Cornelius Castoriadis

Het probleem van de hedendaagse democratie


Geschreven: 1989
Bron: Athene, webtijdschrift voor Directe Democratie
Vertaling: Roger Jacobs
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2006


Dit is een van ‘koppen’ voorziene vertaling door Roger Jacobs van: The Problem of Democracy Today in: Democracy & Nature, The International Journal of Politics and Ecology, Vol. 3, nr. 2 (8e uitg., 1997 pp 18-35); oorspronkelijk als rede uitgesproken door Castoriadis in Athene in 1989 en in het Grieks verschenen als The Talks in Greece (Ypsilon, 1990), vertaling: Dimitris Isigonis. Dit is (naar wij weten) de eerste gepubliceerde vertaling van werk van Castoriadis in het Nederlands.

Vernietiging van de biologische rijkdom

Ik zou het met u willen hebben over de hedendaagse problemen van democratie. Ik zeg wel degelijk hedendaagse problemen van democratie en NIET problemen van de hedendaagse democratie, omdat tegenwoordig nergens echte democratie bestaat. Er zijn (misschien) enkele liberale oligarchieën in bepaalde landen die relatief bevoorrecht zijn of bevoorrecht in vele opzichten. We zullen ondertussen wel met meer dan vijf miljard mensen op deze aardbol zijn waarvan er nauwelijks 500 of 600 — maximaal 700 — miljoen leven in landen waar honger geen gangbaar probleem is of waar vervolging, opsluiting en verdrukking geen dagelijkse realiteiten zijn. Maar zelfs in de economisch ontwikkelde en politiek liberale landen is de situatie enkel schijnbaar draaglijk, in werkelijkheid echter wanhopig. Wanhopig omdat niemand er, spijtig genoeg, verder kijkt dan zijn neus lang is. Toch ziet de mens zich heden ten dage geconfronteerd met enorme problemen.
Eerst en vooral is er het bovenvermelde probleem. Zes op zeven of misschien wel zeven op acht mensen leven in een staat van armoede en verschrikkelijke onderdrukking. Vervolgens is er het milieuprobleem dat iedereen onverschillig laat of slechts in zeker opzicht interesseert, terwijl we momenteel toch op een kruitvat leven of, om een andere metafoor te gebruiken, systematisch, dag na dag de tak afzagen waarop we zitten. Op dit eigenste moment worden er 100.000 ha. Braziliaans tropisch regenwoud platgebrand om plaats te maken voor landbouwgronden. Maar niet enkel in Brazilië, ook overal elders in de tropische zone worden wouden vernietigd. Deze vernietiging van wouden gaat gepaard met de uitroeiing van duizenden en zelfs tienduizenden biologische soorten. Zoals een befaamd wetenschapper eens verklaarde, zullen toekomstige historici het niet als de grootste waanzin van de 20-eeuwse mensheid beschouwen dat ze oorlogen gevoerd of de atoombom ontwikkeld heeft of zelfs niet dat ze op het randje van een nucleaire derde wereldoorlog gebalanceerd heeft, maar wel dat ze in deze periode de biologische rijkdom van de aarde naar de knoppen hielp.

We leven feitelijk in een oligarchie

Wat gebeurt er feitelijk in de ontwikkelde en relatief liberale landen? Journalisten en politici hebben het over democratie. Het feitelijke regeringsstelsel is natuurlijk volledig oligarchisch. Er zitten enkele liberale kanten aan dit oligarchische stelsel: bepaalde mensen- en burgerrechten, een zogenaamde vrije pers, enzovoort. Maar als we nagaan wie werkelijk regeert, wie werkelijk de macht in handen heeft, dan komen we tot de conclusie dat zelfs in de barste periodes van de zogenaamde Romeinse democratie — die nooit een democratie was, maar een oligarchie - het percentage machthebbers in de samenleving hoger lag dan nu het geval is. Ter illustratie: in Frankrijk is er een volwassen en stemgerechtigde bevolking van ongeveer 35 à 37 miljoen mensen. Als we een optelsom maken van de zogenaamde politieke klasse, de meesters van de economie, de mensen die een belangrijke rol spelen in de manipulatie van de publieke opinie, voornamelijk via de media, dan komen we vermoedelijk op een totaal van 3700 personen. Dat is een verhouding van 1 op 10.000. Tezelfdertijd zijn er mensen die de oude Atheense democratie bekritiseren omdat een vrije bevolking van ongeveer 100.000 mensen om en bij de 100.000 slaven bezat. Ik zeg dit natuurlijk niet om de slavernij te vergoelijken. Ik zeg dit om de hedendaagse situatie in een juister perspectief te plaatsen. Ik neem aan dat als je een gelijkaardige schatting maakt van de machtsverhoudingen in het huidige Griekenland je op ongeveer 800 à 1000 reële machthebbers zult stoten. Dat is de situatie van vandaag.

Televisie- en consumptiemasturbatie

Tegelijk met deze situatie stellen we een even beslissend als gewichtig verschijnsel vast. De bewoners van deze landen speelden een belangrijke rol in de geschiedenis. Ik praat nu niet over veldslagen en veroveringen, maar wel over beschaving en het creëren van politieke instellingen. In het kielzog van de Duistere Eeuwen, die heersten van de Romeinse Tijd tot de aanvang van de moderne tijd, werd er in Europa een nieuwe vrijheidsbeweging in het leven geroepen, die begon met de eerste burgerij in haar pogingen om stedelijk zelfbestuur tot stand te brengen. Na veel strijd en dankzij deze strijd, waarin naast de burgerij ook de lagere middenklasse en — in een latere fase — de arbeidersklasse een belangrijke rol speelden, ontstonden in deze landen instellingen die we democratisch plegen te noemen. Deze instellingen werden nooit cadeau gedaan door de heersers of door de kapitalisten noch waren zij het gevolg van dit economisch stelsel, maar zij werden veroverd door een strijd die bergen lijken en stromen bloed gekost heeft.
Hoe is het tegenwoordig met deze mensen en met het Griekse volk gesteld? De meest voor de hand liggende karakterisering die we van hen kunnen geven, is dat ze zich bevinden in een staat van politieke passiviteit, van teruggetrokkenheid in zichzelf, van onverantwoordelijkheid en cynisme als het gaat om zaken van publiek en politiek belang. Ook nemen zij globaal beschouwd een gemakzuchtige houding aan ten aanzien van hun privé en publiek leven, wat zich uitdrukt in televisie- en consumptiemasturbatie. De huidige situatie is niet alleen het gevolg van de samenzweringen, listige ingrepen en manipulaties van de heersende groepen. Als die heersende groepen in staat zijn straffeloos te doen wat ze doen — en ik geloof dat jullie hier in Griekenland, zoals de Fransen zeggen, betaald worden om dat te weten, want dat ondervinden jullie aan den lijve — dan kan dat alleen maar omdat de mensen onverschillig blijven of op z‘n hoogst hun schouders ophalen en zeggen: “Dat soort kennen we wel; allemaal dezelfde hufters”.

Er worden dagelijks miljarden op de beurs verdiend

Nog maar kort geleden zijn er met de wederopstanding van het zogenaamde liberalisme theoretici op de voorgrond getreden die deze situatie goedpraten. Ze zeggen dat we nu eindelijk de echte vrijheid bereikt hebben: het individualisme. Iedereen houdt zich met zijn eigen leven bezig en daarom zijn er geen politieke en sociale conflicten meer. Beroering en onrust zijn verdwenen, waardoor het systeem eindelijk eens kan werken. Deze redenering is niet enkel hypocriet, maar bevat tevens een hoge dosis zelfbedrog. Het bestaande systeem zoals het vandaag functioneert, vernietigt haar eigen bestaansgrond. Als het in toch enigszins functioneert dan is dat niet te danken aan de mensen die het zelf voortbrengt. Het werkt — ondanks de heersende mentaliteit en de (non-)kwaliteit van zijn beheerders — omdat er nog altijd mensen te vinden zijn in bepaalde segmenten van de samenleving en het staatsapparaat (laat ons zeggen x procent van het ambtenarenapparaat, y procent van het onderwijzerskorps of z procent van de globale werkende bevolking) die nog steeds op een traditionele manier werken. Zij weigeren het op een akkoordje te gooien met de dominerende filosofie en mentaliteit (door te zeggen: “Wat kan mij het schelen? Wie betaalt het meest? Ik zal in zijn voordeel beslissen”) zoals ze hadden moeten doen volgens de ideologie en liberale theorieën van het ogenblik. Ze laten zich nog steeds door een zekere moraal leiden. Dit heeft tot gevolg dat er op zijn minst nog enkele rechters onpartijdig oordelen, wat maakt dat de overigen bang van hen zijn. Dit heeft tevens tot gevolg dat sommige leerkrachten hun leerlingen nog iets bij trachten bij te brengen in plaats van er een rommeltje van te maken en dat sommige arbeiders de schroeven die moeten verhinderen dat de treinen ontsporen nog goed vastdraaien. Maar in feite zouden ze dat niet hoeven te doen, rekening houdend met wat ze verdienen, met de miljarden die rondom hen verduisterd worden of met de enorme fortuinen die, zelfs in normale bedrijven, op één dag gecreëerd worden zonder dat daar een reden voor aan te geven is. Ik spreek hier niet over pampers [toespeling op een recent Grieks schandaal, waarbij een bankier geld, verstopt in luierdozen, bezorgde aan de eerste minister]. Ik spreek over de meer serieuze zaken die bijvoorbeeld gebeuren op de New Yorkse effectenbeurs waar, los van enige economische logica (zelfs van kapitalistische aard), op één dag miljarden verdiend worden met speculatie. Als er geen einde komt aan deze situatie dan zullen noch de biosfeer waarin we leven, noch de maatschappelijke ‘sfeer’ — als ik dat zo mag uitdrukken — het nog lang uithouden.

Democratie betekent macht van het volk

De politieke stelsels van deze landen vormen een kleine minderheid, vergeleken met de rest van de menselijke bevolking. Ze noemen zichzelf democratieën, een begrip dat aan enorme uitholling onderhevig is. Geen enkele Afrikaanse korporaal die beschikt over tien machinegeweren en twintig jeeps kan de macht grijpen zonder te verklaren dat hij een democratisch socialistisch regime gaat vestigen, wat hem toelaat zijn tegenstanders af te slachten, televisiestations over te nemen en zijn volk voor aap te zetten. Hetzelfde is trouwens gebeurd met het woord ‘socialisme’. De Grieken weten dit maar al te goed. Idem wat betreft het woord ‘revolutie’. Ik veronderstel dat jullie dagelijks reclamespotjes zien die gaan over revolutionaire koelkasten en toiletpapier.
We moeten terugkeren naar de oorspronkelijke betekenis van het woord ‘democratie’. Democratie is niet identiek met mensenrechten, afwezigheid van censuur of enigerlei verkiezingen. We hebben dat allemaal nodig maar het zijn slechts secundaire of tertiaire gevolgen van democratie. Democratie betekent macht (kratos) van het volk (dèmos). Kratos in het antieke Griekenland verwijst niet naar ‘staat’ in zijn huidige betekenis. Die bestond niet: de Atheense stad was een polis of politia. Kratos betekent in het Oudgrieks macht en waarschijnlijk ook geweld. Het is tekenend dat wanneer in het moderne Griekenland een echte staat in het leven werd geroepen, het woord kratos uit het Oudgrieks werd gekozen. We hadden ook het woord politia (stad) kunnen kiezen. Democratie betekent macht van het volk. Als we diep over deze woorden nadenken, dan komen de volgende wezenlijke vragen naar boven. Eerst en vooral: wat is de demos, wie is de demos en wie behoort tot de demos? Vervolgens: wat houdt macht in? Het feit dat juist de omschrijving van dit stelsel of juist de term die ernaar verwijst, dit soort vragen oproept, duidt op de bijzondere aard van dit regime dat in dezelfde periode het levenslicht zag als het filosofisch onderzoek. Andere politieke stelsels roepen deze vragen niet op. In een monarchie weet men dat de macht toekomt aan de monarch die aangesteld wordt via het opvolgingsrecht of via andere wegen. Op soortgelijke wijze behoren de aristoi (edelen) uit de aristocratie van geboorte tot een welbepaalde sociale klasse. Democratie daarentegen roept, vanuit haar aanduiding alleen al, vragen en problemen op. Vanuit dit perspectief bekeken is het niet toevallig dat haar geboorte samenvalt met de geboorte van de grenzeloze bevraging die de filosofie is.
Democratie is of wil een stelsel dat streeft naar sociale en persoonlijke autonomie (regels die door jezelf worden opgesteld). Waarom spreken we hier over autonomie? Omdat de meerderheid van de menselijke samenlevingen steeds gefundeerd zijn geweest op heteronomie (regels die door iemand anders worden opgesteld). De bestaande instellingen in het algemeen, maar de politieke instellingen in het bijzonder, werden altijd als gegeven beschouwd waardoor ze ook niet bekritiseerd konden worden. En ze werden dusdanig ontworpen dat kritiek erop onmogelijk werd. Bij primitieve stammen, bijvoorbeeld, werden de instellingen overgeleverd door de stichters-helden of door de voorouders en werden als dusdanig ook als vanzelfsprekend opgevat. Wat juist en niet juist is, toegelaten of verboden is, werd eens en voor altijd en op alle domeinen vastgelegd. Het is niet eens verboden deze instellingen te bekritiseren. Daar bestaat ook geen enkele noodzaak toe, omdat men zich zelfs niet kan voorstellen dat ze bekritiseerd zouden kunnen worden. De mensen belichamen de instellingen. Zij hebben de instellingen via hun opvoeding geïnternaliseerd, via hun vorming tot sociale wezens.

De Atheners hervormden hun instellingen voortdurend

Wat gebeurde er nu voor het eerst in het antieke Griekenland, daarin gevolgd door Europa vanaf de 12de en 13de eeuw? Er had een breuk plaats in de heteronome status-quo en een beweging naar autonomie. Deze beweging kreeg een politieke uitdrukking met de democratische beweging en de democratische instellingen die gecreëerd werden. Deze breuk met heteronomie betekende kritiek leveren op de bestaande instellingen en dit gebeurde in het antieke Griekenland. Wat wij bijvoorbeeld in Athene tussen 700 en 400 v. Chr. en ook later nog kunnen vaststellen, is de bijna voortdurende wijziging van de instellingen. Volmaakte instellingen werden nooit tot stand gebracht, maar de Atheners hervormden voortdurend hun wetgeving om aldus het democratische gehalte van de werkelijkheid te verhogen, namelijk de mogelijkheid van reële participatie van het volk aan de macht.
Autonomie betekent dat de politieke gemeenschap zichzelf haar wetten geeft en dat zij dit doet op een bewuste manier, met uitsluiting van elk idee van een buiten de sociale werkelijkheid gelegen bron van wetten of instellingen, of deze nu van natuurlijke, traditionele of metafysische aard is. Bij de Joden uit het Oude Testament is er sprake van een goddelijke bron van de wetten: zij worden door Jehova aan Mozes gegeven.
Autonomie betekent dat wij onszelf onze wetten en instellingen geven en dat we dit op een bewuste manier doen: we weten dat ze door ons ontworpen en gemaakt worden. Dit is de hoogst denkbare vorm van kratos of van macht die er in een maatschappij bestaat: in staat zijn om onszelf onze wetten te geven, evenals de instellingen waaronder we zullen leven en het bestuur waarmee we het beleid vorm zullen geven.

Autonome mensen nemen direct deel aan het wetgevingsproces

Een samenleving is nooit louter een eenvoudige samenvoeging of optelsom van personen, omdat die personen op hun beurt weer gevormd worden door die samenleving. Als we het hebben over een autonome samenleving en zo’n samenleving nastreven, dan betekent dit feitelijk ook dat we autonome personen nastreven. Wij zien graag mensen die in staat zijn zichzelf hun wetten te geven en — omdat het in een samenleving uitgesloten is dat ieder voor zich zijn eigen wetten opstelt — dus ook in staat zijn op een volwaardige wijze te participeren in het instellingen-creërende proces van die samenleving. Dat betekent in wezen dat de opvoeding van een persoon — niet enkel in de zin van school en onderricht, maar opvoeding opgevat als een permanente beïnvloeding van de mens door de samenleving waarin hij leeft, beginnend vanaf het moment van zijn geboorte en slechts eindigend bij zijn dood, via de kanalen van familie, moederlijke zorg, bedrijf, buurt, leger, verenigingsleven, kranten, radio en televisie (opvoeding dus in de breedste zin van het woord en in al zijn vormen) — moet bijdragen tot vermeerdering van zijn autonomie in de ware zin van het woord. Autonome personen streven er niet enkel naar hun persoonlijk leven op autonome wijze in te richten, maar proberen ook deel te nemen aan het tot stand brengen van wetten die noodzakelijkerwijze een sociaal karakter hebben en daarom ook hun leven beïnvloeden en inperken. Als we bijgevolg spreken over autonome personen dan spreken we tegelijkertijd over een autonome maatschappij die niet geregeerd wordt door een goddelijke openbaring en die geen notie heeft van natuurwetten die het sociale leven organiseren. We hebben het evenmin over een maatschappij zonder traditie en ook niet, dat spreekt vanzelf, over één die geregeerd wordt door de macht van een politieke partij die pretendeert de uitdrukking te zijn van het zogenaamd historisch determinisme en historische noodzakelijkheden of van de macht van een secretaris-generaal of een president. Een autonome maatschappij geeft zichzelf haar instellingen en bestuurt zichzelf. Als personen kunnen zeggen dat de wetten van de samenleving ook hun wetten zijn dan zijn deze personen autonoom en leven ze ook in een autonome samenleving.

Wat betekent het nu voor mensen om te kunnen zeggen dat zij de wetten van hun maatschappij beschouwen als hun eigen wetten, dat zij die wetten volledig kunnen onderschrijven? Dat betekent niet noodzakelijkerwijze dat zij het volledig eens zijn met al die wetten. Het betekent wél dat zij feitelijk en actief deelgenomen hebben aan het maken en het ten uitvoer brengen van deze wetten en instellingen. Omdat een samenleving bestaat uit een theoretisch onbeperkt en onbepaald aantal personen, betekent dit een volledige gelijke kans op deelname van alle mensen aan alle instellingen-creërende machten in de huidige samenleving en aan het effectief laten functioneren van deze instellingen. Bijgevolg zou iedereen over de grootst mogelijke mogelijkheid moeten kunnen beschikken om — niet enkel formeel maar ook feitelijk — deel te nemen aan alles wat uitdrukkelijk tot het wetgevingsproces behoort in een samenleving: of het nu gaat om instellingen-creërende macht (de macht die aan de basis ligt van de fundamentele instellingen waarbinnen de samenleving functioneert) of om de uitoefening van deze wetgevende machten (bijvoorbeeld de wetgevende of uitvoerende macht). De grootst mogelijke mogelijkheid die niet enkel formeel mag zijn maar ook feitelijk: dat betekent dat we niet slechts zeggen dat burgers om de vijf jaar opgeroepen worden om de vertegenwoordiger te kiezen die in hun plaats de beslissingen zal nemen, maar dat de burgers zélf beslissen over de wetten waaronder ze wensen te leven. Het betekent eveneens dat zij noch direct, noch indirect de mensen kiezen die hen zullen regeren, maar dat zij zichzelf zullen regeren. Al dergelijke beslissingen betreffen de toekomst van de samenleving: want regeren betekent juist beslissingen nemen over wat gedaan moet worden. Alles wat verband houdt met fundamentele bestuursbeslissingen komt toe aan de samenleving in z’n geheel. Mensen zouden dus niet enkel het symbolische participatierecht moeten hebben: zij zouden in alle bovenvermelde opzichten gevormd moeten worden om in staat te zijn ook feitelijk te participeren.

Hier zou ik toch een paar opmerkingen willen maken. Eerst en vooral een vermelding van de antieke Grieken, meer in het bijzonder van de befaamde Thucydides. Wanneer hij een stad als ‘vrij’ wil karakteriseren, dan spreekt hij erover als ‘autonoom, zelf recht sprekend en onafhankelijk’. De stad verwijst bij hem steeds naar de burgers. Hij heeft het nooit over staten of provincie(s)/gewest(en). Zo hebben de woorden Athene en Sparta bij Thucydides enkel een geografische betekenis. Als hij de strijdende steden in de Peloponnesische Oorlog behandelt, heeft hij het altijd over ‘Atheners, Lacedaemoniërs, bewoners van Korfu, Corinthieërs’. Eén van de redenaars in Thucydides zegt ‘De stad zijn de mensen’. De opvatting dat een staat, een heerschappij, een stad een grondgebied is — zo overheersend in de moderne rechtsfilosofie en grondwetstheorie — is domweg een feodale opvatting en heeft totaal niets te maken met de democratische traditie. Dus spreekt Thucydides over ‘autonoom’. En heeft hij het ook over ‘zelf recht sprekend’, want het is de stad zelf die recht spreekt over elke inbreuk op de levenssfeer van de mensen. Zoals jullie wel weten werden de leden van de antieke Atheense rechtbank door loting aangewezen en waren het geen beroepsrechters. Hij zegt ook ‘onafhankelijk’: de macht hoort toe aan het volk. Een stad is een verzameling van burgers die zichzelf besturen. Bijgevolg kunnen we niet in een democratie leven, of beweren dat we erin leven, als we niet autonoom en onafhankelijk zijn en zelf recht spreken.

Geen politieke gelijkheid zonder economische gelijkheid

Een ander punt waarop ik de aandacht zou willen vestigen, is het verband dat er bestaat tussen gelijkheid en vrijheid. Sinds lange tijd, reeds vanaf de 19de eeuw, is er een wijdverspreide retoriek en sofisterij gangbaar die een nieuwe impuls kreeg toen Rusland een zogenaamde ‘communistische’ samenleving werd: als je vrij wilt zijn, dan kun je niet gelijk zijn — kijk maar naar Rusland waar de mensen wel gelijk maar niet vrij zijn — en als je gelijk wilt zijn, zoals in Rusland — dan gaat dit ten koste van je vrijheid. De redenering bevat vele drogredenen en leugens. In werkelijkheid waren de mensen in Rusland nooit vrij of gelijk. Een gevangene in een concentratiekamp is in geen enkel opzicht de gelijke van de kampwachter of de kolonel die het kamp leidt of de secretaris van het partijcomité dat de leiding heeft over een gebied of de leden van het politbureau. En het was net het gebrek aan politieke vrijheid dat politieke en economische ongelijkheid in Rusland mogelijk maakte. Omgekeerd wordt er van de kapitalistische landen gezegd dat er wel vrijheid is, maar geen economische gelijkheid. Zeer zeker is er geen economische gelijkheid, maar er bestaat evenmin politieke vrijheid. Er bestaat enkel politieke vrijheid op papier. De gemiddelde (hedendaagse) Griekse burger, boer, portier, chauffeur, arbeider of conducteur en alle anderen hebben feitelijk gezien niet dezelfde politieke rechten als de leden van de regerende politieke klasse. Ik heb het hier niet over economische ongelijkheid, maar wel degelijk over politieke ongelijkheid. Er bestaat een politiek geprivilegieerde klasse in Griekenland die zich in een totaal andere politieke positie bevindt vergeleken met de positie van eenvoudige mannen en vrouwen. Omdat er een enorme economische ongelijkheid bestaat in de kapitalistische landen, kan er ook geen sprake zijn van politieke gelijkheid. Als ik over een smak geld beschik, kan ik een radio- of televisiezender opkopen: op die manier wordt economische in politieke ongelijkheid omgezet, want nu kan ik de mensen voorhouden wat ze moeten denken of wat echt ‘nieuws’ is (dat steeds gefilterd en vanuit een bepaald perspectief gebracht wordt).
Als we vrij willen zijn in de maatschappij dan moeten we ook echt gelijk zijn. Het is hier overbodig dieper in te gaan op de resterende sofismen die stellen dat echte gelijkheid nivellering teweeg zou brengen. Als we over gelijkheid spreken dan bedoelen we geen gelijkschakeling van personen. Als er een maatschappij is die uniformiteit teweegbrengt dan is het wel de hedendaagse. Iedereen gelooft dat hij bijzonder is en verschillend van alle anderen, maar om acht uur ’s avonds drukken ze allemaal op dezelfde knop om naar dezelfde onzin op de televisie te kijken. Allen kopen dezelfde kleren: dat is de persoonlijk vrijheid die door de sociale instelling ‘mode’ toegelaten wordt. Als we het over gelijkheid hebben, dan bedoelen wij politiek belangrijke gelijkheid, namelijk gelijke mogelijkheden om echt te participeren aan het instellingen-creërende proces van een samenleving en aan de uitoefening van de machten die in de samenleving aanwezig zijn. Dit houdt directe democratie in; hierop zullen we straks nog terugkomen. Het begrip gelijkheid heeft natuurlijk enkele belangrijke economische consequenties. Echte politieke gelijkheid is onmogelijk, zeker in een maatschappij met de huidige vorm, structuur en opbouw, omdat er zulke enorme economische ongelijkheden bestaan: op geen enkele manier kan er immers een waterdichte scheidingslijn getrokken worden tussen het economische en politieke terrein. Steeds als er enorme economische ongelijkheden bestaan, zoals heden ten dage het geval is, zullen de mensen die de economische macht in handen hebben deze, noodzakelijkerwijze en onafhankelijk van hun bedoelingen, tevens omzetten in politieke macht. De hele geschiedenis — in mindere mate de antieke Griekse geschiedenis (waar geld toch ook een zekere rol speelde), maar vooral de Romeinse en de moderne geschiedenis vormt daar een bewijs van.

Dit brengt ons tot een volgende overweging. Het is nooit mogelijk dat dezelfde personen die we tot vrije burgers willen maken vrij zouden zijn in hun politiek leven en tegelijkertijd hoofdzakelijk slaven in hun economisch, productief leven. Het is uitgesloten dat mensen op zondagen naar bijeenkomsten van politieke vrijheid zouden gaan, terwijl ze in de resterende vijf of zes dagen fungeren als schakeltjes in een mechanisch productiesysteem. Het is uitgesloten burgers op te voeden — en nogmaals: opvoeding stopt niet bij het verlaten van de basisschool of het secundair onderwijs — tot vrije, verantwoordelijke en politiek actieve personen en hen, tegelijkertijd, te dwingen het grootste deel van hun bewust leven door te brengen in een hiërarchische structuur, waarin ze ofwel uitvoeren wat de reglementen voorschrijven ofwel zelf reglementen voorschrijven waaraan anderen zich moeten onderwerpen (wat trouwens in één op twee gevallen absurde dingen zijn). Als bedrijven en openbare diensten blijven functioneren, dan is het, omdat de werknemers zich min of meer onttrekken aan die voorschriften, waardoor ze juist in staat zijn hun job te doen. Het bewijs daarvan wordt geleverd door één van de meest effectieve stakingsvormen die men in Frankrijk de ‘stiptheidsstaking’ noemt. De werknemers passen dan de regels naar de letter toe waarna het ganse zaakje in minder dan een uur in het honderd loopt. Waarom is dat zo? Omdat de voorschriften niet gemaakt worden door de werkenden zelf; zij worden gemaakt door technici, ingenieurs, mensen met diploma’s van de technische scholen en anderen die niet weten hoe arbeidsfuncties in elkaar zitten. Een autonome maatschappij zal nooit een economische situatie accepteren waarin er sprake is van ofwel enorme economische ongelijkheden ofwel van een werkende bevolking — dat wil zeggen de ganse bevolking — die als mieren in hiërarchische structuren geplaatst worden waar zij geen enkele zeggenschap meer hebben over wat zij doen en hoe zij dat doen. De motieven daarvoor zijn niet van humanitaire maar van politieke aard. Zelfbestuur van de productieve eenheden door de producenten is, voor zowel een echt autonome maatschappij als voor een echte democratische opvoeding, een noodzakelijke voorwaarde.

De bureaucratie is altijd een vijand van de democratie

In onze tijd stellen we niet enkel economische overheersingvormen vast, maar ook politieke. Als er een uitbuitend en onderdrukkend regime geïnstalleerd werd in het Rusland van na 1917 — heel waarschijnlijk méér uitbuitend en onderdrukkend dan welk klassenstelsel dan ook uit de periode daarvoor — dan was dit niet te wijten aan de kapitalisten, maar wel aan het feit dat met behulp van de communistische partij, de bolsjewisten dus, een bureaucratie gecreëerd werd die zich verbond met de bureaucratie van de bedrijven, het leger en andere sociale vertakkingen. Deze bureaucratie stabiliseerde zich heel snel als de absoluut heersende klasse en riep in korte tijd het regime van het bureaucratische, totalitaire kapitalisme in het leven.
Daarom zijn het niet enkel de economisch bevoorrechte en heersende klassen die zich verzetten tegen de democratie, maar ook de politieke bureaucratie die er natuurlijk toe geneigd is zichzelf in stand te houden en te reproduceren, al dan niet geschaard rond een charismatisch persoon. Meestal bij de aanvang schaart men zich rond die charismatisch persoon die ernaar streeft en er tenslotte ook in slaagt de macht te monopoliseren en elke opleving van democratische principes in de kiem te smoren. De moderne vormgeving van de politieke partijen is uitermate geschikt als voedingsbodem voor een bureaucratie. Ik herinner eraan dat partijen in de hedendaagse betekenis van het woord nooit bestonden in het antieke Athene. Partijen zagen het levenslicht in de moderne periode. Het is één van de tragische ironieën van de geschiedenis dat de eerste echte partijen, in de hedendaagse betekenis, gecreëerd werden door de arbeidersklasse in de strijd om vrijheid (de burgerlijke partijen hebben haar voorbeeld later geïmiteerd). De arbeiderspartijen ontaardden relatief snel en werden bureaucratisch.
De heersende laag die een democratische beweging ’t hoofd kan en moet bieden, is niet enkel de economische oligarchie, maar ook de politieke oligarchie en bureaucratie. Hier zou ik graag een punt willen benadrukken dat gemeen goed is in de politieke filosofie, maar door veel mensen over het hoofd wordt gezien, zeker in Griekenland. Aan de heersers wordt voortdurend verweten dat zij heersen. Dat is even waanzinnig als dieven te verwijten dat ze stelen of blonde mensen te verwijten dat ze blond zijn. Het is de taak van de heerser om te heersen. Als we iemand iets moeten verwijten dan zijn het wel de be-heerste mensen die zich laten leiden. We kunnen niet zeggen dat alle macht in handen van het volk is als tegelijkertijd iedere demagoog hen bij de neus kan nemen. We moeten ervan uitgaan dat mensen een zekere verantwoordelijkheid dragen voor wat vandaag de dag gebeurt. Natuurlijk is dat niet voldoende, omdat we niet willen moraliseren. We zeggen dit om de burgers eraan te herinneren, dat hetgeen er gebeurt met hun deelname, met hun medeplichtigheid gebeurt. Maar we kunnen hier niet blijven stilstaan, we moeten dieper peilen.

De mythe van de politieke deskundigheid

Waarom bestaat er medeplichtigheid in de vorm van apathie, onverschilligheid en cynisme? Enerzijds worden de mensen meegesleurd op de historische golfslag van gemakzucht, individualisme, consumentisme en televisie-masturbatie die de moderne maatschappij typeert. Anderzijds is er ook iets dat bediscussieerd en ongetwijfeld bestreden moet worden. De bevolking is doordrongen geraakt van een belangrijk kapitalistisch icoon: de mythe van de kennis, de wetenschap van de deskundigen, van de mensen die het weten. Dit icoon vormt de steunpilaar van de belangrijkste maatschappijstructuur — de hiërarchie — die met geen enkele democratische instelling verenigbaar is. Waarom bevinden sommige mensen zich aan de top en anderen zich beneden hen? Omdat zij opgeleid zijn, beter weten, omdat zij deskundigen zijn, enzovoort.
Deze mythe is diep doorgedrongen in de psyche van de mensen. Bij wijze van anekdote en om mijn waarschijnlijk wat saaie uiteenzetting op te fleuren, zal ik u vertellen wat me onlangs overkomen is. In Griekenland hebben we de prijzenswaardige gewoonte om met de taxichauffeurs te babbelen, waardoor we een idee krijgen over hoe de mensen over bepaalde zaken denken. In de tijd van het uiteenvallen van het communistische blok en de verwarring was ik in Athene en nam daar een taxi. De chauffeur was een vriendelijke en geestige man; ik begon het gesprek:


De situatie ziet er slecht uit
Ja, het is vreselijk, maar maak je geen zorgen.
Waarom niet?
We hebben Andreas. (Andreas Papandreou, de sociaaldemocratische minister-president)
Oh! …… en wat gaat hij dan doen?
Momenteel kan hij niks doen, want hij is voor 48 uur naar Bulgarije.
Waarom is Andreas naar Bulgarije gegaan?
Omdat de Bulgaarse regering in grote problemen zit met de financiële situatie en zij nodigde Andreas uit om orde op zaken te komen stellen.

Ik denk dat hier commentaar overbodig is. De man die me dit vertelde, was een heel normaal persoon; hij was niet als idioot geboren. Hij reed voortreffelijk, hij vertelde me goede moppen, enzovoort. Met deze mentaliteit verkozen de mensen twee keer Andreas — de eerste keer zou nog vergeven kunnen worden, maar de tweede keer niet meer — en loodsten hem aldus wereld van de ‘grote jongens’ binnen. Andreas is toch een deskundige, niet? Koutsogorgias (vice-president van de regering) is ook een deskundige in luiers en andere zaken. En alle anderen zijn, zoals je weet, ook deskundigen. En wat weet ik in vergelijking met hen? Laat hén dan maar de beslissingen nemen.
Hetzelfde gebeurt in de arbeidersbeweging; het zijn de leiders die kennis bezitten, de secretarissen-generaal, mensen als Zachariades. En hier staan de zaken er nog slechter voor, vanwege de theoretische stabilisering van het marxisme. Achter de rug van de secretaris-generaal of van de partijkaders rijst de marxistische theorie op die ons de waarheid vertelt over de geschiedenis, de maatschappij, over de opbouw van het socialisme en wanneer we al dan niet moeten staken of de wapens opnemen om het winterpaleis te bestormen, enzovoort. Al deze vraagstukken werden grondig bestudeerd en de oplossingen vinden we terug in Het Kapitaal of in de 60 delen van De Verzamelde Werken van Lenin. Experts hebben die werken bestudeerd en zij bezitten die kennis. Het enige wat er voor jou nog overblijft is affiches aan te plakken. Deze mentaliteit begon een eeuw geleden (sinds de tachtiger jaren van de 19de eeuw) om zich heen te grijpen. Dat stond in schril contrast met wat er gebeurde bij de aanvang van de vakbonden en arbeiderspartijen toen er nog sprake was van een echte directe democratie. Daarna begon een bureaucratie alles over te nemen. Waar haalde deze bureaucratie haar macht vandaan? De verklaring dat de ontwikkeling van de bureaucratie toe te schrijven was aan ‘objectieve redenen’ (van economische aard, de noodzaak van organisatie, enzovoort) is volgens mij totaal onvoldoende en staart zich blind op zaken van ondergeschikt belang. Deze bureaucratisering is juist het gevolg van een dieperliggende oorzaak.

Deze dieperliggende oorzaak, de echte verklaring is — nogmaals — het feit dat de arbeidersklasse en de bevolking in het algemeen doordrongen zijn van dit kapitalistisch icoon: de leiders en de heersers moeten mensen zijn die geschikt zijn om te leiden en te heersen, namelijk mensen die kennis hebben van de wetenschap, de techniek van het regeren. Deze opvatting is natuurlijk volledig tegengesteld aan de antieke Griekse opvatting over democratie en politiek zoals die heel mooi verwoord wordt in de toespraak van Protagoras. Plato, hoewel zelf een vijand van de democratie, geeft deze zeer waarheidsgetrouw weer in een harmonieuze dialoog. In deze fase van de dialoog wordt de vraag behandeld wie een politicus is en wie niet, wie kennis heeft van de politieke wetenschap en wie niet. En Protagoras beantwoordt die vraag met een mythe:

Toen Zeus zich met de mens bezighield gaf hij aan elk van hen een welbepaalde deskundigheid maar de politieke kennis werd gelijkmatig over iedereen verdeeld. Dat is ook de reden, waarom Atheners, als ze in de Volksvergadering (ekklesia) willen beslissen hoe ze een schip of een tempel zullen bouwen, een beroep doen op deskundigen en naar hen luisteren. Als een niet-deskundige het woord wil nemen, dan wordt hij weggejouwd. Maar als de algemene politieke zaken van de stad ter sprake komen, kan elke burger spreken en iedereen zal met aandacht naar hem luisteren.

[zie ook: Gerard Koolschijn, Plato schrijver pp 22-31]

Deze mythe vindt zijn voedingsbodem in de diepzinnige politieke en filosofische gedachte van de antieken dat er geen wetenschap, geen systematische kennis met bewijzen en technische richtlijnen mogelijk is als het gaat om politieke zaken; er zijn enkel de opinies van de mensen die ongetwijfeld door opleiding en ervaring bijgeschaafd kunnen worden maar die toch geen wetenschap zijn.

“De enige echte vorm van democratie is directe democratie”

Hoe kan men de opinie van de mensen via educatie bijschaven? Hoe kunnen mensen zich een betere mening of oordeel vormen betreffende politieke zaken waarover geen wetenschap mogelijk is? Daarvoor bestaat slechts één enkele weg: door het uitoefenen van politieke macht, door te discussiëren en beslissingen te nemen. Natuurlijk is de moderne benadering van democratie, de opvatting dat democratie gelijkstaat met vertegenwoordiging, totaal tegengesteld aan de antieke benadering. Deze discussie dateert reeds van lang geleden en Rousseau zelf, die schreef op het einde van de 18de eeuw, liet er geen twijfel over bestaan dat de enig aanvaardbare en echte vorm van democratie de directe democratie is. Er is een passage bij Rousseau die even goed door Marx of Lenin geschreven had kunnen worden toen zij het parlementaire systeem bekritiseerden:

De Britten denken, dat zij vrij zijn omdat zij eens om de vijf jaar hun vertegenwoordigers kiezen, maar zij maken zichzelf iets wijs: zij zijn slechts één dag in de vijf jaar vrij!

[Jean-Jacques Rousseau, Du Contrat Social, 1761]

Ik zeg daarop, dat Rousseau zijn redenering niet logisch doortrekt omdat de Britten — net zoals jullie of wijzelf — zelfs niet één dag om de vijf jaar vrij zijn. Want datgene waarvoor je gaat stemmen die ene dag in de vijf jaar ligt reeds lang op voorhand vast. Ten eerste wordt het vastgelegd door de meedingende politieke partijen. Vervolgens wordt het ook vastgelegd door de rotzooi waarmee ze in de voorafgaande vijf jaar onze hoofden gevuld hebben. Het wordt tevens vastgelegd door de onomkeerbare condities die in het leven geroepen worden door de mensen die het voor het zeggen hebben. Zo zouden we nog een uur kunnen doorgaan met aan te tonen hoe ons kiesgedrag in voorgeschreven banen geleid wordt. Als niet-afzetbare vertegenwoordigers eenmaal verkozen zijn, wordt hun herverkiezing hun eerste en laatste bekommernis — anders geloven we in Sinterklaas; de rest is bijkomstig en dat geldt zowel voor de vertegenwoordigers als voor de ministers. Het enige wat hen interesseert is het veiligstellen van hun herverkiezing (wat de staatsrechtsgeleerden daar ook over mogen beweren). Al het andere is onzin. Vertegenwoordiging staat gelijk aan politieke zelfvervreemding van het ‘politieke lichaam’. De enig mogelijke vorm van democratie is directe democratie, namelijk een democratie waarin mensen voor zichzelf kunnen beslissen en niet door bemiddeling van niet-afzetbare vertegenwoordigers.
Sinds lange tijd bestaat er een debat en discussie waaraan we eerlijkheidshalve niet voorbij kunnen gaan. We weten dat de directe democratie bestaan heeft. Zij bestond in Athene en in sommige andere Griekse steden. Niet in alle. Zij bestond nooit in Rome. Elke universiteitsprofessor die het heeft over de Romeinse democratie mag je in zijn gezicht uitlachen. Rome is altijd een oligarchie geweest. Elke marxist die je vertelt dat de Atheense democratie gebaseerd was op slavernij, mag je ook uitlachen. Slavernij bestond overal in de antieke wereld, maar democratie niet. Je kunt hem ook zeggen dat hij het marxisme niet goed kent, want Marx himself schreef, terecht, dat de reële socio-economische basis van de antieke democratie de kleinschalige onafhankelijke productie van vrije boeren en ambachtslieden was. De basis van de Atheense democratie was niet de slavernij: de rijken bezaten slaven, maar de meeste anderen niet. De basis van de Atheense democratie was de boer die 25 kilometer te voet naar de ekklesia ging om te discussiëren en te beslissen, de Atheense ambachtsman en de zeeman van Peiraeus deden hetzelfde.

Televisie kan een instrument van directe democratie worden

Dit veronderstelde natuurlijk een klein aantal burgers binnen een politieke gemeenschap. Er is een befaamde passage bij Plato, in zijn Wetten als ik mij goed herinner, waar hij de ideale omvang van een stad bespreekt en poneert dat deze wat betreft de omvang van de bevolking (niet van het grondgebied) overeenkomt met het aantal mensen die, samengekomen op één plaats, in staat zijn een redenaar te horen spreken. Dit is een heel belangrijke opmerking waarvan je onmiddellijk de gevolgen kunt vatten. Een even belangrijk feit is dat de mensen elkaar min of meer moeten kennen. In de dialogen van Plato, bijvoorbeeld, bevindt Sokrates zich op een bepaald moment in een gymnasium waar een aantal jonge mensen bijeengekomen zijn en hij vraagt hen: Wie is die man? En er wordt hem gezegd: hoe komt het dat je hem niet kent, hij is toch de zoon van die-en-die. Oh!, reageert Sokrates dan, natuurlijk, dat moet hij zijn, en heeft hij ook niet die-en-die neef? Want als er 30.000 vrije burgers zijn, waarvan er 10 à 15.000 in Athene wonen, dan kennen deze mensen elkaar. Iedereen weet in mindere of meerdere mate iets van de anderen af of kan gemakkelijk te weten komen wat voor iemand hij is, waartoe hij in staat is en wat hij niet aankan.
De befaamde Amerikaanse socioloog Lewis Mumford bespreekt Plato’s passage in één van zijn boeken uit 1936 en stelt terecht dat door de uitvinding van de radio de grenzen van de directe democratie zijn gaan samenvallen met de grenzen van onze planeet. En als ik zo vrij mag zijn mezelf te citeren, dan kan ik vermelden dat ik diezelfde passage 20 jaar later (in het artikel De inhoud van het socialisme uit 1957) geciteerd heb daarbij verwijzend naar de televisie als mogelijk hulpmiddel van de directe democratie. Het is duidelijk dat in het kader van de huidige politieke situatie de televisie een instrument is van politieke corruptie. Maar dat is hier niet echt van belang. Ik wil alleen maar zeggen dat de technische middelen bestaan om rationele en doordachte collectieve beslissingen te nemen die de beperkingen van de klassieke directe democratie (de Atheense bijvoorbeeld) overstijgen. Nieuwe structuren en vormen moeten ontworpen en gecreëerd worden. Deze opmerking gaat echter niet ver genoeg. Om televisie, radio, enzovoort in dienst te stellen van de directe democratie is het noodzakelijk hun eenrichtingsstructuur te vernietigen: één actieve zender en een ontelbaar aantal passieve ontvangers. Om de televisie te transformeren tot een democratisch instrument, moeten we het éénrichtingsverkeer omzetten in een verkeer dat in beide richtingen verloopt.
Slechts in het voorbijgaan kan ik een ander levensgroot probleem van onze tijd aanhalen: de milieuproblematiek. Ik vermeld het hier enkel om te benadrukken dat, als we er rekening mee houden, het onmiddellijk duidelijk wordt dat de zaak van democratie een zaak van universele democratie is. Er bestaan geen ‘nationale’ oplossingen voor het ecologische probleem: een tanker van een half miljoen ton die jouw kust passeert en daar zinkt, zoals in de afgelopen jaren meermaals gebeurd is, zal die kust voor jaren vervuilen met olie, om nog maar niet te spreken over de atmosfeer, de wouden, enzovoort.

Elke gekozen functionaris moet op elk moment afzetbaar zijn

Directe democratie heeft een voedingsbodem nodig en moet daarom op een welbepaald niveau ook echt direct zijn. Het moet een democratie van een quasi-Atheens type zijn op basisniveau; er moet namelijk een netwerk bestaan van gedecentraliseerde en zelfbestuurde gemeenschappen. Mensen moeten vorming krijgen in autonomie, oordeelsvermogen en zelfstandigheid op het niveau of binnen het kader van een stad met 20 à 50.000 — maximaal 100.000 — inwoners, binnen het kader van een bedrijf dat zich leent tot productief zelfbeheer of binnen het kader van coöperatieven met een actieradius van 5 tot 10 dorpen. Binnen zulke kaders kunnen mensen een Volksvergadering (ekklesia) vormen en beslissingen nemen betreffende zaken die hen alleen aangaan. In een Volksvergadering zouden sommige mensen een op elk moment herroepbaar mandaat kunnen verkrijgen (het zijn dus geen ‘vertegenwoordigers’) om te participeren in bredere ruimtelijk eenheden: districten, arrondissementen, regio’s, naties, continenten, de planeet. Wat betreft deze basiseenheden van directe democratie zouden de antieken ons enkele voorstellen aan de hand kunnen doen, niet om ze domweg te kopiëren, maar wel om ze in overweging te nemen. Zo werden bijvoorbeeld in het antieke Athene vele fundamentele bevoegdheden bij toerbeurt uitgeoefend: gedurende één maand zorgde één bepaald district (Athene bestond uit een tiental districten) voor de invulling van de ambten waarbij elke dag iemand anders optrad als algemeen controleur van de ambten in kwestie, met andere woorden: als president van de republiek. De maand daarop was het de beurt aan een ander district. In andere gevallen werden de ambtenaren aangeduid door het lot. De Atheners kozen middels stemming alleen functionarissen die een bepaalde deskundigheid moesten bezitten, zoals generaals. Leiding geven aan een leger in een oorlog is niet iets dat iedereen kan; dat vereist een bijzondere opleiding. De bevelhebbers werden bij stemming gekozen maar bleven afzetbaar. Moderne bevrijdingsbewegingen hebben gelijkaardige democratische vormen in het leven geroepen: de raad en de arbeidersraad. De algemene vergadering van belanghebbenden kiest vertegenwoordigers die niet enkel verantwoordelijk zijn maar ook op elk moment afgezet kunnen worden. Dus moeten zij hun beslissingen verantwoorden tegenover de mensen die hen gekozen hebben.
We beschikken hier niet over de tijd of de plaats om een gedetailleerde beschrijving te geven van hoe een directe democratie die miljoenen mensen omvat, eruit zou kunnen zien. Toch willen we twee basisprincipes accentueren: enerzijds moet er echte directe democratie bestaan in de basiseenheden waar die democratie ook reëel kan functioneren; anderzijds moet elke gekozen functionaris tegelijkertijd ook onderworpen zijn aan de verantwoordingsplicht en afzetbaar zijn. Op deze manier kunnen we een begin maken met de actualisering van de problematiek van de directe democratie in een hedendaagse context en haar uitbreiding naar het continentale en planetaire niveau.

Astynomos Orgè, de ‘instellingen-scheppende’ drift

Zo heb ik het laatste punt van mijn uiteenzetting bereikt. De bovenvermelde kwesties zijn natuurlijk belangrijk voor het functioneren van de directe democratie, maar toch zijn ze niet vitaal. Of we nu te maken hebben met 20-30.000 mensen of met 3 miljard, er is één ding dat steeds aanwezig moet zijn achter/onder/boven de instellingen en dat niet door een wet of een wilsbeslissing in het leven geroepen kan worden. Ik heb het hier over de permanent creatieve activiteit van het ‘publiek’, de burgers die participeren in het openbare leven. Alleen dit publiek — niet jij of ik — zal kunnen uitvinden hoe een tweerichtingsverkeer tot stand gebracht kan worden tussen een centraal radio- of televisiestation en het ontvangende publiek. Het ‘publiek’ zal een manier vinden om vormen te ontwerpen die we ons zelfs niet eens voor kunnen stellen, waardoor problemen opgelost kunnen worden die ons onoverkomelijk lijken. Wat we dus nodig hebben is deze voortdurende creatieve activiteit van het ‘publiek’ en dat betekent vooral dat iedereen een passie vertoont voor de publieke zaak. Dat is geen originele ontdekking van mezelf: we vinden dit reeds terug in dat prachtige koor in Sofokles’ Antigone:

Er zijn vele verbazingwekkende verschijnselen, maar geen is er zo verbazingwekkend als de mens; (...) en de taal en het windgezwinde denken en alle stad-creërende passies heeft hij zichzelf aangeleerd;

waar hij het (naast andere bewonderenswaardige menselijke eigenschappen) heeft over wat hij astynomos orgè noemt. Astynomos betekent ‘instellingen creëren’ en orgè, waarvan het woord orgasme afgeleid is, betekent drift of passie. Mensen creëerden in het vuur van hun passie steden, zoals degene waarin Sofokles zelf geboren werd en waarvoor hij zijn tragedies schreef. Als deze passie voor de publieke zaak, deze asyinomos orgè niet aanwezig is dan kunnen we grote manifestaties opzetten, prachtige boeken schrijven en onberispelijke filosofische systemen uitbouwen, maar het zal allemaal tevergeefs zijn.

Om af te sluiten zou ik een visie willen vermelden die haaks staat op de verbazingwekkende en verbijsterende uitspraak van Sofokles i.v.m. de astynomos orgè. Het betreft een moderne visie op deze dingen, de visie van de moderne zogenaamde democratie en het liberalisme. Zij werd zeer bondig en met veel diepgang geformuleerd door de 19de-eeuwse Franse politieke filosoof Benjamin Constant in een befaamde tekst waarin hij de vrijheid van de antieken vergelijkt met die van de moderne mensen. Uitgaande van wat wij daarnet gezegd hebben over de antieke democratie, stelt hij dat de mensen in dat antieke tijdperk — omwille van het feit dat ze niets anders om handen hadden (dat is Constants verklaring) — bezield werden door deze politieke passie, terwijl wijzelf, en ik citeer hem nu letterlijk: niets anders van de staat vragen dan het veiligstellen van onze genoegens. En dit was niet bedoeld als een aanklacht of als ironie. Constant zegt dit omdat hij toen reeds, in 1820, besefte hoe moderne mannen en vrouwen in elkaar zaten. Dit is een halve, en naar ik hoop niet meer dan een halve, tragische waarheid omtrent de moderne wereld. Wat mensen tegenwoordig willen is een veiligstelling van hun genoegens. En dat verwachten zij van de staat.
Ze zijn blind voor het openbare belang en er niet meer in geïnteresseerd. Buiten hun eigen persoontje en hun intieme vriendenkring bestaat er voor hen enkel nog vadertje of moedertje staat, een staat die tegelijkertijd monster en een soort Sinterklaas is, die geld, banen, vergunningen, enzovoort uitdeelt, maar die toch in de eerste plaats instaat voor de verzekering van een aangenaam bestaan. Zolang deze opvatting, deze geneigdheid, dit diep ingebakken beeld waarmee men tegen politiek en zaken van algemeen belang aan kijkt, blijft voortbestaan zullen onze woorden misschien als zaden voor toekomstige generaties ontkiemen, maar geen vrucht dragen op de bodem van het heden. Wat we tegenwoordig bovenal nodig hebben, maar wat vooralsnog schijnt te ontbreken is de passie voor de publieke zaak, verantwoordelijkheidszin, participatie: de astynomos.