Jan Cap
In naam van mijn klasse
Hoofdstuk 16


16. Toen leerde ik de PVDA kennen

Mijn afzetting kwam aan als een ernstige klap. Ik had gemakkelijk kunnen zeggen: ‘Jongens, ik stop met alles. Ik zal jullie nog wel eens goedendag zeggen en ik begrijp jullie. Ik begrijp de strijd want ik heb hem zelf ook steeds gevoerd. Maar voor mij is het mooi geweest, voor mij is dat hoofdstuk van mijn leven voorbij.’

Dat was zeker de gemakkelijkste weg geweest. Wat ze over mij niet allemaal beweerd hebben. Uiteraard om me over de slag heen te helpen. Dat was niet slecht bedoeld. Ik heb allerlei standpunten gehoord. En over sommige heb ik al wat meer nagedacht dan over de andere. Zo zeiden ze me: ‘Man, je brugpensioen komt nu al gauw. Zou je het er eens niet van nemen, eens wat rust nemen, echte rust?’ Ja, dat is een zaak om over na te denken. Ontzet worden uit je mandaat, je brugpensioen krijgen, dat zijn allemaal dingen die aanleiding geven tot het stellen van vragen aan jezelf. Wat nu? Waarnaar toe?

Ik had rustig kunnen zeggen: ‘Mijn taak is af. Ik kan er met blijdschap en trots op terug kijken. Ik ga het nu wat luchtiger aanpakken.’ Maar dat kon ik dus niet. Dat lag niet in mijn aard. De bewogenheid voor de strijd van de arbeiders, voor onze rechtvaardige zaak, dat zat er veel te diep in gebakken. Dat verandert niet, niet met een ontzetting, niet met een brugpensioen. Ik kreeg ook te horen: ‘Man, je hebt nu altijd voor een ander op de bres gestaan en je wordt ervoor afgezet. Ondank is ’s werelds loon.’ Dat was misschien niet zo slecht bedoeld. Maar ik vond het een cynische opmerking. In die redenering kwam het pessimisme en de verbittering boven. En ook dat ligt niet in mijn aard. Ook al besefte ik het niet echt op dat ogenblik, je stelt je op dergelijke momenten toch wel fundamentele vragen. De belangrijkste vraag was voor mij: ‘Wat zal er nu richting geven aan mijn leven?’

Die moeilijke periode door mijn brugpensioen en mijn ontzetting zal ik niet vlug vergeten. Maar erg lang heeft ze toch ook niet geduurd. Vele onbeantwoorde vragen en twijfels overvielen me. Maar één zaak was wel duidelijk: ik zou niet rustig op brugpensioen gaan. Ik vond dat ik nog steeds een maatschappelijke plicht had. Ik heb zoveel zaken mogen beleven met de arbeiders. Ik voelde sterk aan dat ik die ervaringen in binding met vele arbeiders had verworven. Ik vond dat die ervaringen niet alleen aan mezelf toe behoorden. Ik mocht die kennis niet voor mezelf houden. Ik moest die blijven meedelen aan anderen. Dat noem ik een maatschappelijke plicht.

Een onverbreekbare band met de arbeiders

Of ik nu hoofddélégué was of niet, of als ik op brugpensioen zou gaan, het veranderde uiteindelijk niet zo veel voor de arbeiders die ik al meer dan dertig jaar kende en waar ik een binding mee had. Ze hebben me op alle mogelijke manieren van de arbeiders proberen te isoleren. Ze hebben mijn zuurstof af willen snijden. Maar die zuurstof konden ze me niet lang afnemen. Een hele tijd na mijn afzetting heb ik eens op een algemene vergadering die ik nog mee mocht maken gezegd: ‘Mij afzetten, kameraden, dat kunnen ze doen. Maar mij beletten om te spreken, dat kunnen ze niet. Dat kan niemand tenzij ze me mijn tong uittrekken. Met of zonder mandaat: de band tussen de arbeiders en mezelf, die kunnen ze niet breken, die is er voor de rest van mijn leven. De feiten na mijn afzetting hebben dat volop getoond.’

Ik ben altijd iemand geweest die als leuze voorop stelde: ‘De massa, de basis, moet het doen.’ Maar tegelijk heb ik altijd veel belang gehecht aan leiding. Ik kon steeds vol bewondering luisteren naar mensen. Als ik mensen hoorde praten met kennis van zaken, mensen die het gezag hadden om over een bepaalde zaak te spreken, heeft me dat altijd beroerd en begeesterd. Na mijn afzetting heb ik veel meer tijd genomen om de kameraden van de PVDA te leren kennen. Ik kan niet zonder mensen, en ik kan moeilijk zonder spreken. Ik heb een geweldige nood om mee te delen wat ik voel, het uit te schreeuwen als het moet. En dan graag in confrontatie met anderen. Het spreken, iets verwoorden, dat is steeds een bevrijding voor mij geweest. Door mijn vele contacten met de mensen van de PVDA kon ik mezelf opnieuw uitspreken, vond ik terug die steun.

Na mijn afzetting had ik meer tijd. Als hoofddélégué van het ACV op de werf, had ik de laatste 15 jaar vaak van de ene vergadering naar de andere moeten hollen. Dat hoort er nu eenmaal bij. En we deden dat met overtuiging, daar gaat het niet om. Maar dat bracht met zich mee dat ik vaak tijd te kort had om over sommige kwesties in verband met de strijd na te denken. En die kreeg ik nu wel. Ik had er zeker niet om gevraagd. Dat niet. Ik had het natuurlijk allemaal anders gewild en mijn mandaat verder uitgeoefend zoals de arbeiders dat van mij verlangden. Maar ik kon nu nadenken en dat heb ik dan ook volop gedaan. Lange gesprekken had ik met mijn kameraden van de werf, met syndicalisten van op en van buiten de werf. Maar wat nieuw was, vooral met de mensen van de PVDA. Dat nadenken, die gesprekken, die hebben tot een serieuze nieuwe inzet geleid. Ik was afgezet en ontslagen maar zeker niet verslagen. Zo kon ik van een slechte zaak tenslotte iets goeds maken.

Na zovele jaren praktijk wat kennis opdoen

Ik ondervond niet alleen steun van de kameraden van de PVDA, maar vooral brachten ze me een aantal zaken bij. Ik ondervond dat mijn eigen kennis wat onvolledig was als ik grondig naar hen luisterde. ‘Bijbrengen, bijleren’, dingen waartegen ik me zo had verzet. Ik die zo tegen dat ‘intellectuele’ was, ik die dacht dat alles in de praktijk te leren viel. Ik zou zeggen, van nature uit, want hoeveel ‘intellectuelen’ staan niet aan de kant van de patroon? Maar met deze intellectuelen zag ik dat het anders lag. Ik voelde sterker aan dat de wetenschap die de PVDA verdedigde mij erg veel te leren had. Leren op een volledigere manier dan dat ik het in de praktijk zou kunnen. Ik besloot een aantal boeken over die wetenschap door te nemen. Dat hebben we dan samen besproken. Ik stelde hierbij twee dingen vast. Vooreerst vond ik mezelf terug in die boeken, in het klein, maar toch. Ik herkende in die boeken situaties waar ikzelf en de Boelarbeiders in gestaan hadden. En ten tweede stelde ik vast hoe je door studie, door een aantal zaken ernstig te bestuderen je ervaringen vervolledigt en verrijkt. Ik herkende veel elementen van mijn eigen praktijk in die boeken maar ik deed ook ontdekkingen. Die wetenschap, dat marxisme, legt duidelijk uit hoe het kapitalistische systeem in mekaar zit, welke machten er allemaal bij betrokken zijn. Ik had veel dingen uit de praktijk geleerd maar nu zag ik het ook weer eens anders. In een veel grotere dimensie. Het was een wereldbeschouwing. Dus niet alleen onze Boelwerf, niet alleen dat kleine stukje land dat België heet. Maar die tegenstelling tussen kapitaal en arbeid groter zien, ook dat vind ik een vorm van bijleren. Meer ingewikkelde zaken heb ik tot nu toe nog niet doorgenomen.

Ik wil dat studeren niet onderschatten, maar het ook niet overschatten. We zijn tot ons 14 jaar naar school geweest. Vele arbeiders lezen niet zo gemakkelijk. Een krant lezen, tot daar aan toe. Een roman leest een arbeider ook al eens. Maar een serieus politiek werk lezen, noteren, onderlijnen, ... Dat gebeurt niet zonder moeite, zonder inspanning. Door het feit dat ik mezelf vaak terug vond in die werkjes, viel het eigenlijk allemaal nog best mee. Ik las Partij en front, De partijopvatting, De revolutionaire moraal en De Bolsjewiek. De eerste drie zijn partijbrochures. De Bolsjewiek is een dik boek dat vertelt over de geschiedenis van de Russische arbeidersstrijd en de revolutie. Ook De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme nam ik door. Daar staan allemaal dingen in die een arbeider begrijpt, zonder dat hij daarvoor naar de universiteit had moeten gaan.

De balast over boord gooien

Ik heb het hier over de dingen die ze allemaal in onze hoofden hebben geprent, de indoctrinatie die ons is te beurt gevallen. En die je zovele jaren met je meesleept. Ieder die zich communist noemde was van laag allooi. Dat waren gangsters, het uitschot van de wereld. Maar bovenal waren dat de goddelozen. Er was bijgevolg geen heiligere plicht dan tegen dat communisme te vechten, het te doden als het moest. Op die manier is mij dat in het hoofd gestampt. Dat was dus het communisme. Maar vandaag heb ik daar een totaal, maar dan ook totaal ander beeld over.

Door een aantal werken van het marxisme te lezen gaan je ogen open voor die indoctrinatie die wij kregen. Die vooroordelen, al die verkeerde opvattingen die moet je kunnen relativeren. Daarna moet je ze werkelijk als balast over boord kieperen. Ook dat is een vorm van leren via de Partij van de Arbeid. Ik las een boekje dat De revolutionaire moraal als titel heeft. Ik was daar aangenaam door verrast. Je leest erin hoe die marxistische wetenschap niet alleen een visie heeft om het kapitalisme door het socialisme te vervangen. Het blijft niet bij een politieke visie. Het marxisme heeft ook een aantal revolutionaire morele principes. Uit het bestuderen van dat boekje besluit ik dat communist zijn de hoogste vorm van mens zijn betekent. Zo solidair, zo’n inzet voor de strijd. Zo’n geloof in de capaciteiten van elke mens die je op de weg van die strijd tegenkomt. Dit zijn enkele van die revolutionaire eigenschappen die een communist dient te hebben als mens. En dat is dus even wat anders dan een ‘bandiet’ of een ‘schurk van laag allooi’. Het enige probleem dat je zou kunnen stellen is: ‘Kan ik dat wel bereiken? Kan ik wel al die revolutionaire waarden verwerven? Is die opgave niet te groot?’

Een partij van woord en daad

Wat mij, als man van de praktijk, aansprak in de PVDA was, dat ze niet alleen een partij van leren en denken is, maar ook een partij van de daad. Dat vind ik mijn hele leven al erg belangrijk. Er zijn van die salonprogressieven, van die saloncommunisten zelfs, ... wat die allemaal niet gaan uitsteken... in hun dromen. Wat deze partij heeft aan opvattingen, wat ze als wetenschap heeft, dat probeert ze ook in de praktijk om te zetten. En ik denk dat daar de grootste kracht schuilt: eenheid van denken en handelen. En dat met een kleine partij. Geneeskunde voor het Volk, campagne voeren voor De Morgen, een bloedinzameling voor de Palestijnen, ... ga maar door. Men doet iets, men is steeds in de weer, men staat niet langs de kant. En ik kan je verzekeren dat arbeiders daar iets van krijgen, van die partijen die aan de kant blijven staan terwijl de arbeiders strijden. Daarom ben je als activist bij de PVDA aan het juiste adres.

Het einde van de vooroordelen tegen politiek

Ook het apolitieke was er bij mij ingepompt. Na die eerste contacten met partijkameraden, en na de studie nog meer, zie ik dat elke daad die men tegen de arbeidersklasse stelt een politieke daad is. Vandaag denk ik: van de wieg tot het graf worden we politiek bespeeld, begeleid en gemanipuleerd. Een politieke daad is de arbeiders morgen laten leven met een dop van 13.000 fr., de huishuren verhogen, inleveren, leven en werken onder een volmachtenregering, een loonstop van vier jaar, de mensen zonder werk zetten, ... Dat zijn allemaal politieke daden. Dat is een anti-arbeiderspolitiek, terwijl de rijken steeds rijker worden. Maar niet alleen rond loon en werkomstandigheden is er een anti-arbeiderspolitiek. Neem nu het plaatsen van raketten in ons land. Als arbeider, als syndicalist, ligt de zaak van de vrede ons toch nauw aan het hart. Als men eens bedenkt welk standpunt Swaelen, voorzitter van de CVP (Christelijke Volkspartij) daar rond heeft ingenomen! De rakettenkwestie moet door het parlement goedgekeurd worden en dan gebeurt het. Swaelen verklaart dat alle ACW-parlementsleden in eer en geweten mogen stemmen. Zo probeerde hij nog wat gehoor te vinden bij de progressieve achterban van het ACW. Het is tenslotte niet niets wanneer een half miljoen mensen, waarvan velen met christelijke achtergrond op straat komen in de grootste betoging die sinds de tweede wereldoorlog door de straten trok. Bijgevolg: als de CVP ook maar iets om dat tweede lettertje zou geven dan hadden ze die stem van het volk toen wel gehoord.

Luc Dhoore, die wel tegen de raketten wenste te stemmen mocht zijn eer en geweten vergeten. Hoe zouden ze die man wel niet bewerkt hebben? Want voor de CVP-leiding was het duidelijk: die raketten moesten er komen. De CVP bleek met handen en voeten gebonden te zijn aan de Amerikaanse cowboys van Reagan.

Ook over de vredeskwestie moet een arbeiderspolitiek uitgewerkt worden. Vandaag vind ik dat het streven van arbeiders en werkers op alle vlakken politiek moet vertaald worden. Het kapitalisme leren begrijpen, in al zijn facetten, dat is een van de essentiële redenen waarom de partij me zo aansprak. Er moet en arbeiderspolitiek tegenover de politiek van nu gesteld worden. Daarom moeten alle arbeiders aan politiek doen, anders komen we nooit tot een andere maatschappij.

De deskundigheid van de badmintonspeler

Een andere maatschappij voorbereiden, stappen zetten in die richting, daar is ongetwijfeld deskundigheid voor nodig. Om het eenvoudig te stellen: het is zoals dat gesprek dat ik had over badminton spelen met mijn zoon. Hij speelt al jaren badminton in de tuin, met vrienden. Hij heeft het uit zichzelf geleerd. Maar hij wil verder gaan en wat stelt hij vast? Doordat hij dat spel zichzelf aangeleerd heeft, neemt hij onvermijdelijk een aantal verkeerde houdingen aan. En hij heeft er moeite mee die te corrigeren. Hij speelt nu in een echte ploeg badminton en de trainer zegt hem nu: ‘Nee man, als je die slag doet, dan moet je been daar staan en niet achteruit.’ Dat is een goed voorbeeld om aan te tonen dat er bij veel dingen deskundigheid hoort. Misschien wat eenvoudig, die badminton maar je kunt het ook vergelijken met een veel grootsere zaak. Als mijn zoon zijn badminton nog beter wil leren, dan zal hij op de eerste plaats die deskundigheid aan moeten nemen en zelf verwerven. En dan zal hij die in de praktijk om moeten zetten. Je kunt hetzelfde zeggen van de partij. Als arbeiders hebben wij veel geleerd vanuit de praktijk. We hebben er veel goede dingen uit geleerd. Maar we hebben er ook een aantal onvolledige dingen uit over gehouden. Misschien rond een aantal zaken verkeerde dingen, verkeerde opvattingen over gehouden. Dan moeten wij als arbeiders ook naar deskundigheid grijpen, en dit geeft ons een partij, een politiek denken. Om ons einddoel als arbeiders te bereiken, om het echte socialisme te bereiken. Die ontdekkingen fascineerden mij. Het zijn mijn eerste gevoelens en ervaringen, mijn eerste bewijsvoeringen, klein misschien, maar het zijn de mijne. Weerstanden die ik heb moeten overwinnen om PVDA-lid te worden waren dus voornamelijk: gaan kennis opdoen en vooroordelen tegenover politiek opruimen was het belangrijkste. Eens al de vooroordelen weg, de ballast over boord gegooid, vaart voor mij het schip die koers, de koers van de marxistische wetenschap en vooral van de praktijk, bekeken vanuit die revolutionaire partij.

Wij hebben een revolutionaire opstelling nodig

Als arbeider heb je een opvatting nodig over mens en maatschappij. Zeker een syndicalist heeft zo’n opvatting nodig. Ik pleit voor een marxistische visie en opvatting en niet voor een kapitalistische. Ik ben ook niet voor het halfslachtige, voor zoiets tussen de twee, eens naar links, eens naar rechts, eens van de os op de ezel. De vereiste om tot zo’n visie te komen is dat we kennis opdoen, inzichten verwerven; en dat er een kameraadschappelijke steun is onder mekaar. Voor zover ik ervaring heb opgedaan en voor zover mijn inzichten reiken, kan ik zeggen dat ik die opvatting enkel terug vind in de Partij van de Arbeid. Een marxistische opvatting is nodig om niet voortdurend ontgoocheld te worden. Met ontgoochelde mensen kan je niet verder. De ingewikkeldheid van de problemen van vandaag, want niemand zal ontkennen dat het moeilijk is, vereisen dat we een opvatting hebben, dat we ons een eigen mening over de zaken vormen, en dan samen met anderen rond de tafel gaan zitten. Hiervoor is studie nodig, hiervoor is woord en daad nodig.