Jan Cap
In naam van mijn klasse
Hoofdstuk 5


5. Wij, Ali, op de Boelwerf

We zagen regelmatig groepen vreemde arbeiders over de werf lopen. Mensen die niet echt op Boel werkten maar daar voor één enkele opdracht kwamen. Die speciale jobs werden in ‘onderaanneming’ gegeven. We wisten in feite niet zo goed wie ze waren, wat ze kwamen doen, hoelang ze er zouden blijven, enz. De mensen van de Ondernemingsraad stelden er een aantal vragen over. En vanuit de bevoegdheden van die Ondernemingsraad, was de patroon wel verplicht een aantal inlichtingen te geven. Wie kwam er? Voor welke werken? Met hoeveel? Maar van als ze aan het punt van de arbeids- en loonvoorwaarden kwamen, was het afgelopen met de informatie. Daar hadden ze niets mee maken. En vanaf dat ogenblik werd het een zaak voor de syndicale delegatie. Op een bepaald ogenblik speelde de Ondernemingsraad ons door dat er een groep hooggespecialiseerde Franse schrijnwerkers op de werf kwam werken. Volgens de directie ging het om een hooggespecialiseerd werk dat onmogelijk door onze eigen mensen gedaan kon worden. Maar met die uitleg waren we niet tevreden. We vermoedden dat ze sterk onder het normale loon werkten. En uiteindelijk slaat dat terug op de eigen arbeiders. Als één groep goedkoper werkt, slagen ze er altijd wel op de een of andere manier in om het loon van iedereen naar beneden te krijgen. Eén van onze délégués sprak wat Frans en we daalden dus op een dag af in het ruim van dat speciale schip. Het eerste wat me opviel, was die terughoudendheid, een zekere angst zelfs. In zo’n geval zouden sommige délégués redeneren: ‘We hebben geprobeerd. Maar zij willen er niet op ingaan. Het ligt aan hen als hun situatie niet in orde is.’ Dat is de eeuwige schuldtheorie naar onder. De fout altijd leggen bij de arbeiders omdat je je eigen verantwoordelijkheid als délégué of vrijgestelde niet correct ziet. Als je zo iets meemaakt, moet je verder gaan nadenken. Je stelt vast dat je moeilijk contact kunt leggen. Vanwaar die angst? Daar moet je over nadenken. Je moet je realiseren dat die mensen in een vreemd land zitten. Dat ze enorm afhankelijk zijn. Dat moet je allemaal ontleden en bespreken met je militanten en délégués. En van daaruit nieuwe contacten leggen. Geduldig. Kleine middelen zoeken. Tot er een kentering ontstaat en er een band komt. We hebben daar toen weken over gedaan. Maar het is ons uiteindelijk gelukt. We kwamen te weten wie ze waren, welke voorwaarden in hun contract opgenomen werden, wat hun loon was, hun verplaatsingsvergoeding, hun logies, ... Dan constateerden we toch weer dat er wettelijk bijna niets in orde was. Eén van de dingen, die we dan ook direct aangepakt hebben, was hun loon. Ze werkten 50 à 60 fr. per uur onder het officiële Boelloon. En dat waren dan de grote specialisten. We speelden dat door naar de vakbond en stelden ‘Dat kan niet. Gelijk loon voor gelijk werk. Een arbeider is een arbeider.’ En ik moet zeggen dat we rond dat principe en onze acties de volledige steun kregen van onze secretarissen. Er werd wat over en weer gepraat maar uiteindelijk kwam er niets uit de bus. Onze contacten met de groep werden steeds uitgebreider. Ik had ‘Hand in hand’, ons lijflied naar het Frans laten vertalen door één van mijn kinderen thuis en dat zongen we dan als we in het ruim afdaalden. Ik sprak geen woord Frans maar op dergelijke ogenblikken zie je dat arbeiders mekaar zo ook wel begrijpen. Ik heb daar ooit eens een hele uitleg gegeven, praktisch volledig in het Nederlands maar met handen en voeten, en al mijn gevoel. En ze begrepen me! Het gevoel dat we allemaal één klasse waren en dus samen moesten werken, groeide steeds maar. En wat de directie en de werkleiders voor onmogelijk gehouden hadden, gebeurde toch. De Fransen kwamen uit hun ruim, van het schip af en we trokken voorbij de directieburelen naar een vergaderzaal buiten de werf. Eenmaal buiten de werf voelden die mensen zich veel vrijer en kwamen alle problemen op tafel. Hun slechte contract, een erbarmelijk logies, het aantal uren dat ze moesten werken. We zijn tenslotte met al die feiten naar de directie getrokken en na veel gepalaver kregen we dan toch recht. De Fransen kregen een loonopslag van 50 fr. per uur.

Mühlhan: een zaak van Turken en Belgen

De Fransen waren echter geen alleenstaand geval. Eén van de meest indrukwekkende acties die we rond het probleem van de onderaannemingen gevoerd hebben, was de zaak Mühlhan. Mühlhan was een ‘conserveringsbedrijf’. Daar werkten vooral Turkse gastarbeiders. Ze werkten op de vuilste plaatsen van het schip met alle mogelijke en onmogelijke ongezonde producten. Het was echt zielig om die mannen op het einde van de dag naar boven te zien komen. Helemaal onder het vuil. Ze hadden echt het vuilste werk van de hele werf. Een aantal van onze mensen had, via hun werk, wat contacten met de arbeiders van Mühlhan en wisten ons na een paar dagen wat informatie door te spelen. Bleek dat Mühlhan een Duitse onderneming was, met veel Europese vertakkingen. Ze werkten ook in Hoboken, in Nederland, ... Hun contract klopte niet, hun werktijden, hun loon, hun kindergeld was niet in orde, ... Uiteindelijk was er niets zoals het moest maar die Turken waren al blij dat ze een job hadden. Daar rekende Mühlhan dan ook op. Hij profiteerde van hun onwetendheid over de sociale wetten in dit land en van hun rechteloosheid als arbeider om hen dubbel uit te buiten. Op een bepaald ogenblik komen ze samen buiten de werf en met een aantal délégués zijn we daar naar toe getrokken. Die mannen waren zielsgelukkig. Er ontstond echt vertrouwen, een vriendschappelijke band tussen ons en hen. We beloofden hen, via de vakbond, een oplossing te vinden. Maar zeker de ACV-secretaris wou zich niet te veel van die vreemdelingen aantrekken. ‘Er zijn er weinig van bij ons aangesloten. Het zijn bijna allemaal ABVV’ers.’ Maar we bleven met de Turken contact houden en uiteindelijk legden zij het werk neer. We zouden samen komen in de refter om alles eens goed te bespreken. En ik zou de zaak vooraf bespreken met de délégués. Op die déléguévergadering zijn er harde discussies geweest. Ze zagen het probleem wel in maar ik kon ze maar niet overtuigen ook effectief mee te doen. Ze wilden het eerder aanpakken volgens de normale contacten, via secretaris en directie. Maar wij wisten hoe de Turken al de deuren van de vakbondssecretarissen plat gelopen hadden. We hadden echt de scherpte van de problemen aangevoeld op die vergadering buiten de werf. En daarom zijn we ook door gegaan. De hoofddélégué van het ABVV ging mee tot aan de deur van de refter en zei: ‘Ik zal mijn secretaris op de hoogte brengen maar ik trek me er verder niets meer van aan.’ Dat heeft me toen wel pijn gedaan. Nu, met de secretaris van de Ondernemingsraad ben ik dan toch de refter binnengetrokken en hebben we met de Turken gesproken. We stelden ‘Jullie zouden je eigen vertegenwoordigers moeten hebben.’ En direct werden die verkozen; een voor het ACV en een voor het ABVV. Stellen die délégués direct: ‘Wij gaan hier niet meer buiten. We staken’. En de refter was bezet. Wij naar onze secretarissen. Die zeiden ‘Je moet ons niet langer lastig komen vallen rond die zaak. Al blijven ze daar een week zitten.’ De Turken antwoordden: ‘Dan blijven we hier een week, tot ze afkomen.’ Die mannen hadden werkelijk een onvoorstelbaar organisatievermogen. Onmiddellijk werden de vrouwen verwittigd, er kwam eten, ... Ik stond er zelf verstomd van. Uiteindelijk, na eindeloos heen-en-weer getelefoneer komen die secretarissen ’s avonds toch nog af. Eén van die Turkse délégués sprak zeer goed Nederlands en begint die zaak uit te leggen. Zo is die zaak aan het rollen gegaan en werd er iets later een akkoord getekend. En van dan af aan hebben de secretarissen er ook hun zaak van gemaakt. Alle punten werden behandeld en ze kregen totaal dezelfde rechten als de arbeiders van Boel zelf. We hebben later nog acties gevoerd, samen met die Turken. En wat me altijd heel erg onder de indruk bracht, dat was hun vastbeslotenheid. Als die eenmaal iets beslist hadden, dan kwamen ze er niet meer op terug. Dan weken ze daar geen duimbreed meer van af. Die lotsverbondenheid, dat gevoel van samenhorigheid tussen Turken en Belgen, dat was een heel mooi gevoel. Dergelijke acties verruimen ook je gezichtsveld, dat besef dat er nog iets meer is buiten Boel. Werken voor de arbeidersklasse is meer dan werken op Boel alleen. Dat heb ik daaruit geleerd en nooit meer vergeten. Dergelijke ervaringen sterkten mij in de overtuiging dat onze klasse één is. Belgen, Turken, Marokkanen, Italianen, Algerijnen, Fransen, we moeten allemaal onze arbeid verkopen aan dezelfde kapitalistenklasse. Daar ligt onze eenheid als klasse. Daarom ook dat ik het racisme zo verderfelijk vind. En tegelijk kun je vaststellen dat, als je die ideeën naar de arbeiders over kunt brengen, als je de inzet van de zaak uitlegt, als je de situatie en de rechteloosheid van die Turken beschrijft, ... dan begrijpen de arbeiders je en steunen ze je actie en je optreden.

Op zoek ... buiten de muren: overal strijd

Verder kijken dan Boel groot was, betekende voor ons ook: ‘Buiten de onderneming treden’. Bezig zijn met alles wat er in de maatschappij rondom ons gebeurde. Een eerste aanzet daartoe was, zoals gezegd, de periode ’68 tot ’70 geweest. De mijnstaking in ’70 bijvoorbeeld. Het was een spontane staking, niet erkend door de vakbond en ook niet uitbetaald. We wisten hoe hard die mensen moesten werken, hoe gevaarlijk dat werk was. Op Boel waren we erg begaan met die staking en we organiseerden spontaan een omhaling. Ook al was dat tegen de zin van de vakbondsleiding. Na twee omhalingen hadden we 35.000 fr. bij mekaar gehaald. In ’70! Dat betekende toch al iets. Dat duidde vooral aan dat de klassesolidariteit bestond bij ons. We zijn naar Vielle Montagne getrokken. Daar hebben we met de délégués de arbeiders gesproken en onze solidariteit betuigd. Die realiteit, die stakingen, heeft ons altijd meer geleerd dan vele vakbondsvergaderingen bij mekaar. In ’73 was er de dokstaking. We hadden veel contacten met die mensen. We haalden geld om en we hebben zelfs een avond georganiseerd op de parochie. Het weer een van die moeilijke stakingen. Gent en Antwerpen lagen plat. Maar de vakbondsleiding erkende niet en betaalde niet. Doch de mannen staakten door. We volgden met veel interesse de discussies tussen de verschillende strekkingen binnen het stakerscomité: Amada, KP, ...

Een andere zaak die we met veel belangstelling volgden, was de bezetting van LIP, de horlogefabriek in het Franse Besançon. Ze produceerden verder in zelfbeheer. Dat sprak ons geweldig aan. We hebben de stakers nog naar hier uitgenodigd om te discussiëren over actievormen, over zelfbeheer. En dichter bij huis was er de Lee-staking. De vrouwen voerden actie tegen het onmenselijke premiestelsel in hun fabriek. We hebben hen geholpen met het op poten zetten van hun actie, we hebben samen liedjes gemaakt. Met andere woorden: overal waar er actie was, waar er gestaakt werd, daar waren wij te vinden om te discussiëren, te helpen, te luisteren, te leren. Ik heb toen ook een klein toneelstuk geschreven: De grote waarheid. Het ging over dat onmenselijke premiestelsel, over het feit dat de vakbondsleiders dat te veel toedekten en te weinig reageerden. Ik denk dat het feit dat wij ons zo betrokken voelden bij al die stakingen, één van de redenen geweest is van de enorme golf van solidariteit die later rond Boel losgebarsten is. Het feit dat we door heel syndicaal België bekend stonden als een groep mensen die niet alleen de eigen problemen belangrijk vonden.

Actiegroepen en comités

Vanaf ’71 kregen we een stroomversnelling in het ontstaan van actiegroepen en comités allerhande. Een aantal progressieve mensen, sterk christelijk geïnspireerd, richtte de groep ‘Actie rechtvaardigheid’ op. We werkten rond de fundamentele gelijkheid van alle mensen. We deelden bijvoorbeeld pamfletten uit aan de uitgang van de kerk waarin we stelden dat het niet rechtvaardig is dat je, hoe meer geld je had, hoe beter en schoner je begraven kon worden. Of we kochten in het station een ticketje tweede klas en gingen toen in eerste klas zitten. We werden eruit gezet, politie erbij, soms een paar uurtjes in de bak. Ook aan de klinieken hebben we pamfletten uitgedeeld. Hoe onrechtvaardig we het vonden dat madame van de notaris met een ingegroeide teennagel in een aparte kamer kon liggen, terwijl een arbeidersvrouw met een erge ziekte in een drukke zaal of zelfs in de gang moest liggen omdat ze niet evenveel geld had. Ze verwijten ons dat we over ‘klasse’ spreken. Maar ze delen ons zelf voortdurend in in klassen. Overal ontstonden in die tijd comités. Je had het Groot Arbeiderscomité en het Alarmcomité dat daar een plaatselijke afdeling van was. Als er iets te doen was bij Lee of bij IMC, we stonden er, met pamfletten, met onze steun. Maar in die comités werkten mensen van allerlei strekkingen. Niet alleen christelijke arbeiders. Ook mensen uit de KP, de RAL, Amada, militanten uit verschillende bedrijven... Dat zat er allemaal bij mekaar. Je kunt al denken dat de KWB-leiding en vooral de ACV-leiding daar niet zo gelukkig om was. Hun mensen die dag in, dag uit met ‘andersdenkenden’ in contact kwamen en er mee samenwerkten.

Onze bevindingen als christenen waren de volgende: wij wisten dat de bezittende en heersende klassen nooit zomaar hun macht en voorrechten zouden afstaan. Ook wisten we in die periode heel goed dat ze die macht niet ten dienste en in functie van het volk zouden stellen. Dat beseften we toen maar al te goed. Bijgevolg: als we iets wilden bereiken dan zou dat altijd zijn op basis van strijd tegen die machten. Die strijd kon alleen van het volk komen. Dat was een vaststelling.

Anderzijds was het zo dat wij overtuigde christenen waren: wij waren door en door christelijk. En ook daar rond kwamen we tot een belangrijke vaststelling. Er was een conventioneel christendom. Christenen die conventioneel waren door hun burgerlijke bevoorrechte situatie, sociale status en dergelijke. Die conventionele christenen wilden niets van het marxisme weten. Noch van hun strategie, noch van de idee van de klassenstrijd. Die wensten dat niet te begrijpen, laat staan te aanvaarden. Ook waren er de feiten. Zij verdedigden de klassenverzoening. Zij beweerden dat een maatschappijsysteem waar er armen en rijken waren een zeer normaal gegeven is. Ze trachten dat te bewijzen met de bijbel. Maar wij, de progressieve christenen stelden net het tegenovergestelde vast. Er worden miljoenen mensen geboren in de grootste armoede. Miljoenen worden onderdrukt. Bij hen was de tendens om zich daaruit te bevrijden zeer sterk aanwezig. In die situatie van armoe en onderdrukking beseften christenen dat men naar de marxistische strategie moest grijpen. Omdat er geen andere weg was dan het voeren van die volksstrijd. Zodus: twee tegengestelde stellingen binnen het christendom.

Het merkwaardige van die twee groepen was wel dat beiden steunden op de bijbel en het evangelie. Ze gaven er elk hun eigen interpretatie aan. Ik besloot daaruit dat de bijbel een trui is die je naar alle kanten kunt trekken. Maar niettegenstaande die twee strekkingen, niettegenstaande die conventionele en die progressieve, toch was het christendom voor ons de inspiratiebron. Het was nog steeds het christendom dat ons leidde tot strijdbaarheid en inzet.

Maar voor mij was dat een enorm leerrijke periode. Ik kwam zoveel mensen, met zoveel ideeën in contact. Het Groot Arbeiderscomité richtte volkskampen in, waar we met de hele familie naar toe trokken. Veel sfeer. Daar leerden we Vuile Mong kennen, en de Nieuwe Scène. Op een bepaald ogenblik kwamen we met een aantal mensen tot de conclusie dat we een platform moesten uitwerken, onze doelstellingen. Een tekst, een programma waar iedereen achter kon staan, En dat we vervolgens met dat programma naar buiten moesten treden. Toen zijn de problemen begonnen, we zaten met zoveel verschillende mensen en zoveel verschillende opvattingen dat het comité langzaam maar zeker doodbloedde. We waren op zoek gegaan. We hadden ramen en deuren van de vakbondslokalen open gegooid. Maar we waren nog niet toe aan een partij met een wetenschappelijke aanpak van de maatschappelijke problemen, van de bevrijding van de arbeidersklasse.

In die jaren groeide het besef dat je verschillende soorten intellectuelen had. We hadden immers al zo vaak gezien, op de werf, dat de directie het intellect afkocht, inhuurde. Hoe de intellectuelen betaald werden om uiteindelijk betere plannen om ons eronder te houden, op poten te zetten. Hoe ze hun wijsheid en hun intellect altijd maar verkochten aan de heersende klasse.

In al die stakingen zagen we echter dat intellectuelen ook iets binnen konden brengen bij de arbeidersklasse, door hun gestructureerde, wetenschappelijke manier van werken. Maar toch nog altijd dat wantrouwen. Zouden ze aan onze kant blijven? Dat er intellectuelen waren die echt aan onze kant stonden, hebben we eigenlijk voor het eerst, meer dan ooit tevoren, echt erkend, bij de mensen van Geneeskunde voor het Volk, de dokters van Amada. Die mannen hadden een principe dat een dokter betaalbaar moest blijven voor de gewone mensen, dat dokters al genoeg verdienen en bovenal dat geneeskunde in feite gratis zou moeten zijn. De mens wordt ziek van zijn werk en dan moeten ze niet nog eens betalen om weer gezond te worden, om weer de fabriek ingestuurd te worden. En dus werkten ze aan terugbetalingstarieven. Dat sprak ons erg aan. Kris Merckx en Leyers van Hoboken waren al verschillende keren komen spreken in Sint Niklaas op onze uitnodiging. Op een bepaald ogenblik komt Kris toch wel in botsing met de Orde van Geneesheren wegens ‘oneerlijke concurrentie’. We lieten onze bewondering voor die dokters niet bij woorden en dus trokken we met een Boeldelegatie naar het gebouw van de Orde van Geneesheren waar de zaak voorkwam. Amada had opgeroepen om daar massaal aanwezig te zijn, om zo de dokters te steunen. We staan daar wat rond het gebouw te draaien en te roepen.

Vanuit Leuven kwamen er enkele bussen studenten toe, die allemaal achter die principes stonden. Die, net als wij, tegen het ‘drie-minuten-verkeer’ bij de dokter waren. Die tegen de dokters waren die de gemakkelijke weg kozen en opschepten over hoeveel klanten ze die dag ‘gedaan’ hadden en hoe ze de volgende dag hun record zouden breken. Daartegenover stonden dan die andere dokters, ook intellectuelen, die net als de mannen van de Orde een gemakkelijk leven hadden kunnen hebben, veel geld verdienen, maar die dat bewust niet deden. Het feit dat intellectuelen zo’n bewuste keuze konden, durfden en wilden maken en daar dan ook de gevolgen van wilden dragen, vond ik fantastisch. Daar ben ik toch een beetje mijn gedacht over intellectuelen gaan veranderen. In elk geval, we hebben daar heel veel gediscussieerd, met de arbeiders, met die studenten, met de mensen van Amada natuurlijk. En op een bepaald ogenblik begint hetzelfde spelletje natuurlijk weer. Eerst stond de politie van Antwerpen gemoedelijk wat te praten met de mensen. ‘Ze konden het allemaal wel begrijpen’. En ‘Ze waren ook voor Merckx’ zo. Het bevel komt om de straat te ontruimen en prompt beginnen ze op je te kloppen. Mijn vrouw kreeg daar ook nog een paar flinke klappen omdat ze de straat niet vlug genoeg ontruimde. Het kan best dat je als arbeider nooit een advocaat of een notaris nodig hebt. Maar een dokter, die heb je altijd wel nodig. Vandaar die directe betrokkenheid bij wat de mensen van Geneeskunde voor het Volk deden, voor de principes waarmee ze werkten. Maar als we het hebben over intellectuelen ten dienste van de arbeidersklasse gaat het natuurlijk om veel meer. Het gaat om dokters, advocaten, sociologen, noem maar op. Ze hebben hun verstand mogen ontwikkelen op school of aan de universiteit. En vandaag zien we dat er zijn die zich ten dienste stellen van de gemeenschap, die dat verstand gebruiken om een echte arbeiderswetenschap, het marxisme te leren kennen, te leren begrijpen en door te geven. Een wetenschap om de maatschappij te veranderen.

Asbest: onzichtbaar... en toch

Vanuit die principes die we terugvonden bij Geneeskunde voor het Volk, waren we erg begaan met de gezondheid van de mensen op de onderneming. We werden er vaak geconfronteerd met nieuwe producten en nieuwe technieken. We hadden al wat problemen gehad met marineit, een bepaalde stof die in platen wordt gedrukt en heel veel stof afgeeft. Voor een bepaald schip moesten we met nog iets nieuws werken. We gebruikten die platen voor het opbouwen van de kajuiten. Daar kwam toch zoveel stof bij dat we het zaakje niet meer vertrouwden. Ik had iets gelezen over asbest en dacht al: ‘Hier klopt iets niet’. We onderzoeken de zaak en inderdaad, we waren met blauwe asbest aan het werken. Maar wat was dat precies, die asbest? Ik las eerst een boek uit Nederland Asbest in een bedrijfsbevolking. Dat leerde al een heleboel. In Nederland was het werken met blauwe asbest toen al verboden. Toen ik echter meer concrete gegevens wou hebben over de reële invloed op de gezondheid van de Boelmensen ging ik naar onze arbeidsgeneesheer. Die man deed daar vreselijk geheimzinnig over. ‘Ik weet wel iets maar ik kan daar niet veel over zeggen.’

Ik stond verstomd. Die man had de plicht mij alles te vertellen over asbest maar was waarschijnlijk te bang. En over die arbeidsgeneeskunde hadden onze vakbondsleiders zo enthousiast gedaan indertijd. Nu was het gedaan met de dokter van de baas die alleen maar zei: ‘Hoeveel weeg je? Niet ziek zeker? Allé, vooruit.’ Nee, nu hadden ze speciale faculteiten aan de universiteiten en de dokters zouden niet langer meer voor de bazen werken maar voor een dienst, een firma. Wat ik wel al wist was, dat asbest een stof was, een vezel die vrij kwam tijdens de bewerking. Die vezel is niet zichtbaar. Je ademt die in, hij zet zich vast in je longen en maakt die kapot. Je krijgt er asbestose van. Ik ben dan nog naar Leuven getrokken, gaan spreken met een aantal studenten die een werkgroep hadden rond asbest in de bedrijven. We trokken met die resultaten naar de directie en we eisten dat dat asbest niet langer gebruikt zou worden. Maar die deed natuurlijk of haar neus bloedde. Later kwamen we te weten waarom we nu per se met die asbestplaten moesten werken. Die waren goedkoper dan de andere platen en bovendien onbrandbaar en onverslijtbaar. Lagere prijs, dus asbest betekende meer winst voor de patroon en de gezondheid van de arbeiders naar de knoppen. Op de werf discussieerden we zoveel over asbest dat een aantal arbeiders er toch eens iets over las. Ondertussen hadden we een affiche gemaakt met een lijkwagen. En daarboven de tekst: ‘Wil je een enkele reis in deze wagen met chauffeur? Verwerk asbest!’ De chef liet in paniek de affiches weer weg halen. En toen kwamen er onderhandelingen. Tot ze toegaven dat we niet meer met blauwe asbest moesten werken. Maar ... dat schip moest toch afgewerkt worden. Die periode werd dan verloond. We kregen een toeslag van 9 %. We kregen betere veiligheidsmaatregelen tijdens die resterende periode. Naast elke man die asbest moest verwerken, kwam een andere te staan met een grote stofzuiger die alle vezels weg moest nemen. Er zijn nu effectief een aantal mensen van Boel die lijden aan asbestose. Het is een erkende bedrijfsziekte en dus krijgen ze een uitkering. Dat is juist maar uiteindelijk hebben de mensen toch liever hun gezondheid dan een uitkering van het fonds voor beroepsziekten.