Harm Kolthek Jr.

De beginselverklaring van het NAS aangevallen en verdedigd door G. RIJNDERS en H. KOLTHEK JR.


Transcriptie: Rick Denkers
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 24 februari 2010


Hij schut zich zelven moe,
Wie schutten wil de starken vliet,
Die van de steile rotse schiet
Naar haren ruimen boezem toe.
VONDEL

INLEIDING

Een kort woord ter verklaring van dit zonderlinge geschriftje.

De strijd van Rijnders tegen de beginselverklaring van het NAS, met speciaal tegen de daarin uitgesproken neutraliteit van de onafhankelijke vakbeweging op godsdienstig- en parlementair-politiek gebied, is bekend. Even bekend als hij vruchteloos zal blijken en triest is. Op zichzelf zou mij die strijd dan ook geen aanleiding zijn geweest tot het samenstellen van een brochure als deze. Het zijn bijzondere omstandigheden die dat hebben veroorzaakt.

Nadat Rijnders in 1910 was getart zijn bezwaren tegen de beginselverklaring van het NAS eens regelmatig uiteen te zetten, heeft hij daaraan gevolg gegeven. Uitvoerig heb ik hem toen van antwoord gediend in De Arbeid van 17 september 1910 en aangetoond, dat zijn argumenten geen van alle steekhoudend waren. Doch dat was voor Rijnders geen motief om zijn gewroet en gestook te staken; hij ging daarmee door, maar zijn succes, dat nooit groot was, werd steeds minder.

Het jongste congres van het NAS en het jongste referendum leverden het duidelijke bewijs, dat de inzichten van de leden zich merkbaar ontwikkelen in de richting van de beginselverklaring.

In het NAS zelf is dan ook van een noemenswaardige oppositie als zodanig geen spoor te ontdekken. Daarvoor bestaat ook geen reden omdat de minderheid volledige vrijheid van meningsuiting heeft; in geen enkel opzicht wordt belemmerd propaganda te maken voor haar inzichten.

Dat Rijnders dat alles met lede ogen aanziet, bewijst zijn optreden, want met verdubbelde ijver zet hij zijn luguber bedrijf voort, juist nadat de leden gelegenheid hebben gehad zich uit te spreken, waaraan brede discussies in De Arbeid en op het congres zijn voorafgegaan. Dat maakt juist zijn optreden zo onsympathiek, omdat het daardoor het karakter krijgt van ‘doordrijven ondanks alles’.

Evenals de kopstukken van de SDAP voortdurend stoken in de ‘moderne’ vakbeweging, zodra daarin iets gebeurt dat wijst op een streven naar onafhankelijkheid van de SDAP, omdat de SDAP de ‘moderne’ vakbeweging als haar bijwagen, haar ondergeschikte wil, getuige het het voorgevallene in de Nederlandse spoorwegvereniging, – zo stookt en wroet Rijnders van buiten af in de onafhankelijke vakbeweging, die hij ondergeschikt en afhankelijk wil maken van de vrij-socialistische beweging. Men leest slechts het slot van zijn rede, waarin hij het woordelijk zegt, terwijl uit die hele rede geen andere conclusie valt te trekken.

Aangezien zijn gestook in De Vrije Socialist steeds minder aandacht trok, móest er wat nieuws worden begonnen, en dat was ... een openbare vergadering in Amsterdam. Dat zou trekken! Een viertal vrije groepen, onmachtig om een geregelde propaganda te onderhouden voor de eigen denkbeelden, voor zover die bestaan, waren wel zo goed zich te laten gebruiken voor het plannetje van Rijnders, en daar ging het zaakje in zee op 8 oktober. Een breed opgezette reclame, waarin er vooral op gezinspeeld werd dat er wel ‘principieel’ debat zou worden gevoerd, bereidde de vergadering voor. Maar het liep niet zoals Rijnders gehoopt had. Bevoegde debaters waren zo verstandig om weg te blijven en Rijnders het woord alleen te laten. Ondergetekende was ziek en kon dus uiteraard niet aanwezig zijn. Doch al was dat niet het geval geweest, dan ook zou ik niet zijn gaan debatteren, omdat over deze kwestie een bekgevecht met Rijnders onmogelijk licht kan verspreiden.

Kameraad Stek, die de vergadering bezocht, maakte ongevraagd een uitvoerig verslag van de rede van Rijnders, dat hij mij ter publicatie in De Arbeid toezond. Dat verslag was onduidelijk en in haast met potlood geschreven op kleine velletjes papier, aan weerskanten beschreven. Ik had geen lust, ziek als ik was, dat te ontcijferen, en zond het zo naar de drukkerij, aan de zetters overlatende of ze het wilden zetten. Die getroostte zich die moeite en zo ontving ik enige dagen later het gedrukte verslag terug en kon mij dus op de hoogte stellen van de bezwaren, welke Rijnders nu weer had ontwikkeld.

Glimlachend heb ik het gelezen, en direct begreep ik, waarom er in De Vrije Socialist geen verslag was opgenomen van de rede van Rijnders. Die verslaggever had er een overwinningsbulletin van gemaakt: het NAS was in de pan gehakt; Rijnders was als triomfator uit de slag teruggekomen. Maar wat er door Rijnders was gezegd, daarover zweeg het ‘verslag’.

Er was intussen een moeilijkheid. Het verslag zou ongeveer een pagina van De Arbeid beslaan; mijn antwoord zou minstens even groot zijn, zodat er een halve krant mee gemoeid zou worden. Omdat steeds wordt geworsteld met gebrek aan plaatsruimte, was dat haast niet doenlijk. Een bijvoegsel er voor geven zou een 40 gulden kosten; dat was wel wat veel gevergd.

Ik overwoog toen een aparte uitgave in brochurevorm, welk denkbeeld, toen het eenmaal had post gevat, deze bekoring kreeg, dat het voor de latere geschiedschrijver van de Nederlandse arbeidersbeweging een prachtig document zou zijn van de zonderlinge moeilijkheden, waarmee in Holland de revolutionaire vakbeweging had te worstelen. Moeilijkheden die zich in geen enkel ander land in die mate voordeden.

Ik heb namelijk deze kwestie besproken met voormannen uit de Duitse, Franse en Engelse revolutionaire vakbeweging, maar allen verklaarden mij er absoluut niets van te begrijpen. Dat een vakbeweging, die uitgesproken heeft dat ze socialistisch is in haar einddoel en zich uitsluitend wil bedienen van de tactiek van de directe actie, zich overigens op religieus gebied neutraal verklaart, en het recht van de leden eerbiedigt om op politiek terrein aan parlementarisme te doen, dat vindt men overal zo vanzelfsprekend, dat men lacht om die Hollandse dwaasheid, daartegen oppositie te voeren. En dat nog wel van de zijde van vrije socialisten en anarchisten!

Alvorens mijn plan aan het bestuur van het NAS voor te leggen, besloot ik eerst bij Rijnders zelf een onderzoek in te stellen, of het door kameraad Stek gemaakte verslag een getrouw beeld gaf van het door hem (Rijnders) gesprokene. Ik zond daarvoor aan Rijnders het gedrukte verslag toe, met het volgende schrijven:

WATERGRAAFSMEER, 17/10 ’12

De Heer G. RIJNDERS,
Frederik Hendrikstraat 36’’

Ls,
Er is van uw redevoering over de NAS-clausule een uitvoerig verslag opgenomen, waarvan ik u hier tevens een gedrukte proef doe toekomen, ter correctie.


Niet enkel ter correctie; indien u nog meerdere argumenten hebt gebezigd; of sommige argumenten anders hebt toegelicht; ook indien de toelichting niet uitvoerig genoeg is om uw bedoeling goed weer te geven, verzoek ik u die wijzigingen aan te brengen, zodat het verslag, als het wordt gepubliceerd daarna, geacht kan worden uw volle goedkeuring te genieten.

Ik verzoek u een en ander zo spoedig mogelijk in orde te maken en aan mij terug te zenden, opdat de publicatie zo spoedig mogelijk kan plaats vinden. Gelieve het aan mijn persoonlijk adres terug te zenden, aangezien ik thuis mijn werk verricht tegenwoordig.

In afwachting,
KOLTHEK JR.,
Gen. de Wetstraat 47’’, Watergraafsmeer.

Met bekwame spoed heeft Rijnders aan mijn verzoek voldaan, in het verslag een duchtige correctie aangebracht, alsmede vele inlassingen er aan toegevoegd. Bovendien deed hij mij toekomen de volgende verklaring:

Daar ik 1/2 uur heb gesproken, spreekt het vanzelf dat in dit verslag alles slechts beknopt is weergegeven. Het was mij ook niet doenlijk nog meer correctie aan te brengen, zodat sommige uitdrukkingen en zinnen m.i. nog wel wat te wensen overlaten en dan ook niet door mij zo zijn gebezigd. Ik stond ook vrij lang stil bij het punt, welke taak de onafhankelijke vakorganisatie mijn inziens heeft te vervullen en heb dienaangaande dan ook meer gezegd, dan in de enkele desbetreffende regels wordt weergegeven. Overigens houdt het verslag de strekking van mijn betoog in, worden mij geen verkeerde dingen in de mond gelegd en ik heb er dus vrede mee als het zo wordt geplaatst. Daar ik op meerdere plaatsen dit onderwerp moet behandelen, zal ik altijd nog wel in de gelegenheid zijn om verkeerde gevolgtrekkingen, die als oorzaak hebben de onvolledigheid, recht te zetten.

RIJNDERS.

Uit mijn schrijven blijkt, dat Rijnders onbeperkte vrijheid had om te corrigeren, te veranderen en toe te voegen. Daardoor vervalt veel van het voorbehoud in deze verklaring.

Ik legde daarna mijn plan voor aan het bestuur van het NAS, dat ermee akkoord ging. Helaas werd de uitvoering ervan vertraagd, doordat ik enige weken tot absolute rust werd genoodzaakt. Anders was de brochure een maand vroeger verschenen. De lezer weet nu precies hoe en onder welke omstandigheden dit geschriftje in de wereld is gekomen.

Omdat de lezers de beginselverklaring van het NAS niet allemaal in hun bezit zullen hebben, heb ik haar op de volgende bladzijde opgenomen. Na al wat er over deze kwestie al is geschreven, zal ook dit nog wel druk worden gelezen, Al lijkt mij de tijd niet ver meer, dat de ernstige vakverenigingsman zal lachen om deze beuzelarij, waaraan zoveel tijd en kracht is verknoeid geworden, die zo nodig waren ter bestrijding van het kapitalisme en voor het organiseren van de lauwe massa, die nog altijd berustend en hopend neerzit, geen deel neemt aan de noodzakelijke klassenstrijd.

WATERGRAAFSMEER, 25 november 1912. H. KOLTHEK JR.
De tweede druk van deze brochure is precies gelijk aan de eerste oplage.

BEGINSELVERKLARING

Uitgaande van de erkenning, dat in de tegenwoordige maatschappij de klasse-overheersing op elk gebied in toenemende mate aan de dag treedt en zich openbaart in voortgaande kneveling en onderdrukking op politiek- en uitbuiting op economisch terrein, plaatst zich de onafhankelijke vakorganisatie zonder enig voorbehoud op het standpunt van de klassenstrijd en wil zijn de zelfstandige, onafhankelijke, op vrijwillige samenwerking berustende klasse-organisatie van de arbeiders.

Ziende dat de bezittende klasse tevens is de machthebbende klasse, doordat de bezitters van alle mogelijke politieke en godsdienstige overtuiging zich steeds hechter aaneensluiten in de strijd tegen de arbeiders, wil de onafhankelijke vakorganisatie de arbeiders organiseren, ongeacht hun politieke- of godsdienstige meningsverschillen. Zij stelt zich daarvoor tot taak, het behartigen van hun ogenblikkelijke en toekomstige belangen, door bestrijding van de kapitalistische productiewijze, overal waar die zich openbaart op economisch of politiek terrein.

Erkennende dat de klassenstrijd het noodwendig gevolg is van het privaateigendom van grond en arbeidsmiddelen, acht de onafhankelijke vakorganisatie haar doel gelegen in de socialisering daarvan en meent zij dat de vakverenigingen zich in de toekomst zullen ontwikkelen tot productieve voortbrengingsgroepen, die de voortbrenging en verdeling van de maatschappelijke rijkdom althans in hoofdzaak hebben te regelen.

Erkennende eindelijk, dat de onafhankelijke vakorganisatie zich pas met succes kan wijden aan haar taak, als de politieke en godsdienstige meningsverschillen van de leden geen invloed hebben op haar strijdmiddelen, verklaart zij dat haar strijd is een economische, dat wil zeggen dat zij haar doel niet tracht te bereiken door het geven van opdrachten aan leden van kapitalistische bestuurslichamen, maar door een rechtstreekse druk, door de arbeiders zelf uitgeoefend in alle richtingen.

VERSLAG VAN DE REDE VAN RIJNDERS

Door een 4-tal V.S.-groepen[1] te Amsterdam werd dinsdag 8 oktober een openbare cursusvergadering gehouden in het gebouw d’ Geelvinck, met Rijnders als inleider over de bekende clausule in de beginselverklaring van het NAS. De grote zaal was zo goed als gevuld.

Rijnders zegt in zijn inleiding, dat hij meent dat de beginselverklaring van het NAS een absurditeit, een ongerijmdheid bevat en wel juist door die clausule, die ‘ongeacht’ godsdienstige en politieke meningsverschillen, de arbeiders oproept zich te organiseren in de onafhankelijke vakbeweging. Daarbij is er in de laatste twee jaren zoveel gebeurd, dat het zijn nut kan hebben over de NAS-beginselverklaring het een en ander te zeggen. En dan wil hij er al direct op wijzen, dat hij de beginselverklaring, juist door die clausule, als een gevaar acht. Spreker neemt tot uitgangspunt het feit, dat de onafhankelijke vakbeweging socialistisch is in haar wezen, in haar innerlijk zijn.

Een bewijs voor dit laatste is, dat het NAS zich in zijn beginselverklaring uitspreekt vóór de socialisatie van grond en arbeidsmiddelen, op dezelfde wijze als wij socialisten ons dat voorstellen. Het NAS wil dat de vakorganisaties zullen worden omgevormd tot productieve groepen van de toekomst, waarvan uit het bedrijfsleven zal geregeld en beheerd worden. In het kort, aan de werkers de wereld, aan hen de medezeggenschap bij productie en distributie. Welnu, daarmee gaan de socialisten volkomen akkoord.

Verder wil men niet door enige parlementaire of indirecte methode actie voeren, maar langs directe weg druk uitoefenen op de bestaande machtsinstellingen, van buitenaf dus, waardoor de machtsverhoudingen zullen worden gewijzigd. Men wil geen bevordering van het staatssocialisme, gelijk de SDAP. Het NAS is dus niet alleen socialistisch, maar zelfs vrij-socialistisch in zijn wezen.

Rijnders vraagt verder: wie vormen de kern in de onafhankelijke vakbeweging? Immers toch de vrij socialistisch aangelegde of bewuste vrije socialisten. Welnu, dit alles is als een bewijs voor zijn beweren, dat het NAS en de onafhankelijke vakbeweging vrij-socialistisch is. Want gaan de vrij-socialistische elementen er uit, dan valt de gehele zogenaamde onafhankelijke vakbeweging in elkaar. Ook komen wij als propagandisten voor het vrije socialisme met onze lectuur juist tot de mensen van de onafhankelijke vakbeweging, zo ook wanneer onze vrije groepen iets ondernemen, roepen ze de medewerking in van de onafhankelijke vakorganisaties. Is het nog niet laatst gebeurd, dat de grondwerkersorganisatie ‘H. E.’ f 10.- uittrok tot steun van het blad De Vrije Socialist? Waarom doet men het niet voor De Standaard of Het Volk?

Dit alles bepaalt het cachet van de onafhankelijke vakbeweging. Ook de pas bekend gemaakte circulaire van het PAS[2] te Rotterdam, inzake 11 november, getuigt voor mijn bewering, dat de vakorganisatie vrij-socialistisch is. De Arbeid wordt er in de laatste tijd niet beter op; toch spreekt daar duidelijk het vrij-socialistisch karakter nog uit. In de laatste tijd bijvoorbeeld komt er wel vele malen een feuilleton in voor van F.D.N[3], maar van Troelstra bijvoorbeeld staat er toch niets in. En Kolthek zelf zei in De Arbeid onlangs, dat er vrij-socialistische propaganda in het blad werd gemaakt door hem zelf. Ook mag als bewijs voor het vrij-socialistisch cachet van de onafhankelijke vakbeweging gelden, dat het muziekkorps Forzando van de Federatie van Gemeentewerklieden steeds onze meetings, de meetings voor onafhankelijke vakbeweging en vrije socialisten, opluistert. Nu mag het waar zijn dat dit korps krachtens het ‘ongeacht’ zich ogenblikkelijk vergaloppeerde, door haar medewerking te verlenen aan Koninginnedag, een motie daarna door de federatie aangenomen, getuigt door haar inhoud, dat men dat lang niet goed kan keuren, het een schande rekent voor de vrij-socialistische beginselen, die in de onafhankelijke arbeidersbeweging gehuldigd worden.

Rijnders leest dan de clausule voor en vraagt in verband met voorgaande waarheden, die duidelijk het vrij socialistische wezen aanwijzen, of dit met elkaar is te rijmen. Immers, het klassestandpunt, dat ook het NAS inneemt, houdt in de leuze: ‘geen God, geen meester’, omdat die in het nauwste verband met elkaar staan. De gehele clausule ‘ongeacht’ moet dan ook niet anders betekenen in de praktijk, dan dat men met behoud van godsdienstige en politieke meningsverschillen de arbeiders in de onafhankelijke vakorganisatie kan verenigen. Maar nu gezien het tweeslachtige karakter van de beginselverklaring. Kan men aannemen, vraagt spreker, dat een gelovig arbeider aan een zodanige beweging als de onafhankelijke beweging kan deel nemen, kan hij daar lid van zijn?

Het katholiek geloof, zegt spreker, is een instelling, die de bij haar aangeslotenen in alle opzichten beheerst; zo ook het protestantse geloof. Wij weten heel goed dat het geloof voor die gelovigen betekent: “berusting”. Verzet wordt niet geduld. Dus precies tegenovergesteld aan onze beweging, die het verzet aanwakkert. “Wij vragen niet wat je bent, je kunt bij ons komen”, zegt het NAS en haar mensen. Om te demonstreren dat het onmogelijk geacht kan worden dat een gelovige tot het NAS zal komen en de clausule dus als lokmiddel ook geen dienst kan doen, leest Rijnders een lijstje voor over de kerk en haar instellingen. De inhoud brengt de vergadering aan het lachen.

Geloof je nu dat zo iemand, die al die flauwe Jan Klaassen aanhangt, zaterdags naar het NAS zal komen om trouw z’n contributie af te dragen voor de onafhankelijke vakbeweging? Men heeft om deze dingen heen gedraaid, toen er kritiek op werd geleverd, en allerlei smoesjes moesten dienst doen als argumenten. Ik vraag dan ook nogmaals: kunt ge geloven dat die met wijwater besprenkelden zich zullen aansluiten bij het NAS? Als er al eens een enkele overloopt, dan is dat toch geen bewijs; want wanneer al eens een enkele SDAP’er anarchistisch doet, dan schreeuwen we toch ook niet: hoera! de SDAP is anarchistisch geworden. Wij moeten niet kijken naar de uitzonderingen, maar naar de regel. En wat zegt het nu, dat al eens een kerkvader met nadruk is opgekomen tegen uitbuiterij en diefstal? De Tijd, het katholieke blad, had daar onlangs een heel artikel aan gewijd en de uitlegger gaf van de uitspraak van een van die kerkvaders een geheel andere uitlegging. De kerkvaders verzetten zich, volgens De Tijd, niet tegen het zgn. rechtmatig bezit of eigendom. Spreker leest daarna iets voor uit het tijdschrift van de heilige Antonius en vraagt aan het slot, of de vergadering kan geloven, dat iemand die f 2.- geeft voor een offerande aan die heilige, opdat zijn zoon een betrekking zal krijgen, daarna f 2.- aan het NAS zal geven?

Zover wat de clausule zegt omtrent “ongeacht de godsdienstige meningsverschillen”. Doch in zekere zin is het nog erger met wat de clausule zegt omtrent de politieke meningsverschillen. Stel je voor, je bent lid van het NAS en overigens vrij om aan kies- en stemrecht mee te doen. Dan versnipper je toch je krachten! Door lid te zijn van het NAS is men voorstander van directe actie en tevens is men voor indirecte methode! Dat kweekt inconsequentie en veroorzaakt, verzwakking. Ten bewijze verklaart spreker de verschillende acties van de politiek-parlementaire partijen en vraagt of het “ongeacht”, in verband hiermede, nog niet een ergere toestand kweekt dan ten opzichte van kerk en godsdienst.

Meent ge nu dat dit samen kan gaan? De economische druk van het georganiseerd proletariaat, de directe actie en de parlementaire actie? Gesteld, uw politieke mening is die van Kuyper, kunt ge dan tevens lid zijn van het NAS? Dan ook is het NAS nog bezig aan staatspensioen en voert actie tegen de tariefwet. Kunt ge om 12 uur voor de tariefwet zijn als Kuyperiaan, en ’s avonds om 7 uur er tegen als lid van een onafhankelijke vakvereniging? Dat bestaat toch niet. Kunt ge bijv. tegelijkertijd lid zijn van het NAS en van een vrijzinnig-democratische organisatie? De een voert de klassenstrijd en de andere wil tempering van de klassenstrijd. Als men het laatste wil, kan men de beginselverklaring van het NAS niet onderschrijven. Het NAS heeft zijn eigen politieke beginselverklaring, al is deze ook negatief, ontkennend voor het merendeel. Ze heeft haar eigen politiek, die niet toelaat dat men bij andere lichamen kan aangesloten zijn, noch andere beginselen kan onderschrijven. Het is daardoor ook, dat bij kritiek en polemiek dit wezen van de zaak onaangeroerd is gebleven door de voorstanders van de clausule.

In een loterijcollege, daar kan men “ongeacht” optreden en daar zelfs nog niet eens. Want de beginselen roeren zodanig het menselijk gemoed, dat men dit ook bemerkt op dergelijk terrein. Ja, heeft men thans geen rooms-katholieke voetbal-en-geitenfokkersvereniging? De argumentatie van de voorstanders van de clausule is zwak en zal zwak blijven.

Men heeft mij uitgescholden voor sektariër. Wat is sektegeest? Sekte is afdeling. Ik behoor tot de anarchistische sekte. Ik ben dus een anarchistisch sektariër, en dat beschouw ik niet als een scheldnaam. Maar de samensteller van de beginselverklaring is zelf te verwijten een sektariër te zijn; maar helemaal juist is dit niet, want hij kweekt wel sekte, maar is zelf geen sektariër. En dat neem ik hem juist kwalijk. Onlangs is nog met verpletterende meerderheid de clausule bekrachtigd. Doch wat zegt dat? Wij konden ons dus wel opknopen als minderheid. Doch de meerderheid betekent niet veel. De grondwerkersorganisatie telt 300 leden (500 verbetert iemand uit de vergadering) 500 dan. Maar wat ik wil vragen: is nu de meerderheid van die 500 zo beginselvast? Wees eens eerlijk en geeft een antwoord, roept Rijnders uit. We weten immers, gaat spreker voort, dat de meesten halfzacht zijn. Toen onlangs de glasblazersorganisatie voor het grootste gedeelte zich oploste in de moderne vakorganisatie, toen zat Kolthek in verband met die clausule “ongeacht” er wel een beetje mee in, schreef dat die mensen eigenlijk geen benul hadden van onafhankelijke of moderne organisatie.

Het is niet voldoende te zeggen: de arbeiders hebben één belang. Het is wel waar, maar alle mensen hebben per saldo één belang, ook daaronder gerekend de kapitalisten. Maar als ik dat al zeg, dan zeg ik daarmee niet dat allen in één organisatie kunnen zijn. Dat is dwaasheid. Je hebt wel één belang, maar als de één zijn knieën blauw bidt en de ander zijn benen blauw loopt naar de stembus, dan begrijpt men dat belang toch verschillend. En dat verschil komt door gebrek aan besef en doordat de godsdienst belemmerend werkt om het besef beter te doen worden.

Er wordt wel gezegd: de patroons hebben wél één vereniging. Maar wat bewijst dat? De algemene politieke mening van een patroon vertoont op het gebied van uitbuiting geen verschil met enig ander patroon. Daarin is de mening van de patroons één en dezelfde. Een gelovig patroon kan met een beroep op de bijbel een uitzuiger zijn. Geen godsdienstige, noch politieke mening belet de patroon uit te zuigen, uit te buiten. Maar dat is niet zo voor de arbeiders. Dezen mogen zich niet verzetten, als zij orthodox godsdienstig of bijv. Kuyperiaanse politiekers zijn. Men moet nu niet komen met het zo dikwijls gehoorde praatje: de patroons verenigen zich wel ongeacht, waarom zouden de arbeiders dat ook niet kunnen? Want hebben zij evenzeer niet eenzelfde belang van: niet uitgezogen te worden?

Er dreigt een gevaar. Mensen die een goed beginselstandpunt innemen zijn er niet veel. Er zijn er maar enkelen, ook in onze beweging. En dat de clausule een gevaar is wil ik aantonen met dit feit: de gaswerkers trokken bijvoorbeeld geld uit tot steun voor een vrij-socialistisch blaadje. Dat is gestaakt, doordat de mensen de indruk kregen van die clausule, dat ze neutraal moesten zijn en geen bijzonder politieke of godsdienstige lectuur op die wijze mochten steunen. Eigenlijk was dat de consequentie, want volgens de beginselverklaring van het NAS konden ze dat ook niet langer doen, hoewel ze nog niet eens aangesloten zijn. Het is dus goed dat men zich er tegen verzet, zo heftig mogelijk tegen verzet, want die clausule is gevaarlijk.

Heel die beginselverklaring is een uiting van water in de wijn doen; zeker! Als je mij nu vraagt: wat wil jij dan doen? dan antwoord ik: “ik stel me de vakorganisatie voor als de infanterie van het grote leger van de arbeid”. De vrije groepen zijn de cavalerie of ook wel de artillerie of genie. Die mensen van de vakorganisaties zijn nu wel niet geheel “pur sang vrije socialisten”, maar toch zo moeten ze zijn, zo moeten ze worden, zo moeten ze blijven. Om dit te bewerken, daar roep ik je toe op. Want ik wil dat de vakverenigingen zullen zijn de grote legermacht met vrij-socialistische kernen en vrij-socialistische elementen daar om heen. En wanneer ze daarin belemmerd wordt door dergelijke clausules, dan verdient dat de scherpste afkeuring. Spr. wil van de vakverenigingen geen politieke clubs of vrijdenkersverenigingen maken. Laat men echter de godsdienst bestrijden en alle politiek die haar in de weg staat, en de dwaasheid toch leren inzien van het “ongeacht”.

De redactie van De Arbeid geeft immers in de praktijk dikwijls blijken, dat ze dit ook eigenlijk wil, ten bewijze waarvoor Rijnders voorleest, wat onlangs door de redactie van De Arbeid werd toegevoegd aan een bericht, overgenomen uit een christelijk blad, aangaande het ongeluk dat een machinist in Haarlem is overkomen. Dat was goede kritiek. Steeds wordt ook in De Arbeid de andere politiek dan die van het NAS bestreden, stoot men zelfs Kuyperianen, sociaaldemocraten of andere politiekers van zich af, zolang zij die politiek aanhangen, zo ook bedoelde R. dit. Zo stelde hij het zich ook altijd voor. Spr. zegt aangetoond te hebben het vrij-socialistisch karakter van de onafhankelijke vakbeweging en de ongerijmdheid van de clausule, die tevens een gevaar is voor die beweging en rest mij nog ten overvloede te wijzen op het buitenland, waar geen spoor is van een dergelijke afzakkerij als in het NAS wordt vertoond. Daar doen ze zo iets absoluut niet. Ik wil, zegt R., u iets voorlezen uit de beginselverklaring van de Duitse onafhankelijke vakbeweging. Daarin staat dat men de arbeiders zonder onderscheid van beroep of nationaliteit moet organiseren. Daarbij moeten de arbeiders antimilitaristen zijn en moeten zich ook geestelijk vrijmaken. Dat is hier niet mogelijk met zo’n belemmering.

Het onderscheid tussen kerk en godsdienst bestaat niet. Ze zijn gelijk. Men heeft dat verschil gemaakt, kunstmatig gemaakt, maar het bestaat niet. Het katholieke geloof staat en valt met de ceremoniën, welke in de kerk belichaamd zijn. Ze willen dus in het buitenland heel wat anders dan hier. Men heeft mij als misdadiger voorgesteld. Als ik wanhoopte aan de éénheid, dan was ik geen anarchist meer, dan zou ik dat zeggen, rond en onomwonden. Doch ik geloof in de éénheid, in de éénwording van de arbeidersklasse. Dat is mijn geloof. Het is laster en een leugen het voor te stellen als zou ik tegen de éénheid zijn, tegen de vakorganisatie. Maar ik wil de éénheid, de organisatie, door natuurlijke groei. En alles wat die natuurlijke groei belemmert, wil ik trachten mee weg te ruimen. Ik ben dus voor natuurlijke éénheid en organisatie, door natuurlijke groei. Ik wil zo gaarne, dat de vakorganisaties op die basis gezonde lichamen zullen zijn, geen zieke lichamen! Laat men mij met argumenten bevechten, laat men met argumenten komen, maar met geen holle frasen! roept spreker uit. Zo lang ik kan spreken en schrijven zal ik niet nalaten, wat mij ongerijmd voorkomt te bestrijden, ook in eigen gelederen, en ik roep u daartoe op mij daarin te steunen, tot bevordering en groei van een gezonde onafhankelijke vakbeweging. (Applaus).

HET ANTWOORD VAN KOLTHEK OP DE BEZWAREN VAN RIJNDERS

Wat men na het lezen van de bezwaren van Rijnders wel allereerst moet opmerken is dit, dat hij absoluut in gebreke blijft feitelijke bezwaren aan te voeren. Het is alles theorie en welk soort theorie zullen we straks nader onderzoeken.

Ik heb nu 5 jaren lang de leiding van het NAS als secretaris en redacteur van De Arbeid. Al die tijd is de onafhankelijke vakbeweging geleid geworden overeenkomstig de inhoud van de beginselverklaring; en nu weet Rijnders nog niet één feit te noemen, waaruit blijkt dat de door hem bestreden clausule een gevaar is voor de onafhankelijke vakbeweging.

Dat valt te meer op, omdat Rijnders bij de aanvang van zijn rede zegt, dat “er in de laatste twee jaren zoveel is gebeurd”. Het is waar, er is veel gebeurd in de laatste twee jaren; er gebeurt altijd veel in twee jaren; maar wat de beginselverklaring van het NAS met al dat gebeuren heeft uit te staan, dat heeft Rijnders met geen enkel woord aangeduid! Wie zich bovendien herinnert wat Rijnders voor twee jaar schreef (zie De Arbeid van 17 sept. 1910) namelijk dat ‘de rare scharrelarij’ van de (onafhankelijke) vakbeweging in de laatste tijd een gevolg was van ‘succespolitiek’, ergert zich nog méér aan het ontbreken van feiten. Toen gaf Rijnders geen enkel bewijs voor dat beweren; nu, twee jaar later, worden nog geen feiten genoemd.

Het was, is en zal zijn: praatjesmakerij. Want Rijnders heeft niet vergeten feiten te noemen. Immers, op bladzijde 15 zegt hij, dat hij het gevaar van de beginselverklaring met een feit zal aantonen. Als hij méér feiten tot zijn beschikking had gehad, zou hij ze zeker wel te berde hebben gebracht. Want hij is leep genoeg om te begrijpen, dat één feit meer bewijst, na 5 jaren praktische toepassing, dan een vol uur theoretische bespiegeling. Dat één feit is, dat de gaswerkersvereniging van Amsterdam indertijd financiële steun verleende aan een vrij-socialistisch blad, maar daarmee ophield. Doch te voren, op bladzijde 11, vertelt Rijnders dat de grondwerkersvereniging van Amsterdam onlangs geld gaf voor De Vrije Socialist. Nu draagt het NAS wél verantwoordelijkheid voor de aangesloten grondwerkersvereniging, die goed handelde volgens Rijnders, maar niet voor de gaswerkersvereniging, omdat die niet is aangesloten. Het genoemde feit bewijst dus evenveel vóór als tegen het NAS, altijd volgens de redenering van Rijnders.

Maar ik keur het doen van de grondwerkersvereniging af en dat van de gaswerkersvereniging goed. De vrij-socialistische bladen hebben niet te parasiteren op de onafhankelijke vakbeweging; de contributie van de leden mag niet worden gebruikt voor het steunen van welke politieke richting ook. Wie dat niet inziet, heeft van de taak van de onafhankelijke vakbeweging een voorstelling, die in strijd is met haar karakter.

Willen de leden van de vakvereniging persoonlijk de vrij-socialistische pers steunen, het zal mij lief en aangenaam zijn, maar als vakvereniging hebben zij zich daarvan in hun eigen belang te onthouden, omdat daarin óók plaats moet wezen voor leden, die hun contributie niet willen betalen voor het steunen van de vrij-socialistische pers. Dat is zo eenvoudig en duidelijk mogelijk.

Zo kunnen ook de leden van de vakvereniging voor het bestrijden van de godsdienst, als ze dat nodig oordelen, als ook voor het bevredigen van hun parlementaire behoeften, voor zover ze die hebben, toetreden tot zulke verenigingen, die zich daarmee bezig houden.

Waar feiten absoluut ontbreken, daar moet Rijnders er zich niet over verbazen, dat de arbeiders zijn theoretische bezwaren steeds meer schouderophalend voorbij gaan.

En dan de logica!

Op bladzijde 11 wordt het geven van f 10.- voor De Vrije Socialist door de grondwerkers aangevoerd als een bewijs voor het vrij-socialistisch karakter van de onafhankelijke vakbeweging, dus opgevat als een bewuste beginseldaad. Op bladzijde 14 wordt door Rijnders echter beweerd, dat de meeste leden van de grondwerkersvereniging ‘halfzacht’ zijn, dus geen beginselmensen. En op bladzijde 15 wordt door hem gezegd, dat “in onze beweging maar enkele mensen zijn met een goed beginselstandpunt”. Daarmee wordt bedoeld de gehele revolutionaire beweging. Desondanks heeft Rijnders het klaargespeeld aan te tonen, dat de onafhankelijke vakbeweging vrij-socialistisch is. Op dezelfde kan ik aantonen dat een koe een paard is. Let maar eens op:

Een koe heeft een kop en een paard heeft een kop.
Een koe heeft een staart en een paard heeft een staart.
Een koe heeft vier poten en een paard heeft vier poten.
Een koe brengt levende jongen ter wereld en een paard ook.
Een koe vreet gras en een paard vreet gras.
Uit al deze feiten blijkt dat een koe een paard is.

Precies zo redeneert Rijnders over de onafhankelijke vakbeweging en het vrij-socialisme; met dit verschil, dat de door hem genoemde ‘feiten’ merendeels geen feiten zijn.

Zo wordt bijvoorbeeld als ‘bewijs’ door Rijnders genoemd, dat De Arbeid wél feuilletons van Domela Nieuwenhuis publiceert, maar niet van Troelstra. Een feit is het echter, dat die feuilletons van Domela Nieuwenhuis ... sociaaldemocratisch zijn, geschreven door Nieuwenhuis in zijn sociaaldemocratische periode. Een van deze, die over Het wezen van de grondwet, was in zijn conclusies zo parlementair, dat ik er een noot onder plaatste, waarin ik te kennen gaf, dat Nieuwenhuis dat thans niet meer zal zeggen. De andere, over Het recht op het leven, maakt o.a. propaganda voor het verstrekken van voedsel op school door de gemeente en neemt het staatssocialistisch denkbeeld van Louis Blanc in bescherming, dat de overheid heeft te zorgen voor werk, terwijl de arbeiders recht op arbeid hebben. Scherp en afdoende wordt die frase door Kropotkin veroordeeld in zijn boek De verovering van het brood. Als Rijnders die feuilletons had gelezen en niet alleen maar had gekeken naar de naam van de schrijver zou hij deze blunder zeker niet hebben gemaakt.

Een ander ‘bewijs’ voor het vrij-socialistisch karakter van de onafhankelijke vakbeweging is, volgens hem, dat de vrije socialisten juist bij de onafhankelijke vaklui komen met hun lectuur, en de hulp inroepen van de onafhankelijke vakverenigingen voor hun acties. Op deze wijze kan ook worden ‘bewezen’ dat de katholieke verenigingen vrij-socialistisch zijn. Immers heeft men dan daar maar hulp te zoeken voor zijn acties en daar speciaal de vrij-socialistische lectuur aan te bieden!

Als dat ‘bewijs’ iets bewijst, dan is het een groot gebrek in de vrij-socialistische propaganda. Immers moet die lectuur vooral gebracht worden, waar men nog geheel en al vijandig staat tegenover het vrij-socialisme, en niet speciaal onder de onafhankelijke vaklui, waaronder velen althans niet vijandig staan tegenover die beginselen. En als Rijnders werkelijk meent, dat de gehele onafhankelijke vakbeweging in elkaar zou storten, als de vrije socialisten, zoals hij verlangt dat die moeten zijn, er uit trekken, dan bewijst hij daarmee alléén, dat hij van de inwendige toestand van de onafhankelijke vakbeweging niets afweet. Ik wil hem wel vertellen dat zo’n uittocht de onafhankelijke vakbeweging al heel weinig zou schaden.

Wie de beginselverklaring van het NAS leest ziet direct dat de onafhankelijke vakbeweging heel wat anders is dan de vrij-socialistische beweging. Immers wordt uitdrukkelijk verklaard, dat die vakbeweging zich beperkt tot de bestrijding van de kapitalistische productiewijze, terwijl het vrij-socialisme een levensbeschouwing is.

Of er dan geen overeenkomst is? Zeker wel, maar niet alléén met het vrij-socialisme. De tactiek bijvoorbeeld, de directe-actie, heeft de onafhankelijke vakbeweging gemeen met het vrij-socialisme. Doch dat is slechts de tactiek. Haar socialistisch doel... Rijnders en zijn vrij-socialistische medestanders hebben zich er nooit aan gewaagd daarover eens te praten. Wel zegt Rijnders op bladzijde 10 dat de socialisten met dat doel volkomen akkoord gaan, maar hij drukt zich heel anders uit dan het in de beginselverklaring staat. Hij spreekt zich daar trouwens zelf weer tegen, als hij zegt dat het doel is: aan de werkers de wereld, en er direct op laat volgen, dat de werkers medezeggenschap eisen bij de productie en de distributie. Immers veronderstelt medezeggenschap nog een andere macht, die óók wat te vertellen heeft.

De beginselverklaring zegt echter, dat de georganiseerde arbeiders de regeling van de voortbrenging en verdeling van de maatschappelijke rijkdommen althans in hoofdzaak zullen hebben. In de toelichting (zie de brochure Van Eenheid en Strijd) wordt dat nader verklaard, namelijk dat de maatschappelijke ontwikkeling plaats heeft in zodanige richting, dat ook in de toekomst centrale diensten verricht zullen moeten worden, zoals thans door de staat, de provincie en de gemeente worden verricht.

Nog eens: over dat doel van de onafhankelijke vakbeweging heeft de vrij-socialistische pers, en ook Rijnders, tot heden angstvallig gezwegen. Dat Rijnders en zijn geestverwanten het er niet mee eens zijn lijkt mij intussen waarschijnlijker dan het omgekeerde. Is verder de systematische, stevige en blijvende organisatie, zoals de onafhankelijke vakbeweging die wil en nastreeft, ook die van de vrije socialisten? Men moet er De Vrije Socialist maar eens op nalezen om op die vraag het antwoord te geven! In dit opzicht heeft de onafhankelijke vakbeweging veel meer overeenkomst met de sociaaldemocratie dan met het vrij-socialisme, al zal men in de eerste te vergeefs zoeken naar centralisatie en discipline.

Het hele betoog van Rijnders, dat de onafhankelijke vakbeweging in haar wezen vrij-socialistisch is, is... een kletspraatje, een onverdedigbare stelling. Als het zo was, als inderdaad de onafhankelijke vakbeweging in haar wezen vrij-socialistisch was, dan was ze tegelijk veroordeeld. Dan zou ze immers niet onafhankelijk zijn, maar afhankelijk van een politieke richting; dan zou ze niet de klassenstrijd kunnen strijden, omdat de klasse veel omvangrijker is dan enige politieke sekte. Politieke partijen kunnen de klassenstrijd op economisch gebied hoogstens bevorderen, maar zelfs dat wordt door de propaganda van Rijnders c.s. niet gedaan, omdat die daarvoor veel te dogmatisch en theologiserend is. De onafhankelijke vakbeweging is socialistisch, zonder meer. Al wie socialist is, al wie de klassenstrijd aanvaardt, kan tot haar toetreden. Dat is het criterium.

Nu zegt Rijnders wel op bladzijde 11 dat de leuze “geen God geen meester” in de aanvaarding van de klassenstrijd ligt opgesloten, maar die bewering hebben we te nemen voor wat ze is: een smoesje van Rijnders, waardoor hij bewijst van de klassenstrijd zo min als van de godsdienst een juist begrip te hebben. Hij zal zich voor die bewering alléén kunnen beroepen op kerkelijke demagogen, die de arbeiders de klassenstrijd voorstellen als een goddeloos uitvindsel van de socialisten. Maar niet één socialist, niet één econoom, van welke richting ook, heeft zich ooit aan zo’n dwaze bewering schuldig gemaakt. De vraag of er een God is, of dus de godsdienst redelijk is, recht van bestaan heeft, is een wijsgerige vraag; het al of niet bestaan van de klassenstrijd is daarentegen een maatschappelijke vraag, te toetsen aan feiten.

En nu de godsdienstige en parlementair-politieke neutraliteit van de onafhankelijke vakbeweging.[4] Voor een beoordeling moet men de beginselverklaring, als geheel nemen en dan is het uitgangspunt, de grondslag voor toetreding tot de onafhankelijke vakbeweging: het aanvaarden van de klassenstrijd. Alle socialisten aanvaarden de klassenstrijd. In ons land heeft men: vrije socialisten, SDAP’ers, Socialistenbonders, SDP’ers en christen-socialisten. Aldus 5 soorten, allemaal socialisten, allen aanvaarden de klassenstrijd, doch... zeer verschillend denkende over de godsdienst en de parlementaire politiek.

De vrije socialisten zeggen: weg met de godsdienst en het parlementarisme.
De SDAP zegt: godsdienst is privaatzaak en het parlementarisme is het beste wapen in de klassenstrijd.
De socialistenbonder laat zich over de godsdienst niet uit, maar verklaart het parlementarisme tot privaatzaak.
De SDP zegt: godsdienst is privaatzaak en het parlementarisme kan belangrijke diensten bewijzen in de klassenstrijd.
De christen-socialist zegt: godsdienst is het voornaamste en het parlementarisme mag niet worden verwaarloosd.

Als we nu gaan doen wat Rijnders op bladzijde 12 zegt dat gebeuren moet, namelijk niet kijken naar de uitzonderingen, maar naar de regel, tot welke conclusie komen we dan? Dat we de kritiek van Rijnders zonder meer afwijzen, op grond van de algemene opvatting in de socialistische beweging. Want inderdaad is daar de opvatting van Rijnders niet alleen een uitzondering, maar een grote zeldzaamheid. En nu hebben we ons beperkt tot de georganiseerde socialisten, waarvan terecht wordt beweerd, dat ze zich van deze en overeenkomstige kwesties beter rekenschap geven dan de grote massa.

Echter is bij het samenstellen van de beginselverklaring niet gevraagd: Wat zegt de meerderheid? Er is gezocht naar een grondslag, waarop de arbeiders als klasse zijn te organiseren voor het deugdelijk behartigen van hup economisch belang. En die is gevonden, door zich neutraal te verklaren ten opzichte van kwesties, die oorzaak zijn van verdeeldheid, maar met hun klasse-éénheid niets uitstaande hebben. De klasse-éénheid van de arbeiders is een gevolg van louter maatschappelijke oorzaken. Het NAS zou wel stapelgek moeten wezen, als het de weg insloeg die Rijnders aanwijst, omdat het zich daardoor tot nog groter machteloosheid zou doemen, als waarin het vrij-socialisme in Nederland verkeert.

Rijnders komt ook weer aandragen met zijn domme vragen: kan een antirevolutionair, of een gewone gelovige katholiek tegelijk lid zijn van het NAS? Nee, dat kunnen ze niet. Doch de oorzaak daarvan is niet gelegen in hun godsdienst, maar in de omstandigheid dat ze de klassenstrijd niet aanvaarden. En het niet-aanvaarden van de klassenstrijd is geen gevolg van het godsdienstig zijn van de mensen, maar van hun maatschappelijk inzicht. Immers zijn er ook duizenden arbeiders, die zich van de godsdienst niets aantrekken, maar het bestaan van de klassenstrijd ontkennen; en er zijn duizenden godsdienstige mensen, die wél de klassenstrijd aanvaarden.

In ons land, in Engeland en in Frankrijk bestaan goed functionerende partijen van christelijke socialisten. (Ik ga hier niet in op de vraag of volgens mijn mening het christen-socialisme logisch is; ik constateer alleen dat niet voor enkelen, maar voor duizenden het aanvaarden van de klassenstrijd verenigbaar is met het hebben van een godsdienstige overtuiging.) Wél gebeurt het dikwijls dat arbeiders, onder de invloed van pastoor of dominee, op zogenaamd godsdienstige gronden de klassenstrijd ontkennen, of liever: weigeren hem te aanvaarden; dan is het als vakverenigingsmannen onze taak hen ervan te overtuigen, dat pastoor of dominee hen voor het lapje houden, dat de godsdienst met de klassenstrijd niets heeft te maken, omdat die enkel steunt op feiten uit het maatschappelijk leven. Dat moeten we immers ook doen tegenover de vrijzinnig-democraat, die de klassenstrijd ontkent omdat hij beweert, dat de feiten in het maatschappelijk ontwikkelingsproces het bestaan van de klassenstrijd loochenen.

Het zal toch niemand in zijn hoofd komen, als hij iemand het bestaan van de klassenstrijd wil aantonen, met hem te gaan praten over godsdienst! Dat in ons land ook geen, of althans zeer weinig sociaaldemocraten lid zijn van de onafhankelijke vakbeweging, is waar, al gaat een groot deel van de leden wel min of meer geregeld naar de stembus. Maar bij het beoordelen van dat feit vergeet men niet, dat we in Holland wonen, een landje waarin de prinzipiënreiterei en de sektegeest erger zijn dan in welk land ter wereld ook. In Frankrijk en Amerika zijn duizenden sociaaldemocraten lid van de onafhankelijke vakbeweging. Ook in Duitsland was dat het geval tot voor een paar jaar terug. Toen heeft echter de partijdag van de sociaaldemocraten, ik meen te Mannheim, het bevel uitgevaardigd dat alle partijgenoten, op straffe van royement, de onafhankelijke vakbeweging moesten verlaten. Het dwangsysteem, dat de sociaaldemocraten in het bloed zit, werd toegepast, en de slaafse geest van de partijgenoten deed de rest.

Al werkt nu het NAS in Holland; al is het zijn taak om de Hollandse arbeiders te organiseren; het heeft zeer terecht begrepen, dat het niet mag toegeven aan de Hollandse dwaasheden, aan sektegeest en prinzipiënreiterei. Het heeft zich geplaatst op de brede, solide basis van de klassenstrijd en zeer nadrukkelijk de oorlog verklaard aan een van de grootste Hollandse ondeugden: de lust tot theologiseren en zich op grond van theologische geschillen te separeren (af te zonderen.)

Rijnders doet echter aan die ondeugd dapper mee. Hij gaat zelfs zo ver, op bladzijde 13, met als bewijzen voor zijn stelling aan te voeren de katholieke geitenfokkersverenigingen en voetbalclubs!

In plaats van die katholieke dwaasheden, die, op de arbeidersbeweging toegepast, misdaden worden, dwaasheden waartoe de katholieken alléén komen uit angst, omdat ze weten dat hun denkbeelden de aanraking met andere denkbeelden en beginselen niet kunnen verdragen, energiek te bestrijden, haalt deze voorlichter in de anarchistische beweging die dingen, God betert, aan als bewijzen voor zijn stelling! Wordt Rijnders misschien gekweld door een soortgelijke angst, dat de anarchistische denkbeelden niet bestand zijn tegen de omgang met arbeiders, die die denkbeelden nog niet geheel zijn toegedaan? Zijn onophoudelijk spreken van dreigend gevaar, zonder enige feitelijke aanduiding ervan, getuige niet van groot vertrouwen in zijn beginselen. Hoe het ook zij, het is erg. Maar nog niet het ergste. Het ergste vindt men op bladzijde 12 waar hij het heeft over de kerkvaders. Door de socialisten van alle richtingen zijn steeds uitspraken van kardinalen, bisschoppen, kerkvaders, hervormers als Luther en dergelijke aangehaald, om te bewijzen, hoever de kerk van heden is afgedwaald van de oorspronkelijke leerstellingen. Dat is door ieder steeds als bijzonder praktisch bewijsmateriaal aangemerkt en van groot propagandistisch nut. Rijnders echter, slaat alle socialisten in het gezicht, neemt feitelijk het tegenwoordige optreden van de kerk in bescherming, door zich te beroepen op het meest reactionaire katholieke blad, het bisschoppelijk orgaan De Tijd, hetwelk natuurlijk poogt de socialisten dat propagandamateriaal te ontrukken. En dat doet Rijnders alleen, om toch maar enige steun te hebben voor zijn bespottelijk en misdadig gewroet in de onafhankelijke vakbeweging! Het is een van de ergerlijkste kapitalistenknechterij die denkbaar is, om met een beroep op een blad als De Tijd zulke domheden te zeggen en socialisten, die heel wat meer hebben te vertellen dan Rijnders, feitelijk in de rug aan te vallen, samen met de pastoor.

In plaats dat Rijnders zich bijvoorbeeld eens op de hoogte stelt van de argumenten waarmede een gezaghebbend katholiek schrijver als St. Thomas, (nog wel heilig verklaard!) alle rentetrekken van onvruchtbaar kapitaal (geld) absoluut verbiedt, een zaak waarmee de katholieken altijd verlegen zitten, maakt hij een vergadering van arbeiders aan het lachen, door het voorlezen van een stukje uit een vijfderangs katholiek tijdschriftje, dat geschreven wordt voor de domste leken. In plaats van te wijzen op de opstandsgeest, die het aanzijn schonk aan de kerkhervorming, aan het protestantisme; in plaats van te wijzen op de revolutionaire tendens in het protestantisme, in dat opzicht juist de tegenvoeter van het katholicisme, gaat Rijnders in zijn grenzeloze oppervlakkigheid beweren (zie bladzijde 12):

Het katholiek geloof is een instelling, die de bij haar aangeslotenen in alle opzichten beheerst; zo ook het protestantse geloof.”

Eén blik in de werkelijkheid is voldoende om het totaal onware van die bewering te constateren. Zodra een pastoor ook maar iets afwijkt van de officiële kerkleer, wordt hij uit zijn ambt ontzet. In de protestantse kerken daarentegen wordt door socialistische en anarchistische predikanten propaganda gemaakt voor hun inzichten, zonder dat zelfs gepoogd wordt hen te ontslaan. Daar kan onder andere “Het Gebed van de Onwetende” van Multatuli van de kansel worden voorgedragen, gelijk Ds. Banier dat heeft gedaan.

Precies zo de bewering van Rijnders: “Het onderscheid tussen godsdienst en kerk bestaat niet. Ze zijn gelijk”. Dat kan alléén worden beweerd door iemand die van de godsdienst en de kerk niets afweet, of te kwader trouw opzettelijk onwaarheid wil spreken. Ik weet niet wat ik er meer van zal zeggen, na wat ik vroeger daarover reeds heb gezegd. Alleen de vraag: Wat zeg je dan van die duizenden religieuze mensen, als theosofen, tolstojanen, en dergelijke, die tot geen enkele kerk behoren? brengt Rijnders in verlegenheid. En wat moet hij zeggen van de oosterse godsdiensten: boeddhisme en islam? De belijders daarvan hebben wel hun tempels en moskeeën, maar die hebben niets gemeen met het begrip kerk, zoals zich dat ontwikkeld heeft in het bijzonder bij de katholieken, maar ook bij de protestanten. En wat speciaal het christendom betreft, drukt Domela Nieuwenhuis geheel de waarheid uit, volgens mijn mening, als hij zegt:

Er ligt in het christendom, voor zoverre wij dit beschouwen als een leer die ontvouwd is in de Bergrede, en de christelijke kerk zoals wij haar kennen in haar ontwikkeling, zulk een kloof, dat wij gerust kunnen zeggen dat de christelijke kerk de instelling is geweest, die de verwerkelijking van de christelijke leer het meest in de weg heeft gestaan.”[5]

Hoe oppervlakkig en onjuist Rijnders de dingen voorstelt blijkt ook hieruit, dat hij op bladzijde 16, waar hij zegt dat godsdienst en kerk hetzelfde is, als bewijs aanvoert:

Het katholieke geloof staat en valt met de ceremoniën, welke in de kerk belichaamd zijn.

Laat dat nu waar wezen, (er zou heel wat over te zeggen zijn trouwens), wat heeft dat dan toch in hemelsnaam met godsdienst uit te staan? Het mohammedanisme gaat ook achteruit; het boeddhisme is in Indië ook reusachtig achteruit gegaan; maar met het verdwijnen van een bepaald geloof verdwijnt de godsdienst toch niet! De godsdienst heeft daarmee in het algemeen niets uitstaande.

Rijnders maakt intussen vorderingen in consequentie. Voor twee jaar terug (zie De Arbeid van 17 september 1910) omschreef hij de taak van de vakbeweging ten opzichte van de godsdienst aldus:

Dus nog eens: geen speciale propaganda tegen de godsdienst; wel zijdelingse steun en hulp, rechtstreekse strijd waar de omstandigheden het noodzakelijk maken.

Ik heb toen het onlogische, het valse en onmogelijke van dat standpunt duidelijk aangetoond. Thans verlangt Rijnders dan ook van de vakbeweging (zie bladzijde 15):

Geen politieke clubs of vrijdenkersverenigingen. Laat men echter de godsdienst bestrijden en alle politiek die haar in de weg staat en de dwaasheid leren inzien van het “ongeacht.”

De logica is natuurlijk weer zoek! Immers als een vakvereniging de godsdienst bestrijdt, dan is het een vrijdenkers-vakvereniging; en als de vakvereniging een bepaalde politiek voorstaat en alle andere politiek bestrijdt, dan is ze een politieke vakvereniging, net als de “moderne”, die sociaaldemocratisch is. De man die zulke onzin neerschrijft, merkt intussen op, dat anderen de “dwaasheid” van hun standpunt moeten inzien. Ja, ja!

Vermakelijk en grenzeloos brutaal is – en hiermede wil ik van de ‘argumenten’ van Rijnders afstappen – zijn beroep op het buitenland, omdat nergens ter wereld een vakbeweging wordt gevonden die de godsdienst bestrijdt. Ook in Duitsland niet. Onze vrienden van de Freie Vereinigung Deutscher Gewerkschaften organiseren de arbeiders net als het NAS: “ongeacht hun politieke en godsdienstige meningsverschillen”.

Laat Rijnders maar eens informeren ter plaatse waar hij juist ingelicht kan worden, in plaats van een algemeenheid voor te lezen uit Die Einigkeit. Laat hem maar eens informeren of men daar ooit een actie tegen de godsdienst als zodanig voert, of per se van de leden eist dat ze antiparlementair moeten zijn. Zolang ze nog over een beetje gezond verstand hebben te beschikken, zullen ze zich als vakverenigingen wel wachten voor die dwaasheid. Precies als in Holland is de enige voorwaarde, om in Duitsland toe te treden tot de onafhankelijke vakbeweging, dat men de klassenstrijd aanvaardt. Maar afgescheiden daarvan is het beroep op Duitsland al zo uitermate zwak; de onafhankelijke vakbeweging betekent daar immers, zo bedroevend weinig. Slechts een 7-duizendtal leden telt ze in dat grote land met zijn miljoenen proletariërs. Dat zal wel beter worden, daar twijfel ik niet aan, maar zo is het toch op heden. Al had Rijnders dus ook gelijk, dan zou een tegenstander hem zo gemakkelijk kunnen toevoegen: Je hebt gelijk, maar daardoor mist ook die vakbeweging alle invloed.

Waarom gaat Rijnders zich niet beroepen op Frankrijk; of op de Industrial Workers of the World in Amerika; of op Spanje; of op Italië; of op Engeland desnoods? Omdat hij wel weet dat het daar, en overal elders, precies zo is als bij het NAS nog op het 16 september jongstleden gehouden congres van de Franse onafhankelijke vakbeweging te Le Havre werd de volgende motie aangenomen:

Bijgevolg is de vrijheid van elk individu gewaarborgd en het congres stelt vast dat ieder vakman, buiten zijn vakvereniging om, aan zulke propaganda kan deelnemen, als met zijn filosofische en politieke overtuiging overeenkomt; hem echter daarbij op het hart drukkend, geen zijner op de vakvereniging niet betrekking hebbende ideeën daar in te voeren.”

Dat is precies hetzelfde als wat het NAS wil.

Het onlangs gehouden congres van de Engelse vakbeweging besloot, de kwestie, of de godsdienst al of niet moet worden bestreden door de vakbeweging, niet meer op de congressen te behandelen. Het is wel opmerkelijk, dat deze beslissing samenvalt met een duidelijk merkbare schrede naar de revolutionaire kant, waartoe de Engelse vakbeweging (die van-huis-uit burgerlijk en antisocialistisch is), door de harde ervaring is genoodzaakt geworden. Naarmate zich de noodzakelijkheid om de klassenstrijd te strijden duidelijker openbaart aan de Engelse vakverenigingsman, (die in het algemeen zeer praktisch is), in diezelfde mate laat hij af van de strijd tegen verschijnselen, die met de klasse-eenheid van het proletariaat niets hebben te maken, maar integendeel gevaar opleveren het klasse-inzicht bij de massa te vertroebelen. Op 9 november jongstleden kwamen onder leiding van Tom Mann[6] en Guy Bowman voor het eerst in Engeland de voorstanders van de revolutionaire vakbeweging in congres[7] bijeen. Er werd onder andere een resolutie aangenomen, waarin we lezen:

De PAS-en moeten de kern van de syndicalistische propaganda vormen en hebben ervoor te waken, dat de syndicalistische beweging onafhankelijk van de controle er buiten elke politieke partij en elke religieuze sekte blijven.”

Rijnders moet nodig zich gaan beroepen op het buitenland!

Juist in het buitenland vindt het NAS de juistheid haar beginselverklaring bevestigd.

Als Rijnders sterk wil staan in zijn bestrijding van het standpunt van het NAS, dan moet hij een anderen weg inslaan, dan tot heden door hem is bewandeld. Het NAS geeft namelijk, de reden aan, waarom het komt tot zijn neutraliteit tegenover de godsdienst en de parlementaire politiek. Die reden is (zie de beginselverklaring op bladzijde VIII) dat de bezittende klasse daarom de machthebbende klasse is, omdat zij zich, ondanks onderling verschil van godsdienst en politiek, in de strijd tegen de arbeidersklasse steeds hechter aaneen sluit. Wanneer Rijnders die stelling kan omverwerpen, geef ik mij gewonnen. Als hij kan aantonen dat de concentratie van bedrijven en zaken niet voortdurend plaats heeft, of dat de kapitalisten zich daarbij verdelen naar gelang van hun politieke inzichten of godsdienstige overtuiging, dan heeft hij gelijk.

Zolang echter die stelling onaangevochten is, zolang zal Rijnders niets anders bereiken dan dat hij zich belachelijk én gehaat maakt. Immers zolang de uitbuiters van de arbeiders zich ongeacht hun godsdienstige en politieke meningsverschillen voor de uitbuiting organiseren, zal het inzicht bij de uitgebuiten steeds verder doordringen, dat zij, om aan die uitbuiting een einde te maken, zich eveneens hebben aaneen te sluiten als uitgebuiten, met terzijdestelling van hun overige geschillen.

Rijnders kan die stelling niet aanvechten, getuigen het de smoesjes die hij daarover verkoopt op bladzijde 14. Hij moet toch bij enig nadenken wel inzien, dat een ernstig mens de schouders ophaalt over de daar verkondigde banaliteit, dat de godsdienst voor een kapitalist wat anders is dan voor een arbeider. Over zoiets kan men toch niet ernstig discussiëren! Er bestaat immers geen enkele godsdienst welke de uitbuiting van de arbeider veroorlooft, en de christelijke wel allerminst! Of moet ik het ernstig nemen, dat het verzet enkel verboden is aan de orthodoxen en Kuyperiaansche politieken? Laat Rijnders dan de revolutionaire geschriften maar eens lezen van Abram Kuyper uit diens paneelzagerstijd!

Zeer gebrekkig is nog het inzicht van de meeste arbeiders. Duizenden, nee miljoenen, zien nog niet in, dat de kapitalisten, juist door hun éénheid ondanks alles, hen uitbuiten en onderdrukken. Zij laten zich nog altijd wijs maken, dat ze vóór alles op hun godsdienst moeten letten en de omgang met andersdenkenden moeten vermijden. En Rijnders, de propagandist die zegt aan de proletarische éénwording te geloven, komt door zijn propaganda dat geloof van die massa versterken, door de strijd tegen de godsdienst op de voorgrond te willen stellen in de vakbeweging, door te verklaren dat vrijdenkers-vakverenigingen noodzakelijk zijn. Hij draagt daardoor koren op de molen van de ergste vijanden van de revolutionaire arbeidersbeweging. Het is inderdaad een geluk dat Rijnders geen invloed heeft in de vakbeweging!

Ik wil hiermee besluiten.

Voor twee jaar terug is Rijnders uitvoerig te woord gestaan. En thans weer. Hij mag nu weer twee jaar zijn gewroet en gestook voortzetten. Maar ik wil hem nu al wel voorspellen, dat hij over twee jaar nog veel minder aanhangers zal hebben dan thans. In 1914 houdt het NAS weer een congres en een referendum, en de uitslag daarvan zal voor hem een nog groter kaakslag zijn dan het dit jaar gehouden congres en referendum. Want ik herhaal hier het motto van deze brochure:

Hij schut zich zelven moe,
Wie schutten wil de starken vliet,
Die van de steile rotse schiet
Naar haren ruimen boezem toe.

Ga gij maar door, Rijnders, met uw militaire indeling van de arbeidersbeweging in infanterie, cavalerie, enz. De werkelijkheid zal uw kunstig kaartenhuisje omverblazen. Ga gij maar door met te creëren over ‘natuurlijke’ organisatie. Elke propaganda vóór organisatie, elke aansporing tot organisatie is ingrijpen in die ‘natuur’. En gij bent bezig – gelukkig zonder enige kans op succes! – de onnatuurlijkste groepering van de arbeiders in de vakbeweging, die volgens het geloof, te versterken.

Door ingrijpen in de natuurlijke groei, door snoeien, enten, kruising, enz., verkrijgen bloem- en vruchtenkwekers de schitterende resultaten, welke wij bewonderen. Zo zal ook door propaganda en agitatie de arbeidersorganisatie kunnen worden bevorderd en benadeeld. Dat de propaganda van het NAS geen nadelen meebrengt, wordt het beste bewezen door het optreden van zijn tegenstanders als Rijnders, die wél sputteren en foeteren, maar niet in staat zijn feiten te noemen waaruit dat nadeel blijkt.

Laat mij dan ook eindigen met een militair commando, namelijk: Schouder het geweer, voorwaarts, mars!

_______________
[1] V.S.= vrije socialisten, vrij socialisme is/was een politieke ideologie op het snijvlak van anarchisme en socialisme.
[2] Plaatselijk Arbeids-secretariaat.
[3] Ferdinand Domela Nieuwenhuis.
[4] Ik spreek van parlementair-politieke neutraliteit, omdat uit de beginselverklaring zelf duidelijk blijkt dat die bedoeld is. Van politieke neutraliteit kan geen sprake zijn bij een beweging die zich socialistisch noemt en verklaart de kapitalistische productiewijze te zullen bestrijden op politiek terrein, met het wapen van de directe actie.
[5] (De Geschiedenis van het Socialisme 1-100.)
[6] Tom Mann (1856-1941) was een vakbondsman in Engeland. Hij was een der succesvolste organisatoren van de Britse arbeidersbeweging.
[7] zie: http://en.wikipedia.org/wiki/First_International_Syndicalist_Congress


Zoek knop