Karl Kautsky
Thomas More en zijn utopie
Hoofdstuk 13


Het gezin der Utopiërs

Beschrijving

Van de productiewijze is de vorm van het huishouden afhankelijk, daarvan de vormen van het gezin en het huwelijk, de plaats van de vrouw. Laat ons zien hoe More in zijn ideale communistische gemeenschap deze verhoudingen vormen wilde. In dit verband zal ook zijn standpunt ten opzichte van het bevolkingsvraagstuk het best behandeld worden.

“Iedere stad bestaat (in Utopia) uit gezinnen die zoveel mogelijk uit verwanten samengesteld zijn. Want de vrouw trekt, zodra zij op de wettelijke leeftijd gehuwd is, in het huis van haar echtgenoot. De mannelijke kinderen echter en de mannelijke nakomelingen van dezen blijven in hun gezin, aan welks hoofd de oudste staat. Is deze voor de oude dag kinds, dan treedt de volgende in leeftijd in zijn plaats. Opdat echter het voorgeschreven aantal burgers toe, noch afnemen zal, is er bepaald dat geen gezin, waarvan er 6.000 in elke stad zijn (behalve die op het land), minder dan tien en meer dan zestien volwassenen tellen mag; het cijfer der kinderen is niet vastgesteld. Aan deze maatstaf wordt gemakkelijk vastgehouden doordat men de overtollige leden van de te grootte gezinnen onder de te kleine verdeelt. Zou echter in de gehele stad het aantal bewoners boven de juiste maat stijgen, dan vult men met het teveel de leemten van minder bevolkte steden aan. Wanneer echter het aantal inwoners van het gehele eiland boven de juiste maat stijgt, dan zoeken zij uit elke stad een zeker aantal burgers uit, die een volksplanting, volgens hun wetten, op het naburig vasteland vestigen, in een streek waar de inboorlingen veel land woest en onbebouwd hebben liggen. In deze volksplanting worden ook de inboorlingen opgenomen die zich bij hen voegen willen. Vrijwillig verbonden tot gelijke levenswijze en gelijke zeden smelten de inboorlingen snel samen met de kolonisten en dat strekt beiden partijen tot voordeel. Want zij bewerken door hun instellingen dat het land, dat vroeger voor de ene helft slechts spaarzaam onderhoud opleverde, thans voor beiden in overvloed opbrengt.

Maar wanneer de inboorlingen van het land niet met hen volgens hun wetten leven willen, dan verdrijven zij hen uit het gebied dat zij voor zich in beslag nemen. En als dezen verzet plegen, grijpen zij naar de wapens. Want zij houden het voor de meest rechtvaardige oorzaak van een oorlog, wanneer een volk een landstreek woest en nutteloos houdt en anderen, die het volgens de wetten der natuur tot hun voeding nodig hebben, verhindert het te bezetten en te bebouwen.

Wanneer het aantal bewoners van een van hun steden zozeer daalt dat het niet aangevuld worden kan zonder in de andere steden leemten te maken (wat eerst tweemaal sinds het bestaan van hun rijk tengevolge van grote epidemieën geschied moet zijn), dan laten zij de burgers uit de kolonie weer terugkeren; want liever zien zij deze kolonie verdwijnen dan dat een enkele stad van hun eiland achteruitging.

Maar komen wij op het verkeer der burgers onderling terug.

De oudste is, zoals reeds gezegd, het hoofd van elk gezin. De vrouwen dienen de mannen, de kinderen de ouders, de jongeren in het algemeen de ouderen.

Iedere stad is in vier gelijke delen verdeeld. In het midden van elk stadskwartier is een marktplein met allerlei goederen. Daarheen worden de arbeidsproducten van elk gezin in bepaalde huizen gebracht en hierin elke bijzondere soort afzonderlijk opgeslagen. Vandaar haalt elke familievader of elk hoofd van een huishouding al wat hij en de zijnen nodig hebben en neemt het mee zonder geld en in het algemeen zonder iets in ruil er voor te geven. Want waarom zou men hem iets weigeren? Aan alle dingen is overvloed en men heeft geen reden te vrezen dat iemand meer eist dan hij nodig heeft. Waarom zou men aannemen dat iemand boven zijn behoeften eisen zou, wanneer hij zeker is nimmer gebrek te lijden?

Zeker worden hebzucht en roofzucht bij alle levende wezens slechts door hun vrees voor gebrek te voorschijn geroepen, bij de mens ook nog door trots, daar hij het voor iets bijzonder verdienstelijk houdt, andere mensen door een spilziek en ijdel pronken in alle mogelijke dingen te overtreffen. Voor zulke ondeugden is bij de Utopiërs geen gelegenheid.”

Naast deze marktpleinen vindt men de markten voor levensmiddelen, waarop het vee reeds geslacht en gereinigd aangevoerd wordt, zoals wij reeds in het vorig hoofdstuk zagen. Het slachten vindt plaats aan de rivier buiten de stad, opdat deze van afval en bederflucht, die ziekten verwekken, vrij blijven.

“In elke straat staan op bepaalde afstanden van elkaar grootte paleizen elk met een bepaalde naam aangeduid. Hierin wonen de syphogranten. En bij elk van deze paleizen zijn 30 gezinnen ingedeeld die aan beide kanten ervan wonen. De keukenmeesters van deze paleizen komen op bepaalde uren op de markt, waar ieder de nodige levensmiddelen haalt, overeenkomstig de grootte der gezinnen die tot zijn paleis behoren. Het eerste en beste echter gaat naar de zieken in de gasthuizen, die even buiten de stad liggen en zo voortreffelijk ingericht zijn dat haast iedere zieke aan de behandeling in het gasthuis boven die in het eigen huis de voorkeur geeft.

Op bepaalde uren ’s middags en ’s avonds begeeft zich de gehele syphograntie op een gegeven trompetteken in hun paleis, uitgezonderd zij die in de gasthuizen of thuis ziek liggen. Niemand is het verboden, nadat de behoeften der paleizen bevredigd zijn, van de markt levensmiddelen mee naar huis te nemen, want zij weten dat niemand het zonder grondige reden doet. Er is niemand die vrijwillig thuis eet, daar het niet passend en inderdaad zo dwaas mogelijk zou zijn, met moeite een slecht maal thuis te bereiden, wanneer een goed maal in het dichtstbijzijnde paleis klaargemaakt is.

In deze paleizen wordt alle onaangename, moeilijke en vuile arbeid door de knechten verricht. Het koken en klaarmaken der spijzen en de gehele verzorging van de maaltijd valt evenwel de vrouwen van elk gezin afwisselend toe.

Al naar hun aantal, zitten zij aan drie of meer tafels. De mannen zitten langs de muur, de vrouwen aan de andere kant van de tafel, zodat, als een van hen door een plotselinge ongesteldheid overvallen wordt, zoals dit bij zwangere vrouwen vaak gebeurt, zij zonder stoornis op kan staan en zich in de voedsterkamer terugtrekken kan. De vrouwen met zuigelingen zitten namelijk in een kamer die voor haar in het bijzonder bestemd is en waar het nimmer aan vuur en zuiver water ontbreekt, en evenmin aan wiegen, zodat zij haar kinderen neerleggen, uit de luiers nemen en deze drogen en de kleinen met spel vermaken kunnen.

Iedere moeder zoogt haar eigen kind, behalve wanneer dood of ziekte het onmogelijk maken. Gebeurt dat, dan bezorgen de vrouwen van de svphogranten spoedig een min en dat is niet moeilijk, daar de hiertoe geschikte vrouwen zich tot geen dienst zo gaarne aanbieden als tot deze. Want dit bewijs van medelijden wordt hooggeprezen en het gezoogde kind erkent ook later de min als moeder.

Behalve de vrouwen met zuigelingen bevinden zich ook de kinderen beneden de vijf jaren in de voedsterkamer. De oudere knapen en meisjes tot de huwbare leeftijd bedienen aan tafel, of wanneer zij te jong daartoe zijn, zien zij staand en zwijgend toe. Zij eten wat hun van de tafels toegereikt wordt en hebben geen afzonderlijke etenstijden.”

Nu volgt een uitgebreide schildering van de gemeenschappelijke maaltijd, die wij moeten overslaan, hoe bekoorlijke trekken zij ook oplevert, daar zij niets gewichtigs bevat en ons te ver van onze weg brengen zou. De schildering besluit als volgt:

“Hun middagmaaltijd (prandium, de Engelse lunch) duurt kort, het avondeten (coena, de voornaamste maaltijd) lang, want na gene gaan zij aan de arbeid, na deze rusten en slapen zij, wat naar hun mening de spijsvertering bevordert. Bij geen avondmaaltijd ontbreekt muziek en altijd is er een dessert met lekkernijen (bellaria). Zij verbranden welriekende hars en besprenkelen de eetzaal met geurige oliën en reukwater, kortom, doen alles om behaaglijkheid en vrolijkheid te wekken. Want zij huldigen zeer sterk de stelling dat elk onschadelijk genoegen veroorloofd is.

Zo leven zij in de steden. Maar op het land leven de gezinnen ver van elkaar verwijderd en eten derhalve elk afzonderlijk en zij lijden aan niets gebrek, want van hen komen toch alle levensmiddelen voor de stadsbewoners.”

Zoveel over de huishouding der Utopiërs. Wij komen nu tot hun huwelijk, dat kluchtiggewijs in het hoofdstuk van de knechtschap behandeld wordt: “De meisjes huwen niet voor het 18e, de jongelingen niet voor het 22e jaar. Wie voor het huwelijk, man of vrouw, zich aan verboden lust overgeeft, wordt streng gestraft en de echt wordt hem verboden, tenzij de vorst genade voor recht doet gelden. Zulk een misstap wordt echter ook het mannelijk of vrouwelijk hoofd van het gezin, waar het voorviel, streng verweten, want men neemt aan dat zij hun plicht verwaarloosd hebben. Zij bestraffen de misstap zo streng omdat men vreest dat weinigen een verbond zouden aangaan, dat hen voor hun ganse leven aan één persoon ketent en vele lasten met zich brengt, wanneer niet een strenge verhindering van alle onzekere verbindingen plaats vond.

Bij de keuze der echtgenoten volgen zij een gedragslijn die ons (Hythlodaeus en zijn vrienden) belachelijk toescheen, maar onder hen ernstig en streng gehandhaafd wordt. Vóór het aangaan van het huwelijk toont een eerwaardige matrone de bruid, zij moge maagd of weduwe zijn, naakt aan de bruidegom, en dan een man op rijpe leeftijd de bruidegom naakt aan de bruid. Wij lachten daarom en veroordelen het als aanstotelijk. Zij daarentegen verwonderen zich over de dwaasheid van alle andere volken. Als iemand een paard koopt, zeggen zij, waarbij het slechts gaat om een beetje geld, dan is hij zo voorzichtig om het nauwkeurig te onderzoeken en de zadel en het tuig af te nemen om te zien of er niet enig gezwel onder verborgen is. Maar bij de keuze van een vrouw, waarvan het geluk of het ongeluk van een heel leven afhangt, gaan de mensen op goed geluk af en verbinden zich met haar zonder meer van haar gezien te hebben dan een handbreed van haar gezicht. Niet alle mannen zijn zo wijs een vrouw louter om haar goede geestelijke eigenschappen te kiezen en zelfs de wijzen houden het er voor, dat een mooi lichaam de bekoring van de geest verhoogt. Het is buiten twijfel, dat de kleding een mismaaktheid verbergen kan die de man van zijn vrouw vervreemdt wanneer een scheiding niet meer mogelijk is. Ontdekt hij het gebrek eerst na het huwelijk, dan rest hem niets anders dan zich in het onvermijdelijke te schikken. Zij houden het daarom voor zeer verstandig zulk een bedrog onmogelijk te maken.

Dat is in Utopia zoveel te meer noodzakelijk, daar het het enige land in deze hemelstreken is waar de veelwijverij niet toegestaan wordt en de echtscheiding slechts in geval van echtbreuk of ondragelijk slecht gedrag van de ene partij: in zulke gevallen ontbindt de senaat het huwelijk en geeft aan de niet-schuldige partij het recht om weer te trouwen. De schuldige is eerloos en mag geen tweede huwelijk meer aangaan. Niemand mag ooit zijn vrouw verstoten op grond dat haar een lichamelijk lijden of gebrek overvallen is; want zij houden het eensdeels voor het toppunt van wreedheid iemand dan te verlaten wanneer hij troost en hulp het meeste nodig heeft, en anderzijds geloven zij dat de mogelijkheid van zulk een scheiding een treurig vooruitzicht biedt voor de oude dag die zoveel ziekten met zich brengt en die zelf een ziekte is.

Nu en dan komt het evenwel voor dat man en vrouw elkaar niet verdragen kunnen en andere vrienden vinden met wie zij hopen gelukkiger te leven; dan scheiden zij met wederkerige toestemming en gaan nieuwe echtverbintenissen aan, nochtans niet zonder verlof van de senaat; dit wordt eerst na een nauwkeurig onderzoek der zaak door de senatoren en hun vrouwen verstrekt. En niet al te gemakkelijk, daar zij geloven dat te grote gemakkelijkheid van echtscheiding juist niet het middel is om de genegenheid der echtgenoten tot elkaar te versterken.

De echtbrekers worden met de hardste knechtschap gestraft. Zijn beide schuldigen gehuwd, dan kunnen de beide beledigde echtgenoten met elkaar huwen of met wie zij willen. Blijft evenwel een der beledigden de ontrouwe echtgenoot liefhebben, dan mag hij het huwelijk voortzetten, wanneer hij bereid is de schuldige partij in de slavernij te volgen. Soms beweegt het berouw van de schuldigen en de onwankelbare liefde van de onschuldige echtgenoot de vorst zozeer dat hij de eerste genade schenkt. Wie echter daarna weer echtbreuk pleegt, wordt met de dood gestraft.”

Aan deze beschouwing zijn nog slechts enige zinsneden toe te voegen die voor de positie van de vrouw in Utopia kenmerkend zijn: “De mannen tuchtigen hun vrouwen, de ouders de kinderen, wanneer niet het vergrijp zodanig is, dat het openbare bestraffing verdient.

Niemand wordt gedwongen tegen zijn wil in een oorlog over de grenzen te trekken. Anderzijds echter worden de vrouwen die hun mannen in de krijg wensen te begeleiden, hierin niet verhinderd, maar veeleer er toe opgewekt en er voor geprezen. In het veld strijden zij naast hun echtgenoten, omgeven door haar kinderen en verwanten, zodat zij die bijeen behoren, de meeste redenen hebben elkaar wederkerig te helpen. Het geldt als grote schande voor een man zonder de vrouw, voor de zoon zonder de vader huiswaarts te keren.”

Hun priesters huwen de door haar eigenschappen meest uitblinkende vrouwen van het land; de vrouwen zelf zijn volstrekt niet van het priesterschap uitgesloten, worden intussen zelden ertoe gekozen, en dan slechts bejaarde weduwen.”

Deze aanhalingen mogen voldoende zijn om de vormen van gezin, huwelijk, enz. van de Utopiërs te doen kennen. De desbetreffende beschouwingen volledig weer te geven, zou te ver voeren, daar zij zeer omvangrijk zijn.

Kritiek

Wij hebben er reeds op gewezen met welke liefdevolle uitvoerigheid de gemeenschappelijke maaltijden der Utopiërs beschreven zijn. Dat is geen toeval, geen persoonlijke liefhebberij van More, maar stamt uit het wezen van zijn communisme. De grootindustrie, waarvan het moderne socialisme uitgaat, is een stelsel van maatschappelijke arbeid; een groot industrieel bedrijf vereist het gemeenschappelijk en stelselmatig samen werken van honderden, ja duizenden mannen, vrouwen en kinderen. Het moderne socialisme streeft naar de uitbreiding van dit maatschappelijk karakter van de arbeid binnen de afzonderlijke bedrijven over de gehele productie der gemeenschap en de aanpassing van de toe-eigeningswijze aan de productiewijze. Het communistisch of, als men wil, socialistisch karakter van heel het maatschappelijk wezen, waarnaar het moderne socialisme streeft, komt uit het tegenwoordig reeds tot een zekere hoogte bestaand maatschappelijk karakter van de arbeid voort.

Het handwerk en het boerenlandbouwbedrijf, waarvan More uitging, hebben daarentegen tot voorwaarde een bepaalde, zeer hoge graad van zelfstandigheid der afzonderlijke kleinbedrijven. Des te groter nadruk moest hij derhalve leggen op het maatschappelijk karakter der maaltijden en vermaken. Voor het moderne socialisme is de gemeenschappelijkheid op dit gebied een punt van ondergeschikt belang, voor Mores socialisme een levensvoorwaarde. In dit opzicht raakt More meer de zogenaamde socialistische verschijnselen van de oudheid, bovenal het communisme van Plato, dan het huidig socialisme.

De gemeenschappelijke maaltijden waren voor More echter niet alleen gewichtig als middel om het maatschappelijk verband te versterken, maar ook als middel om de vrouw ten minste van een deel van de arbeid in het huishouden te emanciperen.

Hiermee zijn wij op een gebied gekomen dat in het algemeen een goede toetssteen is voor het karakter van een socialistisch stelsel. Uit de houding die een socialist tegenover de vrouw aanneemt, kan men in de regel reeds zien, zelfs wanneer men anders niets van hem weet, tot welke richting hij te rekenen valt.

Zij die men als kleinburgerlijke of zelfs als reactionaire socialisten aanduiden kan, verwijzen de vrouw naar de sfeer van het afzonderlijk huishouden en sluiten haar daarmee van het openbare leven uit. Geheel anders het modern proletarisch socialisme. Het gaat uit van de grootindustrie, van een productiewijze die de verschillende takken van arbeid van het afzonderlijk huishouden omzet in openbare industrieën die als beroep uitgeoefend worden en op de afzonderlijke huishoudens der arbeiders, voor zover zij nog blijven bestaan, steeds meer de stempel drukt van verspilling van arbeid en materiaal, een verspilling die voor het hoofd van het huishouden slechts enigszins dragelijk wordt, doordat de huisvrouw haar arbeidskracht onbeperkt besteedt en haar eisen aan het leven tot het laagste peil neerdrukt.

De arbeid der vrouw in het opzichzelfstaand huishouden van de arbeider wordt aldus niet slechts steeds meer overbodig, maar ook tot een steeds ondragelijker last, in de eerste plaats voor de vrouw, in de tweede plaats voor de echtgenoot.

Tegelijk hiermee maakt echter ook de grootindustrie in steeds stijgende mate de industriële aanwending der vrouwen mogelijk en voordelig. En daardoor wordt zij uit de engheid en afzondering van haar huishouden tot het openbaar leven gevoerd, zij wordt in de klassenstrijd gestoten en haar daarmee belangstelling in de politieke ontwikkeling opgedrongen en ten slotte in haar de drang naar politiek medeleven gewekt.

De vrijmaking der vrouw van het huishouden sleept onvermijdelijk haar politieke vrijmaking met zich. De gelijkstelling van de geslachten in het openbare leven is dienvolgens de eis van elk modern proletarisch socialist en eveneens die van elk der grote utopisten die niet van een kleinburgerlijke, maar van een kapitalistische grondslag uitgingen.

More is het in dit punt gegaan zoals wij het reeds in andere opzichten waargenomen hebben: hij stelde reeds een beginsel van het moderne socialisme op, voor nog de materiële voorwaarden aanwezig waren waarop dit steunt. Hij kwam daartoe door een logische gedachte, waarbij hij uitging van de kapitalistische kiemen die hij aanwezig vond.

Wij hebben gezien (in de eerste afdeling) hoe de bourgeoisvrouw, in de eerste plaats de vrouw van de groothandelaar, van de huishoudelijke arbeid bevrijd en daardoor tot geestesarbeid en publiek medeleven in staat gesteld werd. Wij hebben verder gezien hoe More, de humanist en vertegenwoordiger van de kapitalistische koopmanschap, theoretisch en praktisch op krachtige wijze voor de vrouwenemancipatie opkwam. Maar doordat hij hierin het communistisch beginsel van de gelijke arbeidsplicht voor allen legde, verkreeg de eis een geheel andere aanblik dan bij de vrouwenemancipators van het humanisme: de emancipatie van de bourgeoisvrouw op de grondslag der uitbuiting werd tot de emancipatie van elke vrouw in de gemeenschap op de grondslag van haar beroepsarbeid.

Heeft More hiermee op schitterende wijze bewezen hoe ver een geniaal onderzoeker de maatschappelijke ontwikkeling kan vooruit zijn, wanneer hij de feitelijke ontwikkeling, die zich voor zijn ogen voltrekt, begrijpt, tegelijkertijd echter ook heeft More bewezen hoe onvolkomen zulk een voorgevoel steeds moet zijn en dat de idee in dezelfde omstandigheden, waarin haar oorsprong ligt, ook haar grenzen vindt.

More bereikte door zijn regeling van de gemeenschappelijke maaltijden slechts gedeeltelijk de vrijmaking der vrouw van het afzonderlijk huishouden, daar hij een gewichtige grondslag ervan moest laten bestaan: de productiewijze van boeren en handwerkslieden.

Deze productiewijze heeft tot voorwaarde dat elk afzonderlijk bedrijf met een afzonderlijk huishouden overeenkomt, een familie, zoals die waarvan de Romeinse familie het type was.[125] Het Romeinse woord familia betekende feitelijk niet het geheel van de door bloedbanden verbondenen, maar het geheel van de tot een bepaald bedrijf verbondenen. Het was natuurlijk dat in de eerste plaats de vrouw en de kinderen van de boer met hem tot het bearbeiden van de grond, het weiden van het vee, enz. verbonden waren; vervolgens zijn kleinkinderen enz., wanneer de uitbreiding van het bedrijf dit vereiste. Maar de slaven, die behalve deze nabestaanden ook in het bedrijf meewerkten, behoorden in Rome eveneens tot de familie; kinderen daarentegen die uit het bedrijf traden, bv. dochters die huwden, hielden op tot de familie te behoren. Het familiehoofd was de leider van het bedrijf en als zodanig waren de familieleden hem onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verschuldigd. Tegenover hem namen in de Romeinse familie de kinderen dezelfde plaats in als de slaven, en het is tekenend dat de zoon van de opperhoogheid des vaders (patriapotestas) alleen vrij worden kon, doordat deze hem als een slaaf, ten minste voor de schijn, verkocht en wel drie maal. Zelfs de familiemoeder was aan de huisvader onderworpen.

Op dergelijke wijze, indien ook niet in zo sterke mate, was ook het patriarchaal boerengezin en huishouden in de middeleeuwen gevormd. Ook dit was het geheel van hen die tot het uitoefenen van een bepaald, afzonderlijk boerenbedrijf verbonden waren, een economische eenheid.

Ook bij het middeleeuwse handwerk vormt elk bedrijf een huishouden, een gezin op zichzelf, waartoe de kinderen van de meester, die in andere bedrijven werkzaam zijn, niet behoren, waartoe daarentegen leerlingen en gezellen behoren, ook wanneer zij de meester niet verwant zijn, wat evenwel vaak het geval is. Menige kunstgreep is een familiegeheim en gemakkelijk leert van de vader de zoon die hem van kindsbeen afgekeken heeft. Soms is een bedrijf uitsluitend tot één gezin (in de zin van bloedverwantschap) beperkt en daarin erfelijk. Evenals bij de boer zijn ook bij de middeleeuwse handwerkman het beroepsbedrijf en het huishouden nauw met elkaar verbonden. Zij die gemeenschappelijk produceerden, verbruikten ook gemeenschappelijk. De huisvader was de leider van de productie, maar niet de uitsluitende inbezitnemer van het product van de gezinsarbeid.

Anders bij een kapitalistisch bedrijf. Dit is in zijn typische vorm steeds van het huishouden van de bedrijfseigenaar en de bedrijfsleider gescheiden; hiermee is enerzijds de mogelijkheid voor de loonarbeider geschapen om een eigen huishouden te vestigen, welke mogelijkheid de gildegezellen ontbrak; anderzijds is echter ook de mogelijkheid geschapen dat de arbeider verhongert, en tegelijkertijd de eigenaar van het bedrijf in overvloed zwelgt, terwijl in het gildehandwerk beiden aan dezelfde tafel aanzaten. Onder de inwerking van het kapitalisme op het handwerk verzwakte ook bij dit laatste allengs de eenheid van bedrijf en huishouden, om ten slotte geheel te verdwijnen. Bij de boer bestaat zij daarentegen thans in de regel nog.

In Mores tijd was het huishouden in landbouw en industrie nog nauw met het bedrijf verbonden. Indien More deze band ook verzwakte door zijn gemeenschappelijke maaltijden (ten minste voor de stedelijke handwerklieden, niet voor de landbewoners), zo kon hij die toch niet geheel en al verbreken. Wij vinden derhalve bij hem het patriarchaal gezin, men zou haast kunnen zeggen, in klassieke vorm, daar het als louter gedachtevoortbrengsel vrij is van alle storende bijmengsels die het wezen der werkelijke dingen omhullen en vaak zo moeilijk zichtbaar maken. De gezinnen der Utopiërs zijn productieve associaties, zoals de handwerkgezinnen van de middeleeuwen, grotendeels, maar niet noodzakelijk, door bloedbanden bijeengehouden. Hun grootte wordt door technische overwegingen bepaald. De boerengezinnen zijn groter dan de handwerkgezinnen; gene tellen minstens 40, deze slechts 10-16 volwassen leden. Overtollige leden uit het ene gezin vullen de leemten aan in het andere. De oudste is leider van het bedrijf, meester over alle gezinsleden.

Terwijl More het particulier huishouden, het patriarchaal gezin in zijn utopische gemeenschap overnam, nam hij natuurlijk ook de consequenties daarvan over, zij het ook dat hij zich moeite gaf, deze zoveel mogelijk te verzwakken voor zover zij ongunstig voor de vrouw waren.

Hij liet niet alleen de ondergeschiktheid van de vrouw aan de man tot zekere hoogte bestaan, maar ook de vormen der geslachtelijke betrekkingen die het patriarchaal gezin eigen waren, de eis van kuisheid van het meisje voor het huwelijk, het streng verbod van echtbreuk of van ontbinding van het huwelijk door de vrouw, enz. Zo diep zijn deze bepalingen ingeworteld, dat zij zelfs tegenwoordig nog vaak onveranderlijk geldig zijn. Hoewel vele van haar materiële grondslagen reeds gewijzigd zijn.

Veel minder kon More voor bijna vier eeuwen zich daaraan onttrekken. Het enige wat hij doen kon, was de strengheid der echtelijke verhoudingen temperen. Maar vaak heeft hij ze zelfs verscherpt, doordat hij in zijn pogen om de gelijkheid voor beide geslachten aan te brengen, de voor de vrouwen geldende beperkingen op de mannen uitbreidde, in plaats van de vrouwen de vrijheid van de mannen te geven. Zo verlangt hij van beide geslachten kuisheid vóór het huwelijk, verbiedt hij beiden de echtbreuk. Ten opzichte van de echtscheiding ging hij tot zachter, doch slechts weinig zachter bepalingen over. Intussen wilde hij toch dat de huwelijken op wederkerige neiging berustten, een noodzakelijke eis, indien de vrouw niet de slavin van de man en aan deze elk buitenechtelijk verkeer verboden zijn zou. Om dus later berouw en de wens naar een echtscheiding uit te sluiten, kwam hij op de zonderlinge inval, bruid en bruidegom elkaar vóór het huwelijk naakt te laten bezichtigen, uit welke inval ons een lichte zucht van onze Thomas schijnt toe te klinken, dat het hem niet vergund was geweest de bekoorlijkheden van zijn Alice voor de bruiloft te zien. Hij zou daaraan wellicht volop genoeg gehad hebben.

Zulke spitsvondigheden zijn de natuurlijke gevolgen van het streven om de mogelijkheid der verwezenlijking van een denkbeeld uit te denken, zolang de feitelijke toestanden slechts juist ver genoeg ontwikkeld zijn om de stoot tot dit denkbeeld te geven, zonder de voorwaarden te bieden die tot haar verwezenlijking nodig zijn.

In zijn beschouwingen omtrent gezin en huwelijk heeft Mores genie een nog zwaarder strijd te voeren gehad met de hem belemmerende feitelijke omstandigheden, dan in zijn beschouwingen omtrent de productiewijze. Nog veel meer dan in deze vinden wij dus in gene, naast de beginselen die het modern socialisme eigen zijn, beginselen die aan een voorbije productiewijze, een voorbije gezinsvorm beantwoorden. Modern is zijn beginsel van de gemeenschappelijke maaltijden, van het deelnemen der vrouwen aan het openbare leven, natuurlijk in zijn toenmalige vormen, het krijgswezen en de priesterschap en, zoals wij nog zien zullen, de beambtenkeuze en de studie.

Het in stand houden der ondergeschiktheid van de vrouw en van het patriarchaal particulier huishouden, zijn daarentegen in strijd met de tendensen van het modern socialisme en ook in strijd met de tendensen van Mores eigen socialisme.

Met Plato heeft hij ook op het hier besproken terrein weinig gemeen. Of More werkelijk ooit met de vrouwengemeenschap gedweept heeft, is moeilijk te beoordelen. Erasmus, die ons dit vertelt, bezat te weinig begrip voor Mores socialisme om als volkomen betrouwbare bron hiervoor te gelden. Zeker is dat More in de Utopia de strenge monogamie en de vrije huwelijkskeuze eiste en daarmee in lijnrechte strijd was met Plato, die met laconieke ongegeneerdheid en attische vrouwenverachting de vrouwengemeenschap aanprees en daarnaast geslachtelijke teeltkeus volgens overheidsregeling, beide instellingen die met het hedendaags gevoel geheel in strijd zijn.

Staat More in dit opzicht veel verder van Plato dan van ons, beiden staan elkaar veel nader en verschillen van het hedendaags socialisme in hun standpunt ten opzichte van het bevolkingsvraagstuk. Elk van hun houdt het voor noodzakelijk, dat de bevolking van zijn ideale gemeenschap op één hoogte blijft. De middelen waardoor het gelijk blijven van het bevolkingscijfer bereikt worden zal, zijn intussen bij beiden zeer verschillend. Het te vondeling leggen en de abortus, die Plato als voor de hand liggend aanbeveelt, kwamen More niet in de zin. Hij beveelt een socialistische koloniale- en landverhuizingpolitiek aan, die tot de politiek van zijn tijd in scherpe tegenstelling staat. Geen onderdrukking en uitbuiting der inboorlingen van de kolonie wilde hij, maar hun opneming als gelijkgerechtigde burgers en hun deelnemen aan de voordelen der hogere productiewijze die hun de kolonisten brachten.

Dat de bevolking op een bepaalde hoogte staan bleef, moest hij nochtans evenals Plato tot voorwaarde stellen, daar beiden hun gemeenschap op de grondslag van boerenbedrijf en handwerk opbouwden. Deze productievormen zijn conservatief, zij ontwikkelen het productievermogen van de arbeid slechts langzaam en onmerkbaar; zij verstenen vaak, zodra zij een zekere hoogte bereikt hebben. Als eenmaal de gehele vruchtbare grond van een land in beslag genomen is, is op de grondslag van het boerenlandbouwbedrijf een merkbaar toenemen van de bevolking zonder voor haar nadelige gevolgen niet meer mogelijk.

Anders staat het met het bevolkingsvraagstuk zodra het groot industrieel bedrijf in nijverheid en landbouw, ontstaat. Deze productievorm neemt de wetenschap in zijn dienst en wordt door haar onvermoeid onderzoeken en ontdekken onophoudelijk gerevolutioneerd, de productiviteit van de arbeid onafgebroken verhoogd en daardoor een zeker aanhoudend toenemen der bevolking mogelijk gemaakt. Soms wordt zulk een wasdom zelfs een voorwaarde tot verdere vooruitgang van deze productiewijze. De productiviteit van de arbeid kan te meer groeien, naarmate de arbeidsverdeling in de maatschappij zich ontwikkelt, naarmate elk afzonderlijk bedrijf zich slechts tot het vervaardigen van een bepaald voorwerp beperkt, naarmate het dit in grotere massa’s vervaardigt. Het gestadig toenemen van deze massaproductie en van de massa-afzet is een voorwaarde tot de vooruitgang der productiewijze onder de huidige technische verhoudingen. Zulk een toenemen is mogelijk door verhoging van de levensstandaard, dus vermeerdering van het verbruik van elk afzonderlijk, en door vergroting van het aantal verbruikers, dus óf door uitbreiding van het afzetgebied, óf door vermeerdering der bevolking.

Men kan een regeling van deze groei onder bepaalde omstandigheden geboden achten. Een beperking der bevolking op een bepaald niet te overschrijden getal, zoals More verlangde en verlangen moest, is evenwel in strijd met het wezen van de hedendaagse productiewijze, zowel als van het hedendaags socialisme.

_______________
[125] Zie Engels, Der Ursprung der Familie, des Privateigenthums und des Staats. Stuttgart, 1886, blz. 33.