Frank Glass (Li Fu-jen)[1]

Leon Trotski: Revolutionaire leermeester van de koloniale volkeren


Geschreven:1944
Vertaling en voetnoot: LSP
HTML en taalkundige aanpassing: Maarten Vanheuverswyn, voor het Marxists Internet Archive, januari 2005


Het ontwikkelen van een marxistisch programma en strategie voor de koloniale revolutie is iets van onze tijd — een tijd van oorlogen en revoluties die leiden tot het omverwerpen van het kapitalisme en de vestiging van een socialistische samenleving. Het was Lenin die het eerst een programma en strategie naar voren bracht. Maar de verdere uitwerking en de eerste concrete toepassingen waren het werk van Leon Trotski, die nauw samenwerkte met Lenin. Trotski’s geschriften over de problemen van de koloniale revolutie, die jammer genoeg nog niet allemaal gepubliceerd zijn, zouden verschillende boekdelen omvatten. Die werken vormen een integraal en onmisbaar onderdeel van het programma en de strategie van de socialistische wereldrevolutie en vormen één van de belangrijkste bijdragen van Trotski aan de ontwikkeling van de marxistische theorie en de revolutionaire socialistische praktijk.

In een voorwoord voor de Afrikaanse editie van het Communistisch Manifest van Marx en Engels, merkte Trotski op dat dit stichtingsdocument van de internationale socialistische beweging geen enkele verwijzing maakte naar de strijd van de koloniale en semi-koloniale landen voor nationale onafhankelijkheid. Trotski legde uit dat dit kwam omdat de stichters van het wetenschappelijke socialisme dachten dat de socialistische revolutie slechts enkele jaren op zich zou laten wachten. De vernietiging van het kapitalisme in Europa zou “automatisch” vrijheid brengen voor de onderdrukte volkeren. Maar de geschiedenis heeft deze optimistische tijdslijn niet gevolgd. Het Europese proletariaat had het kapitalisme niet ten val gebracht in haar klassieke bastion, het kapitalisme slaagde erin dieper door te dringen in de koloniale landen, en dit heeft op zijn beurt geleid tot de oprichting van machtige nationale bevrijdingsbewegingen. Dit was een nieuwe en machtige revolutionaire factor. Het ontstaan van deze factor zorgde voor de objectieve noodzaak van een revolutionair programma en strategie voor de koloniale wereld.

Terwijl in de periode van progressieve groei van het kapitalisme, het veroveren van kolonies essentieel was om de burgerij in staat te stellen om — zoals Marx het stelde — haar historische rol te spelen, met name “de vorming van een wereldmarkt, tenminste wat betreft de grote lijnen van het systeem en een productie op deze basis” (Brief van Marx aan Engels, 8 oktober 1858) — dan zien we vandaag dat in een periode van verval van de kapitalistische economie, het behoud van de kolonies met de mogelijkheid om de natuurlijke rijkdommen leeg te plunderen en de lokale bevolking uit te buiten, een cruciale voorwaarde voor het overleven van het kapitalisme op wereldschaal geworden is.

Revolutionair internationalisme

Het is deze achtergrond die de basis vormt voor de wederzijdse banden tussen de socialistische arbeidersbeweging in de ontwikkelde kapitalistische landen en de nationale bevrijdingsbewegingen in de kolonies en semi-kolonies. Die laatste landen omvatten meer dan de helft van de wereldbevolking. De bevrijding van hun inwoners is even belangrijk voor de arbeidersklasse als het van belang is voor de imperialistische burgerij om hen verder onder de knoet te houden. Dat was het vertrekpunt voor Trotski om een revolutionaire strategie voor de koloniale wereld te ontwikkelen. Het was op basis van het internationalisme dat hij steeds naar voor bracht. Het Communistisch Manifest van 1848 stelde reeds: “De communisten ondersteunen overal iedere revolutionaire beweging tegen de bestaande maatschappelijke en politieke toestanden.” Trotski voegde daar aan toe: “De beweging van de verschillende gekleurde rassen tegen hun imperialistische onderdrukkers is één van de belangrijkste en machtigste bewegingen tegen de bestaande orde en vraagt daarom voor de volledige, onvoorwaardelijke en onbegrensde steun van het blanke proletariaat.” (Trotski: Het Communistisch Manifest vandaag)

Nationale bevrijdingsbewegingen in de koloniale en semi-koloniale landen ontwikkelden na de eerste imperialistische wereldoorlog en waren het onmiddellijke gevolg van de voorwaarden die gecreëerd werden door de oorlog.

Groei van de arbeidersklasse

Tot het einde van de 19e eeuw werd de imperialistische uitbuiting quasi alleen gekenmerkt door openlijke diefstal en vernielingen. De economische ontwikkeling van koloniale gebieden werd beperkt tot de maatregelen die nodig waren om de exploitatie van grondstoffen en de productie ervan in de westerse kapitalistische landen mogelijk te maken. Het Britse kapitaal trok India binnen en voerde er een beperkte industrialisering door met het oog op de commerciële uitbating ervan. Er werden textielbedrijven opgezet in Bombay toen bleek dat het goedkoper was om het Indische katoen ter plaatse te verwerken met goedkope arbeidskrachten en het daarna pas naar Lancashire te vervoeren naar spinnerijen en weverijen. Dit was des te interessanter omdat een deel van de afgewerkte producten bestemd was voor de verkoop in India en de buurlanden. Op een zelfde wijze werden verwerkingsbedrijven opgezet in Shanghai om er het Chinese katoen te bewerken.

Het belangrijkste politieke gevolg van deze toevallige industriële ontwikkeling was het tot stand komen van een industrieel proletariaat in deze grote achtergebleven landen, waarbij dit proletariaat zich ging richten tegen de imperialistische uitbuiting. Terwijl het buitenlandse commerciële kapitaal slechts de basis had gelegd voor een embryo van een lokale of nationale burgerij als agenten van het imperialisme (de compradores), zorgde het buitenlandse industriële kapitaal voor de ontwikkeling van een industriële arbeidersklasse met een ééngemaakt en duidelijk belang tegenover de imperialisten.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de economische druk van de imperialisten beperkt aangezien alle aandacht ging naar de militaire strijd in Europa, hierdoor kon de industriële ontwikkeling in de grote kolonies sneller verlopen. De lokale burgerij en een aantal grootgrondbezitters begaven zich op het industriële terrein waarbij bedrijven werden opgezet die in concurrentie gingen met de bedrijven van de imperialisten. De “nationale” burgerij kon hierdoor sterker ontwikkelen. Het industriële proletariaat versterkte zich echter evenzeer. Het waren deze ontwikkelingen die hebben geleid tot de belangrijke revolutionaire opstanden in de koloniale landen in het decennium na de oorlog, zo was er de mislukte Chinese revolutie van 1925-27.

De verhoudingen tussen de verschillende klassen zijn beslissend voor revolutionaire marxisten als ze het karakter en de perspectieven voor revolutionaire bewegingen bepalen en als ze de noodzakelijke politieke strategie ontwikkelen om stappen vooruit te zetten. Het klassencriterium is evenzeer van toepassing voor de koloniale landen als voor de kapitalistische centra. Trotski, in navolging van Marx en Lenin, legde daar sterk de nadruk op tegenover Stalin en andere tegenstrevers die het marxisme ‘herzagen’ en het socialisme verraadden. Het is de rode draad doorheen de omvangrijke toespraken en geschriften van Trotski over de problemen van de koloniale revolutie. De meeste van die toespraken en geschriften hebben betrekking op China en de Chinese revolutie. In de klassenverhoudingen van China zien we de algemene verhoudingen die ook in andere kolonies voorkomen. De kern van Trotski’s opvattingen over China is daarom belangrijk om een revolutionaire marxistische visie over de hele koloniale kwestie te ontwikkelen.

Karakter van de revolutie

Trotski schreef in 1938:

“De directe taak van de nog niet vervolledigde Chinese revolutie is ‘burgerlijk’. Deze term is echter weinig bruikbaar indien het gebruikt wordt als een echo van de burgerlijke revoluties in het verleden. Om te vermijden dat de historische analogie een hinderpaal wordt voor onze ideeën, is het nodig om de situatie na te gaan in het kader van een concrete analyse van de samenleving. Welke klassen voeren strijd in China? Wat zijn de verhoudingen tussen deze klassen? Hoe en in welke richting veranderen deze verhoudingen? Wat zijn de objectieve taken van de Chinese revolutie, met name die taken die opgelegd worden door het verloop van de gebeurtenissen? Welke klasse kan deze taken aanvatten?

“Koloniale en semi-koloniale — en dus achtergebleven — landen vormen de meerderheid van de mensheid en kennen grote verschillen in de graad van achtergeblevenheid, waarbij een historische tijdspanne wordt overbrugd van het nomadendom en zelfs het kannibalisme tot de meest moderne industriële cultuur. De combinatie van extremen op verschillende niveau’s kenmerkt alle achtergebleven landen. Maar de hiërarchie van achtergeblevenheid, als die uitdrukking mag gebruikt worden, is bepaald door het specifieke gewicht van de barbaarse elementen in de cultuur en het leven van elk koloniaal land. Equatoriaal Afrika ligt ver achter op Algerije, Paraguay ligt achter op Mexico, Abessinië ligt achter op India of China. Met hun gemeenschappelijke economische afhankelijkheid van de imperialistische centra, neemt hun politieke afhankelijkheid soms de vorm aan van openlijke koloniale slavernij (India, Equatoriaal Afrika), terwijl het in andere gevallen verdoezeld wordt door de fictie van onafhankelijkheid (China, Latijns-Amerika).

“Op vlak van de verhoudingen in de landbouw, komt het achtergebleven karakter tot uiting in de meest organische en brutale vorm. Geen enkele van deze landen heeft een reële democratische revolutie gekend. Halfslachtige landhervormingen worden tenietgedaan door de semi-slavernij, die onvermijdelijk vervat zijn in het privaat bezet en de uitbuiting. De barbarij op het platteland gaat samen met de afwezigheid van wegen, de isolatie van bepaalde provincies, het ‘middeleeuwse’ regionalisme en de afwezigheid van een nationaal bewustzijn. Het uitroeien van de sociale verhoudingen uit de oude tijden en de overblijfselen van het moderne feodalisme, vormen de meest belangrijke taak in al deze landen.

De nationale burgerij

“Het volbrengen van de agrarische revolutie is echter ondenkbaar indien de afhankelijkheid van het buitenlandse imperialisme blijft. Dat imperialisme voert enerzijds kapitalistische verhoudingen in, terwijl het anderzijds steun biedt en zelfs nieuwe vormen ontwikkelt van slavernij. De strijd voor de democratisering van de sociale verhoudingen en de creatie van een nationale staat gaan bijgevolg ononderbroken over in een openlijke opstand tegen de buitenlandse overheersing.

“De historische achtergeblevenheid betekent niet dat er een reproductie komt van de ontwikkeling in landen als Engeland en Frankrijk maar dan met een vertraging van één, twee of drie eeuwen. Het achtergebleven karakter leidt tot een nieuwe ‘gecombineerde’ sociale formatie waarbij de laatste ontwikkelingen van kapitalistische technologie en structuur ingeplant worden in verhoudingen van feodale of zelfs prefeodale barbarij, waardoor een bijzondere klassenverhouding tot stand komt.

“Geen enkele taak van de ‘burgerlijke’ revolutie in deze achtergebleven landen, kan vervuld worden onder de leiding van de ‘nationale’ burgerij aangezien deze laatste zich met buitenlandse steun opwerpt als een klasse die vreemd en vijandig staat tegenover de bevolking. Bij iedere fase van ontwikkeling, komt de nationale burgerij naar voor als een marionet van het buitenlands financiekapitaal. De kleinburgerij in de kolonies, de handelaars en kleine ambachtslieden, is het eerste slachtoffer in de ongelijke strijd tegen het buitenlandse kapitaal waardoor de kleinburgerij economisch onbelangrijk wordt en in armoede wordt ondergedompeld. De kleinburgerij kan het zich zelfs niet inbeelden dat het een onafhankelijke politieke rol zou spelen. De boeren, numeriek de grootste laag van de bevolking en het meest verspreide onderdeel van de bevolking, zijn achtergebleven en worden onderdrukt. De boeren zijn in staat om lokale opstanden te organiseren, maar er is nood aan de leiding van een meer ontwikkelde en gecentraliseerde klasse om deze strijd op een nationaal niveau te kunnen brengen. De taak van zo’n leiding kan enkel opgenomen worden door het koloniale proletariaat, dat van bij het begin ingaat tegen niet enkel de buitenlandse burgerij maar ook haar eigen nationale burgerij.”

(Uit de Inleiding door Leon Trotski bij het werk ‘De tragedie van de Chinese Revolutie’ door Harold R. Isaacs, Londen, 1938)

Deze visie op de bijzondere klassenverhoudingen en het daaruit volgende speciale karakter van de “burgerlijk-democratische” revoluties in historisch achtergebleven landen is niet louter gebaseerd op een theoretische analyse. Deze visie had een “grootse historische test” ondergaan in de Russische revoluties van 1905 en februari en oktober 1917. Deze drie revoluties toonden onmiskenbaar aan dat de nationale burgerij in een achtergebleven land niet in staat is om de taken van een democratische revolutie te vervullen. Vandaar de noodzaak om het proletariaat te oriënteren op het grijpen van de macht. Lenin stelde het als volgt:

“Onze revolutie is een burgerlijke revolutie, de arbeiders moeten de burgerij steunen — zo zeggen de waardeloze politici van het kamp van de liquidatoren. Onze revolutie is een burgerlijke revolutie, zo zeggen wij marxisten. De arbeiders moeten de ogen van de bevolking openen voor het falen van de burgerlijke politici en hen leren geen hoop te vestigen in beloftes, maar zich enkel te baseren op hun EIGEN krachten, hun EIGEN organisatie, hun EIGEN eenheid en hun EIGEN wapens.” (Lenin, Works, Vol. XIV, deel 1, p. 11)

De Chinese catastrofe

In het geval van het Tsaristische Rusland werd de bolsjewistische theorie van de leiding van het proletariaat in de revolutie bevestigd door de overwinning van de oktoberrevolutie. De Russische arbeiders, in alliantie met de kleine boeren, en geleid door de Bolsjewistische partij, slaagden erin om zowel het Tsarisme als het kapitalisme omver te werpen. De taken van de democratische revolutie werden opgenomen door de heerschappij van het proletariaat dat de socialistische taken opnam.

In China daarentegen werd de theorie van de leiding van het proletariaat, de kern van de bolsjewistische politiek, op negatieve wijze bevestigd door een monsterlijke revolutionaire catastrofe. Stalin en Boecharin, op dat ogenblik de theoretici van de Communistische Internationale, deelden het historisch proces op in onafhankelijke stadia die overeenkwamen met een levenloos schema waarin bepaald werd dat enkel de “democratische” revolutie op de agenda stond en dat bijgevolg de leiding van de revolutie enkel toebehoorde aan de burgerij. De formule van “democratische heerschappij van het proletariaat en de boeren”, waar Lenin in 1917 afstand van nam ten voordele van de proletarische heerschappij, werd opnieuw boven gehaald en versterkt in het beruchte “blok van vier klassen”, een prototype van het zogenaamde Volksfront dat later tot stand kwam. In dit blok — in werkelijkheid was het een blok van partijleidingen en niets anders — werd het recht om de boeren te vertegenwoordigen, toegekend aan de partij van de nationale burgerij, de Kwomingtang. De Communistische Partij, de partij van het proletariaat, gaf haar politieke onafhankelijkheid op en trad toe tot de Kwomingtang. Daarmee werden de arbeiders onderworpen aan de politieke controle van de nationale burgerij. Deze criminele breuk met een proletarisch klassenstandpunt, dit negeren van de belangrijke lessen van de Russische revolutie, dit verwerpen van de standpunten van Lenin, werd aan de jonge en onervaren Chinese Communistische Partij opgedrongen als zijnde bolsjewisme!

Om deze verraderlijke politiek van klassencollaboratie te rechtvaardigen, stelden Stalin en Boecharin dat de imperialistische onderdrukking de noodzaak naar voor brengt om een alliantie tegen het imperialisme te vormen met “alle progressieve krachten in het land”. De nationale burgerij kreeg dus een progressieve rol toebedeeld, die van strijder tegen het imperialisme en voor nationale bevrijding. Maar zoals Trotski stelde, was dit “destijds precies het standpunt van de Russische mensjewieken, met dat verschil dat bij het de plaats van het imperialisme werd ingenomen door het tsarisme.”

Burgerlijke contrarevolutie

Zoals we reeds gezien hebben, is de nationale burgerij niet in staat om een progressieve strijd te voeren, een strijd tot het einde, om de doelstellingen van de democratische revolutie te bereiken, waarbij dit in de koloniale landen in de eerste plaats de beëindiging van de imperialistische overheersing inhoudt. Het feit dat de nationale burgerij daar niet toe in staat is, komt voort uit een duale basis: 1. De nauwe banden van de burgerij met de imperialisten en de elementen van reactie op het platteland; 2. De angst om de massa’s te mobiliseren die in de strijd onvermijdelijk overgaan tot de strijd voor het omverwerpen van de burgerlijke eigendomsverhoudingen. Maar als de massa’s opkomen tegen het imperialisme, zoals in China in 1925-27, dan geeft de burgerij er de voorkeur aan om de leiding van de beweging op zich te nemen om bepaalde toegevingen van de imperialisten af te dwingen. Daarop wordt de revolutionaire massa de rug toegekeerd om hen terug in hun oude slavernij op te sluiten. Dat is in de realiteit het karakter van de “democratische” revolutie onder burgerlijke leiding.

Niettemin benadrukten Stalin en Boecharin dat Tsjang Kai-sjek (de leider van de Chinese nationale burgerij) strijd voerde tegen het imperialisme. Althans zo stelden de leiders in het Kremlin de situatie voor. Tsjang Kai-sjek was betrokken in een beperkte strijd tegen bepaalde militairen die zich opwierpen als agenten van één bepaalde imperialistische macht, Groot-Brittannië, in de hoop dat hij zo toegevingen zou afdwingen van de imperialistische heersers in het land. Dit was geen principiële strijd tot het einde om komaf te maken met het systeem van imperialistische overheersing. Vandaag voert Tsjang Kai-sjek een strijd tegen het Japanse imperialisme, waarbij hij de belangen van het Anglo-Amerikaanse imperialisme verdedigt en bijgevolg een nieuwe onderdrukking van de Chinese massa’s voorbereidt. De beweerde anti-imperialistische rol van de nationale burgerij werd scherp bekritiseerd door Trotski:

“De zogenaamde ‘nationale’ burgerij tolereert alle vormen van nationale degradatie zolang het de hoop heeft dat het hierdoor haar eigen privileges kan veilig stellen. Maar op een ogenblik dat het buitenlands kapitaal stappen onderneemt om de volledige heerschappij over de volledige rijkdom van het land te verwerven, zal de koloniale burgerij zichzelf noodgedwongen herinneren aan haar ‘nationale’ verplichtingen. Onder druk van de massa’s zal de nationale burgerij mogelijk zelfs overgaan tot een oorlog. Maar dat zal een oorlog zijn gericht tegen één van de imperialistische machten, de macht die het minst open staat voor onderhandelingen, met de hoop in dienst te kunnen treden van een andere imperialistische macht. Tsjang Kai-sjek voert slechts strijd tegen de Japanse troepen binnen de grenzen die hem opgelegd worden door zijn Britse of Amerikaanse heersers. Enkel de klasse die niets te verliezen heeft, behalve haar ketenen, kan de strijd tot het einde voeren en komaf maken met het imperialisme en nationale bevrijding bekomen.”

(Uit de Inleiding door Leon Trotski bij het werk ‘De tragedie van de Chinese Revolutie’ door Harold R. Isaacs)

De lessen van China

Volgens Stalin en Boecharin was het beleid van het blok van vier klassen erop gericht om de democratische revolutie in China te vervolledigen en aldus de weg te banen voor de socialistische heerschappij van het proletariaat. De realiteit is inmiddels geschiedenis. Tsjang Kai-sjek heeft geen “democratische” revolutie geleid, maar heeft zich opgeworpen als leider van een triomferende contrarevolutie. De imperialisten slaagden erin al hun posities opnieuw in te nemen. Het landbouwvraagstuk blijft onopgelost. Wat betekent dit voor de standpunten van revolutionairen in de toekomst?

Het betekent — en dit is één van de meest belangrijke onderdelen van de les die Trotski geleerd heeft aan de nieuwe revolutionaire kaders — dat er, tussen de burgerlijke militaire heerschappij van Tsjang Kai-sjek en de heerschappij van het proletariaat, geen tussentijds “democratisch” regime kan zijn. Het betekent dat met de opgang van koloniale revoluties, de partij van de voorhoede van de arbeiders enkel nieuwe revolutionaire catastrofes zal veroorzaken als het zo’n regime wil vestigen in plaats van de arbeiders te oriënteren op een machtsovername en de vestiging van een arbeidersdemocratie.

Alsof het erop gericht was om op voorhand te antwoorden op de verkeerde en verraderlijke politiek van de stalinistische verraders van de Chinese revolutie en hun mensjewistische stadia-theorie, schreef Lenin in zijn bekende Aprilstellingen, geschreven in april 1917, dat de strijd voor de heerschappij van het proletariaat de enige methode was om de agrarische revolutie tot het einde door te voeren en de vrijheid van de onderdrukte volkeren af te dwingen. Maar een regime van proletarische heerschappij kan zich, door haar aard, niet beperken tot burgerlijk-democratische taken binnen het kader van burgerlijke eigendomsverhoudingen. De heerschappij van het proletariaat zet automatisch de socialistische revolutie — de vernietiging van de burgerlijke eigendomsverhoudingen en de burgerlijke klassenheerschappij — op de agenda. De socialistische revolutie is bijgevolg ononderbroken gelieerd aan de democratische revolutie en is er een organisch gevolg van.

Theorie van de permanente revolutie

Trotski stelde: “Dit was, in grote lijnen, de essentie van het concept van de permanente (ononderbroken) revolutie. Het was net dit concept dat de overwinning van de Russische arbeiders in oktober 1917 mogelijk maakte.” In China was het de ontkenning van dit bolsjewistische concept, of beter gezegd de verwerping ervan, die geleid heeft tot de overwinning van Tsjang Kai-sjek en de burgerlijke contrarevolutie.

De theorie van de permanente revolutie vindt haar oorsprong bij Marx. Lenin hanteerde het als krachtig wapen waarmee een revolutionaire overwinning werd geboekt. Trotski, die het werk van Marx en Lenin verder zet, heeft de theorie verdedigd en verder ontwikkeld gedurende bijna twee decennia van strijd tegen de Stalinistische vervalsers en verraders. Daarmee heeft Trotski de revolutionaire voorhoede bewapend in de voorbereiding van toekomstige strijdbewegingen. Trotski’s geschriften over de permanente revolutie zijn de theoretische basis voor een revolutionaire strategie en moeten bestudeerd worden door diegenen die met de arbeidersklasse de strijd voor socialisme willen aangaan, zowel in de Westerse kapitalistische landen als de achtergebleven koloniale landen. De theorie van de permanente revolutie is de marxistische antithese van de reactionaire theorie van socialisme in één land, die onder Stalin de officiële leer van de Sovjet-Unie was geworden. Het staat ook recht tegenover de mensjewistische politiek van Stalin die een catastrofe heeft veroorzaakt voor de Chinese revolutie.

Trotski schreef:

“De permanente revolutie, in de betekenis die Marx aan dit concept gaf, betekent een revolutie waarbij geen compromis wordt gemaakt met gelijk welke vorm van klassenheerschappij, waarbij niet gestopt wordt bij het democratische stadium, maar overgaat tot socialistische maatregelen en strijd levert tegen de reactie, dit betekent een revolutie waar iedere volgende stap in de vorige vervat is en die eindigt met de volledige vernietiging van de klassenmaatschappij.”

(Leon Trotski, Inleiding tot de Permanente Revolutie, New York, 1931, p. 32)

Trotski legt de theorie uit

Wat betekent dit voor de zogenaamd achtergebleven landen? Trotski stelt:

“Met betrekking tot de landen die een achtergebleven ontwikkeling kenden, in het bijzonder de koloniale en semi-koloniale landen, betekent de theorie van de permanente revolutie dat de volledige oplossing van haar taken, democratische en nationale emancipatie, enkel kan bereikt worden door de heerschappij van het proletariaat als leider van de onderdrukte natie en bovenal van de boerenmassa’s.

“Niet enkel de agrarische kwestie, maar ook het nationale vraagstuk, kent aan de boeren — de overweldigende meerderheid van de bevolking in de achtergebleven landen — een belangrijke rol toe in de democratische revolutie. Zonder een alliantie van het proletariaat met de boeren, kunnen de taken van de democratische revolutie niet vervuld worden en zelfs niet ernstig worden aangevat. Maar de alliantie van deze twee klassen kan enkel bereikt worden doorheen een interne strijd tegen de invloed van de nationale liberale burgerij.

“De heerschappij van het proletariaat die de macht grijpt als leider van de democratische revolutie, is onvermijdelijk en komt bijzonder snel in conflict met de burgerlijke eigendomsrechten. De democratische revolutie groeit onmiddellijk door tot een socialistische revolutie en wordt hierdoor een permanente revolutie.

“De verovering van de macht door de arbeiders betekent niet het einde van de revolutie, maar slechts het begin van socialistische opbouw gebaseerd op klassenstrijd, zowel op nationaal als internationaal vlak. De strijd, onder de condities van een enorm overwicht van de kapitalistische verhoudingen op wereldvlak, zal onvermijdelijk leiden tot explosies, intern door burgeroorlogen en extern door revolutionaire oorlogen. Daarin ligt het permanente karakter van de socialistische revolutie op zich, los van de vraag of deze plaats vindt in een achtergebleven land dat pas gisteren de democratische revolutie voltooid heeft of in een oud kapitalistisch land dat reeds een lange geschiedenis van democratie en parlementarisme heeft gekend.

“De vervollediging van de socialistische revolutie binnen nationale grenzen is ondenkbaar. Eén van de redenen voor de crisis in de burgerlijke samenleving is het feit dat de productiekrachten die het voortbrengt, in conflict komen met het kader van de nationale staat. Hieruit volgen enerzijds imperialistische oorlogen en anderzijds het utopia van de burgerlijke Verenigde Staten van Europa. De socialistische revolutie begint op nationaal vlak, wordt verder ontwikkeld op regionaal vlak en uiteindelijk op wereldvlak. De socialistische revolutie wordt op deze wijze een permanente revolutie in een nieuwe en brede betekenis van het woord; het wordt pas compleet door de uiteindelijke overwinning van de nieuwe samenleving op heel de planeet.” (Leon Trotski, De Permanente Revolutie, p. 151-155)

Praktisch leggen deze standpunten over het karakter en de klassendynamiek van de revolutie, de partij van de revolutionaire voorhoede in de koloniale landen een politiek op van onvermoeibare strijd tegen het imperialisme en haar lokale bondgenoot, de nationale burgerij. De partij mag geen politiek van klassenverzoening en klassensamenwerking voeren op een ogenblik dat de nationale burgerij, voor haar eigen redenen, een “links” masker opzet tegenover de massa’s, zoals ook Tsjang Kai-sjek dit deed. De partij moet volkomen onafhankelijk blijven van alle andere partijen en niet deelnemen aan blokken of allianties met hen. Het mag haar eigen klassenpositie niet vermengen met de positie van andere klassen en partijen die de belangen van andere klassen verdedigen. De partij moet zich richten op het leiden van de arbeiders in het veroveren van de macht in alliantie met de boeren.

Tijdens de revolutionaire crisis in China, probeerde Trotski de Communistische Internationale van deze fundamentele revolutionaire opvattingen te overtuigen om zo doorheen de Internationale ook de Chinese Communistische Partij te beschermen tegen de fatale opportunistische koers voorgesteld door Moskou. Het mocht niet baten. De reactie tegen de leninistische opvattingen van de oktoberrevolutie groeide. De Chinese revolutie eindigde met een verschrikkelijke nederlaag. Trotski en de bolsjewiek-leninisten van de Linkse Oppositie werden uit de rangen van de Russische partij gesloten. Trotski moest in ballingschap gaan.

In tegenstelling tot wat burgerlijke commentatoren beweren, was dit geen louter persoonlijke nederlaag voor Trotski. Het was een nederlaag voor het bolsjewisme, voor het marxisme en het leninisme. Deze nederlaag was een uitdrukking van de groei van de reactie zowel binnen als buiten de Sovjet-Unie. En dus maakte Trotski een balans op van wat er gebeurde. Hij was echter niet enkel een revolutionaire marxistische theoreticus, maar ook een actieve revolutionair. De nederlaag van de Chinese revolutie en de triomf van het stalinisme in de Sovjet-Unie en de Communistische Internationale, maakten een marxistische analyse nodig om toekomstige catastrofes te vermijden en de weg aan te geven voor revolutionaire overwinningen. Daartoe moeten we eerst begrijpen wat gebeurd is, en waarom het gebeurd is, om zo de basis te leggen voor het organiseren en herbewapenen van de revolutionaire voorhoede.

De voorhoede herbewapenen

Trotski’s inspanningen om de Chinese Communistische Partij op een juiste revolutionaire weg te zetten doorheen de belangrijke en tragische gebeurtenissen van 1925-27 vormden een belangrijke basis voor zijn latere werk. Duizenden jonge Chinese communisten waren naar Moskou gegaan voor een opleiding aan de Communistische Universiteit van de Volkeren van het Oosten. Heel wat van deze jongeren werden beïnvloed door Trotski’s strijd om de Chinese revolutie naar een overwinning te brengen en sloten zich aan bij de Linkse Oppositie. Heel wat communisten steunden het bolsjewistische programma van Trotski. Toen Stalin op 7 november 1927, de tiende verjaardag van de Oktoberrevolutie, de voorbereiding trof om Trotski te verbannen uit de Sovjet-Unie, betoogden jonge Chinese revolutionairen op het Rode Plein in Moskou samen met andere buitenlandse communistische delegaties. Ze droegen spandoeken mee met slogans als “Leve Trotski”. Dit was niet enkel een persoonlijke hulde aan de kameraad van Lenin, maar ook een solidariteitsverklaring met zijn opvattingen. De jongeren die de spandoeken droegen werd gearresteerd en later vermoord door het contrarevolutionaire regime van Stalin. Slechts enkele Chinese revolutionairen in Moskou slaagden erin om aan de zuiveringen te ontkomen en terug te keren naar China om er de kern te vormen voor de Linkse Oppositie die later de Chinese afdeling van de Vierde Internationale werd.

In zijn eerste ballingsoord, Alma Ata, begon Trotski met het analyseren van de revolutionaire ramp in China. De stalinistische kliek in Moskou probeerde om van de Chinese Communisten een zondebok te maken om zo een echte discussie over de gebeurtenissen te vermijden. Trotski daarentegen drong aan op een open discussie waaruit de nodige lessen konden getrokken worden om de redenen voor de nederlaag te begrijpen en de basis te leggen voor een toekomstige overwinning. Want, zo stelde Trotski, “een fout die niet uitgelegd en veroordeeld wordt, leidt steeds tot een andere fout, of legt er de basis voor.” Bij zijn werk had Trotski niet enkel oog voor de ontwikkeling een nieuwe revolutionaire situatie in China, maar voor de revolutionaire bewegingen in heel de koloniale wereld. In Alma Ata schreef hij:

“De lessen van de tweede Chinese revolutie zijn lessen voor heel de Comintern, in het bijzonder voor de landen in het Oosten. Alle argumenten die naar voor gebracht werden om de mensjewistische lijn in de Chinese revolutie te verdedigen, moeten ernstig genomen worden indien ze bijvoorbeeld naar voor worden gebracht in India. Het imperialistische juk waaronder India als klassieke kolonie lijdt, is directer en neemt meer tastbare vorm aan als in China. De overblijfselen van de feodale verhoudingen zijn er veel dieper en omvangrijker. Desalniettemin, of net omwille van deze reden, zouden de methoden die in China de revolutie ondermijnd hebben, in India leiden tot nog fatalere consequenties. Het omverwerpen van de Anglo-Hindoe bureaucratie en het Britse leger, kan enkel verwezenlijkt worden door een grote en onvermoeibare beweging van het volk, dat omwille van haar machtige positie, haar internationale doelstellingen en banden, geen halfslachtige en opportunistische maatregelen mag toelaten van de kant van haar leiding.” (Leon Trotski, De Derde Internationale na Lenin, New York, 1936, 212)

Vanuit zijn verschillende ballingsoorden, eerst in Alma Ata, later in Turkije, Frankrijk, Noorwegen en Mexico, heeft Trotski steeds met grote interesse de ontwikkeling van de revolutionaire voorhoede in de koloniale wereld gevolgd. Eerst waren er kaders van de Linkse Oppositie, later afdelingen van de Vierde Internationale, en dat op basis van een bolsjewistisch-leninistisch programma. Het was voornamelijk door de inspanningen van Trotski dat in 1931 drie Chinese oppositiegroepen verenigd werden en de Communistische Liga van China vormden, thans de Chinese afdeling van de Vierde Internationale. Het was ook op basis van Trotski’s werken over de koloniale revolutie — vooral de lessen die hij trok uit de Chinese revolutie van 1925-27 — dat nadien ook afdelingen werden opgezet in India, Ceylon [Sri Lanka] en Indo-China, en in de semi-koloniale landen van Latijns-Amerika.

_______________
[1] Li Fu-jen was een pseudoniem van de Zuid-Afrikaanse trotskist Frank Glass die vanaf begin jaren 1930 in China verbleef en politiek actief was bij de Chinese afdeling van de Linkse Oppositie. Die afdeling kwam voort uit de Communistische Partij. De voormalige algemeen-secretaris van de CP, Chen Duxiu, was doorheen de praktische ervaring van de Chinese revolutie van 1925-27 tot de conclusie gekomen dat de stalinistische politiek, die hij zelf mee had uitgevoerd, verkeerd was. De Chinese trotskisten werden vervolgd, zo verbleef Duxiu van 1932 tot 1937 in de gevangenis. De onervarenheid van de Chinese afdeling leidde bovendien tot tal van politieke en organisatorische problemen. Na de revolutie van 1949 kwam daar nog de vervolging door de nieuw gevestigde gedeformeerde arbeidersstaat onder leiding van Mao bij.