Ferdinand Domela Nieuwenhuis
De geschiedenis van het socialisme
Hoofdstuk 22


Moderne staatsromans

Na de Reis naar Ikarië van Cabet en de stichting der kolonie volgens dat plan hoorde men in geruime tijd niets van dergelijke boeken, totdat tegen het laatst van de eeuw zowel de behoefte naar zulke tastbare vormen van een gemeenschap als de lust tot proefnemingen met nieuwe kracht ontwaakte. Vooral het Angelsaksische ras houdt niet van bespiegelingen, maar wil liefst op aanschouwelijke wijze de doorvoerbaarheid van een plan zien aangetoond. Praktisch als het is, wil het proefnemingen wagen en zien, om daarna te oordelen.

In 1887 verscheen er in Amerika een boekje Looking backward, 2000-1887, in het Nederlands vertaald onder de titel In het jaar 2000[277], dat een ongekende opgang zou maken. In betrekkelijk korte tijd werden er 300.000 exemplaren van verkocht en hoe groot nu het aantal is, kan moeilijk begroot worden, ofschoon men weet dat het de half miljoen verre overtreft. De schrijver Bellamy (1850-1899) was binnen korte tijd de meest bekende auteur van zijn tijd, die mannen als Marx en Engels direct in de schaduw stelde. Waaraan was die verbazende opgang te danken?

Bellamy vertelt ons zelf, dat hij zich vooraf zeer weinig heeft bezig gehouden met de wijsbegeerte van het klassenonderscheid in onze maatschappij of met sociologie en economie, ook dat hij er nooit aan gedacht had op sociaal gebied als hervormer op te treden. Als letterkundige was hij bezig aan een roman uit het sociale leven, waarvan de handeling plaats had in de verre toekomst. Daarin speelde de productie en de verdeling der goederen een ondergeschikte rol. Daar hij nu voor een schildering van de toekomstige economische toestanden geen aanknopingspunt vond in het heden, moest er wat nieuws worden gemaakt en nu kwam hij op de gedachte om met behulp van een militaire organisatie de hele manier van produceren en uitdelen te regelen en de hele maatschappij op die militaire leest te schoeien. Zo zette hij zijn roman in elkaar, die bijzonder in de geest van het publiek viel. Dus deze sensatieroman heeft zijn ontstaan te danken aan een gelukkige ogenblikkelijke inval en is geenszins het weldoordacht werk van iemand die zich ernstig bezig hield met de toekomstige vormen van een maatschappij. In Liberty van Tucker kon men toentertijd lezen: “Men heeft zeker al gehoord van het zotte boek Looking backward, dat door ongeveer 1 miljoen mensen gelezen, door velen van wie Edward Bellamy, de schrijver, beschouwd wordt als een soort messias en zijn boek als de bijbel van het socialisme. De opgang van dit boek is een van de grootste dwaasheden die ooit bestaan hebben. Aangenomen dat het bewezen kon worden dat de heer Bellamy dit boek geschreven heeft als een satire op het socialisme en het voltooide manuscript als geschikt voor de druk heeft ter hand gesteld aan de heren Harper en Zoon en dat deze firma, ofschoon het manuscript niet geheel verwerpende, toch weigerde om het uit te geven, wanneer de satire niet wat minder overdreven gegeven en er een grotere mate van waarschijnlijkheid aan toegekend werd, aangenomen dat dit een feit is – en het wordt overal bekend gemaakt – dan wordt niet alleen een man onmogelijk gemaakt, die nu als socialist poseert, maar aan duizenden zwakgeestige maar welmenende personen zouden daardoor misschien lange en profijtloze geestelijke wandelingen en aan dit land een bittere autoritair-socialistische ervaring bespaard worden. Persoonlijk kan ik niet instaan voor de juistheid van de beschuldiging, maar ik kan wel zeggen dat ik mijn kennis heb gekregen door een lid van de firma Harper en Zoon en door drie personen, aan wier geloofwaardigheid ik geen reden heb te twijfelen. Is deze voorstelling der zaak geheel en al onjuist, dan moet zij geloochend worden; is zij gedeeltelijk onjuist, dan moet zij verbeterd worden, maar is zij juist, dan is het hoog tijd dat het volk hiermee in kennis wordt gesteld.”

In elk geval wij hebben hier niet te doen met een wetenschappelijk man en kunnen dus zijn voorstelling niet ernstig opnemen, veel minder zijn boek verheffen tot het evangelie van het socialisme. Het is een roman van voorbijgaande aard en reeds nu na ruim 10 jaar is hij bij velen al niet meer bekend dan bij naam. En dat is gelukkig ook, want als een socialistische maatschappij de dwangvorm van het daarin voorgestane staatssocialisme moet aannemen, dan ziet het er ongelukkig met de vooruitgang van het menselijk geslacht uit. Een maatschappij van goedgevoede staatsslaven zonder initiatief en zonder wil, dat kan niemand een verheffende toekomst achten.

De voorstelling van de schrijver is deze: zekere Julius West, een rentenier, die zich weinig of niets aantrekt van hetgeen er in de wereld omgaat, wil gaan trouwen, maar wordt in zijn plannen gedwarsboomd door een werkstaking, zodat zijn nieuwe huis niet wordt afgemaakt. Hierover vertoornd ging hij naar bed, maar daar hij leed aan slapeloosheid, had hij in zijn huis te Boston een onderaards gewelf laten maken, waar zijn bed stond, terwijl hij door een luchtpijp de nodige aanvoer van frisse lucht kreeg. Sliep hij enige nachten niet, dan liet hij zich door een magnetiseur hypnotiseren en des ochtends door zijn knecht wakker maken. Ook ditmaal deed hij zulks, maar men vergat hem wakker te maken, want er had een geweldige brand plaats, zodat het hele huis van hem boven zijn hoofd afbrandde met zijn knecht incluis. Algemeen dacht men dat ook dr. West was verbrand. Ruim een eeuw later, in het jaar 2000, gaat men op die plek een laboratorium bouwen en bij het leggen der fundamenten stuitte men op een gewelf, en het openende, vond men er de slapende man. In het huis van dr. Leete gebracht, wordt hij voorzichtig wakker gemaakt en nu krijgt men in het boek de beschrijving hoe de wereld er in die tijd uitzag. Het volk was de enige kapitalist en grondeigenaar en om nu alles in orde te houden had men de algemene arbeidsplicht ingevoerd van 21 tot 45 jaar. Na die tijd is men geheel vrij om te doen wat men wil. De eerste drie jaren zijn gewijd aan het grove werk, gedurende welke men staat onder strenge tucht en de jonge lieden zijn zeer blij deze school te verlaten en over te gaan tot de betrekkelijke vrijheid van de bedrijfsarbeid. In navolging van het leger speelt de tucht in die maatschappij een grote rol. “Verwaarlozing van arbeid, bepaald slecht werk of andere grove nalatigheid bij mensen met kwade gezindheid – de tucht in het leger is veel te streng om iets van dit alles toe te staan. Een man die in staat is zijn plicht te doen en deze bij voortduring weigert, wordt op water en brood in de cel gezet tot hij zijn werk hervat.” Men heeft verschillende klassen en rangen, een hele bureaucratische, hiërarchische inrichting. Door drie klassen loopt de bevordering naar de officiersrang en vandaar door de luitenantsplaatsen naar de kapiteins- of hoofdmans- en de kolonels- of opzichterrang. Dan komt de generaal van het gild, onder wiens onmiddellijk toezicht alle werkzaamheden van het gild worden verricht. Deze generaals hebben een prachtige positie, die allen lokt, maar boven hen staat de chef van een van de 10 grote afdelingen of groepen van verwante vakken. Deze tien opperhoofden hebben elk een twaalf- tot twintigtal gildengeneraals onder zich. Eindelijk staat boven deze tien opperofficieren, die zijn raad uitmaken, de hoofdaanvoerder, die tevens president is van de Verenigde Staten. Iedereen moet van onderop beginnen en alle rangen doorlopen. De generaal van het gild benoemt voor de rangen onder hem, maar hij zelf wordt niet benoemd, hij wordt gekozen en wel niet door zijn ondergeschikten, neen door de ereleden van het gild, dat zijn dezulke die hun tijd hebben uitgediend en dus 45 jaar zijn en daarboven. Hoe de schrijver over de anarchisten denkt, ziet men daaruit, dat hij hen voorstelt als de partij van de rode vlag, die betaald werd door de grote monopolies, om de vreesachtigen schrik aan te jagen en zo alle werkelijke hervormingen tegen te houden. Nadat alles nauwkeurig is verklaard aan Julius West, gaat hij zelf met dr. Leete, of wel met diens vrouw en dochter, de nieuwe maatschappij van Boston in ogenschouw nemen. Hij vindt geen armoede. Het gebruik van geld is onbekend. In de plaats van de vroegere winkels vindt men magazijnen, waar men stalen kan zien van hetgeen men wenst en daarna zijn bestellingen doen. De waarde van het genomen wordt op de kredietkaart, die elkeen heeft, afgeschreven. De scholen staan voor iedereen open en naast de geestelijke ontwikkeling, draagt men ook zorg voor de lichamelijke, zodat men een gezond en sterk geslacht heeft gekweekt. Gevangenissen bestaan er niet, elk misdrijf wordt als een ziekte beschouwd en behandeld in een ziekenhuis. Rechtbanken, juristen en advocaten, dat alles is verdwenen. Alle kwesties onderling worden beslecht door een enkele rechter en alleen voor hoogst ernstige zaken zijn drie rechters nodig. Alles is eenvoudig, omdat er geen privaateigendom bestaat en al is het erfrecht niet geheel afgeschaft, het is beperkt tot gebruiksvoorwerpen, waardoor men voorkomen heeft de ophoping van rijkdommen.

Het zou in die nieuwe toestand slechts een last worden om veel te erven, want men zou geen raad weten met al die voorwerpen, daar zij toch niet verkoopbaar zijn. De familie behoudt meestal enkele zaken waarop zij gesteld is, tot herinnering of aandenken, maar laat gewoonlijk alle verdere rechten op de nalatenschap varen. Wat de vrouw betreft, haar positie is een geheel zelfstandige. Er heerst in het vrouwelijk arbeidsleger dezelfde tucht en aan het hoofd ervan staat een vrouwelijk generaal. Daar de vrouw een onafhankelijke plaats in de maatschappij inneemt, is de omgang van de geslachten ongedwongen en eerlijk. Het huwelijk is heilig en steunt nu natuurlijk op liefde. Ongehuwden worden beschouwd als mensen die tekort schieten in hun verplichtingen. In het geheel ziet men de ontwikkeling van een collectivistische maatschappij, steunende op dwang en tucht. Natuurlijk raakte Julius West verliefd op de dochter van dr. Leete, maar opnieuw gaat hij dromen, en wakker geworden bevindt hij zich weer in de oude maatschappij van de 19e eeuw.

Hoewel geen utopie in de engere zin van het woord, levert de schets van Fritz Mauthner: Een Aturiër op de bovenwereld een aardige kritiek op de bovenwereldse aarde[278]. Aturiërs kunnen niet liegen en nu moet natuurlijk de Aturiër, die een bezoek aan onze aarde maakt, steunende op en doortrokken met leugens, aldoor allerzonderlinge ervaringen op doen. Ook de lezing van George Pellerin’s Le monde sous deus mille ans[279] is niet onaardig, hoewel het boekje weinig bekend is. Een zelfde onbekendheid heeft het boek van Chirac: Si ... étude d’après demain (Als ... een studie van overmorgen). Deze stelt iemand voor die gevlucht was naar de Zwarte Zee, om met de Russische boeren te leven in hun mir, maar toen hij hoorde hoe in Europa de strijd was losgebarsten en hoe men ook in Frankrijk aan het verwerkelijken was van het socialisme, keerde hij naar zijn land terug. In Duitsland hadden de aanhangers van Karl Marx aanvankelijk getriomfeerd, maar toen de maatschappij aldaar verpletterd werd onder het gewicht van reglementen en bepalingen, veel scherper dan tevoren, werd alles wederom omvergeworpen en de arbeiders hadden hun socialistische kanselier zelf doen vallen na hem eerst te hebben toegejuicht en een bourgeoisdictator, de zoon van Bismarck, zwaaide de scepter. In Frankrijk teruggekomen vindt hij daar een algehele regeling van publieke diensten. Nergens een regering, maar het beheer van de dingen voor het hoogste nut der personen. Bevreesd voor centralisatie en hiërarchie heeft deze schrijver getracht dit bezwaar zoveel mogelijk te ondervangen. Vandaar dat het dwangstelsel bij hem niet op de voorgrond treedt zoals bij Bellamy.

Ook de bekende dichter William Morris waagde zich aan een utopie en wel zulk ene, die volgens Quack “uit het oogpunt van kunst en stijl de enige is uit de kring van de zogenaamde staatsromans, die naast de Utopia (van Thomas Morus) zijn rang houdt”, omdat “die andere staatsromans zwaar zijn van beweging en knarsend en romantisch opgesierd als Cabets Icarie, gelijkvloers, enigszins vulgair, leuk betogend als Bellamy’s geschrift of handig kunstmatig prospectusachtig in elkaar gezet als Herztkas Freiland.” Zijn boek heet News from Nowhere (Nieuws uit Nergensoord)[280] en reeds die naam doet denken aan Thomas Morus, die immers ergens zegt dat hij er eerst over gedacht heeft zijn Utopia te noemen Nusquama van Nuaquam, nergens. En het is er de waardige evenknie van. Morris heeft getracht de dwang zoveel mogelijk te verwijderen en een maatschappij in te richten op vrije grondslag overeenkomstig zijn anarchistische overtuiging en krijgt men van Bellamy’s maatschappij de indruk: ik wou er graag weer uitlopen en liefst zou gauw mogelijk, – in Morris geschetste wereld wil men wel vertoeven, want er is plaats voor de ontwikkeling van het individu, dat bij hem niet ondergaat in de gemeenschap. Doordat hij bedacht is op de artistieke omgeving, maakt hij deze ook aantrekkelijk. Wat er ons in hindert, is dat alle vorderingen van de menselijke geest opzij worden gezet, zodat machines, spoorwegen, ijzeren bruggen, enz. verdwijnen en het landwerk weer de plaats inneemt van de machinale arbeid. Wij kunnen ons de tegenzin begrijpen tegen de moderne fabrieken, waarin de mens in plaats van een zelfdenkend en zelfhandelend wezen wordt verlaagd tot een werktuigelijk handlanger, een aanhangsel der machine, maar wij vragen ons af of dit gevolg noodzakelijk verbonden is aan de machine en of niet bij het gemeenschappelijk bezit van de machines zowel als bij de verdere volmaking ervan alle nadelen kunnen weggenomen worden, die er nu aan kleven. Neem bv. de eentonige, geestdodende en afstompende arbeid van de letterzetter en zeg dan of de zetmachine, die de mens daarvan verlost, niet een zegen mag heten. En dit geldt van verreweg de meeste vakken evenzeer. In de maatschappij, zoals hij zich die droomde, is de gemeente, de commune het zwaartepunt en daarin regelen de burgers alles volgens onderlinge vrije schikkingen. Geen staat of regering drukt terneer, geen wet of gezag speelt de baas over de mens en tegenover het tijdvak van de georganiseerde tirannie, tegenover de piramide van de slavernij steekt schitterend af, de gemeenschap van vrij denkende, vrij handelende mensen.

Hoe Morris denkt over het parlementarisme, kan men hieruit afleiden dat hij het parlementsgebouw heeft gemaakt tot een “mestmarkt”, want “ons tegenwoordig parlement kan bezwaarlijk onder één dak worden gebracht, daar het het gehele volk omvat”. En eigenaardig is het kleine hoofdstuk, dat handelt over de politiek, feitelijk alleen om te zeggen “dat wij met politiek erg gelukkig zijn, omdat – wij geen politiek kennen”. Maar evenmin kent men daar rechtbanken, politie, justitie, wetten, gevangenissen, enz. Werd de onwillige bij Bellamy in een cel gezet op water en brood – en dit veronderstelt een gebouw met cellen en wat is dat anders dan een gevangenis? En ook cellenbewaarders en wat zijn dat anders dan gevangenbewaarders? – laat hij de man, die geweld pleegt, aan zijn eigen nadenken en berouw over.

Eigenaardig is het hoe hij de meerder- en minderheidskwestie oplost. Iemand komt met een voorstel, een plan of wat ook. Vindt hij bij niemand steun, dan vervalt het vanzelf, maar vindt hij steun, dan wordt er over beraadslaagd, de argumenten voor en tegen worden bekend gemaakt en overwogen. Eindelijk gaat men tot stemmen over. Is het verschil van voor- en tegenstanders gering, dan wordt de zaak verdaagd; verschilt het veel, dan vraagt men aan de minderheid, of zij zich bij de wil van de meerderheid wil neerleggen. Meestal geschiedt dit, maar bij weigering wordt de zaak uitgesteld. Zo tracht men te geraken tot zoveel mogelijk overeenstemming en kan men het niet gedaan krijgen dat niemand zich beklaagt, toch tracht men door overreding en uitstel het aantal tegenstanders tot een minimum te beperken en dit zou dan niet verplicht zijn aan iets te werken, wat tegen zijn wil werd tot stand gebracht. Natuurlijk is de maatschappij op de arbeid gegrondvest en waar elkeen de vrijheid heeft om te doen wat hij het best en het liefst kan doen, daar zal men deze verrichten ook zonder dwang.

Als men vraagt hoe men tot die betere maatschappij is gekomen, dan luidt zijn antwoord: door een algemene, in alles doorgevoerde werkstaking. Voor Morris is deze de revolutie. Daardoor kwam men tot een wapenstilstand, later tot een vergelijk en toen kwam de tijd van gelijkheid en gemeenschap. Hij eindigde met wakker te worden en te bemerken dat hij niet leefde in de schone wereld die hij gedroomd had, maar, zegt hij, als ook anderen kunnen zien wat door hem is aanschouwd, dan is het een openbaring eerder dan een droom.

Men zal goed doen ook zijn schone fantasie over John Ball, getiteld A dream of John Ball (Een droom van John Ball) te lezen.

De bekende dr. Hertzka gaf in zijn Freiland ook een toekomstbeeld, maar hem was het tegelijkertijd te doen om velen op te wekken tot een proefneming met de door hem verwerkelijkte denkbeelden. Dit boek tracht ook zoveel mogelijk de vrijheid van het individu te handhaven naast het leven in de gemeenschap. Zijn doel was om, bij onbeperkte toekenning van het individueel zelfbepalingrecht, aan elk die arbeidt het gehele en onverkorte genot der vruchten van zijn eigen arbeid te waarborgen. Later gaf hij nog een boek uit: Entrtückt in die Zukunft, sozialpolitischer Roman, in het Nederlands vertaald onder de titel Een droombeeld van de Toekomst[281]. Dit boek is weer evenals verreweg de meeste Duitse wat zwaar op de hand, men mist er de artistieke meesterhand in van een Morris. Maar aan deze boeken is een geschiedenis verbonden, want het gelukte Hertzka geestdrift genoeg te verwekken om zijn ideeën ten uitvoer te gaan brengen en verschillende Freilandverenigingen te stichten. Tot tweemaal toe werd een proefneming gedaan, eens in Afrika en een tweede maal in Venezuela, maar beiden zijn jammerlijk mislukt. Wat eigenaardig mag heten, is dat dr. Hertzka zelf thuis bleef en niet als Cabet medetoog naar verre gewesten om te zorgen dat zijn denkbeelden trouw werden nagekomen. Men zou geneigd zijn hieruit af te leiden dat hij zelf niet te veel vertrouwen in de uitvoerbaarheid van zijn plannen stelde.

Wij moeten ook nog melding maken van een boekje, dat kwam van de zijde der landnationalisaters en getiteld My dictatorship, in het Nederlands vertaald onder de titel: Toen ik dictator was.[282] Daarin wordt een maatschappij getekend, waarin de single-tax[283] van Henry George is ingevoerd onder het absoluut dictatorschap van een aanhanger van diens leer. Als de grond in aller handen is, zodat de toegang tot de schatkamer van de natuur is geopend en al wat daaruit te voorschijn wordt gehaald toebehoort aan de man die de grond bewerkt, dan zal volgens deze schrijver geen armoede meer bestaan en het fundament is gelegd voor het communisme, dat hij acht “de laatste vorm van maatschappelijke samenleving”. Ook wil de schrijver zijn toevlucht niet nemen tot dwang, want zijn “ideaal van een modelstaat gaat niet op in een verzameling van enige miljoenen stuks menselijk vee, dat goede voeding heeft en een dak boven het hoofd”.

De Italiaan dr. Giovanni Rossi (Cardias) heeft in zijn boek Utopie und Experiment[284] zowel zijn utopieën als zijn proefnemingen medegedeeld, een boek dat een voorloper is van Bellamy’s Het jaar 2000. Het dateert reeds van 1878. Het eigenaardige is dat hier tweeërlei proefnemingen worden verhaald, een in collectivistische en een in anarchistische zin. De eerste had plaats te Cittadella bij Stagno Lombardo, in de provincie Cremona, de tweede te Cecilia bij Palmeira, Parana in Brazilië. Beiden mislukten. De schrijver voegt nu aan de beschrijving van deze proefnemingen toe een utopie, die hij betitelt: Parana in de 20ste eeuw, waardoor hij het bewijs levert dat het vertrouwen in zo’n kolonie bij hem nog ongeschokt is. Hij noemt haar een visioen van een beschonken mens door hemzelf verteld. Het boek is zeer leerzaam en aanbevelenswaardig vooral voor hen die lust hebben in de stichting van zulke kolonies.

Echt sociaaldemocratisch is weer het boek van Johann Petzler, getiteld Grosse Jubiläumsfeier und imposanter Triumphzug in Erinnerung des hundertjährigen Bestehens der Sozialdemokratischen Staatseinrichtung in Britannien 1897. (Groot jubileum en indrukwekkende triomftocht ter herinnering van het honderdjarige bestaan der sociaaldemocratische staatsinrichting in Brittannië). Deze schrijver had reeds vroeger, 1879, in zijn Die sociale Baukunst (De sociale bouwkunde) getoond, hoe zijn liefhebberij was om een staatsgebouw in elkaar te knutselen. Nu gaat hij een stap verder en met het oog der verbeelding ziet hij reeds het bestaan van zulk een maatschappij gedurende 100 jaar, zonder zich de vraag te stellen of het waarschijnlijk is dat denkende mensen zich vrijwillig 100 jaar lang zullen neerleggen bij een toestand, waarin hun de vrijheid wordt beroofd. Om een kleine proeve te geven van het stelsel dat daar heerst, willen wij aanhalen de 3 straffen die toegepast worden tegen hen die tegen de tucht misdoen. Overigens de schrijver zegt zelf dat “dezelfde tucht als een geregeld leger van werkelijke soldaten” vereist wordt in het grote arbeidersleger en daar wij weten dat de tucht in het leger berust op blinde gehoorzaamheid aan de superieuren, in wier handen men wordt tot willoze werktuigen, komen wij tot de conclusie dat het ideaal van deze schrijver is, een maatschappij van willoze individuen, die onder tucht staan van de personen, welke boven hen zijn gesteld. Welnu er bestaan dan drie straffen: 1. lichte vergrijpen, die bekend worden gemaakt in de betreffende vakbladen; 2. bij grotere vergrijpen tegen de arbeidsplicht en tucht wordt een arbeider afgeroepen van zijn lichte en aangename arbeid en gezet aan zware; 3. bij hardnekkige weigering om te werken en willekeurig vernielen van materiaal en het stuk maken van gereedschap wordt een arbeider gestraft als een misdadiger en in de gevangenis gestopt, waar hij zwaar moet werken en sobere kost krijgt.

Overigens komt deze voorstelling overeen met hetgeen rondspookt in de hoofden van de meeste sociaaldemocraten. Of was het niet Emile Vandervelde, die in de zitting van de Belgische Kamer van 8 maart 1895 verklaarde: “Als er een socialistische regering is, zou deze genoodzaakt zijn om een korps gendarmes te houden ten einde de misdadigers tegen het gemeen recht te arresteren en daarom willen wij niet tegen de begroting stemmen en moeten wij buiten stemming blijven”?

Wij zouden nog kunnen spreken over verschillende geschriften van deze soort, die min of meer belangrijk zijn, zoals Caesars Column, a story of the twentieth century door Edmund Boisgilbert (Caesars kolom, een geschiedenis der 20ste eeuw), een tegenhanger van Bellamy’s boek, waarvan de inhoud door deze schrijver wordt samengevat in het motto: “In plaats van Bellamy’s schilderij van vrede en tevredenheid hebben wij een toekomst van geweld en bloed, de resultaten van de hoogmoed en zelfzucht der beschaving.” Verder het boek van Paul Mantegazza Het jaar 3000. Een droom, wat echter minder een sociale dan wel een medische en technische utopie was. Dan het boekje in het Nederlands van J. R. getiteld Het jaar 1999, waarin ook een poging gedaan wordt om de maatschappij te hervormen tot een gezellige wereldorde, waarin elkeen werkt, maar gemeenschappelijk met enige anderen verbonden tot een kring van werkers, een vriendenkring dus als grondslag van de gehele maatschappelijke organisatie. Ook Elysée Reclus, de beroemde aardrijkskundige, gaf in de Almanach de la Question sociale van Argyriadès van 1897 in tegenstelling van de Civitas Dei van de katholieke kerk een korte schets van “la Cité du bon Accord”, de stad van goede harmonie, waarin elk brood zal hebben maar ook vrijheid en waarin het begrip van staat geheel ter zijde is gesteld. Paul Adam ontwierp in zijn Lettres de Malaisie ook een utopie, althans hij toonde in die brieven de bespottelijke inrichting van de hedendaagse maatschappij, terwijl Bellamy in een tweede boek Equality het eerste haast tenietdeed. Men zegt dat de denkbeelden van dit tweede, waar meer ruimte is gegeven voor vrijheid en individuele ontwikkeling, de zijnen zijn, terwijl hij in het eerste boek een satire heeft willen schrijven op de dwangstaat van de sociaaldemocratie.

Vermelden wij ook nog Oswald Köhler’s Der sozialdemokratische Staat. Grundzüge einer muthmasslichen ersten Form sozialdemokratischer Gesellschafts-Verfassung (De soc.dem. staat. Grondtrekken van een vermoedelijk eerste vorm van een sociaaldemocratische maatschappelijke regeling) en A.J. Burgeons Sozialismus für Alle, als zovele bewijzen dat de utopisten nog verre van uitgestorven zijn.

Ofschoon het terrein vrijwel schoon gemaaid is, gelukte het Jean Grave toch nog een aardig boek uit te geven, getiteld Les aventures de Nono, dat geïllustreerd bij Stock te Parijs verscheen en dat een uitstekend boek is voor jongelieden, om hen in te wijden in het land van Autonomie, een toekomstwereld bevrijd van alle akeligheden, die onze hooggeroemde beschaafde maatschappij nog maar al te zeer aankleven.

Men ziet dat de oogst rijk is en velen in het rijk der fantasie zoeken, wat hun in de werkelijkheid niet is geschonken. Meer dan als spelingen van het vernuft kunnen deze boeken niet beschouwd worden, daar de maatschappij als levend en groeiend organisme niet gemaakt wordt naar zo’n boek, maar zich ontwikkelt uit vorige toestanden om ten slotte te komen waar zij wezen moet.

_______________
[277] Internationale Bibliotheek. Edw. Bellamy. In het jaar 2000. Vertaling van F. van der Goes.
[278] Dit boekje doet ons denken aan de geestige Onderaardse reis van Niels Klim van Lodewijk von Holberg uit het jaar 1741, in het Nederlands vertaald onder de benaming van Klaas Klim, waarin de staten met hun vele wetten geestig worden bespot, maar waarin zonderling gewijze de eigendomsverhoudingen helemaal niet ter sprake komen.
[279] De wereld over twee duizend jaar.
[280] Internationale Bibliotheek: William Morris, Nieuws uit Nergensoord. Vertaling van F. van der Goes.
[281] Bij P.W. Wezel te Haarlem.
[282] Bij H.D. Tjeenk Willink te Haarlem.
[283] Een belasting op de grond als enige belasting.
[284] Dit is een Duitse vertaling van enkele werkjes van Rossi: un comune socialista; Cittadella in Comune di Stagno Lombardo, Cremona; Cecilia in Palmeira, Parana, Brazilia; Parana; XX seculo, verzameld en vertaald door Sanftleben.