Peter Kropotkin
De verovering van het brood
Hoofdstuk 6


De woning

I

Zij die met aandacht de toenemende verstandelijke ontwikkeling van de arbeiders gadeslaan, hebben moeten opmerken, dat ten aanzien van een belangrijke kwestie — nl. die van de woning — gaandeweg bij hen meer en meer overeenstemming begint te heersen. Het is een feit dat in de grote steden van Frankrijk, en óók in vele kleine, bij de arbeiders de overtuiging veld wint, dat de bewoonde huizen geenszins het eigendom zijn van hen die door de staat als eigenaars worden erkend. Een evolutie voltrekt zich in de hoofden en men zal het volk niet meer kunnen wijsmaken dat het eigendomsrecht op de huizen rechtvaardig is.

Het huis is niet gebouwd door de eigenaar. Het is opgetrokken, verfraaid, behangen en gemeubileerd door honderden werklieden, die de honger naar de werkplaatsen heeft gedreven en die door de nood gedwongen worden, zich te vergenoegen met een hongerloon. Het geld door de vermeende eigenaar uitgegeven is niet de vrucht van eigen werkzaamheid. Hij heeft het verzameld zoals alle rijkdommen zijn bijeengebracht, nl. door de arbeiders tweederde of slechts de helft te betalen van hetgeen hun toekwam. Eindelijk en hier moet de enorme onrechtvaardigheid wel in het oog springen, ontleent het huis zijn tegenwoordige waarde aan de voordelen die de eigenaar ervan kan trekken. Die voordelen dankt hij aan de omstandigheid, dat het huis is gebouwd in een stad, die goed is geplaveid, met gas verlicht, geregeld verkeer heeft uit andere steden en binnen haar muren inrichtingen van industrie, handel, kunst en wetenschap bevat; dat die stad is versierd met bruggen, kaden en prachtige gebouwen en aan haar inwoners duizenden genoegens kan aanbieden, die tevergeefs op het platteland worden gezocht; dat twintig, dertig geslachten hebben gearbeid om haar steeds meer bewoonbaar en gezond te maken en te verfraaien. De waarde van een huis in sommige wijken van Parijs bedraagt een miljoen, niet omdat er voor een miljoen waarde aan arbeid in steekt, maar omdat het in Parijs staat; omdat, sinds eeuwen, werklieden, kunstenaars, denkers, geleerden en letterkundigen Parijs hebben gemaakt tot wat het thans is: omdat die stad een geschiedenis heeft, omdat, dankzij de literatuur, zijn straten zowel in de provinciën als in de vreemde bekend zijn; omdat Parijs het product is van de arbeid van achttien eeuwen, van vijftig geslachten van de gehele Franse natie!

Wie heeft dan toch het recht zich ook maar het kleinste stukje van die grond of het nietigste gebouw toe te eigenen zonder een schreeuwende onrechtvaardigheid te begaan? Wie heeft het recht aan wie ook, het geringste deel van het gemeenschappelijk erfgoed te verkopen?

Op dit punt zeiden we, begint overeenstemming te heersen onder de arbeiders. Het denkbeeld van vrije woningen openbaarde zich tijdens het beleg van Parijs toen men kort en goed kwijtschelding van de huur vroeg. Het openbaarde zich opnieuw ten tijde van de commune van 1871 toen de Parijse arbeider van de Raad van de commune een mannelijk besluit betreffende de afschaffing van het huurstelsel tegemoet zag. Het zal weer een van de eerste wensen zijn van de arme, wanneer de revolutie zal zijn uitgebroken.

Om het even of we verkeren in tijden van omwenteling of niet, de arbeider heeft behoefte aan een schuilplaats, een woning. Maar zó slecht, zó ongezond kan die niet zijn of altijd is er een eigenaar, die hem er uit kan verdrijven. Tijdens een revolutie vindt de eigenaar weliswaar geen deurwaarder of andere handlanger, om het inboedeltje op straat te zetten. Maar wie weet, of niet de nieuwe regering, hoe revolutionair ze zich ook moge noemen, weer allerlei machtsmiddelen te baat neemt en een troep politie op ons afzendt! We hebben wel gezien dat de commune kwijtschelding afkondigde van de nog te betalen huur tot 1 april, maar ook slechts tot 1 april![1]

Daarna zou men hebben moeten betalen in spijt van de grote verwarring, die in Parijs heerste, van de stilstand in de industrie, en ondanks het feit dat de revolutionair geen andere inkomsten had dan zijn dertig stuivers daags!

De arbeider moet inzien dat hij niet slechts profiteert van een tijdelijke verwarring in het landsbestuur. Hij moet weten dat de “kosteloze woning” als een rechtvaardigheid wordt erkend, die als het ware wortelt in de volkswil. Dat “vrij wonen” een recht is waarop het volk krachtig zijn aanspraken moet laten gelden.

Moeten we nu wachten tot genoemde maatregel, die zozeer het rechtsgevoel van ieder eerlijk mens moet bevredigen, zal worden uitgevoerd door socialisten, die te midden van bourgeois zitting zullen hebben in het voorlopig bewind?

We zouden lang kunnen wachten. Zó lang tot de reactie weer zou zijn ingetreden!

Daarom zullen de oprechte revolutionairen, sjerp en kepi die symbolen van gezag en dwang, aan anderen overlatend, volksmannen blijvende te midden van het volk, met het volk samenwerken om de onteigening van de woningen tot een voldongen feit te maken. Zij zullen zich beijveren een stroom van denkbeelden op te wekken in die richting. Vervolgens trachten die denkbeelden in werkelijkheid om te zetten en wanneer ze voldoende gerijpt zijn, zal het volk overgaan tot onteigening van de woningen, zonder het oor te lenen aan allerlei theorieën (waarmee men het tot walgens toe aan boord zal komen!) over schadeloosstelling van de eigenaars en andere dwaasheden.

Ten dage waarop de onteigening van de huizen zal zijn voltrokken, zal de uitgezogen arbeider begrijpen dat een nieuwe tijd is aangebroken, dat hij niet meer de rug hoeft te krommen voor de rijken en machtigen, dat de gelijkheid het volle daglicht aanschouwt, dat de revolutie een voldongen feit is en niet een komediespel, zoals we er helaas! maar al te veel hebben zien opvoeren.

II

Wanneer het denkbeeld van de onteigening populair wordt, zal de toepassing geenszins op de onoverkomelijke bezwaren stuiten, die men bij voorkeur opsomt.

De gegalonneerde heren, die de opengevallen zetels in de ministeries en op het stadhuis zullen innemen, zullen hun best doen de uitvoering te verhinderen. Zij zullen praten over schadevergoeding aan de eigenaars, statistieken opmaken en lange rapporten opstellen (die zoveel tijd zullen eisen dat het volk door ellende en ontbering geknakt, geen uitkomst meer ziende en het vertrouwen in de revolutie verloren hebbende, de baan vrij zal laten voor de reactie) en zij zullen ten slotte van hun bureaucratische onteigening iedereen doen walgen.

Inderdaad ligt hier een klip, waarop alles zou kunnen stranden. Maar geeft het volk geen gehoor aan de valse redeneringen waarmee men het zal trachten te verblinden; begrijpt het, dat een nieuw leven ook nieuwe eisen stelt, en neemt het zelf het werk ter hand, dan zal de onteigening zonder grote moeilijkheden tot stand worden gebracht.

“Maar hoe? Hoe moet dat geschieden?” zal men ons vragen. We zullen die vraag beantwoorden, maar onder enig voorbehoud. Het stuit ons tegen de borst, haarfijn onteigeningsplannen te ontwerpen en te beschrijven. We weten vooraf dat alle plannen die een enkel mens of een groep heden kan uitdenken wellicht morgen door de werkelijkheid worden teniet gedaan. Deze laatste zal de zaak beter en eenvoudiger regelen, dan alles wat men vooraf zou willen voorschrijven.

Door de methode te schetsen waarop de onteigening en de verdeling van de rijkdommen zou kunnen worden uitgevoerd zonder tussenkomst van de regering, willen we dan ook slechts een antwoord geven aan allen die de zaak als onmogelijk beschouwen. Maar we merken nogmaals op, dat wij op geen enkele wijze deze of gene manier van organiseren willen ophemelen. We willen alleen aantonen dat de onteigening door het volksinitiatief tot stand kan komen en niet op andere wijze.

Het is aan te nemen, dat na de eerste daden van onteigening in iedere wijk, in elke straat of buurt, zich groepen zullen vormen van burgers van goede wil, die hun diensten zullen aanbieden tot onderzoek van het aantal ledig staande woningen, van de huizen die volgepropt zijn met talrijke gezinnen, van de ongezonde krotten en van de gebouwen die, te ruim zijnde voor hun bewoners, zouden kunnen dienen voor hen die thans in hun bedompte krotten moeten verblijven. Binnen enkele dagen zullen die vrijwilligers volledige lijsten hebben opgemaakt van al de woningen, gezonde en ongezonde, enge en ruime, van de besmette krotten en van de aanzienlijke gebouwen die in hun straat of wijk worden gevonden.

Zonder terughoudendheid zullen zij elkaar hun lijsten ter inzage geven en binnen enkele dagen zal een volledige statistiek zijn opgemaakt.

Leugenachtige statistieken kan men opmaken in de bureaus. De ware, nauwkeurige statistiek verkrijgt men door zich te begeven in het werkelijke leven, door van het enkelvoudige tot het samengestelde op te klimmen. Vervolgens zullen die burgers, steunende op eigen energie, waarschijnlijk hun makkers opzoeken die krotten bewonen en zonder omhaal tot hen zeggen: “Kameraden, het is ditmaal ernst met de revolutie! Zorgt vanavond daar en daar samen te komen. De gehele wijk zal er zijn, we zullen de woningen onder elkaar verdelen. Zijt ge niet bijzonder aan uw huis gehecht, kiest dan een van de woningen van vijf vertrekken, die disponibel zijn. Zijt ge verhuisd, dan is de zaak in het reine. Het volk zal een hartig woordje spreken met hem die er u uit zou willen verjagen.”

“Maar ieder zal een huis van twintig kamers willen hebben!” — zal men ons toevoegen.

We antwoorden “Neen, dat is niet zo!” Nimmer heeft het volk het onmogelijke gevraagd. We worden integendeel getroffen door het gezond verstand en het rechtsgevoel waarvan de massa blijk geeft, telkens wanneer er een onrechtvaardigheid onder gelijken valt op te heffen. Heeft men ooit het onmogelijke zien eisen? Heeft men ooit het Parijse volk zien vechten toen het zijn rantsoen brood of hout tijdens de twee belegeringen ging halen?

Elk wachtte zijn beurt af met een berusting, die de bewondering gaande maakte van de correspondenten van de vreemde dagbladen, en toch wist men dat de laatst aankomenden de dag zouden moeten doorkomen zonder brood en zonder vuur. Zeker, men vindt genoeg egoïstische neigingen onder de afzonderlijke individuen in onze maatschappij. We weten het zeer goed! Maar ook weten we dat het beste middel om die neigingen op te wekken en te voeden hierin bestaat dat men de woningkwestie opdraagt aan het een of ander bureau. Dan zullen inderdaad alle slechte hartstochten aan het licht treden. Het zal er dan op aankomen, wie de meeste macht heeft in het bureau. De minste ongelijkheid zal tot groot misbaar aanleiding geven. Het geringste voordeel dat deze of gene geniet zal als knoeierij worden uitgekreten, en met reden!

Maar wanneer het volk zelf, verenigd in wijken, straten of arrondissementen, er voor zal zorgen dat de krotbewoners kunnen verhuizen naar de ruimere woningen van de bourgeois, dan zullen de onbeduidende hindernissen, de kleine ongelijkheden heel licht worden opgenomen. Er is zelden een beroep gedaan op de goede gevoelens van de massa. Somtijds is dit geschied tijdens een revolutie, als het er op aankwam het schip te redden, dat dreigde te stranden, en nimmer kwam men bedrogen uit. De werkman gaf steeds aan die oproep vol toewijding gehoor!

In de aanstaande revolutie zal het evenzo gaan.

Niettemin zullen er, ondanks alles, onbillijkheden voorkomen. Die zullen niet te vermijden zijn. Er zijn in onze maatschappij individuen, die door geen enkele grootse gebeurtenis uit hun egoïstische sfeer kunnen worden gerukt. Maar de kwestie bestaat niet hierin dat we weten of er onbillijkheden zullen voorkomen, ja dan neen. Het komt er op aan hun aantal zoveel mogelijk te beperken.

De ganse geschiedenis, de som van menselijke ervaring, benevens de psychologie van de maatschappijen, leren ons uitdrukkelijk dat de grootst mogelijke billijkheid zal worden betracht door de zaken te laten regelen door de belanghebbenden zelf. Aan zichzelf overgelaten, zullen zij de duizenden kleinigheden overwegen en regelen, die noodwendig moeten ontsnappen aan de aandacht van bureaucratische verdelers.

III

Natuurlijk zal er geen sprake zijn van een volstrekt gelijke verdeling van de woningen, maar de ongemakken waaraan sommige gezinnen nog zullen zijn blootgesteld, kunnen gemakkelijk worden weggenomen in een maatschappij, die de weg van de onteigening heeft ingeslagen.

Daar de metselaars, de steenhouwers, in één woord, allen die in het bouwvak betrokken zijn, weten, dat hun een bestaan verzekerd is, zullen zij gaarne gedurende enige uren per dag het werk, waaraan zij gewoon zijn, weer opnemen. Zij zullen de aanzienlijke woningen, die werden onderhouden door een gehele staf bedienden, inrichten voor meerdere gezinnen. En binnen enkele maanden zullen er heel wat gezondere huizen worden aangetroffen dan thans. En tot hen die dan nog niet behoorlijk zijn gehuisvest zal de anarchistische commune zeggen:

“Enig geduld, kameraden! Naar de eisen van de gezondheidsleer opgetrokken paleizen, gemakkelijk en fraai ingericht, veel schoner dan thans door de kapitalisten worden gebouwd, zullen verrijzen op de bodem van de vrije stad. Ze zullen dienen voor hen, die er het meest behoefte aan hebben.

De anarchistische commune bouwt niet met het oog op geldelijk voordeel. De gebouwen die zij zal stichten voor haar burgers zullen het kenmerk dragen van de verstandelijke ontwikkeling in onze dagen en tot model dienen voor de gehele mensheid. Die gebouwen zult u kunnen bewonen!”

Wanneer het opgestane volk de huizen onteigent en als eis stelt “Vrije woning, gemeenschappelijk bezit van de woningen en het recht van ieder gezin op een gezond verblijf” dan zal de revolutie vanaf het eerste ogenblik een communistisch karakter dragen en zich op een weg hebben begeven, waarvan zij niet gemakkelijk zal zijn af te brengen. Zij zal een dodelijke slag aan het privaatbezit hebben toegebracht.

De onteigening van de woningen bevat dus de kiem voor de gehele sociale omwenteling. Van de wijze waarop zij ter hand wordt genomen, zal het karakter van de verdere gebeurtenissen afhangen. Een brede, lange weg zal worden geopend voor het anarchistisch communisme, of we blijven rondwaden in de modder van het gezagsindividualisme.

Het is niet moeilijk de duizenden tegenwerpingen, die men ons zal maken, te voorzien, waarvan vele van theoretische en andere van praktische aard. Daar het er voornamelijk op aankomt tot elke prijs de bestaande onrechtvaardigheden te bestendigen, zal men ongetwijfeld in naam van de rechtvaardigheid uitroepen: “Is het geen schandaal dat de Parijzenaars voor zichzelf de fraaie huizen in bezit nemen en de boeren in de hutten laten verblijven?” Maar laten wij ons door die redenering niet in de luren laten leggen. Die verwoede “voorstanders van het recht” vergeten, en dat overkomt hun meermalen, de schreeuwende ongelijkheid, waarvan zij zich als verdedigers willen opwerpen. Zij vergeten dat in Parijs zelf de arbeider wegkwijnt in een krot; hij zowel als zijn vrouw en kinderen, terwijl hij door zijn venster het uitzicht heeft op het paleis van de rijke. Zij vergeten dat gehele geslachten in de volgepropte arbeiderswijken omkomen door gebrek aan lucht en licht en dat het een van de eerste plichten van de revolutie is, die onrechtvaardigheid op te heffen.

We zullen niet lang stilstaan bij die redeneringen door het eigenbelang ingegeven. Wij weten dat de ongelijkheid, die werkelijk zal bestaan tussen de stad en het dorp, dagelijks zal verminderen: het dorp zal evenzeer gezondere woningen stichten dan de thans bestaande, wanneer de boer niet meer het lastdier van de pachtheer, de fabrikant, de woekeraar of van de staat zal zijn. Zou men een sinds eeuwen bestaande onrechtvaardigheid moeten handhaven, om een tijdelijke, herstelbare onbillijkheid te vermijden?

De zogenaamde praktische tegenwerpingen betekenen inderdaad al even weinig.

“Nemen we als voorbeeld een arme duivel, zegt men. Door zich veel ontberingen te hebben getroost, is het hem gelukt een tamelijk groot huis te kopen voor zijn gezin. Hij voelt er zich gelukkig mee: moet hij nu op straat worden geworpen?”

Geenszins! Is zijn huis juist groot genoeg voor zijn gezin waarom zou hij er dan niet in kunnen blijven wonen en de tuin er rondom niet mogen verzorgen! Zo nodig, zullen onze jongens hem daarin een handje helpen! Maar heeft hij in zijn huis vertrekken, die hij verhuurt aan een ander dan zal het volk tot die andere zeggen: Weet ge kameraad, dat ge de oude geen huur meer behoeft te betalen? Blijf in uw kamers, maar betaal niets meer. De deurwaarder behoeft ge voortaan niet meer te vrezen, de sociale revolutie heeft gezegevierd!

En heeft de eigenaar voor zichzelf twintig vertrekken in gebruik, terwijl in dezelfde wijk een moeder met vijf kinderen in een enkele kamer verblijf houdt, dan zal het volk onderzoeken of er bij die twintig vertrekken ook zijn, die na enige vertimmering tot een goede, kleine woning voor die moeder met haar kinderen kunnen worden ingericht. Zou dat niet rechtvaardiger zijn, dan die moeder met haar vijf stumpers in het krot te laten en haar heer zo ruim in het kasteel te laten wonen? Bovendien zal die heer er zich spoedig in schikken wanneer hij de bedienden mist die zijn twintig vertrekken moesten schoonhouden, en zal zijn eega blij zijn de helft van haar woning geheel aan andere zorg te kunnen overlaten.

“Maar dat zal een warboel geven waaruit niet meer is wijs te worden”, zullen de verdedigers van de orde uitroepen. “Verhuizingen zonder einde! Evengoed kan men alles op straat werpen en laten loten om de huizen!” — Welnu, wij zijn overtuigd dat er minder verhuizingen zullen plaats hebben dan thans in de tijd van één enkel jaar door de hebzucht van de eigenaars voorkomen, wanneer nl. geen enkele regering — van welke richting ook — zich er mee bemoeit en de gehele verandering wordt overgelaten aan de groepen vrijwilligers die zich met dit werk zullen belasten.

Vooreerst zijn er in alle grote steden zoveel leegstaande huizen, dat die bijna voldoende zullen zijn om het merendeel van de krotbewoners behoorlijk te huisvesten. Wat aangaat de paleizen en vele aanzienlijke gebouwen, zullen tal van arbeidersgezinnen niet eens daarin willen wonen omdat ze onbruikbaar zijn zonder een talrijk dienstbodepersoneel dat zorgt voor hun onderhoud. Ook zullen hun bewoners weldra moeten uitzien naar minder weelderige verblijven, waarin de bankiersvrouwen zelf hun pot zullen moeten koken. En langzamerhand, zonder dat het nodig zal zijn de bankier onder een escorte van piekdragers naar het zoldervertrekje en de zolderbewoner naar het paleis van de bankier te transporteren, zal de bevolking goedschiks de bestaande woningen onder elkaar verdelen en zullen er niet meer verhuizingen plaats hebben dan strikt nodig zijn. Ziet men niet in de landelijke gemeenten de akkers zodanig verdelen en de bezitters van bepaalde percelen daarbij zo weinig bemoeilijken, dat men het gezond verstand en de scherpzinnigheid waarop de commune een beroep doet niet kan loochenen. Uit talrijke enquêtes is gebleken dat in de landelijke Russische gemeente minder verhuizingen van de ene akker naar de andere voorkomen dan in onze gemeenten waar uitsluitend privaatbezit heerst met zijn talrijke procedures voor de rechtbanken. En dan wil men ons nog wijs maken, dat de inwoners van ene grote Europese stad dommer zouden zijn en minder organiserend talent zouden bezitten dan de Russische boeren of de Hindoes!

Natuurlijk zal elke revolutie een tijdelijke verwarring teweeg brengen in het dagelijks leven en zij, die een grote crisis hopen door te komen zonder dat een enkele maal de huisvrouw van haar fornuis zal worden weggeroepen, lopen gevaar bedrogen uit te komen. Men kan van regering verwisselen zonder dat de brave bourgeois ook maar eenmaal zijn etensuur hoeft te missen, maar op die wijze worden de misdaden van een maatschappij jegens haar nuttigste leden niet teniet gedaan.

Zeker zal er een tijdelijke verwarring ontstaan. Maar we hebben te zorgen dat die verwarring niet voor niemendal wordt gesticht, en tot een minimum wordt beperkt. En, we herhalen het nogmaals, alleen door zich te wenden tot de belanghebbenden zelf en niet tot de bureaus zal dit met de minst mogelijke hindernissen plaats hebben.

Het volk begaat misgreep op misgreep, wanneer het moet kiezen uit de lieden, die vol zelfingenomenheid naar de eer dingen om het te vertegenwoordigen en op zich nemen alles te zullen doen, bewerende alles te weten en alles te kunnen regelen. Maar moet het volk zelf zaken regelen die het kent, die onmiddellijk onder zijn bevatting liggen, dan geschiedt dit beter dan door alle mogelijke bureaus. Zag men het niet tijdens de Commune? En tijdens de laatste grote werkstaking te Londen? Ziet men het niet dagelijks in elke landelijke gemeente?

_______________
[1] Besluit van 30 maart: hierbij werd kwijtschelding verleend van de huurkwartalen oktober 1870, januari en april 1871.