele mensheid wordt onder medezeggenschap verstaan het toezicht houden en het controleren van de ene instantie door de andere. Medezeggenschap kan zeer actief, gezaghebbend en omvattend zijn, maar het blijft nog steeds medezeggenschap. Het idee van deze slogan is een uitvloeisel van het overgangsbewind in de industrie, als de kapitalist en zijn administrateurs geen stap meer kunnen nemen zonder de toestemming van de arbeiders, terwijl de arbeiders aan de andere kant noch de techniek van het besturen verworven hebben, noch de organen gecreëerd hebben die hiervoor nodig zijn.” (Trotski, Leon. What next? Vivid questions for the German Proletariat, 1932).
[3] Een voorbeeld van zo’n al te simpele analyse van het noodlot dat de Russische Revolutie trof, is te vinden in Voline Nineteen Seventeen te vinden (Freedom Press, 1954). ‘De Bolsjewistische Partij, eenmaal aan de macht, stelde zichzelf op als absoluut heerser, zij raakte snel corrupt en organiseerde zichzelf als een geprivilegieerde kaste. later kreeg zij de arbeidersklasse klein en onderwierp haar om haar, onder de nieuwe verhoudingen, in haar eigen belang uit te buiten.”
[4] Voor een volledige bespreking van deze opvatting – en van al haar implicaties – zie P. Chalieu, ‘Les rapports de production en Russie’, in Socialisme ou Barbarie, nr.2, mei-juni 1949. Alhoewel deze opvatting voor vele ‘marxisten’ verassend kan zijn, is het van belang dat Engels het al opgemerkt had. In zijn brief aan Schmidt (27 oktober 1897) schreef hij: “Dat het recht aan de algemeen economische toestand beantwoordt, daarvan de uitdrukking is, is in de moderne Staat niet de enige eis die aan het recht gesteld wordt. Het moet ook een intern consistente uitdrukking daarvan zijn die zichzelf niet door intense tegenspraken onmogelijk maakt. En om dat te bereiken gaat de waarheidsgetrouwe weerspiegeling meer en meer aan diggelen. ‘De weerspiegeling van economische verhoudingen als wettige principes is er noodzakelijk een, die de zaken op zijn kop zet.’ (MEW, dl. 37, pag. 488-495; in vertaling: Ter Elfder Ure, 19de jrg. 1972, nr. 3/ 4, pag. 123- 124).
[5] Dat zo’n analyse mogelijk is, wordt aangegeven in een uitstekende kleine brochure: J. Barrot, Notes pour une analyse de la révolution Russe (z.j.) te raadplegen in het IISG te Amsterdam (www.iisg.nl).
[6] Allebei zowel aangegeven in de theorie (vergelijk Lenins’ Wat te doen en Een stap voorwaarts, twee stappen terug ) als in de praktijk van het bolsjewisme tussen 1901 en 1917.
[7] Leon Trotski, Stalin de man en z’n invloed (bewerkt door C. Malamuth; vertaald door P. van Beek). Leiden, E.J. Brill. 1949, pag. 66-67. Het congres waarnaar verwezen wordt, is het Derde Partijcongres (25 april – 10 mei 1905).
Opmerking van de vertaler:
Op het Derde Congres verzette een meerderheid van de comitéleden zich tegen een resolutie van Lenin waarin gesteld werd dat de meerderheid van elk comité uit arbeiders moest bestaan; de resolutie werd afgestemd. Met comitéleden worden niet de leden van het Centraal Comité bedoeld. Comitéleden waren de leden van de plaatselijke bolsjewistische comités. Trotski beschrijft in bovengenoemd boek de situatie van de Partij ten tijde van de ‘oorspronkelijke’ Iskra als volgt. In vrijwel alle grote steden bestonden dergelijke plaatselijke comités, van waaruit leiding gegeven werd aan de activiteiten in die stad en soms ook aan de activiteiten in de kleinere industriesteden van de betrokken provincie. Eén van die activiteiten was het opzetten van sociaaldemocratische propagandaclubs: een propagandist verzamelde een aantal arbeiders om zich heen, met wie hij het marxisme bestudeerde en de bolsjewistische visie op actuele vraagstukken besprak. Dergelijk ‘gewone’ propagandisten maakten in de regel geen deel uit van het plaatselijke comité. De plaatselijke comités stonden middels een groep van 20 à 30 agenten in verbinding met het buitenlandse centrum, de redactie van Iskra. De groep rond de Iskra was in die tijd het leidende centrum van de Partij. Er was nog wel een Centraal Comité, maar dat bevond zich in Rusland zelf en de leden ervan konden onder de omstandigheden van de illegaliteit moeilijk bijeen komen, laat staan leiding geven.
[8] Leon Trotski, t.a.p. pag. 70. Opmerking van de vertaler: De Nederlandse vertaler van Trotski’s boek is hier niet helemaal correct. In de vertaling wordt gesproken over ‘een uit partijgangers bestaande vertegenwoordiging’. terwijl volgens Brinton de Engelse versie luidt: ‘a non-partisan representation’. Letterlijk vertaald levert dit op: ‘een niet uit partijen samengestelde vertegenwoordiging’. Dat de vertaling van Van Beek ook niet juist kan zijn, blijkt uit de daaropvolgende regels waar gesproken wordt over het ‘contingent bolsjewistische arbeiders’. Nu moet gezegd worden dat lang niet altijd duidelijk was wie wel en wie niet lid was van de Bolsjewistische Partij. In theorie wel: de bolsjewieken waren van mening dat alleen zij die lid waren van een illegale organisatie lid van de Partij konden worden (terwijl de mensjewieken van mening waren dat ook degenen die onder de leiding van de plaatselijke comités actief waren, lid konden worden). De praktijk was ingewikkelder, de scheuring tussen mensjewieken en bolsjewieken voltrok zich niet in één klap, er werd vaak de hand gelicht met het toelatingsbeleid en sommige momenten (ook vóór de revolutie) werden de poorten tot de Partij wijd open gezet. Hoe de juiste vertaling ook zou moeten luiden, door de bolsjewieken zó tegenover de Peterburgse sovjet te zetten lijkt Brinton die sovjet te veel te idealiseren. Zijn beschrijving van de houding van de bolsjewieken is correct maar wat betreft de Peterburgse sovjet suggereert hij toch meer dan hij waar kan maken. Ook de radenbeweging zelf kan gemythologiseerd worden. Iets waar we beter voor kunnen oppassen. Verschillende bronnen (o.a. Oskar Anweiler, ‘Die Revolutionsgeschichtliche Zusammenhangs des Räteproblems’, in Das Politische Vierteljahrschrift Sonderheft 2/ 1970, Westdeutschen Verlag Opladen) wijzen erop dat de Petersburgse sovjet van 1905 weliswaar handelde als een boven de partijen staande vertegenwoordiging van arbeiders (gesymboliseerd in een partijloze voorzitter), maar dat het Uitvoerend Comité paritair was samengesteld uit de drie grote socialistische partijen. Zelfs in 1917 was de verhouding tussen de Petrogradse sovjet en de partijen nog zo, dat het Centraal Comité van de bolsjewieken op 21 oktober 1917 de beslissing kon nemen dat tien vooraanstaande bolsjewieken, waaronder Stalin, aan het Uitvoerend Comité van de Petrogradse sovjet zouden worden toegevoegd om de activiteiten van dat Uitvoerend Comité te ondersteunen. Bij dit besluit was de sovjet zelf niet betrokken. Ook al kwam er door de drukte van de voorbereiding van de Oktoberrevolutie niet veel van dit besluit, toch is dit voorval typerend: blijkbaar kon dat toch zo maar (Bron: L. Trotski, t.a.p. pag. 70). Na de Februarirevolutie waren de Sovjets geworden tot een soort proletarisch parlement, waarin alle partijen hun hecht georganiseerde facties hadden, die ieder voor zich probeerden de partijloze massa te leiden en voor zich te winnen. Volgens Anweiler wordt de eis van ‘partijloze sovjets’ pas gesteld nadat de andere partijen in 1918 zijn uitgeschakeld en de bolsjewieken hun ‘Kommissarenherrschaft’ gevestigd hebben.
[9] P. Broué, Histoire du Parti Bolchevik (Editions de Minuit, Parijs 1963), pag. 35.
[10] Dezelfde houding kan binnen de Partij zelf gevonden worden. Zoals Trotski zelf zou zeggen, dit keer goedkeurend: ‘De statuten zouden het georganiseerd wantrouwen dat de leiding ten aanzien van de leden had, uitdrukken: een wantrouwen dat zich uitdrukte in een nauwlettende controle van boven over de Partij.’ (I. Deutscher. The Prophet Armed. O.U.P. 1954. Pag. 76).
[11] Nee, we zeggen niet dat de omverwerping van de Voorlopige Regering al in juli mogelijk was. We benadrukken alleen hoezeer de Partij geen voeling meer had met wat de massa’s werkelijk wilden.
[12] Lenin, Sochineniya, IV, 441.