Karl Kautsky
Terrorisme en communisme
Hoofdstuk 8


De communisten aan het werk

Onteigening en organisatie

De wereldoorlog zette de arbeidersklasse in moreel en intellectueel opzicht terug, niet alleen, doordat hij bijna alle lagen van de bevolking ruwer maakte, de minst ontwikkelde gedeelten van het proletariaat in de beweging op de voorgrond bracht, de noodtoestand er van op een vreselijke wijze deed toenemen en daardoor vertwijfeling in de plaats van rustig overleg bracht; hij bevorderde ook het postvatten van achterlijke gedachten in hun hoofden, doordat hij het militaire denken sterk ontwikkelde, het denken, dat toch reeds overeenstemt met het geestelijke leven van oppervlakkige mensen. Voor hen is het geweld de beslissende factor in de wereldgeschiedenis; het schijnt hun toe dat men kan bereiken wat men wil, als men maar over de nodige kracht beschikt en doorzet, zonder zich ergens om te bekommeren.

Marx en Engels hebben deze opvatting steeds bestreden. In Marx’ klassiek werk over “Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft” handelen drie hoofdstukken uitsluitend over de “Geweldtheorie” (3e uitgave, bl. 162-192). Deze theorie is door en door onmarxistisch. Engels zag er niet tegen op ze ook te bestrijden, als zij zich in revolutionair gewaad vertoonde. Hij was niet van de heden ten dage zo vaak verdedigde mening, dat men de fouten van een beweging niet moet aantonen, als het een revolutionaire, proletarische beweging is, omdat daardoor het revolutionaire elan verzwakt kan worden.

Zoals vanzelf spreekt, moet men over op zich zelf staande dingen en domheden in een revolutie niet al te streng oordelen. De moeilijkste historische situatie is die van een revolutie, waarin men voor geheel nieuwe situaties staat die buitengewoon moeilijk te overzien zijn. Het ware een goedkoop farizeïsme, als een toeschouwer achteraf, in een veilige stelling of uit de verte, de fouten streng zou laken, begaan door mannen die midden in de strijd stonden, al zijn lasten en gevaren hadden te dragen.

Wel is echter dringend noodzakelijk op fouten te wijzen, die niet uit verkeerde of onvoldoende informaties voortkomen, doch uit een onjuiste, principiële opvatting noodwendig moeten voortkomen. Zij kunnen slechts vermeden worden door overwinning van deze opvatting; zij bedreigen elke toekomstige revolutionaire beweging als men ze zonder kritiek laat passeren of ze verschoont en verheerlijkt in het vermeende belang van de revolutie.

Marx en Engels lieten zich door hun “onstuimig revolutionair temperament” volstrekt niet terughouden van dergelijke noodzakelijke kritiek.

Dat bewijst onder anderen de kritiek, die Engels in de herfst van 1873 in de Leipziger Volksstaat uitoefende over de opstand, die na de proclamatie van de republiek in Spanje op 5 juli van dat jaar uitbrak en behoudens enkele uitzonderingen op 26 juli in werkelijkheid reeds was neergeslagen. Het opstandige Cartagena hield het uit tot in januari 1874.

Dus nog voor de opstand geheel was geëindigd, publiceerde Engels reeds een zeer scherpe kritiek op “deze schandelijke opstand... een waarschuwend voorbeeld voor de tijdgenoten.”

Het geschiedde in de artikelenserie over De bakoenisten aan de arbeid (Volksstaat van 31 oktober, 2 en 5 november), opnieuw afgedrukt in 1894 in de brochure Internationales aus dem Volksstaat, door Friedrich Engels (Berlin, Verlag Vorwärts). Wij bevelen de studie van dit werkje aan bij allen, die zich met het bolsjewisme bezighouden. In vele opzichten is het hierop van toepassing, want de situatie van de Spaanse revolutie kwam in menig opzicht overeen met die van de huidige communisten.

Engels begint met er op te wijzen dat in Spanje de internationalisten in meerderheid behoorden tot de “Alliance” van Bakoenin en vervolgt dan:

“Toen in februari 1873 de republiek geproclameerd werd, kwamen de leden der Spaanse alliantie in een zeer moeilijke positie. Spanje is, wat zijn industrie betreft, zozeer achtergebleven dat daar van een ogenblikkelijke, volledige emancipatie der arbeidersklasse nog in het geheel geen sprake kan zijn. Voor het zover komt, moet Spanje nog verscheidene stadia van ontwikkeling doorlopen en een gehele reeks van hindernissen uit de weg ruimen. Deze ontwikkelingsgang in de kortst mogelijke tijd te doen geschieden, de hindernissen snel te overwinnen – daartoe bood de republiek de gelegenheid. Deze gelegenheid kon echter slechts gebruikt worden door een daadwerkelijk politiek ingrijpen der Spaanse arbeidersklasse.” (bl. 17 en 18.)

Dat had echter betekend, deel te nemen aan de verkiezingen voor de Cortes, de Nationale Vergadering, en aan hun werkzaamheid. De bakoenisten wilden evenwel de dadelijke, volledige bevrijding der arbeidersklasse. Als middel daartoe was bij de toenmalige toestand in Spanje de parlementaire democratie absoluut ongeschikt, hoe onontbeerlijk ze ook was als middel voor de ontwikkeling en scholing van het proletariaat. Het deelnemen aan “een verkiezing, welke ook, leek hun een halsmisdaad.”

Wat wilden zij echter stellen in de plaats van de stembusstrijd? De arbeidersraden als middel voor de “onmiddellijke volledige bevrijding der arbeidersklasse” waren nog niet uitgevonden. De bakoenisten proclameerden de algemene werkstaking, de oplossing van Spanje in talloze kleine “kantons”, daarmee de versplintering van de algemene beweging in een reeks van plaatselijke bewegingen en de verklaring dat de revolutie “permanent” zou wezen.

Het einde van het lied was niet alleen de ineenstorting van de beweging, de ruïne van de gehele Spaanse Internationale, doch ook de “verloochening van de door Bakoenin tot dusver gepredikte grondbeginselen”, (bl. 32), die zij onder de druk der verhoudingen het ene na het andere moesten opgeven.

Is het heden in Rusland anders?

Het is zeker, dat bij het uitbreken van de tegenwoordige revolutie onder de arbeiders van Rusland niet het anarchisme, doch het marxisme heerste. Als socialistische theorie heeft dit nergens zulk een algemene erkenning gevonden als juist daar.

Gedurende tientallen jaren hadden de Russische socialisten van de nood een deugd gemaakt en in het achterlijke agrarische karakter van hun land een voordeel gezien. Zij meenden dat het overblijfsel van hun dorps grondcommunisme het bijzonder gemakkelijk zou maken daar het moderne socialisme op te bouwen.

Het was de grote verdienste van de marxisten in Rusland, onder leiding van Axelrod en Plechanov, tegenover deze opvatting zich te doordringen van de waarheid en door een lange moeizame strijd deze te doen erkennen, dat bij het gebrek aan ontwikkeling van het Russische proletariaat en de achterlijkheid van de Russische samenleving, de onvermijdelijke Russische revolutie vooreerst slechts een burgerlijke inhoud kon hebben, al zou ook het proletariaat geroepen zijn er een rol van veel betekenis in te spelen.

Deze opvatting handhaafde zich glansrijk in de Russische beweging, zolang de revolutie het proletariaat niet tot de macht bracht, die het probleem der dadelijke bevrijding op de dagorde plaatste en zo lang het socialisme slechts gedragen werd door intellectuelen en een hoogstaande elite van arbeiders.

Het consequente marxisme kwam in een buitengewoon moeilijke positie toen de revolutie de werkelijke grote massa van het Russische volk in beweging bracht, die slechts haar eigen behoeften en verlangens kende en er zich absoluut niet om bekreunde, of wat zij wenste onder de bestaande verhoudingen door te voeren en maatschappelijk voordelig was of niet.

Bij de bolsjewieken hield in deze situatie het marxisme geen stand. De massapsyche beheerste hen, zij lieten zich daardoor leiden. Het lijdt geen twijfel dat zij daardoor de heersers in Rusland geworden zijn. Een andere vraag is het, wat daaruit aan het einde voortkomt en voortkomen moet.

Doordat zij de wil van de massa tot drijfwiel van de revolutie maakten, wierpen zij de marxistische denkwijze overboord, tot welker roemvolle opgang zij vroeger zelf in hoge mate hadden meegewerkt. Met hun wetenschappelijke geweten en de populariteit van de naam van Marx, geloofden zij het op een akkoordje te kunnen gooien, door zich meester te maken van een marxistisch woord, het woord van de “dictatuur van het proletariaat.” Met dit woord geloofden zij absolutie te verkrijgen voor alle zonden tegen de geest van het marxisme begaan.

De revolutie kwam als gevolg van de oorlog. De soldaten werden het moe langer te vechten. De bolsjewieken werden de meest besliste vertegenwoordigers van de afkeer tegen de voortzetting van de oorlog. Zij eisten de ontbinding van het leger met alle middelen, zonder er zich om te bekommeren of zij daarmee de Duitse militaire autocratie hulp verleenden of niet. Dat deze niet overwon en daardoor de Duitse revolutie uitbrak, was waarlijk hun schuld niet.

De volkomen ontbinding van het leger gaf de onderste klassen volledige vrijheid. De boeren verlangden nu dadelijk de grootte landgoederen in stukken te verdelen en ze in privaat bezit te nemen. Dat de grootte goederen de boeren toebedeeld werden, kon niet uitblijven, doch systematisch aangepakt had het in vormen kunnen geschieden die de technische voordelen van het grootbedrijf niet verminderden. Doch daarvoor was tijd nodig geweest en ook de boeren wilden niet wachten.

De bolsjewieken wonnen hen voor zich, doordat zij de anarchie ten platteland invoerden, elke gemeente de vrije hand lieten, zodat de versplintering der goederen in de primitiefste vormen geschiedde met technische achteruitgang en vernietiging van vele productiemiddelen. Daarvoor lieten de boeren het bolsjewisme de vrije hand in de steden, waar het de massa der arbeiders voor zich won, eveneens door slechts op hun wensen en niet op de werkelijke verhoudingen te letten.

Het proletariaat leed honger, voelde zich gedrukt en uitgebuit, verlangde vurig naar de onmiddellijke verlossing van het kapitalistische juk. Door aan dit verlangen te voldoen, bleef er geen tijd over voor studie of zelfs maar voor overwegingen. Met enkele zware slagen werd het gebouw van het Russische kapitalisme in elkaar gebeukt.

De omzetting van de kapitalistische productie in een socialistische omvat twee elementen: zij is een kwestie van eigendom en een van organisatie. Zij vordert de opheffing van het privaatbezit der productiemiddelen en de overgang hiervan in gemeenschappelijk eigendom, in de vorm van staats, gemeentelijk of coöperatief eigendom. Zij vordert echter ook de omzetting van de kapitalistische in een maatschappelijke organisatie van het bedrijf en zijn functies, in verband met het gehele economische leven.

Van deze beide veranderingen is die van eigendom de eenvoudigste. Niets gemakkelijker dan een kapitalist te onteigenen. Dat is enkel een kwestie van macht en is aan geen andere sociale voorwaarde gebonden. Lang voor er een industrieel kapitalisme was, reeds in de tijd toen er nog alleen handels- en woekerkapitaal was, vinden we zulke onteigeningen van kooplieden, bankiers en geldschieters door feodale heren en vorsten, soms door de volksmassa zelf. In de middeleeuwen werden niet alleen de joden meermalen onteigend doch ook werden herhaaldelijk, ondanks de vroomheid van die tijden, de schatten van kerken en geestelijke orden in beslag genomen. Zo onteigende Filips IV van Frankrijk in het begin van de 14e eeuw de buitengewoon rijke orde der Tempelieren. Voor er nog een modern socialisme was, zagen reeds naïeve geesten in edele rovers, die van de rijken namen om aan de armen te geven, weldoeners der mensheid. Dit soort “socialisme” door te voeren, was hoogst eenvoudig. Het beantwoordde aan de geringe ontwikkeling van het Russische proletariaat, dat Bakoenin in 1869 onmiddellijk voor de oorlog en de Commune, in een oproep aan de Russische jeugd deze wees op de loopbaan van de Russische roverhoofdman Stenka Rasin, die in 1667 een roverbende vormde, waarmee hij vier jaar lang in Zuid-Rusland rondzwierf, tot de regering zich van hem meester maakte en hem doodde.

Niet zo eenvoudig als het onteigenen is het organiseren. Een kapitalistisch bedrijf is een kunstig organisme, dat zijn hoofd vindt in de kapitalist of diens vertegenwoordiger. Wil men het kapitalisme opheffen, dan moet men een organisatie scheppen die in staat is, zonder het kapitalistische hoofd, even goed, ja nog beter te functioneren. Dat is niet zo eenvoudig als de handelingen van Filips IV of Stenka Rasin, dat vordert een reeks van voorwaarden van materiële en psychische aard: een hoge ontwikkeling van kapitalistische organisatie, niet alleen van de productie, doch ook van het debiet en de toevoer van grondstoffen; het vereist echter ook een proletariaat, dat zich zijn plichten bewust is, niet slechts tegenover zijn naaste kameraden, doch ook jegens de gehele maatschappij; dat de gewoonte van vrijwillige discipline en zelfbestuur door een langdurig organisatieleven verkregen heeft; dat ten slotte intelligent genoeg is het mogelijke van het onmogelijke, de wetenschappelijk gevormde, karaktervolle leider van de gewetenloze, onwetende demagoog te onderscheiden.

Waar deze voorwaarden niet vervuld zijn kan het kapitalisme niet duurzaam en met goed gevolg door het socialisme vervangen worden. En ook in de streken en de takken van industrie, waarin deze voorwaarden op voldoende wijze vervuld zijn, moet de socialistische organisatie door diepgaand onderzoek van de reële verhoudingen zorgvuldig voorbereid worden, want de vormen welke de nieuwe organisatie moet aannemen zijn niet voor alle takken van industrie, alle landen, alle tijden, van te voren aan te geven, zij zijn geen “utopieën die kant en klaar” liggen, of eeuwige “idealen”, doch kunnen onder verschillende omstandigheden zeer verschillend zijn en moeten op de doelmatigste wijze aan de bestaande voorwaarden aangepast worden, wil men er goede resultaten mee bereiken.

Beide elementen van socialisatie: de onteigening en de nieuwe organisatie, moeten echter in het nauwste verband met elkaar blijven, zal er niet in plaats van de bestaande productie een chaos ontstaan, die ten slotte leidt tot stilstand. Filips IV en Stenka Rasin konden zich beperken tot de onteigening alleen, want zij hadden niet de bedoeling een nieuwe productiewijze te scheppen. De overgang tot het socialisme is op deze eenvoudige wijze niet tot stand te brengen.

Doch de massa was ongeduldig, zij wilde niet wachten. Om haar te bevredigen deelden de bolsjewieken, toen zij aan het roer kwamen, het proces der socialisatie in tweeën en scheidden beide elementen, hoewel het ene niets kan scheppen, dat levensvatbaarheid heeft, zonder het andere. Zij handelden voorshands naar de beproefde methode van Stenka Rasin en probeerden daarna de organisatie te stichten, zo goed en kwaad als het ging. Wat nauw bij elkaar hoorde en slechts in vereniging kon werken, werd uit elkaar gerukt. Lenin zelf bekende in april 1918 in zijn werk: Die nächsten Aufgaben der Sowjetmacht:

“Tot heden kwamen in de eerste plaats de maatregelen voor de onmiddellijke onteigening der onteigenaars. Thans staat op het eerste plan de organisatie van de administratie en de controle in de bedrijven, waarin reeds de kapitalisten onteigend zijn en in alle andere bedrijven.” (bl. 14.) “Onze arbeid bij de onder leiding van het proletariaat tot stand te brengen organisatie van de algemene administratie en controle over de productie en de verdeling van voortbrengselen, is bij onze arbeid voor de onmiddellijke onteigening der uitbuiters achtergebleven... Met de socialistische omzetting op deze gebieden zijn wij zeer sterk achtergebleven (en het zijn zeer belangrijke gebieden) en we zijn achtergebleven doordat de administratie en controle zo onvoldoende georganiseerd zijn.” (bl. 23.)

Men onteigende bedrijven en takken van industrie, zonder te onderzoeken of een organisatie in socialistische zin reeds mogelijk was. Ook op gebieden waar zulk een organisatie mogelijk geweest zou zijn, vergenoegde men zich vooreerst met de onteigening, daar alleen deze zonder voorbereiding door te voeren was en de arbeiders niet wilden wachten.

Weldra bleken de gevolgen. Het economische leven van Rusland is in zoverre achterlijk, dat zijn industrie in vergelijking met de landbouw slechts een gering deel van de bevolking werk verschaft. Maar bij deze industrie zijn de modernste vormen van de reusachtige bedrijven overwegend. Zij waren ver boven het stadium van de Parijse industrie uitgegroeid. Voor deze kwam, voor zover al van socialisatie gesproken kon worden, slechts de vorm van productieve coöperatie in aanmerking. De Russische fabrieken waren veelal reusachtige bedrijven; als het meest voor de hand liggende schenen zij, na uitschakeling van het kapitaal, in aanmerking te komen voor nationalisatie.

In de productieve coöperaties hangt het inkomen van de arbeider af van zijn arbeid en die van zijn kameraden. De grootte van dit inkomen wordt bepaald door de hoeveelheid producten, die zij ter markt brengen. Zij zelf moeten voor de verkoop zowel als voor de aankoop van grondstoffen zorgen. In de genationaliseerde fabriek bleven de arbeiders loon trekken, alleen kregen zij het niet meer van kapitalisten, doch van de staat. De grootte van hun inkomen hing verder minder af van de hoeveelheid van het geleverde werk dan van de mate van hun invloed op de staatsmacht. Deze had ook te zorgen voor de verkoop en het aanschaffen der grondstoffen.

Om onder deze omstandigheden de productie met gunstige resultaten in stand te houden, waren er goed gedisciplineerde en zeer intelligente arbeiders nodig geweest, die begrepen in welk een hoge mate het maatschappelijk welzijn en daarbij dat van hen zelf afhing van de productiviteit van hun arbeid. Ook met zulke arbeiders kon men slechts dan een voldoende productie verwachten als de nodige organisatorische maatregelen getroffen werden, die buiten de arbeiders ook het staatsgezag en de consumenten de nodige invloed op het afzonderlijke bedrijf en de ganse tak van industrie gaven en als prikkels tot arbeiden geschapen werden die de kapitalistische prikkels afdoende vervingen.

Thans ontbrak niet slechts deze organisatie, maar de arbeiders ontbraken de nodige intelligentie en discipline, te meer doordat de oorlog en zijn gevolgen het tot dusverre meest onwetende en onontwikkelde deel van het proletariaat tot woeste opwinding hadden gebracht.

Wel heeft de Russische arbeider uit zijn dorpse gemeente een hoog gevoel van solidariteit meegebracht, doch dit is even beperkt als de dorpsgemeente zelf. Het bepaalt zich enkel tot de kleine kring van zijn persoonlijke kameraden. Het grote, maatschappelijke geheel is hem onverschillig. De onverkwikkelijke feiten die zich onder deze omstandigheden voordeden, moesten de bolsjewieken zelf betreuren. Trotski zegt in zijn werkje: Arbeit, Disziplin und Ordnung werden die sozialistische Sowjet-Republik retten (bl. 17):

“De revolutie, die in de meest verdrukte de menselijke persoonlijkheid wekte, heeft natuurlijk de eerste tijd aan dit ontwaken een naar het uiterlijk, als men wil, anarchistisch karakter gegeven. Dit ontwaken der elementairste instincten van de persoonlijkheid heeft niet zelden een grof-egoïstisch of, om een filosofische uitdrukking te gebruiken, een egocentrisch karakter...

Hij tracht alles wat hij kan, voor zich zelf te nemen; hij denkt slechts aan zich zelf en is niet geneigd met het algemeen klassenstandpunt rekening te houden. Vandaar de overvloed van desorganisatorische stemmingen en individualistische, anarchistische en roofzuchtige tendensen, die wij in het bijzonder in de brede kringen van de gedeclasseerde elementen uit het land, in die van het vroegere leger en dan onder zekere elementen van de arbeidersklasse waarnemen.”

Dat waren geheel andere elementen dan die van de Parijse Commune, die hun loon verminderden om het socialisme te bevorderen.

Hoe het onder deze omstandigheden met de productie in de onteigende bedrijven ging, is duidelijk. Men schroefde de lonen zo hoog op als mogelijk was en leverde daarvoor een minimum van arbeid. Om dat gemakkelijk te maken, werd het stukwerk afgeschaft. Toen kwam men tot resultaten als in de Putilovfabrieken te Sint-Petersburg, die in een tijdvak waarin ze 96 miljoen roebel ondersteuning van de staat trokken, een productie met een totale waarde van 15 miljoen leverden.

Slechts het onbeperkte gebruik van de banknotenpers maakte het mogelijk het onvermijdelijke bankroet van dit bedrijf een tijdje te verschuiven.

Werd in de fabrieken al weinig gewerkt, aan de onaangename, vuile, moeilijke arbeid onttrokken de arbeiders zich geheel.

Hoe men het aan moet leggen om zulk werk, voor zover het niet te missen is, in een socialistische samenleving verricht te krijgen is een probleem dat vanouds de socialisten beziggehouden heeft. Fourier geloofde het op te lossen door het opruimen van het vuil over te laten aan de “smeerpoesen”, jongens die met voorliefde in het vuil wroeten.

Deze humoristische oplossing was natuurlijk niet voldoende. De enige die met de socialistische grondstellingen te verenigen is, en die goede resultaten belooft, is wel dat van de techniek verlangd wordt de moeitevolle, afstotende of ongezonde arbeid zijn schadelijk of onaangenaam karakter te ontnemen. Zolang dat niet gelukt is, zit er niets anders op dan aan deze arbeid buitengewoon hoge lonen of buitengewoon korte arbeidstijden te verbinden.

Een nieuwe oplossing vonden de bolsjewieken. Zij kwam wel niet overeen met de socialistische grondstellingen, doch wel met de “massapsyche” van de opgewonden arbeidersmassa. Zij voerden eenvoudig de arbeidsplicht in. Doch niet de arbeidsplicht voor hen die tot dusver loonarbeiders waren. Waarom zou men dezen ook de plicht om te werken opleggen, daar onder de invloed van de nieuwe verhoudingen de ene fabriek na de andere wegens gebrek aan grondstoffen of brandstof, of wegens transportmoeilijkheden het bedrijf moest staken, zodat het aantal der arbeiders, die geen arbeid vonden, steeds toenam.

Neen, de arbeidsplicht werd slechts opgelegd aan degenen die men onder het voorwendsel, dat zij niet arbeidden, rechteloos gemaakt had – de “bourgeois”.

In plaats van de algemene “formele” democratie stelde de radenrepubliek de proletarische democratie. Slechts de arbeiders zouden politieke rechten hebben, slechts zij zouden voldoende gevoed en door de staat beschermd worden. De hommels zouden zonder rechten zijn.

Ogenschijnlijk een zuiver socialistische gedachte, die slechts een klein gebrek had. Bijna twee jaar bestaat reeds de republiek der arbeidersraden, die slechts aan de arbeiders het kiesrecht geeft en tot heden is niet het prijsraadsel opgelost: Wie is een arbeider? Van verschillende communisten kregen wij daarop een zeer verschillend antwoord.

Van origine waren de arbeidersraden niets anders dan vertegenwoordigingen der loonarbeiders van de grote fabrieken. Als zodanig vormden zij bepaalde, goed begrensde organisaties, die voor de revolutie van groot gewicht werden. De “radengedachte” richtte zich er nu op, de door het algemene kiesrecht verkregen nationale vergadering door de centrale raad der arbeidersraden te vervangen. Doch de basis van deze centrale raad ware te smal geweest als men zich tot de arbeidersraden der grootte fabrieken beperkte. Zodra men echter buiten de kring ging en tegelijk de “bourgeois” van het kiesrecht wilde uitsluiten, had men geen houvast meer.

De grenzen tussen bourgeois en arbeiders zijn nergens nauwkeurig te trekken, zij hebben steeds iets willekeurigs, wat de radengedachte zeer geschikt maakt voor een dictatoriale heerschappij van willekeur, doch zeer ongeschikt voor de opbouw van een heldere en systematisch in elkaar gezette staatsregeling.

Met name bij de intellectuelen hangt het dikwijls geheel van de willekeur der Sovjetoverheid af, of zij tot de bourgeoisie gerekend worden of niet. Dat geldt voor hun kiesrecht, dat geldt ook voor hun verplichting tot dwangarbeid.

In de Sovjetrepubliek werden de “bourgeois” niet alleen hun productie- en consumptiemiddelen zonder enige schadeloosstelling afgenomen, niet alleen hun politieke rechten, men onderwierp hen tegelijk – en hen alleen – aan de arbeidsplicht! Zij zijn de enigen in Rusland die verplicht zijn te arbeiden, en toch zijn zij degenen wie men de rechten ontnomen heeft, omdat zij niet arbeiden! De arbeiders en bourgeois worden in Sovjet-Rusland niet in verschillende categorieën ingedeeld naar de functies die zij op het ogenblik vervullen, doch naar die welke zij voor de revolutie vervulden. De bourgeois schijnen in de Sovjetrepubliek een bijzonder soort mensen te wezen, wier kentekenen onuitwisbaar zijn. Zoals een neger een neger blijft, een mongool een mongool, waar hij zich ook vertoont en hoe hij zich kleedt, zo blijft een bourgeois een bourgeois, ook als hij een bedelaar wordt of van zijn arbeid leeft. En hoe leeft!

De bourgeois hebben de plicht te arbeiden, doch zij hebben niet het recht de arbeid te zoeken die zij kunnen en die het best met hun aanleg overeenstemt. Doch zij worden gedwongen de vuilste en meest afstotende arbeid te verrichten. En daarvoor krijgen zij geen verhoogde, maar de kleinste rantsoenen voedsel, die hun niet eens veroorloven hun honger te stillen. Hun levensmiddelenrantsoenen bedragen slechts een vierde deel van die der soldaten en der door de Sovjetrepubliek in de fabrieken onderhouden arbeiders. Waar deze 1 pond brood en 16 pond aardappelen krijgen, ontvangen zij slechts 1/4 pond brood en 4 pond aardappelen.

Uit deze bepalingen spreekt geen zweem meer van een streven, om het proletariaat op een hoger plan te brengen, een nieuwe “hogere vorm van het leven te verkrijgen”, doch slechts de dorst naar wraak van het proletariaat, dat zijn heil daarin ziet eindelijk eens op de tot dusver door het lot begunstigden, de beter gekleden, beter wonenden, beter onderwezenen naar welgevallen te kunnen trappen.

Bij de ontketening van deze “wil” als drijfkracht van de revolutie, gaan de uitingen bij sommigen natuurlijk vaak veel verder dan de bolsjewieken zelf willen. Zo heeft de idee dat de bourgeois rechteloze lastdieren geworden zijn van degenen die vroeger als arbeiders onder hen stonden, het volgende decreet van de arbeidersraad van Murzilowka, doen ontstaan:

“De sovjet geeft hierbij kameraad Gregor Sareiev volmacht, volgens zijn keuze en zijn regeling voor het gebruik van de in Murzilowka, district van Briansk, in garnizoen liggende artilleriedivisie 60 vrouwen en meisjes uit de klasse van de bourgeois en speculanten te rekwireren en in de kazerne te brengen.” 16 september 1918. (Gepubliceerd door Dr. Nath. Wintsch-Malejev, What are the Bolschewists doing, Lausanne 1919, bl. 10)

Men zou onrechtvaardig zijn als men de verantwoordelijkheid voor dit decreet de bolsjewieken in de schoenen wou schuiven. Het stuitte hun zeker evenzeer tegen de borst als de Septembermoorden de mannen van de Conventie.

Maar de gedachte is ontzettend dat in een gehele plaatselijke sovjetorganisatie, zij het dan slechts in een enkele, de haat en de verachting jegens de bourgeois zulk een hoge graad konden bereiken, dat men hem niet alleen alle politieke, doch ook de eenvoudigste mensenrechten en elke mensenwaarde ontzegde.

Het rijp worden van het proletariaat

Het spreekt dat de bolsjewieken zich niet zonder meer konden neerleggen bij een “massapsyche”, die tot zulke uitingen kwam. Nadat zij de bourgeois hadden onteigend en vogelvrij verklaard en het proletariaat tot een “heilig wezen” bevorderd, zochten zij achteraf dit heilige wezen tot de rijpheid te brengen die vóór alle socialisatie en onteigening verkregen had moeten worden.

“Wij wisten het vroeger reeds”, zegt Trotski (Arbeit, Disziplin, enz. bl. 16), “dat ons de nodige organisatie, de nodige discipline en de nodige historische ontwikkeling ontbreken; wij wisten dit alles en het verhinderde ons in geen enkel opzicht met open ogen naar de verovering van de macht te schrijden. Wij waren overtuigd dat wij alles zullen leren en alles regelen.”

Zou Trotski het wagen een locomotief te beklimmen en ze in gang te brengen, in de overtuiging dat hij onder de rit wel “alles zal leren en regelen?” Ongetwijfeld was hij bekwaam genoeg daarvoor, doch zou hij de tijd er toe hebben? Zou de locomotief niet spoedig ontspoord of uit elkaar gesprongen zijn? Men moet zich vooraf de bekwaamheid om een locomotief te besturen, eigen hebben gemaakt voor men ze in gang brengt. Zo moet het proletariaat, als het de leiding der productie wil overnemen, vooraf de eigenschappen verworven hebben die het daartoe in staat stellen. Er mag geen vacuüm, geen leegte, geen stilstand ontstaan en het allerminst bij een toestand als nu na de oorlog, die ons van alle voorraden beroofd heeft, zodat wij van de hand in de tand moeten leven en door het stokken der productie rechtstreeks aan de hongerdood worden prijsgegeven.

Lenin zelf acht het reeds noodzakelijk het proces van onteigening te remmen:

“Als wij thans de verdere onteigening van het kapitaal in het vroegere tempo wilden voortzetten, zouden we zeker een nederlaag lijden, want het is duidelijk voor elk denkend mens dat onze arbeid voor de organisatie van de proletarische administratie is achtergebleven bij de onmiddellijke onteigening der onteigenaars.” (Die nächsten Aufgaben der Sowjetmacht, bl. 14.)

Toch verliest Lenin de moed niet, hij voorspelt dat de Sovjets ondanks alles de “campagne tegen het kapitaal zullen winnen”, want het proces van het rijp worden van het Russische proletariaat vordert met reuzenschreden. Hij zegt:

“Voor de verhoging van de arbeidsproductiviteit schijnt een van de voorwaarden, dat de massa van de bevolking toeneemt in beschaving en ontwikkeling. Deze verheffing gaat thans met een buitengewone snelheid voort, wat te danken is aan de opstijging naar het licht en aan het initiatief dat zich door de werkzaamheden der Sovjetorganisatie in de diepste lagen van het volk ontwikkelt.” (bl. 33.)

De toeneming in ontwikkeling van de massa van de bevolking kan van tweeërlei aard zijn. Zij kan methodisch, systematisch geschieden door de school. Op dit gebied is in Rusland nog ontzaglijk veel te doen. Doch een voldoend volksonderwijs vereist ruime middelen, een bloeiende productie, die beduidende overschotten oplevert. De Russische productie geeft zulke povere resultaten dat het onderwijs ten zeerste daaronder moet lijden. De bolsjewieken spannen zich zeker in om voor kunsten en wetenschappen en de verbreiding ervan onder de massa zoveel te doen als mogelijk is. Doch dit mogelijke is door de economische kluisters ten zeerste beperkt. Van deze kant is alzo geen snellere vooruitgang in ontwikkeling te verwachten, die een spoedige en sterke verhoging der productie mogelijk zou maken. Integendeel, deze verhoging is een voorwaarde voor de vooruitgang.

De volwassen mensen leren echter meestal niet meer in de scholen, die staat of gemeente oprichten, doch veel meer in de school des levens. De beste kansen op ontwikkeling worden hun gegeven onder de democratie, die volledige vrijheid van discussie en van mededeling der feiten verschaft; die echter ook elke partij en richting dwingt te vechten om de ziel des volks en die elk lid van de volksgemeenschap in de gelegenheid stelt de argumenten van alle kanten te onderzoeken en daardoor tot een zelfstandig oordeel te komen. Eindelijk verleent de democratie aan de klassenstrijd zijn hoogste vorm. Want elke partij wendt zich tot de gehele bevolking; ieder strijdt wel voor bepaalde klassebelangen, doch is gedwongen die zijden van deze belangen naar voren te brengen welke met de algemene belangen van de gehele gemeenschap samenhangen. Zo overwint de moderne politieke democratie de bekrompen dorpspolitiek zowel als de kliekgeest der politiek, die van beroepsbelangen uitgaat. Zo krijgt door deelneming aan de politiek de massa een veel ruimere horizon.

Al deze kansen op ontwikkeling worden direct vernietigd, als men, zoals de Sovjetrepubliek doet, de democratie opzij zet om er de almacht der arbeidersraden voor in de plaats te stellen, die elke bourgeois zijn rechten ontneemt en de vrijheid van drukpers opheft. Het bijzonder belang der loonarbeiders wordt daardoor gescheiden van de algemene maatschappelijke belangen en de arbeider tegelijk het zelfstandige onderzoek der argumenten in de strijd der klassen en partijen onthouden. Want dit onderzoek wordt voor hem gedaan door een zorgzame overheid, die er angstvol naar streeft elke gedachte, elke mededeling verre van hem te houden die geschikt zou zijn, twijfel aan de goddelijkheid van het Sovjetsysteem in zijn boezem te doen ontkiemen.

Dat geschiedt natuurlijk slechts in het belang van de waarheid. Het arme, onwetende volk moet er voor behoed worden door de burgerlijke pers met haar geweldig machtsapparaat belogen en vergiftigd te worden. Waar is echter in het tegenwoordige Rusland dit machtsapparaat te vinden, dat aan de burgerlijke bladen een voorsprong geeft op de bolsjewistische? Bovendien richt zich de kneveling der pers niet alleen tegen de burgerlijke, doch tegen de gehele pers, die niet zweert bij het bestaande regeringssysteem.

De rechtvaardiging van dit systeem loopt eenvoudig uit op de naïeve opvatting dat er een absolute waarheid is en alleen de communisten in het bezit daarvan zijn. Ook loopt zij uit op de andere opvatting, dat alle schrijvers van huis uit leugenaars zijn; slechts de communisten zijn fanatieke vrienden van de waarheid. In werkelijkheid zijn leugenaars en fanatieke strijders voor wat zij waar achten, in alle kampen te vinden. De leugen gedijt echter het best waar ze geen controle te vrezen heeft, dus waar slechts de pers van een enkele richting aan het woord komt. Daarmee verkrijgt ze een vrijbrief om te liegen, wat alle tot leugenachtigheid neigende lieden aanmoedigt en waarvan meer gebruik gemaakt wordt, naarmate de positie van de regeerders wanhopiger wordt en zij de waarheid dus meer te vrezen hebben.

De waarheid der mededelingen wordt dus door de opheffing van de vrijheid van drukpers in geen enkel opzicht bevorderd, doch juist in de hoogste mate benadeeld.

Wat echter de waarheid der opvattingen betreft, moet men met Pilatus zeggen: wat is waarheid? Een absolute waarheid bestaat er niet; er is alleen een geestelijk proces om de waarheid te vinden en dat wordt in ieder geval geschaad en daarmee ook het vermogen der mensen om de waarheid te zoeken, als een partij haar macht gebruikt, ten einde haar eigen opvatting als alleenzaligmakende waarheid te monopoliseren en elke andere mening te onderdrukken.

Ongetwijfeld handelen de idealisten onder de leidende bolsjewieken daarbij in de volle overtuiging, dat zij alleen de waarheid in bezit hebben en dat slechts snoodaards anders kunnen denken dan zij. Doch dezelfde overtuiging moeten we aannemen bij de mannen van de heilige inquisitie in Spanje. De “toeneming in beschaving en ontwikkeling” heeft nu juist niet gewonnen onder dit regime! Een onderscheid bestaat er echter tussen de inquisiteurs en de leiders der Sovjetrepubliek. Genen verlangden in het geheel niet de massa in materieel en geestelijk opzicht op te heffen tijdens het aardse leven; zij wilden alleen hun zielen redden voor het leven hiernamaals. De Sovjetlieden geloven door de methode der inquisitie de massa in elk opzicht op te heffen. Zij merken in het geheel niet hoezeer zij haar degraderen.

Naast een hoge volksontwikkeling is een hoge moraal van de massa een voorwaarde voor het socialisme, een moraal die zich niet alleen uit in sterke sociale instincten: gevoel van solidariteit, offervaardigheid, toewijding, doch ook in de uitbreiding van deze gevoelens buiten de enge kring der kameraden tot de gehele mensheid. Zulk een moraal hebben we reeds in sterke mate aangetroffen bij de proletariërs van de Parijse Commune. Zij ontbreekt bij de massa, die heden in het bolsjewistische proletariaat de toon aangeeft.

Thans zal ze met alle macht geschapen worden. Trotski roept uit:

“Deze communistische moraal, kameraden, zijn wij verplicht onmiddellijk te prediken, te bevorderen, te ontwikkelen en te bevestigen. Dit is de voornaamste taak van onze partij op elk gebied van haar werkzaamheid.” (Arbeit, Disziplin, enz. bl. 21.)

Gelooft Trotski nu heus dat men een nieuwe moraal plotseling kan scheppen? Slechts langzaam ontwikkelt zij zich. Maar het weer in gang brengen der productie kan niet wachten. Als de communistische moraal zich niet voor het begin van de socialisatie gevormd heeft: als men daarmee pas na de onteigening wil beginnen, dan is het te laat.

En hoe wil men haar ontwikkelen? Men wil haar prediken. Alsof er in de wereld ooit iets van het prediken van een moraal terechtgekomen is. Als marxisten hun hoop op het prediken van een moraal vestigen, bewijzen ze daarmee alleen dat ze in een slop geraakt zijn.

Maar het is waar, de nieuwe moraal zal niet alleen gepredikt, doch ook bevorderd worden. Doch hoe? De moraal is het product van ons leven en streven, daaruit trekt ze haar voedingssappen; hoe wij leven, bepaalt onze moraal.

De hoge moraal, die bij het strijdende proletariaat ontwikkeld wordt, hangt van twee factoren af. Als de armsten en zwaksten in de maatschappij kunnen de proletariërs zich slechts handhaven door zich innig aaneen te sluiten. Toewijding en offervaardigheid der enkelingen worden in zijn rijen hoog geacht, in tegenstelling tot de klasse van kapitalisten, waarin het aanzien van de enkeling afhangt van de mate van zijn rijkdom, zonder dat er op gelet wordt hoe deze verkregen is.

Doch de krachtige gevoelens van solidariteit alleen vormen nog niet de socialistische moraal, waarop de nieuwe samenleving is op te bouwen. Zulke gevoelens van solidariteit kunnen rechtstreeks antisociaal werken, als zij tot een enge kring beperkt blijven, die zijn voordeel tracht te behalen ten koste van de overige leden der maatschappij, bv. de geboorteadel, een bureaucratie, een officierskorps.

Wat de solidariteit van het moderne proletariaat pas tot op de hoogte van de socialistische moraal verheft, is haar uitbreiding tot de gehele mensheid, ontspringend uit het bewustzijn dat het proletariaat zich niet zelf kan bevrijden, zonder het gehele mensdom te bevrijden.

Engels verwachtte reeds in zijn jonge jaren van de erkenning van dit feit de grootste opheffing van de proletarische moraal. Hij betoogde in zijn Lage der arbeitenden Klassen in England (2e uitgave, bl. 299):

“In dezelfde mate waarin het proletariaat socialistische en communistische elementen in zich opneemt, precies in dezelfde verhouding zal de revolutie afnemen in bloedvergieten, wraak en woede. Het communisme staat volgens zijn principe boven de tegenstelling tussen bourgeoisie en proletariaat; het erkent ze slechts in haar historische betekenis voor de tegenwoordige tijd; voor de toekomst heeft ze geen reden van bestaan. Het wil die tegenstelling juist opheffen. Bijgevolg erkent het, zolang de tegenstelling bestaat, de verbittering van het proletariaat tegen zijn onderdrukkers ongetwijfeld als iets noodzakelijks, als de meest betekenende stimulans der arbeidersbeweging in haar begin, doch het gaat over deze verbittering heen, daar het een zaak der gehele mensheid, niet alleen der arbeiders is. Trouwens, het valt geen communist in, individueel wraak te willen nemen, of te geloven dat de afzonderlijke bourgeois bij de bestaande verhoudingen anders zou kunnen handelen dan hij handelt... Hoe meer dus de Engelse arbeiders socialistische ideeën in zich opnemen, des te meer wordt hun verbittering overbodig – die het trouwens tot niets brengen kan, indien ze zo tot geweld geneigd blijft als ze nu is – des te meer zullen hun handelingen tegen de bourgeoisie aan woestheid en ruwheid verliezen. Ware het mogelijk, het gehele proletariaat communistisch te maken, voor de strijd uitbreekt, zo zou hij zeer vreedzaam aflopen. Dat is echter niet meer mogelijk, het is reeds te laat daarvoor.[2] Ik geloof intussen dat tot het uitbreken van de geheel openlijke, directe strijd der armen tegen de rijken, die thans in Engeland onvermijdelijk geworden is, tenminste zoveel helderheid over het sociale vraagstuk onder het proletariaat verspreid zal zijn, dat de communisten, geholpen door de gebeurtenissen, in staat zullen zijn het element van ruwheid op den duur te overwinnen en een negende Thermidor te verhinderen.”

De negende Thermidor was de dag, dat Robespierre ten val gebracht werd en het Parijse Schrikbewind ineenstortte. Een dergelijke ineenstorting wilde Engels verhinderen; daarvoor moesten de communisten werken door aan de proletarische klassenstrijd zijn woestheid en ruwheid tegen de bourgeoisie te ontnemen en het algemeen-menselijk belang op de voorgrond te schuiven.

Men ziet dat Engels onder communisme iets heel anders verstond dan de bolsjewieken. Wat Engels wilde, daarnaar streefden de Russische socialisten, tegenover wie de bolsjewieken stonden. Het bolsjewisme zegevierde over zijn socialistische tegenstanders, doordat het de woestheid en ruwheid der arbeidersbeweging “in haar begin”, tot drijfkracht van zijn revolutie maakte. Doordat het de beweging van het socialisme degradeerde, door uit de zaak der gehele mensheid een zaak “van de arbeiders alleen” te maken; doordat het de almacht van de loonarbeiders (en de armste boeren van het platteland) verkondigde en zijn heerschappij begon met alle mensen, die het niet eens met hem waren, van alle rechten te beroven en in de diepste ellende te storten; doordat het de opheffing der klassen inleidde met het scheppen van een nieuwe klasse van heloten uit de bourgeois. Terwijl het zo de socialistische strijd voor bevrijding en verheffing der ganse mensheid tot een hogere trap, veranderde in een uitbarsting van verbittering en wraak tegenover afzonderlijke individuen, die aan de ergste mishandelingen en folteringen werden prijsgegeven, heeft het het proletariaat niet opgevoerd tot een hogere trap der moraal, maar het gedemoraliseerd. Het heeft de demoralisatie nog vermeerderd, doordat het de onteigening der onteigenaars uitvoerde, zonder er aan te verbinden het scheppen van de nieuwe maatschappijorganisatie, waarmee zij alleen een socialistisch element vormt. Losgemaakt daarvan, strekte zij zich spoedig uit van de productiemiddelen tot de consumptiemiddelen. Vandaar tot het bandietendom, dat in Stenka Rasin geïdealiseerd was, is slechts een stap.

“Het negatieve program van het bolsjewisme had de massa zonder enige moeite begrepen: men behoeft niet te strijden, geen plichten meer te erkennen; men heeft slechts te nemen, te halen, zich toe te eigenen, wat men machtig kan worden, of, zoals Lenin het wonderschoon geformuleerd heeft: men “rove het geroofde.” (D. Gawronsky Die Bilanz des russischen Bolschewismus, Berlin 1919, bl. 39.)

Met deze opvatting stemt overeen, dat de roverhoofdman Stenka Rasin reeds zijn standbeeld in de Sovjetrepubliek gekregen heeft.

Op deze wijze “bevorderde” en predikte het bolsjewisme de nieuwe communistische moraal, zonder welke geen socialistische opbouw mogelijk is. Het betekende niets anders dan de toenemende demoralisatie van verdere delen van het Russische proletariaat.

Dat was een resultaat, waarover de idealisten onder de bolsjewieken zelf ontsteld waren, doch zij zagen slechts het verschijnsel, waren niet in staat de oorzaken te vinden, want dat had betekend: het gehele regeringssysteem ondersteboven gooien.

Wanhopig zagen ze naar een middel om, dat de massa de communistische moraal zou doen aanvaarden. Niets anders konden ze vinden, de marxisten, de koene revolutionairen en nieuweren, dan het armzalige hulpmiddel, waarmee de oude maatschappij zich ontdeed van de producten van haar eigen zonden: gerecht, tuchthuis, terechtstelling. Dus de terreur.

Lenin schrijft in het reeds meermalen geciteerde werk over de eerste taak van de Sovjetrepubliek op bl. 47:

“Het gerecht is het werktuig voor de opvoeding tot discipline. Niet voldoende is het uit de eenvoudige en zichtbare feiten voortvloeiende inzicht aanwezig, dat, als de honger en de werkloosheid het grootste ongeluk voor Rusland zijn, men dit onheil slechts kan overwinnen door een alzijdige, allesomvattende en algemene organisatie en discipline... dat daarom iedereen, die in welk bedrijf, in welke zaak ook, de arbeidsdiscipline overtreedt, schuldig is aan de rampen, door honger en werkloosheid veroorzaakt; dat men de schuldigen moet weten te vinden, voor het gerecht brengen en zonder mededogen straffen.”

Met onbarmhartige straffen zal het Russische proletariaat de ontbrekende moraal ingestampt worden, om het rijp te maken voor het socialisme. Nog nooit werd echter door “meedogenloze straffen” de moraal verhoogd, wel kan het laatste restje er door vernietigd worden. Meedogenloze straffen zijn een onvermijdelijk kwaad van de oude orde, die zich niet anders weet te helpen, daar haar de weg, om in het proletariaat een betere moraal te wekken door verbetering der levensvoorwaarden, is afgesloten. Een socialistisch regime dat geen andere uitweg ziet dan een meedogenloos gerecht om het proletariaat tot een hogere moraal te brengen, erkent daarmee zijn eigen bankroet.

De dictatuur

In de grond schijnt Lenin zelf van zijn gerecht alleen, nog geen bijzondere verheffing van de moraal te verwachten, want dadelijk nadat hij het geëist heeft, stelt hij een verdere eis, die van het “geven van dictatoriale of onbeperkte volmachten aan de individuele leiders van de bedrijven” (bl. 49):

“Elke machinale grootindustrie – de materiële productiebron en het fundament van het socialisme – eist de onvoorwaardelijke en strengste eenheid van wil... Maar hoe kan die strengste eenheid van wil verzekerd worden? Door onderwerping van de wil van duizenden aan de wil van de enkeling.

Deze onderwerping kan bij ideaal inzicht en discipline der deelnemers aan de algemene arbeid, meer aan de zachte leiding van een orkestdirigent herinneren; zij kan ook de scherpe vormen van een dictatorschap verkrijgen, als geen ideale discipline en inzicht aanwezig zijn.” (bl. 51.)

Tot dusver namen we aan dat inzicht en discipline bij de arbeiders, de eerst nodige zaken zijn voor de rijpheid van het proletariaat, zonder welke een werkelijk socialisme niet mogelijk is. Lenin zelf zegt in het begin van het geciteerde werkje (bl. 6):

“Zulk een revolutie kan alleen slagen door de zelfstandige, historisch noodzakelijke actie van de meerderheid van de bevolking, vooral van de meerderheid van dezen die arbeiden.”

Nadat hij zo een getuigenis heeft afgelegd dat het socialisme niet het werk van een minderheid, doch slechts van de meerderheid van de bevolking “vooral” – dus niet uitsluitend – van degenen die arbeiden, zijn kan en nadat hij daarmee tegen zijn wil de democratie recht heeft laten wedervaren, gaat hij door:

“Slechts dan, als het proletariaat en de armste boeren bewust en zelfopofferend genoeg zijn, als zij over voldoende krachtige ideeën en standvastigheid beschikken, zal de overwinning van de socialistische revolutie verzekerd zijn.”

Thans echter moet deze overwinning verzekerd worden door de dictatuur van gerecht en bedrijfsleiders:

“De revolutie heeft pas de oudste, de sterkste en zwaarste boeien verbroken, die de massa onder de bedreiging met de knoet gedragen heeft. Dat was gisteren. Heden echter eist diezelfde revolutie en wel in het belang van het socialisme, de onvoorwaardelijke onderwerping der massa aan de absolute wil der leiders van het arbeidsproces.” bl. 52.)

De vrijheid, die zij gisteren bevochten hebben, wordt hun heden weer afgenomen, daar de massa niet “bewust en zelfopofferend genoeg” is, niet beschikt over “voldoende krachtige ideeën en standvastigheid.” Op bladzijde 6 wordt bij het ontbreken van deze eigenschappen de uitvoerbaarheid van het socialisme onmogelijk genoemd; op bladzijde 52 daarentegen “in het belang van het socialisme” de “onvoorwaardelijke onderwerping” der onrijpe massa aan leiders met dictatoriale macht verlangd. Daarmee wordt haar positie naar beneden gedrukt onder het niveau dat zij onder de kapitalistische productiewijze had bereikt. Daar is zij ondergeschikt aan het kapitaal, doch niet onvoorwaardelijk onderworpen.

Nu troost Lenin zichzelf en zijn publiek er weliswaar mee, dat deze dictatuur in onderscheiding met de kapitalistische bedrijfsleiding “door de massa der arbeiders en uitgebuiten verwezenlijkt wordt”, en “ook door de organisaties wordt verwezenlijkt, die zijn opgebouwd om de massa op te voeden tot haar historische taak. De sovjetorganisaties behoren tot deze soort van organisaties.” (bl. 51.)

Hoe het uitsluiten en smoren van elke kritiek de opvoeding der massa tot haar historische taak bevordert, hebben we reeds aangetoond. De Sovjetorganisaties veranderen niets daaraan. Hoe kan echter die ijzeren dictatuur van enkelingen met “onvoorwaardelijke onderwerping der massa” door de organisaties der massa tot vrije zelfwerkzaamheid verwezenlijkt worden? Wie door de massa wordt gekozen, door haar kan worden afgezet, blijft steeds van haar afhankelijk, kan niets doorzetten, wat niet haar toestemming verkrijgt. Hij kan de weerspannigheid van enkele leden der organisatie, die hem aanstelt, breken, als zij tegenover de meerderheid komen te staan; maar hij zou spoedig aan het eind van zijn Latijn zijn, als hij de meerderheid tegen haar wil zijn geboden wilde opdringen.

Persoonlijke dictatuur en democratie zijn daardoor onverenigbaar met elkaar. Dat geldt ook voor de Sovjetdemocratie. Lenin verklaart wel dat “deze wijze van beschouwen” “beneden alle kritiek” is; doch de sterkte der uitdrukking moet de kracht van zijn argumenten vervangen, want hij weet er niets anders tegenaan te voeren, dan:

“als wij geen anarchisten zijn, nemen wij de noodzakelijkheid van de staat aan, dat is van de dwang, voor de overgang van het kapitalisme naar het socialisme.” (bl. 50.)

Ongetwijfeld zijn we het hierover eens. Ook de democratie sluit dwang niet uit; doch de enige dwang die zij toestaat, is de dwang die de meerderheid over de minderheid uitoefent. De dwang voor de overgang van het kapitalisme naar het socialisme is de dwang van de meerderheid der arbeiders over de minderheid der kapitalisten. Doch hierover gaat het niet in het tweede stadium van de revolutie, waarover Lenin hier spreekt en waarin het proletariaat reeds zijn ketenen verbroken heeft. Hier is geen sprake van de dwang, die enkele personen over de massa der arbeiders uitoefenen. Dat deze soort dwang onverenigbaar is met de democratie, weerlegt Lenin met geen woord; hij tracht hem aannemelijk te maken door een goocheltoer, doordat hij uit de dwang, die de grote massa op de weinige kapitalisten moet uitoefenen om het socialisme te verwezenlijken, en die met de democratie heel wel te verenigen is, maar kalmpjes besluit dat elke dwang, die door iemand wordt uitgeoefend om het socialisme in te voeren, verenigbaar is met de democratie, al beduidt hij ook de almacht van enkele personen tegenover de massa.
Hij besluit:

“Daarom is er beslist geen principiële tegenstelling tussen de Sovjet- (dat is socialistische) democratie en de toepassing van de dictatoriale macht van enkele personen.”

Dat mag waar zijn, het zou echter slechts bewijzen dat de “Sovjetdemocratie” een eigenaardig gewas is, waarop men elke heerschappij van willekeur kan enten, als men het maar doet in naam van het socialisme. Moet men komen tot een onvoorwaardelijke onderwerping der arbeiders van een bedrijf aan zijn leider, dan kan deze niet door hen gekozen worden, maar moet hun opgedrongen worden door een boven hen staande macht. Dan mag de bedrijfsraad niets meer te zeggen hebben in het bedrijf. Dan moet het centrale uitvoerende comité, dat de dictators aanstelt, zelf een dictatoriale macht verkregen hebben, moeten de sovjets tot schijnlichamen verschrompeld zijn en de door haar vertegenwoordigde massa’s elke wezenlijke macht verloren hebben.

Evenmin als Munchhausen zich aan zijn eigen pruik uit het moeras kan trekken, zijn arbeiders, die niet “bewust en zelfopofferend” genoeg zijn, niet beschikken over voldoende “krachtige ideeën en standvastigheid”, in staat zichzelf een dictator te kiezen, die hen moet opheffen en zich zonder verzet aan hem te onderwerpen, als hij daden van hen vordert die zelfbewustzijn, zelfopoffering, ideeënkracht en standvastigheid vereisen.

En vanwaar moeten de dictators met het nodige, niet alleen intellectuele, maar ook zedelijke overwicht komen? Elke heerschappij van willekeur draagt in zich de kiem van corruptie bij de heerser, of deze een individu of een kliek is. Slechts uitstekende karakters kunnen zich vrij houden van deze verderfelijke gevolgen. Mogen wij er op rekenen dat de Russische dictators zonder uitzondering zulke karakters zijn? Lenin belooft dat zij zorgvuldig gezift zullen worden:

“Wij willen onze weg vervolgen, terwijl we trachten zo voorzichtig en geduldig mogelijk de echte organisators uit te kiezen, de mensen met nuchter verstand en praktische zin, mensen die toewijding aan het socialisme paren aan de gave, zonder drukte (en ondanks de verwarring en de drukte) een groot aantal mensen tot aanhoudend, eensgezind en stevig werken binnen het raam van de sovjetorganisatie te brengen. Slechts zulke mensen zullen na tienvoudig onderzoek, terwijl ze van de eenvoudigste tot de zwaarste taak opklimmen, op de verantwoordelijke posten van bestuurders geplaatst worden. Wij hebben dat nog niet geleerd. Wij zullen dat leren.” (bl. 41, 42.)

Er wordt niet bij gezegd wie onder deze “wij” verstaan moeten worden. Blijkbaar niet de onwetende, ongedisciplineerde, verwarde massa. Eerder de hoge overheid, het centrale uitvoerende comité. Doch ook dit heeft de kunst “nog niet geleerd”, de leiders bij de volksarbeid op een goede manier uit te kiezen. Het belooft die moeilijke kunst te leren. Een termijn wordt niet gesteld. Zeker is het dat thans nog de keuze van de leiders op zeer onvoldoende wijze geschiedt. Dus niet alleen is bij de massa niet de nodige rijpheid aanwezig, doch zelfs bij de leiders vindt men ze niet. Nadat men heeft onteigend en nu aan de organisatie wil beginnen, ontdekt men dat alles nog geleerd moet worden, zelfs het kiezen van de leiders in de staatshuishouding.

De corruptie

En wat voor elementen dringen zich op aan het nieuwe regime!

“Geen enkele diepgaande en machtige volksbeweging in de geschiedenis is er zonder leergeld te betalen afgekomen – zonder de zich aan de onervaren nieuwelingen vastklampende avonturiers en afzetters, pochhanzen en druktemakers, zonder zinneloos heen- en weergeloop, onbezonnenheid, nutteloos drukdoen, zonder de pogingen van sommige “leiders”, die zich met twintig dingen tegelijk bezighouden en geen enkel ten einde brengen.” (Lenin, Die nächsten Aufgaben bl. 40.)

Ongetwijfeld heeft elke grote volksbeweging onder zulke schadelijke verschijnselen te lijden; wij in Duitsland bespeuren ze ook. Bij het Russische Sovjetregime merken we echter toch wel enige van een bijzondere aard.

Vooreerst zijn de “nieuwelingen” nergens zo “onervaren” als daar. Dat was onvermijdelijk. Onder het absolutisme werd de omhoog strevenden elementen elk inzicht en nog meer elk deelnemen aan het bestuur van staat en gemeente, zowel als elke meer belangrijke werkzaamheid in organisaties en besturen onmogelijk gemaakt. De belangstelling van de revolutionairen, voornamelijk van hun ongeduldigste en tot geweld neigende elementen, concentreerde zich op de strijd tegen de politie, op geheime samenzweerdersactie. Over hun onervarenheid, toen zij plotseling tot de macht kwamen, mag men hun geen verwijt maken. Deze onervarenheid is echter weer een nieuw bewijs hoe onrijp voor het socialisme Rusland nog was bij het uitbreken van de revolutie, die te minder doorgevoerd kan worden door onwetende, ongedisciplineerde massa’s, naarmate de nieuwelingen onervaren zijn, die haar de weg moeten wijzen. Het toont te meer aan, dat de scholing der massa’s en hun leiders in de democratie een der eerste voorwaarden voor het socialisme is. Men kan niet met een sprong van het absolutisme in de socialistische maatschappij komen.

Dan onderscheidde het Sovjetregime zich echter van vroegere grote volksbewegingen, doordat het het beste middel om “avonturiers en afzetters, pochhanzen en druktemakers” op de vingers te kijken, ter zijde stelde, nl. de vrijheid van drukpers. Deze elementen werden daardoor bevrijd van de kritiek van dezen die zaakkundig waren. Zij hadden nu nog slechts met onwetende arbeiders en soldaten en met onervaren nieuwelingen te doen. Dat deed hen prachtig gedijen. Nu hebben de leiders der bolsjewieken zich wel voorgenomen te leren hoe men het kaf van het koren scheidt en de echte, onzelfzuchtige organisators van de zwendelaars en oplichters onderscheidt. Doch lang voordat men dit “geleerd” heeft, raakt de productie in het gedrang en wordt met volledige stilstand bedreigd. Slechts door de dictatuur der leiders meent men het onheil te kunnen afwenden. Men moet hun de dictatuur geven, zonder dat men nog de nodige schifting heeft kunnen toepassen. Zo moet deze soort van dictatuur, waartegen a priori grote bedenkingen bestaan, wel noodlottig werken. Zoals men eerst onteigende en toen pas ging organiseren, zo stelt men nu eerst dictators aan en zoekt dan naar een methode om hen te leren uitkiezen.

Deze fouten waren onvermijdelijk zodra men er toe overging het socialisme in te voeren, enkel steunende op de wil en niet op de werkelijke verhoudingen.

Doch het Sovjetregime wordt niet slechts in gevaar gebracht door de toevloed van “avonturiers en oplichters”, die het niet kan beoordelen, terwijl het kritiek op hen bijna onmogelijk maakt. Niet minder wordt het bedreigd, doordat het de karaktervolste en geestelijk hoogststaande intellectuelen tegen zich inneemt.

Zonder medewerking van het intellect is het socialisme op de huidige trap der productie niet door te voeren. Zolang het socialisme zich bevond in het stadium der propaganda, zolang het er om ging het proletariaat tot het helder bewustzijn van zijn positie in de maatschappij en zijn daaruit voortvloeiende historische taak te brengen, had het socialisme de intellectuelen slechts nodig – het waren dan uit de bourgeoisie voortkomende gestudeerden of uit het proletariaat afkomstige autodidacten – voor de uitwerking en popularisering van zijn theorie. Toen kwam het niet op het aantal, maar alleen op de kwaliteit aan.

Geheel anders staat het thans, nu we het tijdsgewricht van invoering van het socialisme zijn binnengetreden. Evenals de kapitalistische productie en de kapitalistische staat niet kunnen bestaan, zonder de hulp van talrijke, betrouwbare en ijverige wetenschappelijk gevormde krachten, zo heeft de gemeenschapsproductie en het door de arbeidersklasse beheerste staatswezen hen ook nodig. Het socialisme is niet mogelijk als zij niet mee-, misschien zelfs tegenwerken.

Voor hun praktische medewerking bij de opbouw van het socialisme is niet, zoals bij de ontwikkeling en propaganda der socialistische theorie, een hartstochtelijke overgave aan de zaak van de bevrijding van de mensheid noodzakelijk. Maar minstens wordt vereist dat een aanzienlijk deel van hen tot de overtuiging van de mogelijkheid en nuttigheid van een socialistische productie gekomen is, zodat zij geen intellectueel offer brengen, als zij hun hulp daarbij verlenen. Is reeds op het gebied van de handenarbeid het leveren van fijnere producten onverenigbaar met dwangarbeid, zo geldt dit nog in veel hoger mate voor geestelijke arbeid.

Het verdwijnen van de twijfel der intellectuelen aan de mogelijkheid het socialisme door te voeren en de bereidwilligheid van deze kringen om, zodra de nodige macht aanwezig is, mee te werken aan zijn opbouw, behoort tot de voorwaarden voor een socialistische productie, tot de voorwaarden die in de maatschappij aanwezig moeten zijn, zal zij rijp zijn voor het socialisme. Deze voorwaarde zal te eerder aanwezig zijn naarmate de andere voorwaarden voor het socialisme vervuld zijn, zodat het inzicht in de werkelijkheid de onbevooroordeelde intellectuelen tot een socialistische overtuiging brengt.

Deze betekenis der intellectuelen hebben de bolsjewieken niet van de aanvang af erkend; zij bedienden zich in de eerste tijd slechts van de blinde drijfkracht van soldaten, boeren en arbeiders uit de steden.

De massa der intellectuelen stond reeds van de aanvang af vijandig tegenover de bolsjewieken, ook de socialisten onder hen, daar zij overtuigd waren dat Rusland niet rijp was voor deze soort van volledige socialisatie, zoals de bolsjewieken die ondernamen. Anderen, die daarover niet nadachten, werden afgestoten door de mishandelingen, waarvan de intellectuelen het slachtoffer werden. Zij werden verjaagd uit de fabrieken, waarin de arbeiders alleen het bedrijf in handen wilden hebben; hun politieke rechten werden hun ontnomen, want de almacht van de arbeidersraden verleende feitelijk alleen aan de landarbeiders het kiesrecht. Zij werden onteigend, voor zover zij iets bezaten en van elke mogelijkheid om op beschaafde wijze te leven, beroofd. Ja, ten slotte werden zij zelfs tot dwangarbeid en de hongerdood veroordeeld.

De bolsjewieken dachten aanvankelijk het zonder intellectuelen, zonder “vaklui” te kunnen stellen. Het tsarisme was de mening toegedaan geweest dat een generaal bekwaam was, om zonder speciale voorbereiding elke post in de staat te bekleden. De Sovjetrepubliek nam van het tsarisme met vele andere ook deze opvatting over, alleen stelde zij in plaats van de generaal, de proletariër. De theoretici van het bolsjewisme noemden dit proces: “de ontwikkeling van het socialisme van de wetenschap tot de daad.” Veeleer mocht men het aanduiden als: “ontwikkeling van het socialisme van wetenschap tot dilettantisme.”

Zoals dat regel is bij de Sovjetrepubliek, die zich slechts door de begeerte niet door het inzicht in de werkelijke verhoudingen laat leiden, kwam men achteraf, nadat het kalf reeds in de put gevallen was, tot het inzicht van wat noodzakelijk was en trachtte de put te dempen: men poogde de intellectuelen aan de arbeid te doen deelnemen – niet enkel aan de dwangarbeid, waarover we reeds spraken, maar aan die waarvoor zij geschikt waren, die zij verstonden. De intellectuelen die in de dienst van de regering traden, werden nu niet meer tot de bourgeois gerekend, niet meer als zodanig be- en mishandeld. Zij klommen op tot de kring der “werkzame” bevolking, die “productieve” en “nuttige” arbeid verrichtten; zij werden gevrijwaard voor onteigening, kregen een toereikend inkomen.

Daar geen overtuiging, doch slechts de vrees voor ellende en mishandeling de meesten van deze intellectuelen in de dienst van de regering dreef, was hun arbeid natuurlijk in werkelijkheid noch zeer productief, noch zeer nuttig.

Trotski bv. klaagt daarover in de reeds geciteerde voordracht over: Arbeit, Disziplin enz.” Hij zegt:

“Het eerste tijdperk van de strijd tegen de sabotage (der intellectuelen) bestond daarin, dat wij de organisaties der saboteurs onbarmhartig verwoestten. Dat was noodzakelijk en daarom goed.

Thans, in de periode dat de macht van de sovjets verzekerd is, moet de strijd tegen de saboteurs hierin bestaan dat de saboteurs van gisteren veranderd worden in dienaren, in uitvoerders en technische leiders waar het nieuwe bewind het eist.” (bl. 13, 14.)

Trotski meent dus dat de “noodzakelijke en daarom goede” manier om de intellectuelen tot dienaren en leiders van de socialisatie te maken, deze is dat men hen “onbarmhartig” onder de voet loopt.

Wat dat voor gevolgen heeft, zegt hij tegelijk zelf:

“Wij hebben de oude sabotage in elkaar geslagen, vernietigd en de meerderheid der oude ambtenaren met ijzeren bezems weggeveegd. De vervangers van deze oude ambtenaren toonden zich lang niet altijd eerste-klasse-materiaal. In geen tak van bestuur. Eensdeels kwamen op de vrijgekomen posten onze partijgenoten, die de geheime arbeid hadden verricht en de school van de revolutie doorlopen, de beste elementen, de strijders, de eerlijksten, de onbaatzuchtigsten. Anderdeels kregen we gelukzoekers, intriganten, maatschappelijke schipbreukelingen, die onder het oude regime van gisteren zonder werk waren. Waar het in dienst nemen van tienduizenden bevoegde arbeiders opeens noodzakelijk bleek, was het geen wonder dat het velen marodeurs gelukte door de gaatjes het nieuwe regime binnen te dringen.

Men moet hierbij voegen, dat vele kameraden, die in verschillende ambten en instellingen werken, zich nog lang niet altijd in staat tonen organische, scheppende, degelijke arbeid te verrichten. Wij bemerken voortdurend zulke kameraden, in het bijzonder uit de rijen der oktoberbolsjewieken, in de ministeries, die daar vier tot vijf uren werken en dan nog lang niet intensief, in een tijd dat onze positie thans de grootste inspanning van ons vergt, niet uit vrees, doch uit plichtsbesef. (bl. 18, 19)

Dat was de “noodzakelijke”, maar daarom nog geenszins “goede” consequentie van een politiek, welke de intellectuelen niet door overtuiging, doch door schoppen van voren en van achteren trachtte te winnen.

Zo kwam men achteraf nog tot een ander middel, om uitstekende prestaties te krijgen. De Parijse Commune van 1871 had de hoge salarissen der staatsambtenaren verlaagd, het maximum op 6.000 francs gesteld. De Sovjetrepubliek wilde desgelijks doen. Maar het ging niet. Ook hier moest zij op haar weg omkeren. Lenin merkt daarover op:

“Wij moeten thans naar het oude, burgerlijke middel grijpen en tot een zeer hoge vergoeding voor de “dienstprestaties” van de grootsten van de burgerlijke vaklui overgaan. Het is duidelijk dat zulk een maatregel een compromis is, een afwijken van de principes van de Parijse Commune en elke proletarische macht... Het is duidelijk dat zulk een maatregel niet slechts stilstand – op een bepaald gebied en in zekere mate – van het offensief tegen het kapitaal betekent, doch ook een schrede achteruit van onze sovjetmacht.” (Die nächsten Aufgaben der Sowjetmacht (bl. 19.)

Maar, meent Lenin, er zat niets anders op. En hij heeft gelijk. De noodzakelijkheid van hoge salarissen kan twee oorzaken hebben.

Hoe groter een bedrijf, hoe talrijker zijn arbeiders, des te groter – bij overigens gelijke omstandigheden – de hoeveelheid meerwaarde die het oplevert. Produceert een arbeider per dag 5 mark meerwaarde, dan zal een bedrijf met 100 arbeiders per dag 500 mark, een met 1.000 arbeiders 5.000 mark per dag leveren. Hoe omvangrijker een bedrijf, des te moeilijker het te organiseren en te besturen, des te zeldzamer de daarvoor vereiste krachten, des te groter echter ook de middelen waarover de bezitter of bezitters van het bedrijf beschikken, om de diensten van zulk een uitgelezen kracht te kopen. In de mate dat de grootbedrijven groeien, nemen daardoor ook de salarissen van hun bestuurders toe en ze bereiken soms ontzaglijke afmetingen. Met deze omstandigheid heeft ook de regering rekening te houden. Verhoogt zij de salarissen van haar ambtenaren niet voldoende, dan moet zij er op verdacht zijn dat de particuliere industrie hen van haar weglokt – voor zover ze wat waard zijn en geen ambten bezet houden die geen arbeid vragen. Op deze wijze verarmt het staatsbestuur in geestelijk opzicht en dat is een van de oorzaken die maken dat de staatshuishouding zo dikwijls de concurrentie tegen de particulieren niet kan volhouden.

Het is ook de vraag of de Commune, als zij zich had kunnen handhaven en het grootbedrijf zich onder haar bewind kapitalistisch ontwikkelde in plaats van gesocialiseerd te worden – wat mogelijk was geweest – het maximum der salarissen op 6.000 francs had kunnen houden. Haar decreet daarover van de 2e april bewijst het kleinburgerlijk karakter van de toenmalige Parijse industrie. Ongetwijfeld toont het echter ook de belangeloosheid der leden van de Commune aan. Op het bekende voorbeeld van de minister van financiën Jourde werd reeds gewezen.

De concurrentie van een bloeiende en machtige particuliere grootindustrie kan echter in Sovjet-Rusland onmogelijk de salarissen der uitmuntende “specialiteiten” in de hoogte drijven. Want deze industrie is óf onteigend, óf geruïneerd en levert de particulieren geen meerwaarde meer. De hoge salarissen kunnen daar slechts voor één doel dienen: zij moeten de afkeer overwinnen die de bekwaamsten onder de intellectuelen er van afhoudt de Sovjetrepubliek te dienen en hun belangstelling voor het nieuwe regime wakker te roepen. Daar het middel van de overtuiging niet werkt, de hongerzweep geen uitstekende prestaties weet te verkrijgen, blijft slechts over de mensen te kopen, door voor hen minstens kapitalistische bestaansvoorwaarden te scheppen.

Wij zien thans welke elementen tot leiders bij de socialistische productie in de Sovjetrepubliek zijn uitverkoren. Enerzijds een paar oude samenzweerders, eerlijke strijders, van onlaakbare gezindheid, in zaken echter “onervaren nieuwelingen”. En anderzijds talrijke intellectuelen, die tegen hun overtuiging of als gewone strebers zich ter beschikking stellen van de nieuwe macht, zoals zij beschikbaar zouden zijn voor elke andere macht, of die daartoe gedreven worden door angst voor honger en ransel, of uiteindelijk zulke, die zich door hoge salarissen laten kopen. Het zijn, zoals Trotski zelf toegeeft, “geen eerste-klasse-elementen.” Ook voor zover ze wat weten, behoren ze niet tot de meest karaktervolle van hun soort. Mensen die tegelijk karaktervol en zaakkundig zijn, behoren onder hen tot de witte raven.

In de handen van zulke elementen wordt thans, om het socialisme in te voeren, een dictatoriale macht gegeven, waaraan de arbeiders zich onvoorwaardelijk hebben te onderwerpen. Zulk een gezag heeft de tendens de besten te bederven; hier wordt het veelal toevertrouwd aan lieden die al vooraf bedorven zijn.

Te midden van de algemene ellende, van de algemene onteigening, worden hier de grondslagen voor een nieuw kapitalisme gelegd. Nog gaat de warenproductie voort en moet voortgaan, daar het boerenbedrijf als particulier bedrijf warenproductie is en het gehele leven beheerst. Daarbij levert het boerenbedrijf steeds geringer overschotten op. De Sovjetrepubliek geeft de gehele macht in de dorpen aan de arme boeren, die zo weinig land bezitten dat zij geen overschot aan levensmiddelen voortbrengen. Door de welgestelde boeren moeten alle overschotten zonder betaling aan de graanmagazijnen van de staat geleverd worden. Dit zal -voor zover het gebeurt – slechts eenmaal geschieden. In het volgende jaar zal de welgestelde boer wel oppassen meer te verbouwen dan hij zelf nodig heeft. Zo wordt de opbrengst van de landbouw ingekrompen. De overschotten, die de boer ondanks alles nog maakt, verbergt hij en levert ze heimelijk aan de smokkelaars.

Tegelijkertijd staat de industrie stil – zo kunnen de staatsuitgaven slechts gedekt worden door een eindeloze uitgifte van papiergeld. Uit deze toestanden komen, als ten tijde der Franse Revolutie, en thans ook in Duitsland, zij het daar niet in zo hoge mate, valutaspeculatie, smokkelhandel en woeker voort. De hoogste vorm van het kapitalisme, die welke de productiviteit van de arbeid ontplooit en de materiële voorwaarden schept voor een hogere levensstandaard der massa, heeft men te vroeg op zij geworpen om zijn laagst staande, parasitaire vorm in de sterkste mate te laten opleven.

Natuurlijk tracht het Sovjetregime, evenals het Franse Schrikbewind, deze plagen meester te worden door vernietiging der speculanten, smokkelhandelaars en warenwoekeraars. Toen bracht men ze onder de guillotine, nu is het fusilleren in de mode. De mislukking is echter dezelfde. Het enige resultaat bestaat daarin, dat heden zowel als in 1793 de risicopremie, die dit afzetterskapitaal neemt, hoger wordt en dat in dezelfde mate de sommen groter worden, welke besteed moeten worden voor het omkopen der nieuwe dictators door de onvoorzichtigen, die zich in hun netten laten vangen. Ook dit wordt weer een basis voor het verzamelen van nieuwe vermogens.

Wie nadere gegevens over dit omkopingsbedrijf van de nieuwe Russische bureaucratie wenst te hebben, verwijzen wij naar Gawronskys Bilanz des russischen Bolschewismus, die van bl. 58 af enige pagina’s vult met een opgave van gevallen van omkoping.

Hoe de baas te worden over deze nieuwe “dictators”, aan wie de arbeidersmassa “onvoorwaardelijk” is overgeleverd? Om de leiders op te voeden in de moraal, weet de Sovjetregering evenmin als voor de arbeiders een ander redmiddel dan de terreur van het gerecht. Zoals de dictatuur van het proletariaat overtroefd wordt door de dictatuur van zijn organisators, zo zal deze weer worden overtroefd door de dictatuur van het gerecht.

Een net van revolutierechtbanken en buitengewone commissies “ter bestrijding van de contrarevolutie, de speculatie en de ambtsovertredingen”, wordt over het land gespannen; naar willekeur zullen ze over ieder oordelen, die aangebracht wordt en naar welgevallen ieder laten doodschieten die hun niet aanstaat: de speculanten en smokkelaars, die ze snappen zowel als hun handlangers onder de Sovjetambtenaren. Maar daarmee houdt het niet op, doch ze pakken ook alle eerlijke critici van dit verschrikkelijke wanbeheer. Onder de verzamelnaam van “contrarevolutie” wordt elke soort van oppositie begrepen, zonder dat gelet wordt op de kringen waaruit ze voortkomt, de motieven die haar leiden, de middelen die ze wil gebruiken, het doel dat ze zich stelt.

Doch ook deze summiere procedure helpt helaas niet. Wel doen de eerlijke strijders onder de bolsjewieken tot hun ontzetting de ervaring op, dat deze buitengewone commissies, de laatste hoop voor het herstel van de revolutie, eveneens aangetast zijn door de corruptie. Gawronsky citeert (bl. 61) de volgende smartkreet uit het Weekblad voor de Buitengewone Commissies:

“Van alle kanten bereikten ons berichten, dat in de Gouvernements- en meer nog in de Districtscommissies niet enkel onwaardige doch ook misdadige elementen trachten binnen te sluipen.”

Gawronsky geeft echter ook mededelingen (bl. 62), die er op wijzen dat dit binnensluipen niet alleen geprobeerd wordt, maar dat het dikwijls ook gelukt. Zo wordt bv. in een artikel uit de Arbeidswil, het centrale orgaan van het revolutionaire communisme, van 10 oktober 1918 gezegd:

“In aller herinnering staan nog de gevallen dat de locale sovjets door de “Buitengewone” letterlijk geterroriseerd werden. Er had een natuurlijke schifting plaats: in de sovjets bleven de betere elementen, terwijl zich in de buitengewone commissies de vagebonden verzamelden, die voor elke bandietenstreek te vinden waren.”

Zo blijft van het program van de vernieuwing der mensheid door het socialisme, bij de bolsjewistische methode ten slotte niets over dan enkele eerlijke strijders te midden van een wassende moddervloed van onwetendheid, corruptie en vertwijfeling, die steeds hoger komt en waarin zij ten slotte dreigen te verdrinken.

De verandering van het bolsjewisme

Vele revolutionairen uit West-Europa wijzen er triomfantelijk op, dat het bolsjewisme zich zo lang handhaaft en op het ogenblik, dat deze regels geschreven worden (mei 1919) nog uiterlijk ongebroken is. En toch hadden de critici reeds bij het begin van zijn heerschappij zijn spoedige ineenstorting voorspeld.

Tot deze ineenstorting was het inderdaad reeds lang gekomen, als de bolsjewieken hun program trouw gebleven waren. Zij hebben zich slechts gehandhaafd door het ene deel na het andere prijs te geven, om ten slotte aan te landen bij het tegenovergestelde van wat zij trachtten te bereiken.

Zij hebben om tot de macht te komen, hun democratische beginselen over boord geworpen. Zij hebben om de macht te behouden hun socialistische principes de democratische laten volgen. Zij hebben zich als personen gehandhaafd, doch hun beginselen opgeofferd en zich daardoor echte opportunisten getoond. Het bolsjewisme heeft in Rusland tot heden gezegevierd, doch het socialisme heeft er reeds nu een nederlaag geleden.

Men beschouwen slechts de maatschappijvorm die zich onder het regime van het bolsjewisme heeft ontwikkeld – zich noodwendig heeft moeten ontwikkelen – zodra de bolsjewistische methode werd aangewend. Laat ons in het kort samenvatten wat we boven hebben ontwikkeld.

Wij vinden in het huidige bolsjewistische Rusland een boerenstand op de grondslag van onbeperkt privaatbezit en volledige warenproductie. Hij leidt een leven op zich zelf, zonder organisch verband met de industrie in de stad. Daar deze industrie geen overschot van waren voor het platteland produceert, komt ook de vrijwillige wettelijke levering van producten van het land aan de stad steeds meer in het gedrang. Dit wordt verergerd, eensdeels door rekwisities met geweld, plunderingen zonder betaling, anderzijds door onwettige smokkelhandel, die uit de stad de laatste resten van vroeger opgehoopte industrieproducten naar het platteland doet verhuizen.

De boeren heeft het bolsjewisme na de vernietiging van het grootgrondbezit niets meer aan te bieden. Hun liefde er voor slaat om in haat, haat tegen de arbeiders uit de stad, die niet werken, geen producten voor het boerenbedrijf leveren, haat tegen de autoriteiten die soldaten naar het dorp sturen, om daar levensmiddelen te rekwireren; in verachting voor de woekeraars en smokkelaars uit de stad, die trachten door bedrieglijke ruilhandel van allerlei aard de boer zijn overschot af te troggelen.

Naast deze zuiver kleinburgerlijke toestand op het platteland, ontstaat in de stad een samenleving die tracht socialistisch te zijn. Zij wilde de klassenverschillen opheffen. Zij begon met de vernedering en de vernietiging van de bovenste klassen en eindigt als een nieuwe klassenmaatschappij. Zij telt drie klassen.

De onderste omvat de voormalige “bourgeois”, kapitalisten, middenstanders, intellectuelen, voor zover zij oppositioneel gezind zijn. Hun politieke rechten zijn hun ontnomen, ze zijn van alle middelen beroofd en worden soms tot dwangarbeid van de walgelijkste aard gedwongen, en daarvoor krijgen zij rantsoenen levensmiddelen, die treurige hongerrantsoenen zijn, of juister: rantsoenen waarbij zij moeten verhongeren. De hel van dit helotendom kan zich meten met de afschuwelijkste uitwassen die het kapitalisme ooit in het leven heeft geroepen. Het scheppen van deze klasse is de meest karakteristieke geweldige actie van het bolsjewisme, zijn eerste grote schrede naar de bevrijding van de mensheid.

Boven deze onderste klasse staan als middenklasse de loonarbeiders. In politiek opzicht zijn zij bevoorrecht. Naar de tekst van de grondwet beschikken zij alleen in de stad over het kiesrecht, over vrijheid van pers en vereniging. Zij kiezen zelf hun bezigheden en worden voor een arbeid, die zij zelf regelen, voldoende beloond. Of liever, zo was het, want bij het niveau waarop de grote massa der loonarbeiders van Rusland stond, bracht een dergelijke toestand met zich dat de industrie steeds meer ophield te functioneren.

Om de industrie te redden moest boven de arbeiders een nieuwe klasse van ambtenaren gevormd worden, die steeds meer de werkelijke macht aan zich trok, de rechten der arbeiders in schijnrechten veranderde. Dat geschiedde natuurlijk niet zonder tegenstand der arbeiders, die groeide naarmate bij het algemeen verval van de industrie zowel als van het transportwezen en bij de toenemende afscheiding van het platteland van de stad, het voor de arbeiders steeds moeilijker werd zich te voeden, al stegen hun lonen ook in hoge mate.

Bij de ene groep na de andere verdween onder de arbeiders de geestdrift voor de bolsjewieken, maar hun oppositie stond ongeorganiseerd, verbrokkeld en onwetend tegenover de gesloten falanx van een in vergelijking met hen veel ontwikkelder bureaucratie en hiertegen konden zij de strijd niet aanvaarden.

Zo ontwikkelt zich uit de alleenheerschappij van de arbeidersraden de alleenheerschappij van de gedeeltelijk uit hen voortgekomen, gedeeltelijk door hen benoemde, gedeeltelijk boven hen geplaatste nieuwe bureaucratie, de hoogste der drie klassen in de stad; van de nieuwe klasse der heren, die zich onder leiding van de oude, communistische idealisten vormt.

Het absolutisme van de “tschin”, de oude bureaucratie, ontstaat weer, in een nieuw, maar, zoals we gezien hebben, geenszins beter gewaad. En uit haar en naast haar ontwikkelen zich ook reeds weer door rechtstreeks misdadige praktijken, de kiemen van een nieuw kapitalisme, dat veel lager staat dan het vroegere industriële kapitalisme.

Slechts het oude feodale grootgrondbezit verheft zich niet weer. Voor zijn afschaffing waren de verhoudingen in Rusland rijp. Niet echter voor die van het kapitalisme. Het laatste vierde zijn wederopstanding, doch in vormen die voor het proletariaat nog drukkender en kwellender zijn dan de oude. Het private kapitalisme neemt in plaats van zijn hoge, industriële vormen de jammerlijkste, ellendigste vormen van smokkelhandel en geldspeculatie aan. Het industriële kapitalisme is van een particulier- een staatskapitalisme geworden.

Vroeger stonden de bureaucratie van de staat en die van het particuliere kapitaal kritisch, zeer dikwijls vijandig, tegenover elkaar. Toen vond de arbeider nog wel eens zijn recht, nu eens bij de ene, dan weer bij de andere. Thans zijn de staats- en de kapitalistische bureaucratie tot een lichaam samengesmolten; dat is ten slotte het resultaat van de grote socialistische omkering, die het bolsjewisme gebracht heeft. Het betekent de drukkendste van alle despoties die Rusland tot dusver gehad heeft. De vervanging van de democratie door de willekeur der arbeidersraden, die dienen moest voor de onteigening der onteigenaars, leidt nu tot de willekeur van de nieuwe bureaucratie, maakt het mogelijk de democratie tot een dode letter te maken ook voor de arbeiders, terwijl dezen tegelijkertijd in een grotere economische afhankelijkheid geraken dan zij ooit hebben moeten verdragen.

Daarbij wordt het verlies aan vrijheid voor hen niet vergoed door vermeerdering van welstand. De nieuwe economische dictatuur functioneert wel iets beter dan de haar voorafgaande economische anarchie, die ten spoedigste tot het einde gevoerd zou hebben. Dit einde wordt door de dictatuur verschoven, echter niet bezworen, want ook het beheer van de nieuwe bureaucratie beantwoordt niet aan de eisen van de economie. Hoe onbevredigend tot dusver de nieuwe organisatie functioneert, bewijst o.a. de volgende noodkreet van de commissaris van het vervoerwezen, Krassin, die onlangs de Pravda publiceerde. Zijn proclamatie luidt woordelijk aldus:

“1. Het bestaande systeem van spoorwegbeheer heeft, in verbinding met de door vijf jaren oorlog geschapen materiële moeilijkheden, het verkeerswezen tot een volledig verval geleid, dat zeer dicht nadert tot de volledige stillegging van het verkeer.

2. Het verval is niet enkel te wijten aan verkeerde organisatorische vormen en methoden van beheer, ook niet alleen aan de verminderde werkzaamheid van het personeel, doch ook aan de te menigvuldige verwisseling van bestuursvormen en -organen.

3. De voor ons bestaande taak: herstel van het transportwezen in een mate dat minstens voldaan wordt aan de behoefte van het hongerrantsoen en aan die van de industrie, wat stookmateriaal en grondstoffen betreft – deze taak kan slechts vervuld worden door een buitengewone inspanning van het spoorwegpersoneel.

4. Deze arbeid moet dadelijk geschieden, mag geen uur uitgesteld worden, daar anders alle resultaten van de revolutie met vernietiging bedreigd worden.

5. In plaats van het beheer, dat wel collegiaal is, maar leidt tot wegneming van alle verantwoordelijkheid, moeten de principes van persoonlijk bestuur en vermeerderde verantwoordelijkheid verwezenlijkt worden: allen, van wisselwachters tot de leden van de Raad van Beheer moeten nauwgezet en vastberaden al mijn voorschriften opvolgen. Hervormingen moeten ingevoerd worden en overal, waar dit mogelijk is, moeten de oude plaatsen weer bezet worden en de oude technische dienst aan het hoofdbureau en op de lijn, weer ingericht en krachtig gemaakt worden.

6. De invoering van stukwerk is noodzakelijk.

Krassin is een van de weinige mannen van betekenis, een der praktisch geschoolde en wetenschappelijk gevormde organisatie talenten van de Sovjetregering. En de spoorwegmannen vormden een elite onder de Russische arbeiders; zij hadden reeds onder het tsarisme een goede organisatie verkregen en steeds een grote intelligentie getoond. En toch deze toestanden!

De proclamatie toont duidelijk dat de gevolgen van de oorlog niet alleen de schuld dragen van de noodtoestand, zoals dikwijls wordt beweerd. Deze gevolgen hebben de noodtoestand slechts verergerd. Het is de onrijpheid der verhoudingen, die “alle resultaten van de revolutie met vernietiging bedreigt.” Om de revolutie te redden, is het dringend nodig hervormingen in te voeren, de oude plaatsen weer te bezetten en de oude dienst weer in te richten: dus moet de revolutie van het systeem ongedaan worden gemaakt om de mannen van de revolutie te redden.

Natuurlijk zal dit decreet de mensen, die het moeten uitvoeren, evenmin veranderen, als zo iets gelukt is aan vroegere decreten.

Evenals het oude kapitalisme, brengt ook dit nieuwe “communisme” zijn eigen doodgravers voort. Doch het oude kapitalisme bracht niet alleen deze voort, maar ook nieuwe, geweldige, materiële productiekrachten, die zijn doodgravers veroorloven nieuwe, hogere levensvormen in de plaats der afstervende te stellen. Het communisme kan onder de huidige voorwaarden in Rusland de bestaande productiekrachten slechts verminderen. Zijn doodgravers zullen niet tot hogere levensvormen kunnen overgaan, doch in teruggekeerde barbaarse levensvormen opnieuw moeten beginnen.

Een dusdanig regime kan zich, zelfs tijdelijk, alleen maar handhaven als het steunt op een sterk machtsmiddel, op een blindelings gehoorzamend leger. Dat hebben de bolsjewieken geschapen en ook op dit gebied, om te blijven bestaan, hun beginselen een nederlaag bereid.

Zij trokken uit, om de bestaande staatsmachine met haar militair en bureaucratisch apparaat te vernietigen. Nadat zij dat verricht hebben, zien zij zich genoodzaakt voor hun zelfbehoud zulk een apparaat opnieuw te scheppen.

Zij waren tot de macht gekomen als woordvoerders voor de vervanging van het leger door soldatenraden, die hun officieren naar welgevallen konden benoemen en afzetten en hun slechts gehoorzaamden als het hun zinde. Die soldatenraden waren met de arbeidersraden de alfa en de omega van de bolsjewistische politiek. Hun zou alle macht ten deel vallen.

Doch het kwam anders uit. Zodra de bolsjewieken op tegenstand stootten, hadden zij een leger nodig dat vechten wou en hun in elk opzicht ten dienste stond; niet een leger dat uit elkaar liep, of waarin elk bataljon zijn operaties naar eigen goeddunken inrichtte.

In het begin kon de geestdrift de kadaverdiscipline vervangen. Maar wat te doen toen het enthousiasme van de arbeiders begon te verdwijnen, vrijwilligers zich steeds minder aanmeldden en sommige troepenafdelingen weerspannig begonnen te worden?

In de industrie vordert het democratische bedrijf een zekere mate van rijpheid in materieel en geestelijk opzicht. In een leger, dat slagvaardig moet zijn, is reeds uiteraard de democratie buitengesloten. De oorlog was steeds het graf van de democratie. Ook de burgeroorlog, als hij lang duurde. Het bolsjewisme moest noodwendig tot de burgeroorlog voeren en deze weer tot de afschaffing van de soldatenraden. De bolsjewistische dictatuur heeft de arbeidersraden verlaagd tot lichamen met slechts een schijn van macht, doordat zij nieuwe verkiezingen er voor moeilijk maakte en iedere oppositie buitensloot. De soldatenraden echter heeft zij alle gewichtige functies en de verkiezing van de officieren afgenomen. Zoals vroeger werden deze door de regering benoemd. En daar er niet genoeg vrijwilligers zijn, grijpt men ook weer, evenals voor het bolsjewisme, naar het middel van de gedwongen rekrutering. Dat wordt een nieuwe bron voor conflicten tussen bevolking en regering. Talrijke boerenopstanden komen daaruit voort, die weer een vergroting van het leger noodzakelijk maken. Desertie in massa is aan de orde van de dag, die door massafusillades gevolgd worden.

De Humanité van 29 mei 1919 brengt onder de titel “Les principes communistes et leur application”, een bericht waaruit een voor het bolsjewisme vriendelijke gezindheid spreekt en dat steunt op waarnemingen van een ooggetuige uit Rusland. Aan het slot bevat het de volgende passus:

“Het Rode Leger is het werk der Entente. Het bolsjewistische regime heeft herhaaldelijk zijn antimilitarisme verkondigd. Het zo vreedzame Russische volk verfoeit heden de oorlog evenzeer als gisteren en als ten allen tijde. Het biedt een hardnekkige tegenstand aan de rekrutering. In het Rode Leger heeft evenveel desertie plaats als vroeger in het leger van de tsaar. Het komt voor dat een regiment de voorgeschreven rustplaats niet bereikt, doordat alle manschappen onderweg weggelopen zijn.”

Een ietwat eigenaardige manier van het Rode Leger om uiting te geven aan zijn geestdrift voor de bolsjewistische principes.

Houdt men zich enkel aan de feiten, zonder hun verdedigende verklaring, dan wijzen ze uit dat ook op militair gebied de oude tsaristische toestanden terugkeren, alleen nog wat slechter geworden, want het nieuwe militarisme ontwikkelt ontegenzeggelijk een grotere energie dan het oude, in weerwil van de verkondiging van zijn antimilitaristische principes. Daarin herhalen zich de verhoudingen, die tijdens de grote Franse revolutie de verandering van de republiek in het keizerrijk van Napoleon voorbereidden.

Toch is Lenin niet bestemd als een Russische Napoleon te eindigen. De Corsicaanse Bonaparte won de harten der Fransen voor zich, doordat hij de Franse vanen zegevierend door geheel Europa voerde. Dat gaf sommigen de voldoening dat het de principes van de revolutie waren, die Europa veroverden, anderen de wellicht nog grotere voldoening dat Frankrijks legers geheel Europa plunderden en met de opbrengst Frankrijk verrijkten.

Rusland is slechts sterk in de verdediging. Dezelfde transportmoeilijkheden, die een leger, dat een inval doet, tegenhouden, verhinderen het een eigen leger zegevierend over de grenzen in een ander land door te laten dringen. Ook Lenin zou wel gaarne de vanen van zijn revolutie zegevierend door Europa voeren, doch hij heeft daarop geen kans. Het revolutionaire militarisme van de bolsjewieken zal Rusland niet rijker maken, het kan slechts een nieuwe oorzaak voor zijn verarming worden. Thans werkt de Russische industrie, voor zover ze weer aan de gang is gebracht, voornamelijk voor het leger, niet voor productieve doeleinden. Het Russische communisme is feitelijk in elk opzicht een kazernesocialisme geworden.

De economische en daarmee ook de morele mislukking is onvermijdelijk. Zij zou slechts verheeld kunnen worden, als ze in een militaire ineenstorting eindigde.

Geen wereldrevolutie, geen hulp van buiten zou kunnen verhinderen dat de bolsjewistische methode in economisch opzicht tekort schiet. De taak van het Europese socialisme tegenover het “communisme” is een andere: er voor te zorgen dat de morele catastrofe van een bepaalde methode van het socialisme niet wordt een catastrofe van het socialisme zelf; dat deze methode nauwkeurig van de marxistische wordt onderscheiden en dit verschil de massa wordt duidelijk gemaakt . De radicale socialistische pers begrijpt de belangen van de sociale revolutie zeer slecht, als zij meent haar alleen te kunnen dienen door voor de massa de algehele gelijkheid van bolsjewisme en socialisme te prediken en haar te doen geloven dat de huidige vorm van de Sovjetrepubliek feitelijk de verwezenlijking van het socialisme is, omdat zij onder de vlag van de almacht der arbeiders en van het socialisme vaart.

De terreur

De hier geschetste ontwikkeling ontsprong natuurlijk niet aan de wil van de bolsjewieken. Integendeel, zij was iets geheel anders dan zij hadden gewild en zij trachtten zich ook met alle middelen er tegen te verweren. Deze middelen liepen echter ten slotte allemaal op hetzelfde recept uit, waarmee het bolsjewistische regime van het begin af gewerkt had: op geweld, op het geweld en de willekeur van enige dictators, tegenover wie zelfs de zachtste kritiek niet mogelijk was. Het schrikbewind werd het onvermijdelijke gevolg van de communistische methoden. Het is de wanhopige poging de consequenties ervan af te wenden.

Onder de verschijnselen, die het bolsjewisme tot volle ontwikkeling heeft gebracht, is het terrorisme, dat begint met de opheffing van elke vrijheid van drukpers en culmineert in een systeem van massafusillades, wel het meest opvallende en afstotende. Het terrorisme heeft de sterkste haat tegen de bolsjewieken gewekt. En toch is het slechts hun tragisch noodlot, niet hun schuld. Indien men al bij zulk een geweldig historisch massaverschijnsel kan spreken van schuld, die immers in de grond slechts een persoonlijke zaak kan zijn. Wie een schuldvraag wil opwerpen, heeft de overtreding van morele geboden door afzonderlijke personen te onderzoeken, zoals ook de wil, als men het nauw neemt, altijd slechts aan één persoon kan worden toegeschreven. Een massa, klasse of natie kan in werkelijkheid niet willen, zij heeft geen orgaan daartoe, zij kan dus ook niet zondigen. Een massa of organisatie kan als een geheel handelen, doch de motieven van elk, die handelen, kunnen zeer verschillend zijn. En de motieven zijn beslissend voor de morele schuld.

De motieven der bolsjewieken waren zeker de beste. Zij toonden ook in het begin van hun heerschappij, dat zij geheel vervuld waren van de idealen van humaniteit, die uit de klassepositie van het proletariaat voortkomen. Hun eerste decreet bracht de afschaffing van de doodstraf. En toch, als men van schuld bij hen wil spreken, valt die juist in de tijd van dit decreet, toen zij besloten, om der wille van de macht, de principes van democratie en van het historisch materialisme prijs te geven, waarvoor zij tientallen jaren vastberaden hadden gestreden. Hun schuld valt in de tijd, toen zij, evenals de bakoenisten in Spanje in het jaar 1813, de “onmiddellijke volledige emancipatie van de arbeidersklasse” proclameerden, in weerwil van de achterlijkheid van Rusland en voor dit doel, daar de democratie “te kort schoot”, hun eigen dictatuur onder de firma der dictatuur van het proletariaat stichtten.

Hier mag men hun schuld zoeken. Zodra zij eens deze weg betreden hadden, konden zij het terrorisme niet ontlopen. De gedachte aan een feitelijke dictatuur, die in vrede, zonder daden van geweld verloopt, is een illusie.

De werktuigen van het terrorisme werden de revolutierechtbanken en de buitengewone commissies, waarover we reeds hebben gesproken. De eerste zowel als de laatste, hebben vreselijk huisgehouden, geheel afgezien van de militaire strafexpedities, die ontelbare slachtoffers gemaakt hebben. Het aantal slachtoffers van de buitengewone commissies zal ook moeilijk volledig zijn vast te stellen. Het loopt in ieder geval in de duizenden; de geringste opgave noemt een aantal van 6.000; andere spreken van het dubbele, zelfs het drievoudige. En daarbij komen nog talloze, willekeurig in de gevangenis geworpen, ten dode toe mishandelde en gefolterde slachtoffers.

De verdedigers van het bolsjewisme beroepen zich erop, dat de tegenstanders, de Witte Garden van de Finnen, de Baltische baronnen, de contrarevolutionaire tsaristische generaals en admiraals, niet beter handelen. Maar is het een rechtvaardiging van de diefstal, dat anderen stelen?

De anderen echter verloochenen hun principes niet, als zij willekeurig mensenlevens offeren, om zich in de macht te handhaven; de bolsjewieken daarentegen kunnen het alleen doen, als zij ontrouw worden aan hun principes omtrent de heiligheid van het mensenleven, principes die zij zelf verkondigd hebben en die hen zelf omhooggevoerd hebben en een rechtvaardiging voor hen zijn. Bestrijden wij niet juist deze baronnen en generaals, omdat mensenlevens zo goedkoop bij hen zijn, slechts waarde voor hen hebben als middel voor het verkrijgen of het handhaven van de macht?

Men zegt wel, dat het doel het onderscheid vormt. Het hogere doel heiligt het middel, dat in de handen der machthebbers, door het infame doel, waarvoor het gebruikt wordt, slecht wordt. Doch het doel heiligt niet alle middelen, doch slechts die waarmee het overeenstemt. Een middel, dat strijdig is met het doel, wordt door het doel niet geheiligd. Evenmin als men het leven moet verdedigen door op te offeren wat er inhoud en doel aan geeft, mag men zijn principes trachten te verwezenlijken door ze prijs te geven. De goede bedoeling mag degenen verontschuldigen die verkeerde middelen aanwenden, deze middelen blijven toch verwerpelijk. En dit te meer naarmate de schade, die zij veroorzaken, groter is.

Maar bovendien is het doel van het bolsjewistische terrorisme nog aan bedenking onderhevig. Zijn eerste taak is het militaristisch-bureaucratische machtsapparaat, dat de bolsjewieken geschapen hebben, aan het roer te houden. Ongetwijfeld zal dat geschieden door bestrijding der corruptie in eigen midden.

In de Pravda van 1 april van dit jaar had professor Dukelski geëist dat het bolsjewisme en de regeringsinstituten gezuiverd zouden worden van alle meelopers, bandieten en avonturiers, die zich bij het communisme hadden aangesloten om het voor hun eigen misdadige doeleinden uit te buiten. Daarop antwoordde Lenin:

“De schrijver van de brief verlangt dat wij onze partij zullen zuiveren van de avonturiers en bandieten – een zeer gerechtvaardigde eis, die wij reeds lang gesteld hebben en doorvoeren. Bandieten en avonturiers schieten wij dood en zullen we verder doodschieten. Doch opdat deze zuivering sneller en grondiger zal geschieden, hebben wij de hulp van de eerlijke en tot geen partij behorende intellectuelen nodig.”

Doodschieten – dat is de alfa en de omega van de communistische regeringswijsheid geworden. Doch roept Lenin niet de intellectuelen op, in de strijd tegen de bandieten en avonturiers te helpen? Ongetwijfeld, doch hij onthoudt hun het enig middel dat hen daarbij zou kunnen dienen: de vrijheid van drukpers. De controle door een volkomen vrije pers is alleen in staat die bandieten en avonturiers in toom te houden, die zich onvermijdelijk bij een onbeperkte, ongecontroleerde regeringsmacht indringen, ja dikwijls door het ontbreken van de vrijheid van drukpers gekweekt worden.

Doch de Russische pers is thans in handen van die regeringsinstituten, waarin de avonturiers en bandieten zitten. En welke waarborg heeft Lenin bij deze toestand, dat niet de avonturiers en bandieten ook in de revolutierechtbanken en buitengewone commissies komen, om met behulp hiervan de “eerlijke en tot geen partij behorende intellectuelen” dood te laten schieten, die hen anders op de vuile vingers konden zien?

Juist de buitengewone commissies tot bestrijding van de corruptie hebben de meest absolute macht en zijn volkomen vrij van elke controle, werken dus het meest onder voorwaarden welke de corruptie begunstigen. De revolutierechtbank van 1793 bezat ook reeds een ongehoord grote mate van willekeurige macht. De rechtswaarborgen van de beklaagden waren uiterst gering. Doch de behandeling geschiedde ten minste in het openbaar en zo was toch enige controle mogelijk. De zittingen van de buitengewone commissies der Sovjetrepubliek zijn geheim, zonder enige rechtswaarborgen voor de beklaagden. Het is niet eens bepaald noodzakelijk dat zij zelf, laat staan hun getuigen, gehoord worden. Een blote verdenking of aanklacht is genoeg om hen naar de andere wereld te helpen.

Deze misstand nam zulke afmetingen aan, dat besloten werd hem op te heffen. Er werd bepaald dat de commissies niet meer tot fusilleren mochten overgaan, zonder dat een onderzoek had plaats gehad en een vonnis was gewezen. Doch de willekeur is zozeer met het wezen der dictatuur samengesmolten, dat zij niet zonder deze is weg te nemen. De bedoelde bepaling annuleert zich trouwens zelf, doordat zij een uitzondering toelaat bij “duidelijk contrarevolutionaire samenzweringen.” Daarmee is natuurlijk voor elke willekeurige terechtstelling de deur wijd opengezet. Wordt echter het voorschrift nauwkeurig nageleefd, dan beschermt het nog maar alleen de rovers en bandieten, niet de “eerlijke en tot geen partij behorende intellectuelen”, door wier optreden de regeringsinstituten gezuiverd zullen worden. Want wat is zulk een zuivering anders dan een “contrarevolutie?”

De zachtste uitingen van ontevredenheid worden met dezelfde strengheid gestraft als bandietenstreken. En deze strengheid wordt niet doorkruist door tegenwerkingen, daar het zaken betreft waarbij de eerlijke communisten en de bandieten gelijke belangen hebben.

Tegenover de kritiek op het Sovjetregime werken zij eensgezind samen, van matiging is dus geen sprake.

Zo maakte nog onlangs de Al-Russische buitengewone commissie ter bestrijding van de contrarevolutie en de ambtsvergrijpen, het volgende bekend:

“Een reeks van onlusten, die in de laatste tijd uitgebroken zijn, tonen aan dat de lauweren van Krassnov ook de revolutionaire-socialisten van de linkervleugel en de mensjewieken van de linkervleugel niet met rust laten.

Hun gehele actie bedoelt uitsluitend ontbinding in ons leger te veroorzaken (Brjansk, Samara, Smolensk), onze industrie (Petrograd, Tula) en ons transport- en voedingswezen (spoorwegstaking) in de war te brengen.

De Al-Russische buitengewone commissie verklaart hierbij, dat zij geen onderscheid zal maken tussen de Witte Garden uit de rijen der troepen van Krassnov en de Witte Garden uit de partij der mensjewieken en van de revolutionaire socialisten van de linkervleugel.

De straffende hand van de buitengewone commissie zal met dezelfde hardheid de eersten zowel als de laatsten treffen.

De door ons gevangen genomen linkse revolutionaire socialisten en mensjewieken zullen als gijzelaars vastgehouden worden en hun lot zal afhangen van het gedrag der beide partijen.

De voorzitter van de Al-Russische Buitengewone Commissie:

F. Dzerschinski.

(Ontleend aan de “Izvestia” van het Al-Russische Centrale Uitvoerende Comité, nr. 59 van 1 maart 1919).”

Dus omdat zich in het leger tekenen van verzet vertonen, onder de industriearbeiders en het spoorwegpersoneel de ontevredenheid toeneemt, worden de leidende elementen der niet-bolsjewistische socialisten in hechtenis genomen, om bij het geringste teken van verdere proletarische oppositie zonder meer doodgeschoten te worden.

De onderdrukking van het ontevreden proletariaat – dat is het verheven doel, dat thans het lage middel van de massamoord in Rusland zal heiligen. Het is niet bij machte de economische mislukking in een goed resultaat te veranderen.

Het kan slechts bewerken, dat de val van het bolsjewisme door de massa’s in Rusland niet op dezelfde wijze wordt opgenomen als de val van de tweede Parijse Commune door het gehele socialistische proletariaat, doch als de val van Robespierre op 9 Thermidor 1794 door geheel Frankrijk: als een verlossing van een zware druk, niet als een met verbeten woede geleden nederlaag.

De vooruitzichten van de Sovjetrepubliek

De regering van Lenin bedreigt een 9e Thermidor. Doch het kan ook anders uitkomen. De geschiedenis herhaalt zich niet. Een regering die zich een doel stelt, dat onder de gegeven omstandigheden onbereikbaar is, kan op twee manieren schipbreuk lijden; zij wordt ten slotte omvergeworpen, indien zij met haar program staat of valt; zij kan zich echter ook handhaven, als zij in haar program de nodige veranderingen aanbrengt en het ten slotte opgeeft. Voor de zaak wordt op de ene wijze hetzelfde resultaat, d.w.z. dezelfde mislukking, bereikt als op de andere. Voor de betrokken personen echter maakt het een groot verschil, of zij de staatsmacht in handen houden, of als gevallen grootheden machteloos aan de woede van hun vijanden overgeleverd zijn.

Robespierre viel op de 9e Thermidor. Maar niet alle jacobijnen deelden zijn lot. Door zich op slimme wijze aan de verhoudingen aan te passen, zijn velen nog hoog gestegen. Napoleon zelf had tot de mannen van het Schrikbewind behoord, was bevriend geweest met de twee broeders Robespierre. Hun zuster Maria zegt later:

“Bonaparte was een republikein; ik wil zelfs beweren dat hij aan de zijde van de Bergpartij stond... Zijn bewondering voor mijn oudste, zijn vriendschap voor mijn jongste broer en wellicht ook het medelijden dat mijn ongeluk hem inboezemde, verschafte mij onder het consulaat een lijfrente van 3.600 francs.”

Niet alleen individuen, doch ook gehele partijen kunnen veranderen en op deze manier uit een onhoudbare positie heelhuids, ja met macht en aanzien te voorschijn komen. Het is niet uitgesloten dat het mislukken van het communistische experiment in Rusland het bolsjewisme evenzo omvormt en als regerende partij redt. De weg is reeds betreden. Als goede realpolitikers hebben de bolsjewieken de kunst om zich aan te passen aan de verhoudingen, in de loop van hun heerschappij in hoge mate ontwikkeld.

Zij waren oorspronkelijk principiële strijders voor een bij algemeen gelijk stemrecht gekozen nationale vergadering en hebben deze aan de kant gezet, zodra ze hun in de weg stond. Zij waren principiële tegenstanders van de doodstraf en hebben een bloedig bewind gevestigd. Zij waren na het opgeven van de democratie in de staat gloeiende pleitbezorgers van de democratie in het proletariaat; zij drongen haar steeds meer terug door een persoonlijke dictatuur. Zij schaften het stukwerk af en voerden het weer in. Bij het begin van hun bewind achtten zij het hun taak het bureaucratische regeringsapparaat van de oude staat te vernielen; zij hebben er een nieuw voor in de plaats gezet. Zij kwamen tot de macht door de discipline in het leger te vernietigen en later het leger zelf; zij hebben een nieuw, streng gedisciplineerd massaleger geschapen. Zij wilden de nivellering der klassen en hebben nieuwe klassenverschillen in het leven geroepen: een onder het proletariaat staande klasse gevormd, dit zelf tot een bevoorrechte klasse verheven en boven deze een nieuwe klasse met grote inkomens en privileges gesteld. Zij wilden in de dorpen de bezittende boeren machteloos maken door de politieke rechten uitsluitend aan de armste boeren te geven; zij hebben de bezittende boeren weer een vertegenwoordiging toegestaan. Zij begonnen met de onverbiddelijke onteigening van het kapitaal en zijn thans bereid aan Amerikaanse kapitalisten de bodemschatten van half Rusland te leveren, ten einde hun hulp te verkrijgen en het buitenlandse kapitaal ook in ander opzicht op elke wijze tegemoet te komen.

De Franse oorlogscorrespondent Ludovic Naudeau gaf onlangs in de Temps verslag van een interview met Lenin, waarin deze o.a. het volgende meedeelde over zijn voor het kapitaal gunstige plannen:

“Wij zouden gaarne voorstellen de rente van onze buitenlandse leningen te erkennen en te betalen, bij ontstentenis van andere betalingsmiddelen, door levering van tarwe, petroleum en allerlei grondstoffen, die wij ongetwijfeld in overvloed zullen bezitten zodra de arbeid in Rusland in volle omvang aangepakt kan worden. Wij zijn ook vast besloten, op grond van verdragen, die eerst langs diplomatieke weg vastgelegd konden worden, onderdanen van de Ententemogendheden concessies voor ontginning van bossen en mijnen te verlenen, natuurlijk onder voorwaarde dat de wezenlijke regeringsgrondslagen van de Russische Sovjetrepubliek erkend worden. Wij weten dat Engelse, Japanse en Amerikaanse kapitalisten zulke concessies vurig verlangen...”

Interviews zijn geen documenten, waarbij men zweren kan. Maar de plannen van de Sovjetrepubliek, waarvan hier sprake is, worden door een aantal andere betrouwbare correspondenten uit Rusland bevestigd. Zij getuigen van een sterke zin voor de realiteit des levens, zij betekenen echter ook dat afstand gedaan wordt van het communistische program, waarvan de verwezenlijking nog al ver verschoven wordt, als aan vreemde kapitalisten een stuk van Rusland voor 80 jaar verpacht wordt.

Het communisme als middel voor de onmiddellijke bevrijding van het Russische proletariaat, heeft bijgevolg nu reeds schipbreuk geleden; het gaat nu nog alleen om de kwestie of de regering van Lenin het bankroet van de bolsjewistische methode op verholen wijze bekend zal maken en zich daarbij handhaven, of dat een tegenrevolutionaire macht deze regering ten val zal brengen en het bankroet op ruwe wijze proclameren.

Wij zouden de eerste manier verkiezen, de manier dat het bolsjewisme zich weer bewust op de bodem van de marxistische revolutietheorie stelt, die leert dat men natuurlijke ontwikkelingsfasen niet kan overspringen. Deze wijze zou de minste ellende veroorzaken en voor het internationale proletariaat het nuttigst zijn. Maar de loop van de wereldgeschiedenis richt zich helaas niet naar onze wensen.

De erfzonde van het bolsjewisme is, dat het de democratie opzij gezet heeft voor de regeringsvorm van de dictatuur, die slechts zin heeft als onbeperkte heerschappij van een persoon, of een kleine, vast aaneengesloten organisatie.

Met de dictatuur is het als met de oorlog – we wijzen hier speciaal op sommige Duitsers, die onder de invloed van de Russische mode spelen met de gedachte van de dictatuur, zonder ze tot het einde toe door te denken. Evenals de oorlog kan men ook de dictatuur gemakkelijk beginnen, als men over de macht in de staat beschikt; maar als men eenmaal begonnen is, kan men de ene zo min als de andere naar welgevallen afbreken. Men wordt voor het alternatief geplaatst, te overwinnen of in een catastrofe te eindigen.

Rusland heeft dringend behoefte aan de hulp van het buitenlandse kapitaal. Doch de Sovjetrepubliek zal ze niet deelachtig worden, als zij geen drukpersvrijheid en een nationale vergadering toestaat. Niet omdat de kapitalisten democratische idealisten zijn. Zij hebben het tsarisme zonder bezwaar vele miljarden geleend. Doch zij hebben voor hun zaken geen vertrouwen in een revolutionaire regering; zij twijfelen of deze wel kan blijven bestaan, als zij geen kritiek in de pers verdraagt en het niet zeker is of ze de meerderheid van de bevolking achter zich heeft.

Zal en kan de Sovjetregering zich bereid verklaren, drukpersvrijheid toe te staan en een constituante bijeen te roepen?

Een aantal bolsjewieken beweren dat zij het ene zomin als het andere te vrezen heeft. Waarom staat zij het dan niet toe? Waarom versmaadt zij een middel, dat als zij er mee kan opschieten, haar morele kracht en ook het vertrouwen in haar, ten zeerste zouden verhogen? In de reeds vermelde voorrede bij Boecharins Program der Communisten, luidt het:

“De voorwaarde die Kautsky en co aan een revolutie stellen, bestaat daarin dat zij wel het recht heeft de bourgeoisie haar wil te dicteren, maar zij is daarbij verplicht de bourgeoisie de mogelijkheid te geven, door drukpersvrijheid en in de constituerende vergadering haar klachten te uiten. Aan deze van geest getuigende eis van een querulant van beroep, wie het er niet om te doen is gelijk te krijgen maar slechts om zijn aanklacht aan de man te brengen, zou, abstract genomen, voldaan kunnen worden, zonder de revolutie te schaden. Maar de revolutie is nu eenmaal een burgeroorlog en klassen die elkaar met kanonnen en machinegeweren bestrijden, doen afstand van het homerische duel met woorden. De revolutie discussieert niet met haar vijanden, zij slaat hen neer; de contrarevolutie doet hetzelfde en beide zullen het verwijt weten te dragen dat zij het reglement van orde van de Duitse Rijksdag niet in acht hebben genomen.” (bl. XXIII)

Deze rechtvaardiging van de bloedigste laagheden, ook van de contrarevolutie, is bepaald verheffend, te meer als men ze vergelijkt met wat de schrijver enige bladzijden vroeger over de revolutie zegt:

“De socialistische revolutie is een langdurig proces, dat begint met de onttroning van de kapitalistische klasse, echter pas eindigt met de omzetting van de kapitalistische samenleving in een arbeidsgemeenschap. Dit proces zal in elk land tenminste een generatie in beslag nemen en deze periode is de periode van de proletarische dictatuur, de periode waarin het proletariaat met de ene hand de kapitalistische klasse steeds weer moet neerwerpen, terwijl het slechts de andere vrij heeft voor de socialistische opbouw.” (bl. XVIII.)

De revolutie betekent dus hetzelfde als burgeroorlog, een oorlog waarin geen pardon gegeven wordt, waarin de ene partij de andere verplettert, maar zonder duurzame onderwerping, daar dit aangename proces “minstens een generatie in beslag nemen zal.”

Deze verwoestende burgeroorlog, die, met machinegeweren en gasbommen gevoerd, het land op veel gruwelijker wijze moet verwoesten dan vroeger de dertigjarige oorlog deed; die de bevolking decimeert, haar ruwheid tot de wildste barbaarsheid opvoert, de bronnen der productie volledig doet opdrogen: dat moet de weg zijn ter “bereiking van de hogere levensvorm”, die het socialisme betekent!

Deze “van geest getuigende” opvatting der sociale revolutie is zeker niet die van een “querulant van beroep”, wel echter die van een revolutionair van beroep, voor wie opstand hetzelfde betekent als revolutie en die zijn leven verloren acht, als de revolutie zich voltrekt in de vormen van de democratie en niet in die van de burgeroorlog.

Iets is echter juist: er zijn slechts twee mogelijkheden: óf democratie, óf burgeroorlog. Wie gene opheft, moet op deze rekenen. Een dictatuur kan er alleen aan ontkomen, als zij te doen heeft met een apathische bevolking zonder hoop, het moeilijkste mensenmateriaal voor de opbouw van een socialistische samenleving.

Daar wij slechts het alternatief hebben: democratie of burgeroorlog, besluit ik daaruit, dat daar, waar het socialisme op democratische grondslagen nog niet mogelijk blijkt, waar de meerderheid van de bevolking er afkerig van is, zijn tijd nog niet is gekomen, terwijl het bolsjewisme meent dat het socialisme overal door een minderheid een meerderheid opgedrongen zal moeten worden en dat kan alleen geschieden door dictatuur en burgeroorlog.

Dat het bolsjewisme zich een minderheid in het volk gevoelt, maakt alleen begrijpelijk dat het de democratie zo hardnekkig afwijst, ondanks zijn verzekering dat zij “de revolutie niet schaden zal.” Geloofde het dat het de meerderheid achter zich had, dan behoefde het geen afstand te doen van de democratie, zelfs als het de strijd met kanonnen en machinegeweren als de enige revolutionaire strijd beschouwde. Ook deze strijd zou het bolsjewisme lichter gemaakt worden, zoals hij voor de revolutionaire Parijzenaars van 1793 lichter werd, indien een revolutionaire conventie achter hem stond.

Doch zij zou niet achter hem staan. Toen de bolsjewieken aan de regering kwamen, bevonden zij zich op het hoogtepunt van hun macht over de massa, over de arbeiders, de soldaten en een groot deel der boeren. En toch waagden zij het zelfs toen niet, een beroep te doen op het algemeen stemrecht. In plaats van de constituante te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven, dreven zij haar uit elkaar.

Sedert is de oppositie tegen het bolsjewisme van dag tot dag toegenomen, zoals de toenemende nervositeit van zijn aanhangers tegenover elke niet officiële pers, de uitsluiting van socialistische critici uit de sovjets en de overgang naar het schrikbewind bewijst.

In deze situatie afstand te doen van de dictatuur om langzamerhand terug te keren tot de democratie, is nauwelijks mogelijk. Tot dusver zijn alle aanlopen daartoe spoedig geëindigd. De bolsjewieken zijn bereid, ten einde zich te handhaven, alle mogelijke concessies te doen aan de bureaucratie, het militarisme, het kapitalisme. Doch een concessie aan de democratie schijnt hun zelfmoord toe, en toch biedt alleen zij de mogelijkheid een einde te maken aan de burgeroorlog en Rusland weer te brengen op de baan van economische opgang en voorspoedige ontwikkeling naar hogere levensvormen.

Zonder de democratie gaat Rusland te gronde. Door haar gaat het bolsjewisme te gronde. Dat eindresultaat is te voorzien. Het behoeft niet bepaald een 9e Thermidor te zijn, maar ik vrees dat het daarvan niet veel zal verschillen.

De vooruitzichten van de wereldrevolutie

De bolsjewieken zelf tonen geen groot vertrouwen, dat zij ten slotte zullen overwinnen. Maar een plechtanker geloven zij nog te bezitten. Als Rusland ophoudt het uitverkoren volk van de revolutie te zijn, dan moet de wereldrevolutie, de messias worden die het Russische volk verlost.

Wat is echter de wereldrevolutie? Men kan ze op tweeërlei wijze opvatten. Men kan er onder verstaan dat de socialistische gedachte in de wereld zozeer aangroeit, terwijl tegelijk het proletariaat in macht toeneemt en de klassenstrijd scherper wordt, dat het socialisme een wereldmacht wordt die steeds meer het leven in alle staten bepaalt. Men kan er echter ook onder begrijpen een revolutioneren van de wereld in de zin van het bolsjewisme, verovering van de politieke macht door het proletariaat in alle grote staten reeds in de naaste tijd – anders redt deze revolutie de Russische Sovjetrepubliek niet meer – alom stichting van radenrepublieken, terwijl de niet-communistische elementen hun rechten ontnomen worden, dictatuur van de communistische partij en daarmee ontketening van burgeroorlogen in de gehele wereld voor een mensenleeftijd.

Een naarstige propaganda is aan het werk, dit resultaat te bereiken. Een wereldrevolutie in bolsjewistische geest te maken, zal haar echter niet gelukken. Wel echter zou zij, als zij er in slaagde werkelijk invloed te krijgen in West-Europa, de wereldrevolutie in de andere zin ernstig in gevaar brengen.

Want de voornaamste taak der predikers van de wereldrevolutie in Russische zin, is de ontketening van broederstrijd onder de proletariërs.

Van de aanvang af een kind van de partijtweedracht, tot de macht gekomen in de strijd tegen de andere socialistische partijen van zijn land, zoekt het bolsjewisme zich in Rusland te handhaven door een burgeroorlog, die het tot een broederstrijd maakt. En als laatste middel om zijn heerschappij te redden, voegt het er het streven bij alle andere socialistische partijen te splijten, die nog één gebleven zijn – voor zover zij niet een bolsjewistische meerderheid hebben. Dat is de betekenis van de “Derde Internationale”. Daardoor tracht zij de wereldrevolutie tot stand te brengen.

En dat vindt niet zijn oorsprong in een gril, in boosaardigheid, doch in het wezen van het bolsjewisme zelf, dat zich niet verdraagt met de “hogere levensvormen”, die in “West-Europa” reeds tot stand zijn gekomen.

In West-Europa is de democratie niet van gisteren, zoals in Rusland. Zij is door een reeks van revoluties, als resultaat van eeuwenlange strijd, veroverd, is de massa in “vlees en bloed overgegaan.” Daar is het eenvoudig onmogelijk, gehele omvangrijke groepen in de samenleving de politieke rechten te ontnemen. In Frankrijk vormen de boeren een macht die men niet gering mag schatten en die ijverzuchtig waakt over het privaatbezit. Ook de bourgeoisie is in Frankrijk en nog meer in Engeland een aan strijd gewende klasse. Het proletariaat is in Rusland zeker zwakker dan in West-Europa, maar nog veel zwakker is in het Russische rijk de bourgeoisie. Daar, zoals trouwens in alle landen met een sterke, op het militarisme steunende autocratie, is zij opgevoed in laffe vrees voor het staatsgezag, zowel als in blind vertrouwen op zijn bescherming. Vandaar de lamlendigheid van het liberalisme daar. De ineenstorting van het staatsgezag, de verdwijning van het militaire bolwerk, de overgang van het staatsgezag in de handen van het proletariaat, heeft de bourgeoisie, die niet gewend was zelf een energieke politieke strijd te voeren, zo verschrikt dat zij geheel in elkaar zakte en zonder strijd het terrein aan de tegenstander overliet.

In West-Europa hebben de laagste klassen in eeuwen van klassenstrijd niet alleen zich zelf, doch ook de hogere klassen opgevoed. Deze hebben respect voor het proletariaat gekregen, zij zijn echter ook meesters in de kunst geworden, het op de juiste tijd tegemoet te treden met concessies, om daardoor catastrofen te voorkomen. In de Angelsaksische landen moest de bourgeoisie zich echter ook van oudsher zonder een sterk staand leger behelpen; zij heeft geleerd, zowel tegenover het staatsgezag als tegenover het proletariaat, op eigen kracht te vertrouwen en laat zich door dreigende gevaren niet gemakkelijk bang maken.

En deze landen hebben in de oorlog overwonnen. Hij heeft hun legers niet, zoals in de centrale rijken en Rusland, murw gemaakt en ontbonden. In Oost-Europa werden in de toestand van ontbinding van het leger de soldaten, uit welke klasse van de bevolking zij ook kwamen, een revolutionair element. Deze geweldige kracht, die de revolutie kan bespoedigen maar helaas ook kan maken dat zwakke revolutionaire factoren te vroeg tot de macht komen en voor problemen worden geplaatst waartegen zij nog niet opgewassen zijn, ontbreekt in de landen der overwinnaars. Daar zal het socialisme de staatsmacht eerst dan veroveren, als het sterk genoeg is, binnen het raam der democratie overwicht over de andere partijen te krijgen; daar heeft het niet de minste reden de democratie af te zweren; daar zullen de het hoogst staande lagen van het proletariaat niet te vinden zijn voor de vervanging van de democratie door een dictatuur, die in werkelijkheid steeds uitloopt op een persoonlijke dictatuur.

Wel is heden in Frankrijk onder de socialisten de sympathie voor de bolsjewieken zeer sterk. Maar zij vindt haar oorzaak alleen in de zeer gerechtvaardigde afkeer van de pogingen van de eigen kapitalistische regering, om een socialistische regering in het buitenland met geweld neer te werpen. Velen geloven ook dat de bolsjewistische methoden voor Rusland geschikt zijn. Zij denken er echter niet aan dezelfde methoden in Frankrijk toe te passen. Wel zijn daar de blanquistische traditie van de “putsch” en de proudhonistische van het antiparlementarisme nog steeds niet geheel uitgestorven en hebben deze beide vijandelijke elementen in het syndicalisme in een zonderlinge vermenging nieuw leven gekregen. Zij kunnen het bolsjewisme een zekere voedingsbodem verschaffen. Maar het is uitgesloten dat het macht verkrijgt over het gehele proletariaat van Frankrijk en evenmin over dat van Engeland en Amerika. Als het er in kracht toeneemt, kan het slechts tweespalt teweegbrengen in het proletariaat, juist in de dagen waarin dit een grote, beslissende strijd heeft uit te vechten, waarin het zich slechts kan handhaven als het tot volkomen eenheid komt. De bolsjewistische propaganda voor de wereldrevolutie kan dus, zoals we reeds gezegd hebben, de zich werkelijk aankondigende wereldrevolutie niet bevorderen; zij kan haar slechts in gevaar brengen.

Het communisme brengt reeds door zijn tweespalt verwekkende tendensen de revolutie in Duitsland in gevaar. De Duitse sociaaldemocratie was voor de oorlog de sterkste socialistische partij van de wereld. Vast aaneengesloten op de bodem van een gemeenschappelijke wereldbeschouwing, stond zij op het punt de meerderheid van de bevolking te omvatten, zodra het haar gelukte de katholieke arbeiders voor zich te winnen, die de vanen van het Centrum volgden. Bezat zij de meerderheid, dan werd de strijd voor de democratie, met name de kiesrechtstrijd in Pruisen, een strijd om de politieke macht. Was deze veroverd, dan had zij dadelijk de schoonste vruchten geleverd bij de rijkdom die het Duitse kapitalisme verzameld had en die het mogelijk maakte de positie van de massa spoedig belangrijk te verbeteren.

De wereldoorlog heeft deze rijkdom radicaal opgeruimd. De vrede vindt Duitsland in de wanhopigste situatie, die uitsluit dat voor de massa welvaart geschapen wordt, welke productiewijze ook mag heersen. Dezelfde wereldoorlog heeft echter door de ineenstorting en de ontbinding van het leger ook bewerkt dat de sociaaldemocratie niet door eigen krachtvermeerdering, maar door het bankroet van haar tegenstander, aan het roer kwam op een tijdstip dat zij zelf belangrijk verzwakt was door haar splitsing, die de oorlog veroorzaakt had.

Wilde de sociaaldemocratie zich als heersende partij handhaven, dan was het dringend nodig dat de twee partijen zich dadelijk weer verenigden. Men had mogen verwachten dat aan deze eis van het ogenblik voldaan werd, vooral omdat de grond voor de splitsing, de opvattingen omtrent de oorlog, met deze was verdwenen.

Maar sedert het ontstaan van de Sovjetrepubliek was er een nieuwe wig in de socialistische rijen van Duitsland gedreven door de bolsjewistische propaganda, die eiste dat onze partij haar principiële eis der democratie zou laten vallen en de dictatuur der arbeidersraden als staatsvorm doorvoeren. Om te bemantelen dat men daarmee een van het wezen van onze partij niet te scheiden eis prijs gaf, hielden de bolsjewieken op zich sociaaldemocraten te noemen. Zij noemden zich communisten, zogenaamd om daardoor tot het echte, in Het Communistisch Manifest neergelegde marxisme, te komen. Zij vergaten dat Marx en Engels, die eind 1847 Het Communistisch Manifest schreven, enige maanden later de Neues Rheinische Zeitung uitgaven als “orgaan der democratie.” Zo weinig waren in hun ogen democratie en communisme tegenstellingen.

De tegenstelling tussen dictatuur en democratie heeft in Duitsland naast de beide socialistische partijen, die bij het begin van de revolutie bestonden, nog een derde geschapen, die der communisten; zij heeft in de politiek van elk van de beide andere innerlijke tweestrijd en onzekerheid gebracht; bij de onafhankelijke sterke, bolsjewistische tendensen te voorschijn geroepen en bij een deel van de rechtse socialisten een reactie tegen deze tendensen opgewekt, die weer haar doel voorbijschoot en een toenadering tot de burgerlijke partijen tot stand bracht, met welke het rechtse socialisme reeds door de oorlogspolitiek van de godsvrede in zekere betrekking stond. De revolutie van de 9e november had deze coalitie met de bourgeoisie verbroken en door een arbeidsgemeenschap met de onafhankelijken vervangen. Dat was helaas slechts een voorbijgaand verschijnsel.

Evenmin als in West-Europa kan in Duitsland het parool der dictatuur een werkelijke, duurzame, het gehele rijk omvattende, scheppend werkende dictatuur tot stand brengen. Daarvoor staat de bevolking reeds te hoog. Alle pogingen van afzonderlijke proletarische groepen om tot de dictatuur te geraken, kunnen slechts voorbijgaande, locale resultaten hebben en daarmee een algemeen resultaat: toeneming van de politieke en economische ontbinding van het rijk en bevordering der actie voor een tegenrevolutionaire militaire dictatuur.

Doch op haar beurt kan ook deze niet duurzaam en algemeen tot de macht komen. In Duitsland kan men niet meer duurzaam tegen de arbeiders regeren. De uitspattingen der garden van Noske in Berlijn, de gruweldaden in München zijn geen bewijzen voor een dictatorische macht van de regering, maar voor haar onmacht tegenover de geesten die zij opriep, die intussen hunnerzijds wel de macht hebben, ongestraft gruwelijke daden van wraak te plegen, maar niet om zelf de staat te besturen.

Het streven van links en rechts naar een dictatuur, kan niet tot een werkelijke dictatuur voeren, doch alleen tot anarchie en een volkomen ruïne, welke ons als “hogere levensvorm”, die op deze wijze wordt tot stand gebracht, het kannibalisme belooft, als alle productie ophoudt en alle levensmiddelen zijn opgeteerd.

En voor het nog zover gekomen is, kunnen alle pogingen om een dictatuur in te voeren, slechts als enig resultaat met zich brengen, dat de grofheid en ruwheid in de politieke en economische strijd toenemen, het aantal slachtoffers vermeerdert en het onmogelijk wordt enige positieve arbeid te verrichten. Dat geldt voor het bloedige regime van Noske zowel als voor de radendictatuur.

Op het ogenblik wordt een dictatuur gepropageerd, die slechts kort zal duren en zonder daden van geweld werken zal. Dat is de ergste van alle illusies. In een land, waarin alle klassen reeds tot een opgewekt politiek leven ontwaakt zijn, kan geen partij, die een dictatuur wil uitoefenen, het zonder daden van geweld klaarspelen. Hoe vreedzaam haar plannen ook mogen zijn, hoe sterk haar wil, door de dictatuur slechts de kracht te verkrijgen voor positieve arbeid, er zal spoedig, nadat zij haar regime is begonnen, van haar dictatoriaal doen niets overblijven dan het plegen van daden van geweld.

De enige mogelijkheid om daden van geweld te vermijden en rust te brengen, om tot positieve arbeid te komen, biedt de democratie, welke op dit ogenblik theoretisch door de linker- en praktisch door de rechtervleugel van de socialisten geweld wordt aangedaan. De nationale vergadering alleen is nog geen democratie; doch er is geen democratie mogelijk, zonder een uit het algemene, gelijke stemrecht voortgekomen volksvertegenwoordiging.

Het enige instituut dat thans nog enigermate het rijk bijeen kan houden, zijn niet de arbeidersraden, niet een dictatoriale regering, doch een nationale vergadering, waarheen alle delen van het rijk afgevaardigden zenden.

Zeker, de huidige wetgevende vergadering levert een hoogst onplezierig schouwspel op, maar wie heeft haar meerderheid gekozen? Toch de “arbeidende” bevolking, dezelfde die de arbeidersraden moet kiezen, als deze tot een systeem zijn uitgebouwd. De stemmen van de onafhankelijke sociaaldemocraten in de constituante vormen geen tiende deel van de nationale vergadering. De arbeidende klasse vormt negen tienden van de natie.

De arbeidersraden leveren slechts een wezenlijk ander schouwspel op dan de nationale vergadering, zolang zij alleen de loonarbeiders van de grootindustrie omvatten. Als zodanig kunnen zij een voorwaartsstuwend element in de politiek worden en zijn zij onontbeerlijk voor de socialisering. Als zodanig alleen kunnen zij de nationale vergadering echter niet vervangen. Hoe meer men het radensysteem uitbreidt tot anderen dan arbeiders in de grootindustrie, hoe meer het de gehele arbeidende bevolking omvat, des te meer moet zijn centrale raad in wezen op de nationale vergadering gelijken, zonder dat toch zijn meerderheid de autoriteit krijgt, die een meerderheid in de nationale vergadering bezit, doordat zij voor de gehele wereld als meerderheid der natie geldt.

Niets werkt meer verwarrend dan de bewering, die ook weer figureert onder de stellingen welke de “derde” Internationale te Moskou aangenomen heeft, als zouden parlementarisme en democratie in hun wezen “burgerlijke” instellingen zijn. Zij zijn vormen die de meest verschillende inhoud kunnen hebben, al naar de aard en de samenstelling van het volk. Hebben in een parlement de burgerlijke partijen de meerderheid, dan is het “parlementarisme” burgerlijk. En deugen deze partijen niet, dan deugt ook haar parlementarisme niet. Maar dat alles moet toch radicaal veranderen, zodra een socialistische meerderheid het parlement binnentreedt.

Nu zegt men dat zulk een meerderheid niet mogelijk is, ook niet bij vrije verkiezing en volledig geheim stemrecht, omdat de kapitalisten de pers beheersen en de arbeiders kopen. Doch als zij in staat zijn op deze wijze de arbeiders, ook na een revolutie als de huidige, te kopen, dan moeten zij toch even goed de kiezers voor de arbeidersraden kunnen beïnvloeden.

De bewering dat ook bij het meest vrije en geheime stemrecht en bij een meerderheid van loonarbeiders in de bevolking, de mogelijkheid van het verkrijgen van een meerderheid in het parlement uitgesloten is wegens de invloed van de geldmacht van de kapitalisten op de proletariërs, betekent, dat deze voor een veile en laffe bende analfabeten gehouden wordt en dat het bankroet der proletarische zaak geproclameerd wordt. Als het proletariaat werkelijk zo’n ellendig zootje was, dan zou geen instelling het kunnen helpen, hoe fijn men die ook in elkaar zet op papier, om het proletariaat ondanks zijn morele en intellectuele impotentie de overwinning te verzekeren.

Als de huidige Duitse nationale vergadering een burgerlijk karakter draagt, dan draagt daarvan voor een groot deel de schuld de bolsjewistische propaganda, die grote groepen arbeiders, ook onder de onafhankelijken, al vooraf wantrouwen jegens de nationale vergadering inboezemde, de belangstelling voor de kiesrechtstrijd verminderde en die van de andere kant arbeidersgroepen, met name katholieke, die op het punt stonden de burgerlijke leiband te verbreken, afstootte en weer aan de burgerlijke leiding overleverde.

Het is zeker dat onder de tegenwoordige nationale vergadering Duitsland niet gezond kan worden. Het genezingsproces wordt echter niet bevorderd, doch vertraagd, als men van de strijd tegen de bestaande nationale vergadering een strijd maakt tegen de democratie, het algemeen stemrecht en het instituut van de nationale vergadering zelf. Men verhindert daardoor dat de strijd zich concentreert op het punt van waaruit alleen een genezing kan uitgaan: op de verkiezing van een nationale vergadering, waarin de vertegenwoordigers van het proletariaat de meerderheid vormen, die bereid is de socialisering, voor zover ze dadelijk mogelijk is, energiek ter hand te nemen en de democratisering van Duitsland, die pas begonnen is, door te voeren, in het bijzonder in het bestuur, zonder zich ergens door te laten weerhouden.

Dat en niet de dictatuur zou het programma moeten zijn van elke zuiver socialistische regering, die aan het roer zou komen. Daarvoor zou zij de massa’s, ook de katholieke arbeiders, winnen, ja zelfs brede burgerlijke kringen, die in een dergelijk program het middel zouden zien de republiek uit het stadium van de burgeroorlog, van de elkaar bestrijdende dictatorische tendensen te redden.

Als de communisten beweren dat de democratie de methode is van het burgerlijk bewind, zo moet hun geantwoord worden dat het alternatief: democratie of dictatuur, tot niets anders leidt dan tot de methode van het voorburgerlijke barbaarse vuistrecht. De democratie met haar algemeen gelijk stemrecht kenmerkt niet het bewind der bourgeoisie. Deze heeft in haar revolutionaire periode niet het gelijke stemrecht, doch het censuskiesrecht ingevoerd in Frankrijk, Engeland, België, enz. Pas door een lange en moeilijke strijd heeft het proletariaat zich het algemene gelijke kiesrecht veroverd, een algemeen bekend feit, dat de communisten en al hun vrienden geheel vergeten schijnen te zijn. De democratie met het algemene gelijke kiesrecht is de methode, de klassenstrijd te veranderen van een strijd met de vuisten in een strijd met de hoofden, waarin een klasse pas kan zegevieren als zij intellectueel en moreel tegen haar tegenstanders is opgewassen. De democratie is de enige methode, waardoor de hogere levensvormen tot stand gebracht kunnen worden, die voor de beschaafde mens het socialisme betekent. De dictatuur voert slechts tot een soort socialisme, dat men het Aziatische genoemd heeft. Ten onrechte, want Azië heeft een Confucius en een Boeddha voortgebracht. Eerder zou men het het Tataarse socialisme kunnen noemen.

Afgezien van de gruwelijke gevolgen van de wereldoorlog, die natuurlijk het grootste deel van de schuld dragen, is het hoofdzakelijk aan de activiteit van de communisten, die het proletariaat splijt en uit elkaar rukt en zijn krachten verbrokkelt in onvruchtbare avonturen, te wijten dat de arbeidersklasse van Duitsland uit haar overwinning tot dusver zo weinig voordeel trok en de democratie niet in voldoende mate als werktuig voor haar bevrijding wist te gebruiken.

Veel beter vooruitzichten biedt de democratie voor het socialisme in West-Europa en Amerika. Deze gebieden, voornamelijk de Angelsaksische landen, komen minder economisch verzwakt uit de wereldoorlog te voorschijn. Elke schrede voorwaarts, elke machtsuitbreiding van het proletariaat moet het dadelijk een verbetering van zijn levensomstandigheden brengen, moet “hogere levensvormen” in het leven roepen.

Tegelijkertijd echter moet de strijd van het proletariaat tegen de burgerlijke wereld daar meer intensieve vormen aannemen dan voor de oorlog. De tijd van het overmatige patriottisme, dat door de oorlog en later door de overwinning werd opgewekt, loopt snel ten einde. Reeds thans is die omkeer begonnen; hij zal een onweerstaanbaar tempo aannemen, als de vrede tot stand is gekomen, die, wat hij ook de overwonnen volken mag opleggen, de offers van de overwinnaars niet tastbaar zal verminderen en die overal de belangstelling weer meer richt op de problemen van de binnenlandse politiek dan op die van de buitenlandse.

De oppositie van het proletariaat zal daar een meer energieke vorm aannemen, doordat overal het bewustzijn van zijn eigen kracht enorm is toegenomen. De Duitse en nog meer de Russische revolutie hebben het in hoge mate aangewakkerd.

Hoe men zich tegenover de bolsjewistische methoden mag stellen, het feit dat een proletarische regering in een grote staat niet alleen aan het roer kan komen, maar zich ook tot dusver, bijna twee jaar lang onder de moeilijkste omstandigheden kon handhaven, versterkt uitermate het gevoel van kracht bij de proletariërs van alle landen. Voor de werkelijke wereldrevolutie hebben de bolsjewieken daardoor groot werk verricht, veel meer dan door hun gezanten, die voor de proletarische zaak meer kwaad gesticht dan revolutionair gewerkt hebben.

Het proletariaat der gehele wereld komt in beweging en de druk die het internationaal uitoefent, zal sterk genoeg worden om van nu af elke economische vooruitgang niet meer in kapitalistische, maar in socialistische zin te doen geschieden.

Zo zal het tijdperk van de wereldoorlog zeker betekenen: het einde van de kapitalistische en het begin der socialistische ontwikkeling. Wij zullen daarbij niet met een sprong van de kapitalistische in de socialistische wereld komen. Het socialisme is niet een mechanisme dat men opbouwt naar een vooraf opgemaakt plan en dat dan, als het maar eenmaal aan de gang is gebracht, steeds op dezelfde wijze afloopt, doch het is een proces van maatschappelijke samenwerking, dat zijn bepaalde wetten heeft, zoals elke soort van maatschappelijke werkzaamheid; dat echter binnen deze wetten, de veelzijdigste vormen kan aannemen en zich kan ontwikkelen op een wijze dat men de afloop nu nog niet kan voorspellen.

Ook heden hebben wij geen “kant-en-klare utopieën door een volksbesluit in te voeren”. Wat thans geschiedt, is de “vrijmaking der elementen”, die een begin met de socialistische ontwikkeling moeten maken. Wil men dat de wereldrevolutie noemen, omdat het over de gehele wereld plaats heeft, dan staan wij voor de wereldrevolutie. Maar zij zal niet plaats hebben door middel van de dictatuur, niet door kanonnen en machinegeweren, niet door verplettering van de politieke en sociale tegenstanders, maar door democratie en menselijkheid. Slechts op die wijze komen wij tot de hogere levensvorm, waarvan de totstandkoming de historische taak van het proletariaat is.

_______________
[2] Engels verwachtte in 1845, dat heel spoedig de revolutie zou uitbreken; die kwam ook in 1848, maar niet in Engeland, maar op het vasteland en niet als proletarische revolutie. K.