Tamara Deutscher

Een Belgische Jood in oorlogstijd


Geschreven: april 1986
Bron: New Left Review, nr. 157, mei/juni 1986
Vertaling: Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel: A Jew in Wartime Belgium
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, september 2008

Laatste bewerking: 1 september 2008


Zie ook:
Marcel Liebman is niet meer

De dood van Marcel Liebman in maart van dit jaar heeft ons beroofd van een groot historicus. Hij was diep verankerd in het klassieke marxisme en niet aangetast door de drukkende orthodoxie of door modegrillen. Geboren te Brussel in 1929 liep hij school te Brussel en studeerde aan de London School of Economics. Vervolgens werd hij hoogleraar aan de Brusselse universiteit waar hij een kring om zich heen had van toegewijde volgelingen. Maar het aantal studenten die hij heeft geleerd de wereld te begrijpen is veel groter dan welke leerstoel ook ooit zou kunnen voortbrengen.

Liebman is de lezer van New Left Review bekend als auteur van een aantal belangrijke werken die een analyse maken van de ontwikkelingen binnen de Sovjet-Unie. Zijn boek De Russische Revolutie, gepubliceerd in 1967, is vertaald in meerdere talen, waaronder het Engels. Dit werd gevold door Het leninisme onder Lenin (1975), waarvoor hem de Isaac Deutscher Memorial Prize werd toegekend. Deze opmerkelijke en originele beschouwing heeft tot veel discussie geleid omdat de auteur tot oorspronkelijke conclusies kwam over de oorsprong van het stalinisme. Les socialistes Belges (Brussel, 1979), Liebmans ambitieus grootschalig werk over de geschiedenis van de Belgische socialistische beweging, bleef onvoltooid. Maar het gepubliceerde volume over de jaren 1885-1914, biedt een ongeëvenaard relaas van de opstand van een klasse die geleidelijke de organisaties verwerft nodig in haar sociaal gevecht.

Liebmans Né Juif[1] is een fragment van een autobiografie dat handelt over de jaren 1939 tot 1945. De Liebmans waren een Joodse familie uit de Belgische middenklasse, gevestigd te Brussel, die de traditionele gewoontes en rites in ere hielden. De vader, een fervent Belgische patriot, was in 1914 door de Duitsers geïnterneerd geweest, hij was de wet getrouw en conservatief, hij haatte de Sovjet-Unie omdat die ‘God verwierp’ evenals ‘het idee van het Beloofde Land’. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was Marcel 10 jaar, zijn broers drie, acht en twaalf.

De eerste jaren van de oorlog waren moeilijk, doch draaglijk. Daarna, in 1941, werd door de bezettingsautoriteiten de ‘Vereniging van Belgische Joden’, (Judenrat) opgericht. Die bestond uit prominente en invloedrijke zakenmensen, voorgezeten door de Grote Rabbi. Deze instelling van collaborateurs was belast met het opmaken van een register van alle Joden die in België verbleven en vervolgens met het organiseren van wat eufemistisch ‘emigratie’ werd genoemd. In werkelijkheid waren het massadeportaties, eerst naar de zogenaamde werkkampen, later naar de gaskamers van Auschwitz. De vereniging ontlastte aldus de bezetter van het wat vervelend administratief werk en verschalkte tevens de waakzaamheid van de slachtoffers. Ze stelden dat het ieders plicht was gevolg te geven aan de aanmaning en dat het lafaards waren die zich hieraan onttrokken. Vanaf 1942 werden er dertienduizend Joden gedeporteerd en de meesten onder hen vertrokken ‘vrijwillig’ en volgden aldus de instructies van de Vereniging.

Toen Marcel en zijn broers hun oproeppapieren kregen, verloor Liebman senior zijn al enigszins geschokt vertrouwen in de activiteiten van de Vereniging en (hoewel de jongens al klaar stonden om weg te gaan) besloot hij om aan de orders geen gevolg te geven. Dit betekende echter dat de familie zou moeten onderduiken. Er volgden maanden en maanden van verschrikkelijke armoede en honger, van een mateloze angst voor verklikking, van een contact zoeken naar een veilig onderkomen. Twee neven werden door de Gestapo uit hun huis gehaald, en de twaalfjarige Henri werd gevat om nooit meer terug te keren. Het gezin moest opgesplitst worden, de kinderen werden in een klooster verborgen. Ten slotte vonden Marcel en zijn jongere broer een toevlucht in een kolonie voor zieke kinderen, gerund door de Katholieke Arbeiders Jeugd. Zelfs daar was de Gestapo erin geslaagd om een handvol Joodse jongens op te pakken. De inwonende Jezuïeten onthielden zich nauwgezet van iedere bekering, doch de sfeer die er heerste van tolerantie en goede wil verdiepten Marcels religieuze overtuiging en even (van korte duur) besliste hij om rabbi te worden.

Dit tragische verhaal van een Joodse familie onder de Nazi-bezetting wekt intense gevoelens op en wordt heel terughoudend verteld. Het geeft tevens een inzicht in het traject dat de auteur heeft afgelegd, van een religieuze opvoeding naar het socialistische engagement en over de achtergrond van de toekomstige marxistische historicus van de Russische Revolutie en de socialistische beweging, later pleitbezorger van de Palestijnse zaak. Maar de grootste waarde van het boek is de opmerkelijke klassenanalyse die er wordt gemaakt van de Joodse gemeenschap. Voor Liebman waren de Joden geen ongedifferentieerde massa slachtoffers van de nazi’s. ‘Wanneer Jood zijn een groot ongeluk was, dan was echter een arme Jood veroordeeld tot de vernietiging.’ Veel rijke Joden hadden de middelen om te emigreren, om mensen te betalen die hen wilden beschermen in ruil voor financieel gewin, om losgeld te betalen aan de Vereniging voor ‘bewezen diensten’, en tenslotte zelfs om gouden zaken te doen op de zwart markt (op voorwaarde dat dit gebeurde op grote schaal).

Als geen ander schrijver gaat Liebman tot de bodem waneer hij zich de vraagt stelt: waarom heeft de grote massa Joden zo weinig weerstand geboden? Het heeft hen niet aan moed ontbroken. Maar het was de moed om zich op te offeren, het martelaarschap, niet de moed waarmee de meeste strijders zijn behept. Zijn waren de slachtoffers van een barbarij, maar ook van hun religieuze filosofie, die leerde dat ze het Uitverkoren Volk waren, door God en voorbestemd om gedurende eeuwen in lijden te leven. Zij gehoorzaamden God met hun hart en troosten zich in de passieve Messiaanse droom: ‘de Almachtige heeft ons hier gezonden ... daarvoor zijn we blij ... we zijn te benijden’, schreef een Joodse geestelijke in een brief uit het kamp. De reden voor de passiviteit van de Joden ligt diep verankerd in de religieuze mystiek, het respect voor het gezag. Leven als vreemdeling in de marge van de samenleving, in een omgeving die hij, niet zonder reden, had ervaren als potentieel vijandig, hield de Jood uit de ‘middenklasse’, nog in grotere mate dan zijn niet Joodse deelgenoot, rekening met de grote voordelen, die de kracht van de wet bood. De Grote Rabbi die de Gestapo officier verzekerde dat hij diens instructies goed begrepen had (‘Ja, volledig Herr Doctor’) en met de hielen ‘klikte’, is het meest pijnlijke voorbeeld van onderwerping aan en eerbied voor het gezag.

Er was, hoe dan ook Joods verzet, maar de vorm en gedaante bevestigt pijnlijk de algemene analyse van Liebman. De Joden konden enkel effectief strijd leveren in samenwerking met en bijgestaan door in het land geboren antifascisten. Als tegengewicht voor de rechtse Vereniging van Belgische Joden, werd er een links Comité ter Verdediging van de Joden opgericht, een gezamenlijk initiatief van een Joodse communistische militant en een Belgische katholieke journalist. de organisatie die in het begin werd geschuwd, zelfs door de Joodse sociaaldemocraten (de Bund) vanwege de communistische bindingen, heeft talloze levens gered, verhinderd dat duizenden Joden werden gedeporteerd. Meer dan 2500 kinderen zijn dit comité hun leven verschuldigd. En was behulpzaam bij het plaatsen van de Liebman jongens, in die christelijke kolonie voor zieke jongens, evenals vele anderen die hoe dan ook gevaar liepen door de Gestapo opgepakt te worden, en dit ondanks de inspanningen van de nonnen om hen goed te verbergen. De gewapende vleugel van dit comité was eveneens verantwoordelijk voor sabotagedaden die een aanzienlijke moed vereisten.

Niet toevallig was het in het industriële centrum Charleroi dat de Joden een ‘solidariteitsgroep’ vormden. Voornamelijk met kleine winkeliers, ambachtslui, industriearbeiders en nauwelijks enkele leden van de burgerij. Allen behoorden ze tot de lokale gemeenschap en zijn politiek erg bewust. Ze hadden contacten met de autochtone werkende klasse, met de Belgische socialistische en communistische partijen en met de vakbonden. Ze wisten wat klassenstrijd was, waren niet verblind of verlamd door de magie en de kracht van het Gezag en vielen nooit ten prooi aan het bedrog en valse spel van de Duitse administratie zoals een groot deel van haar potentiële slachtoffers. Charleroi werd de veiligste stad van België.

Waren de oorlogsjaren heel zuur dan was het de bevrijding die gal spuwde. De weinige ondergedoken Joden die heelhuids waren teruggekeerd wachtte een ijzige ontvangst. De nieuwe huurders van hun huizen waren niet bereid op te breken en leningen toegestaan onder harde omstandigheden en onder het dreigement te worden verklikt, werden op bevel van de gerechtelijke macht nietig verklaard. Toen Marcel terug op school kwam deed geen enkele klasgenoot de moeite om te informeren naar het lot van zijn broer Henri, die, zoals het overgrote deel van de Joden, niet enkel was gestorven als gevolg van het demente antisemitisme. Hij was eveneens het slachtoffer geweest van het kapitalisme, dat niets had gedaan om de nazi’s te stoppen toe het nog tijd was, hen integendeel had gesteund, als schild tegen het ‘Rode Gevaar’.

Het leek alsof de verschrikkingen van de oorlog de vrede hadden ingepalmd, alsof die vreselijke ziekte waaraan de onderdrukkers leden, hun slachtoffers hadden besmet. In 1967, tijdens de zesdaagse oorlog in het Midden Oosten, koos Marcel Liebman de kant van de Arabieren. De zionistische handlangers traden met geweld op tegen hem en zijn familie, klaagden hem aan als verrader en de kreet knetterde: ‘Je was beter in Auschwitz vergast geweest’, de ultieme ontaarding van een aanklacht.

_______________
[1] Ne Juif, une famille juive pendant la guerre, Duclot, Parijs, 1977. Nederlandse vertaling : Als Jood geboren, Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1978.