France Nouvelle

Vlaemsche cultuur


Geschreven: september 1978
Bron: VMT - Vlaams Marxistisch Tijdschrift, jg. 13, 1979, nr. 2
Vertaling: Jan Mestdagh
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?


Verwant:
De Vlaamse kwestie
Nationale identiteit en multiculturele samenleving
Leuven Vlaams: de diepere betekenis van een revolte

In september vorig jaar publiceerde het Franse communistische weekblad France Nouvelle een artikel onder de titel Vlaemsch Kultuur. Dit artikel is één van de vele uitingen van de groeiende interesse in Frankrijk zelf voor “Frans-Vlaanderen”.
Ook langs onze kant van “de schreve” (de grens) is de belangstelling groot. Tot vandaag echter wordt de informatie omtrent Frans-Vlaanderen al te zeer beheerst door figuren met een Protea-mentaliteit. Het zou fout zijn rechts het monopolie te geven van de familieband met de Menschen lijk wider. Door de publicatie van dit artikel wil het Vlaams Marxistisch Tijdschrift alvast hieraan verhelpen. We danken onze vriend Jan Mestdagh voor de deskundige vertaling.

“De enige streek in Frankrijk waar heden ten dage nog Vlamingen wonen, d.w.z. een bevolking die Vlaams of “Nederduitsch” spreekt, is dié hoek van het Franse territorium die aan zijn kust omspoeld wordt door de oceaan, in het westen door de rivier Aa en het kanaal van Saint-Omer naar de Leie en in het zuiden door de Leie zelf. Ten oosten wordt deze streek afgebakend door de grens met België. Men onderscheidt er het Bootland (Kustvlaanderen) en het Houtland (het Vlaamse binnenland)”.

Dit grondgebied, dat aldus door L. de Baecker in de vorige eeuw omschreven werd, stemt grosso modo overeen met het arrondissement Duinkerke in het département du Nord. Deze streek staat ook bekend onder de naam “Westhoek”. De Vlaamse cultuur is er nog altijd een levende realiteit, hoewel zij zowel qua geografische oppervlakte als qua diepte heel wat aan invloed heeft moeten prijsgeven.

De taal der Franken

Aan het einde van de derde eeuw verschijnen de Franken aan de oevers van de Rijn. Aangetrokken door de rijkdommen der Gallo-Romeinen en onder druk van andere Germaanse volken beginnen zij een lange mars, die hen zowel naar het westen als naar het zuiden zal brengen. In 300 vestigen de Salische Franken zich in Zeeland; rond 430 verwerven zij de heerschappij over Doornik en Kamerijk. Rond het einde van de vijfde eeuw en het begin van de zesde voltooiden zij – onder leiding van Clovis – de verovering van Gallië, het land waaraan zij hun naam zullen geven. Op ditzelfde territorium krijgt ook een koninklijke macht stilaan vorm.

Als gevolg van de invallen der Noormannen wordt het land gefeodaliseerd. Boudewijn II, de zoon van een Karolingische graaf, sticht in 884 het graafschap Vlaanderen. Deze staatkundige entiteit verandert al naargelang de tijden zowel qua inhoud als qua oppervlakte, maar blijft niettemin eeuwenlang standhouden.

Deze scheiding tussen het Franse koninklijk domein en Vlaanderen heeft het ontstaan in de hand gewerkt van een taalgrens die in de loop der geschiedenis voortdurend naar het noorden zou opschuiven.

Ten zuiden van de Canche, een rivier in het zuiden van het département du Pas de Calais vertoont het Frankisch de neiging om zich te gaan “romaniseren” in zijn uitspraak. Aan de basis hiervan ligt het Gallo-Romeinse substraat.

Dit fenomeen wordt vooral waargenomen onder de brede volkslagen, terwijl de Frankische elites in grote mate Germaanssprekend blijven. Clovis en Karel de Grote bedienden zich van het oude Vlaams. Pas onder Hugo Capet neemt het Frans de plaats in van enerzijds het Oudduits (le “tudesque”, dat tot de tiende eeuw aan het Franse hof begrepen werd) en anderzijds het Latijn, dat evenwel gehandhaafd bleef als administratieve en culturele taal.

Ten noorden van de Canche houdt de Frankische taal met Saksische en Friese invloeden stand. Daarbij teert zij op de voedingsbodem van een eerste germanisatie, die zich reeds in de tweede eeuw had voltrokken. Romeinse plaatsnamen evolueren zelfs naar het Germaans toe.

Deze Frankische taal is de directe voorouder van het Vlaams. (De term “Vlaming” of “Flyman” of ook nog “Fleaming” dateert van de vijfde eeuw en betekent in het Angel-Saksisch “vluchteling”). Van deze afstamming getuigen bijvoorbeeld de vier eerste verzen van een omstreeks 830 in de “Frankische” taal geschreven ode van de monnik Otfried en opgedragen aan Lodewijk de Vrome: “Lodewvk den Snellen / Van Wysheld vol / Die Oostenryke[1] beregtet / Alzoo een Konin zal”.

De wisselende grenzen van het graafschap Vlaanderen komen helemaal niet overeen met het territorium waar Vlaams gesproken werd. Aan het eind van de zesde eeuw zien wij trouwens hoe dit gebied begint in te krimpen.

Volgens de heer Gysseling liep de taalgrens toen van Etaples naar Montreuil-sur-Mer; over Béthune om dan ten westen van Rijsel naar het noorden om te buigen. In deze laatste stad heeft men overigens nooit Vlaams gesproken, tenzij dan in de volkse buitenwijken.

In de tiende eeuw gaat heel de streek van Boulogne verloren; de grens vertrekt dan ten zuiden van Calais over Saint-Omer en Aire-sur-Lys naar het noordoosten, hierbij de loop van de Leie volgend. Het volgende verlies is, gezien in het perspectief van een bijna negen eeuwen durende evolutie, geografisch minder belangrijk. De studie van de hand van L. de Coussemaker, de man die in de vorige eeuw het “Comité flamand de France” oprichtte, gewaagt van het verlies van de streek van Calais en van de Vlaamse dialecten van Artois (de streek van Saint-Omer).

Ernstiger is echter dat, niettegenstaande een cultureel leven dat soms intens is, een achteruitgang van het Vlaams geconstateerd wordt in de dorpen van de Westhoek, van Duinkerke tot Hazebroek, van Bergues tot Belle, van Gravelingen tot Steenvoorde.

Een blijvende culturele realiteit

Reeds zeer lang kent de Westhoek een intellectueel leven, en dit meer bepaald rondom de abdijen. Als voertaal hiervoor werd eerst het Latijn gebruikt, dat in vele gevallen vervangen werd door het Frans. Het Frans drong ook door tot het hof van de graven van Vlaanderen en tot in de Vlaamse steden.

De eerste literaire monumenten van de Vlaamse taal zullen ongetwijfeld het soort liederen geweest zijn dat gezongen werd door rondtrekkende “vinders”, Vlaamse barden die verwant zijn met de Noordse scalden. Uit de 13e en de 14e eeuw kennen wij nog “Gudrun”, dat geïnspireerd is door een Deense sage en waarin verhaald wordt over de ongelukken van een koningsdochter. Daarnaast bleef “Halewyn” bewaard, met als hoofdpersonage een bloeddorstige koning die het gemunt heeft op het leven van jonge maagden! Voorts werd de hypothese geopperd, dat de in gans Europa beroemde “Roman du Renard” zou ontstaan zijn in de Westhoek.

Vanaf 1165 wordt gewag gemaakt van een vrome broederschap die zich te Nieuwpoort oefent in het vervaardigen van rijmen. Maar pas tegen het einde van de vijftiende eeuw organiseren zich zowat overal de “rederijkerskamers” of “gilden”, zoals de “Gelsenders” van Belle of de “Royaerts” van Bergues. Hun leden leggen zich toe op de schone letteren en op het toneel.

In geheel West-Vlaanderen worden literaire prijskampen georganiseerd. Aan het “Landjuweel” dat in 1539 te Gent werd gehouden, werd deelgenomen door zestien steden: Pieter Huys van Bergues behaalde er de eerste prijs voor een poëem van 600 Vlaamse verzen.

Tot de Franse revolutie bleven de “gilden” bestaan in bijna alle kleine steden: de “Redenryken Royaerts” en de “Coyaerts” in Bergues, de “Carsonniers” in Duinkerke, de “Spaderyke” en de “Gelsenders” in Belle, de “Perstreders Fontenisten” in Hondschoote, enz.

Op hun repertoire prijkten levens van martelaren, door plaatselijke voorvalletjes geïnspireerde farcen, kleine theaterstukjes en vertalingen uit het Frans zoals “Den Doctoor tegen dank”, alias “Le médecin malgré lui”.

De revolutie van 1789 betekende voor de totaliteit van de gilden van de Westhoek een abrupt einde. Men moet wachten tot 27 nivôse (sneeuwmaand) van het jaar X dat de rederijkerskamer van Hondschoote opnieuw wordt opgericht. Twee jaar later werd te Bergues een “Landjuweel” ingericht, waaraan tien rederijkerskamers deelnamen. Ter dezer gelegenheid schrijft een der aanwezige poëten de volgende verzen: “Terwyl het Fransche volk, Bereyt is om te Kroonen / Een groot manaftig held om syne daane te loonen / Bereys het redenstoet in Bergen Redenhof / De Kroon, voor wie door Konst, behalen zal deri lof”.

De romanliteratuur was minder ontwikkeld dan het theater en de poëzie. In deze laatste genres schitterde op het eind van de 17e en het begin van de 18e eeuw (hij stierf in 1707) Michiel de Swaen, vertaler van de “Cid” van Corneille en auteur van de Troonsafstand van Karel de Vijfde. De Swaen was ook de grote animator van de Duinkerkse gilde.

In diezelfde tijd schreef Stevens, een onderwijzer te Kassel, een Nederlandschen Voorschriftboek, dat handelt over de goede en zuivere uitspraak van de taal. Pierre Labus van zijn kant publiceerde in 1724 een Véritable nomenclature ou instruction pour bien apprendre les deux langues française et flamande. Andere namen die hier kunnen vermeld worden zijn deze van Fernand Loys en Oswald Vervlake.

L. De Baecker vermeldt ook Van Rechen, een bescheiden werkman, die in vorige eeuw als amateur-dichter faam verwierf in de literatuur van de Westhoek. Ook mag hier de figuur van de leurder Tisje Tasje niet vergeten worden.

Een belangrijke mijlpaal in de strijd ter vrijwaring van het Vlaamse erfgoed was de stichting in 1853 van het “Comité Flamand de France” door Louis De Coussemaker. Door hem weten wij dat in die tijd de traditie der “Liedzangers” nog steeds levendig was. Dikwijls waren zij man en vrouw. Als “toneel” gebruikten zij een stoel waaraan een beschilderd doek was bevestigd. Inspiratie voor hun refreinen putten zij uit de grote en kleine gebeurtenissen van elke dag.

In het begin van deze eeuw werd de nieuwe maar kortstondige bloei van de Vlaamse literatuur vooral gedragen door een religieuze beweging. De grote inspirator was hier kanunnik Lescroart, auteur van Vlaamse verhalen en bezieler van tal van literaire kringen en tijdschriften.

Al deze namen illustreren de realiteit en de permanente aanwezigheid van de Vlaamse cultuur in Frankrijk. Dit heeft echter niet kunnen verhinderen dat het Frans zijn opmars onafgebroken heeft verder gezet. Door imitatie en vertaling raakte de Vlaamse literatuur zelfs diepgaand beïnvloed door de Franse. En ook moet worden toegegeven dat de positie van de Vlaamse cultuur in Frankrijk thans uitgesproken zwak is.

Een taal werd vermoord

De verhoudingen tussen de talen onderling en tussen de dialecten van deze talen worden grotendeels bepaald door socioculturele factoren en door de evolutie van het handelsverkeer. Maar ook de politieke opties die door een overheid worden genomen, spelen een rol.

Sommige militanten van het “regionalisme” hebben niet helemaal ongelijk wanneer zij de verspreiding van het ABN in verband brengen met het proces dat de verfransing in de hand werkt. Dit Algemeen Beschaafd Nederlands werd op het eind van de vorige eeuw op punt gesteld; in 1974 werd het als officiële taal aanvaard door Nederland en België, hetgeen uiteraard in het nadeel uitviel van de Vlaamse dialecten. Ook hier is het zo, dat de taal van de economisch sterkste groep zich, in wisselwerking met een voortschrijdende verstedelijking, laat gelden als de algemene omgangstaal.

Zo is er eerst het Frans geweest dat het Vlaams dialect van de Westhoek verdrongen heeft. Wij hebben gezien hoe het Frans de omgangstaal werd van de graven van Vlaanderen, hoe zij gebruikt werd door hun hofhouding en in hun relaties met de koning van Frankrijk, ja zelfs bij hun betrekkingen met andere vorsten. Het Frans was de “lingua franca” van Europa geworden.

De stedelijke burgerij heeft al heel vroeg, uit “snobisme” zoals we nu zouden zeggen, het Frans overgenomen. Deze taal werd overigens ook gebruikt bij het handelsverkeer. Maar op de markten bereikt deze verfransing ook andere bevolkingslagen. Zo noteert De Coussemaker in zijn Délimitation du flamand et du français dans le Nord de la France: de Vlaamse taal, die de moedertaal was in het veroverd gebied, is ook na de aanhechting bij Frankrijk de landstaal gebleven. Tot op heden in zij intact en vitaal gebleven, en dit ondanks het voortdurend contact van de inwoners met andere gewoonten en een ander idioom, ondanks alles wat men maar heeft kunnen doen om haar te verstikken en uit te roeien; ondanks de verordeningen van juni 1663 en 1684, die nog werden aangevuld door het decreet van 2 thermidor van het jaar II.

“Toch moet worden toegegeven dat er bepaalde verschuivingen geweest zijn. Niet in het binnenland of in het noorden aan de grens met België, maar wel aan de zuidelijke grenzen van de streek, waar de bewoners direct en dagelijks in contact komen met de mensen van Pas-de-Calais, en dit in het kader van hun commerciële, industriële en agrarische behoeften”.

De Coussemaker gewaagt hier van de ordonnantiën van 1663 en 1684, waarbij de magistraten verplicht werden alle akten in het Frans op te maken. Dit druist regelrecht in tegen de verzekeringen die werden gegeven toen het westen van Vlaanderen onder de controle kwam van de koning van Frankrijk (de Vrede van Nijmegen bezegelde in 1678 de annexatie).

Toch gebruikten in 1789 twee dorpen het Vlaams voor hun “Cahiers de doléances”. In 1790 wordt het voorstel van F.J. Bouchette, afgevaardigde van Bergues, om de Grondwet in het Vlaams te laten vertalen, door de Constituante goedgekeurd. Maar dit besluit van de Constituante blijft onuitgevoerd. Integendeel in 1794 wordt het gebruik van het Nederlands verboden tot in de kleinste administraties, evenals in het lager onderwijs (voor het middelbaar onderwijs gold dergelijk verbod al sinds 1790).

In 1833 bevestigt de wet Montalivet nog eens het verbod van het Nederlands. De leerlingen die Vlaams spreken tijdens de speeltijd werden gestraft (men gebruikte hiervoor een “signum”, een houten blokje dat ’s morgens rond de hals gehangen wordt van de eerste leerling die erop betrapt wordt Vlaams te spreken. Deze moet er dan van af zien te raken door het aan een tweede slachtoffer door te geven, enz. Wie als laatste het signum draagt, wordt op het einde van de dag gestraft.)

In 1890 worden Vlaamse catechismuslessen en sermoenen verboden.

Na de Tweede Wereldoorlog werden de voordelen van de wet Deixonne niet langer toegekend aan het Vlaams, dat als een buitenlandse taal beschouwd wordt, alhoewel deze “vreemde” taal de moedertaal blijft van 80 tot 100.000 mensen (in de vorige eeuw waren er dat nog zo’n 250.000), mensen die een streek bewonen die sinds eeuwen doordrenkt is van Vlaamse cultuur.

Het Vlaams dialect van Frankrijk raakt klem tussen het triomferende Frans en het Nederlands (het dialect van Amsterdam). De verstarde en archaïsche taal wordt gebannen uit de school en het sociaal en administratief verkeer. De grens snijdt haar af van het uitgestrekte Nederlandse taalgebied en de verstedelijking verdrijft haar uit haar eigen land.

Ook de veralgemening van het kosteloos en verplicht officieel onderwijs – op zichzelf natuurlijk een positieve maatregel – heeft het verdwijnen van het Vlaams in de hand gewerkt. De onderwijzers beschouwden het immers als hun plicht een “echte” cultuur te verspreiden en parallel hiermee de strijd aan te binden tegen het klerikalisme. Ook de dienstplicht en de oorlog 14-18 hebben tot de achteruitgang van het Vlaams bijgedragen.

De Vlaamse cultuur moet gered worden

De taal is slechts één aspect van de cultuur. Maar wel een zeer essentieel aspect. Waar de taal bedreigd wordt, komen ook andere kenmerken die deze cultuur haar eigenheid verlenen, in het gedrang.

Eén Vlaamse traditie bestaat nog, hoewel ook zij aan invloed ingeboet heeft. Het is de traditie van de “carnavals” en, hiermee verbonden, deze van de “reuzen”. Zo had je vroeger in Kassel “Papa en Mama Reuze” in Duinkerke “Reuze Papa”, zijn vrouw “Gentille” en “Gédéon”, in Steenvoorde “Jan de Houtkapper”, in Bourbourg “Gédéon”, in Belle “Gargantua”, in Hazebroek “de Turk”, enz.

Thans bestaat er praktisch alleen nog maar het carnaval van Duinkerke, dat in februari gevierd wordt. Dan stapt “Reuze papa” op naast de “Vischersbende”. Hiermee wordt het vertrek geëvoqueerd van de vissers naar IJsland. Deze zeelieden spraken het “Duinkerks”, een mengsel van Vlaams, Frans en Engels. De roemruchte kaper Jan Bart was tweetalig: hij sprak Duinkerks en Vlaams.

Te Kassel heeft carnaval een totaal ander karakter, hij wordt gevierd op vastenavond.

Deze twee evenementen zijn praktisch de enige carnavalvieringen die tot op onze dagen zijn blijven voortbestaan.

De Vlaamse architectuur is beroemd, net als de Vlaamse molens. Deze oude architectuur moet echter wijken voor glas en beton, terwijl de “Amis des moulins” de grootste moeite hebben om de aftakeling van een typisch patrimonium tegen te houden.

Het Vlaamse landschap is ook zeer mooi; de lucht is er nog zuiver. Stedelijke wildgroei en pollutie bedreigen echter het economisch én het ecologisch evenwicht van de streek.

De belangstelling gaat thans echter in de eerste plaats uit naar de verspreiding van de taal. In het onderwijs stoot men hierbij op een aantal specifieke moeilijkheden. Immers, wat moet onderwezen worden, het dialect, het “Vlaemsch”, waarvan wij de verarming hiervan hebben onderstreept, of het ABN, een “vreemde” taal voor de dialectsprekers – maar wel een moderne omgangstaal? Een vergelijking zou hier kunnen gemaakt worden met het Picardisch en het Frans.

Dit twistpunt heeft verdeeldheid gebracht in de rangen van de verdedigers van de Vlaamse cultuur. De regering heeft het probleem op de haar eigen manier aangepakt – namelijk door niets of bijna niets te doen.

Op universitair niveau wordt het Nederlands onderwezen in Rijsel III (volledige licentie), aan de katholieke universiteit te Rijsel (met een referentie naar het Vlaemsch), aan de Sorbonne, in Nanterre, Besançon, Straatsburg en Metz.

Een klein aantal lycea organiseren ook cursussen en ook vallen enkele privé-experimenten te signaleren. Een methode “Vlaemsch Leeren” zag onlangs het licht; zij is bedoeld om gebruikt te worden bij het aanleren van het dialect.

Radio en televisie ignoreren compleet een taal die in de streek nochtans sinds vijftien eeuwen gesproken wordt ...

Sinds enkele jaren beleeft men een culturele heropstanding. Deze heeft met zich meegebracht dat talrijke jongeren zich opnieuw gingen interesseren voor de taal en de cultuur van hun voorouders en voor de geschiedenis van de Westhoek. Talrijke “folk” groepen werden opgericht, terwijl ook een broze “brug” werd geslagen naar de generatie van de grootouders, voor wie het Vlaams de dagelijkse omgangstaal was.

Wanneer deze beweging aan zichzelf wordt overgelaten dreigt zij echter een strovuur te blijven. Het feit dat een reeks gemeenten zoals Belle, Hazebroek, Flêtre en Steenvoorde de wens hebben uitgedrukt dat het Vlaams opnieuw onderwezen zou worden, verandert daar niets aan.

De (tweetalige) dialectsprekende gemeenschap is niet zo talrijk meer. Het is dringend nodig dat er maatregelen getroffen worden, zowel om het recht van mensen op het behoud van hun cultuur te vrijwaren als om een deel van ons nationaal patrimonium te redden.

Kan men een land en zijn taal van elkaar scheiden? Misschien wel, maar hoe dan ook begint er dan iets onherroepelijk af te sterven.

_______________
[1] Bedoeld wordt Austrasië, het oostelijk deel van het Frankische rijk. -vert.



een rode leeszetel Lezen
Marxistisch Internet Archief
Algemeen Archief
Selectie marxisten
Documenten
Filosofie
Thema’s
Arbeidersbeweging
Woordenboek
Wat ?
Wat is marxisme
Over ons
Andere talen
Auteurswet
Citeren
Disclaimer
Doen
Zoeken
Nieuwe teksten
Werk mee
Contact
Reclame

RSS