V.I. Lenin
Wat te doen?


2. Elementaire beweging van de massa’s en doelbewustheid van de sociaaldemocratie

Wij zeiden, dat onze beweging, die veel breder en dieper is, dan de beweging der jaren ‘70, door een even onbeperkte vastberadenheid en energie als deze moet zijn bezield. In werkelijkheid heeft tot dusverre, naar het schijnt, niemand in twijfel getrokken, dat de kracht van de tegenwoordige beweging het ontwaken van de massa’s is (en in hoofdzaak van het industrieproletariaat) — en haar zwakheid het gebrek aan doelbewustheid en initiatief bij de revolutionaire leiders.

In de allerlaatste tijd werd er echter een verbluffende ontdekking gedaan, die alle, tot dusverre heersende opvattingen in deze kwestie ondersteboven dreigde keren. Deze ontdekking werd gedaan door de “Rabotsjeje Djelo”, die zich in haar polemiek tegen de “Iskra” en de “Zarja” niet tot enkele partiële bezwaren beperkte, maar die een poging waagde om de “algemene meningsverschillen” tot een dieper gelegen wortel te herleiden — tot het verschil in waardering” van de relatieve betekenis van het elementaire en van het bewust “planmatige” element. De beschuldigingstelling van de “Rabotsjeje Djelo” luidt: “onderschatting van de betekenis van het objectieve of elementaire element van de ontwikkeling.”[1] Hiervan zeggen wij: als de polemiek van de “Iskra” en de “Zjara” absoluut geen ander resultaat had opgeleverd dan dit ene, dat zij de “Rabotsjeje Djelo” had geprikke1d om tot dit “algemene meningsverschil” door te denken, dan zou ook dit éne resultaat ons ten zeerste bevredigen: van zó grote betekenis is deze stelling, — een zó fel licht werpt ze op het gehele wezen van de huidige theoretische en politieke meningsverschillen tussen de Russische sociaaldemocraten. Ziehier, waarom het vraagstuk van de verhouding tussen het doelbewuste en het elementaire van ontzaglijk, van algemeen belang is en bij deze kwestie moeten wij in alle bijzonderheden blijven stilstaan.

a) HET BEGIN VAN DE ELEMENTAIRE OPGANG

In het voorgaande hoofdstuk wezen wij reeds op de algemene geestdrift voor de theorie van het marxisme bij de Russische beschaafde jeugd in het midden der jaren ‘90. Een even algemeen karakter namen omstreeks diezelfde tijd de arbeidersstakingen aan, na de beroemde Petersburgse industrieoorlog van het jaar 1896. Hun uitbreiding over geheel Rusland getuigde klaarblijkelijk van de diepte der zich opnieuw verheffende volksbeweging en, wanneer men al over het “elementaire in de beweging” spreekt, dan moet men natuurlijk juist deze stakingsbeweging in de eerste plaats als elementair erkennen. Maar nu zijn er verschillende soorten van elementaire beweging. Stakingen kwamen in Rusland ook in de jaren ‘70 en ‘60 voor (en zelfs in de eerste helft van de 19e eeuw), zij werden door een “elementaire” vernietiging van machines, enz. begeleid, Vergeleken hij deze “oproeren” kan men de stakingen van de jaren ‘90 zelfs “doelbewust” noemen, — van zo grote betekenis was — de stap vooruit, die de arbeidersbeweging in deze tijd had gedaan. Dit toont ons, dat het “elementaire” eigenlijk niets anders is dan de kiemvorm van de doelbewustheid. Ook de primitieve oproeren brachten een zeker ontwaken van het bewustzijn tot uitdrukking: de arbeiders verloren het uit het verleden overgeleverde geloof in de onwankelbaarheid van de hen onderdrukkende orde; zij begonnen de noodzakelijkheid van collectief verzet — zo niet te begrijpen, dan toch te gevoelen en braken op besliste wijze met de slaafse onderworpenheid jegens de overheid. Maar dit was toch veeleer een uitbarsting van wanhoop en wraak dan van strijd. De stakingen van de jaren ‘90 tonen ons veel meer tekenen van ontwakend bewustzijn: — er werden bepaalde eisen gesteld, er werd van te voren over1egd, welk ogenblik het gunstigst was, — bekende gevallen en voorbeelden in andere plaatsen werden besproken, enz. Waren de oproeren eenvoudig een verzet van onderdrukte mensen, — de stelselmatige stakingen brachten reeds de kiemen van de klassenstrijd tot uitdrukking, maar toch slechts de kiemen. Op zich zelf beschouwd waren deze stakingen een trade-unionistische, maar nog geen sociaaldemocratische strijd; zij kenmerkten het ontwaken van het antagonisme tussen arbeiders en ondernemers, maar de arbeiders hadden nog niet — en konden nog niet het bewustzijn hebben van de onverzoenlijke tegengesteldheid van hun belangen aan de gehele huidige politieke en sociale structuur, d.w.z. het sociaaldemocratische bewustzijn. In deze zin bleven de stakingen van de jaren 90, ondanks de geweldige vooruitgang vergeleken bij de “oproeren”, een zuiver elementaire beweging.

Wij zeiden, dat het sociaaldemocratische bewustzijn bij de arbeiders ook nog niet kon bestaan. Dit kon hun slechts van buitenaf worden bijgebracht. De geschiedenis van alle landen getuigt, dat de arbeidersklasse uit eigen krachten uitsluitend een trade-unionistisch bewustzijn kan uitwerken, d.w.z. de overtuiging van de noodzakelijkheid zich in bonden te verenigen, strijd tegen de ondernemers te voeren, van de regering het afkondigen van deze of gene voor de arbeiders noodzakelijke wetten verkrijgen, enz.[2] De leer van het socialisme echter ontstond uit de filosofische, historische en economische theorieën, die door de beschaafde vertegenwoordigers van de bezittende klassen, het intellect, waren tot stand gebracht. Ook de stichters van het moderne, wetenschappelijke socialisme, Marx en Engels, behoorden zelf naar hun maatschappelijke positie tot het burgerlijk intellect. Precies zo is ook in Rusland de theoretische leer van de sociaaldemocratie geheel onafhankelijk van de arbeidersbeweging ontstaan, als natuurlijk en onvermijdelijk resultaat van de ontwikkeling der gedachte bij het revolutionair-socialistische intellect. In de tijd, waarover wij spreken, d.w.z. omstreeks het midden van de jaren ‘90, bestond deze leer niet alleen in het volledig uitgewerkte program van de groep “Bevrijding van de Arbeid”, maar had zij ook de meerderheid van de revolutionaire jeugd in Rusland voor zich gewonnen.

Er was dus én een elementair ontwaken van de arbeidersmassa’s, een ontwaken tot bewust leven en bewuste strijd, én een met de sociaaldemocratische theorie uitgeruste jeugd, die hartstochtelijk de weg tot de arbeiders zocht. Daar bij is het van bijzonder belang, de dikwijls vergeten (en betrekkelijk weinig bekende) omstandigheid vast te stellen, dat de eerste sociaaldemocraten dezer periode, die zich ijverig met de economische agitatie bezig hielden — (en in dit opzicht volledig met de inderdaad nuttige aanwijzingen van de toenmaals alleen in handschrift bestaande brochure “Over de agitatie”[3] rekening hielden) — deze niet alleen als hun enige taak beschouwden, maar: integendeel vanaf het eerste begin ook de uitgebreide historische opgaven van de Russische sociaaldemocratie in het algemeen en de taak, het absolutisme omver te werpen in het bijzonder op de voorgrond plaatsten Zo heeft bvb die groep van Petersburgse sociaaldemocraten, die de “Strijdbond ter Bevrijding van de Arbeidersklasse” oprichtte, reeds aan het einde van het jaar 1895 het eerste nummer van een blad, onder de titel “Rabotsjeje Djelo” samengesteld. Het voor de druk geheel gereed zijnde nummer werd tijdens een overval, in de nacht van 8 op 9 December 1895, een der leden van de groep A.A. Wanjejew [4] , door de gendarmes in beslag genomen en het was de “Rabotsjeje Djelo” in zijn eerste vorm niet beschoren het licht der wereld te aanschouwen. Het hoofdartikel van dit blad (dat misschien over een jaar of dertig de een andere “Roeskaja Sarina” uit de archieven van het departement van politie zal opgraven) beschreef de historische opgaven van de arbeidersklasse in Rusland en plaatste aan het hoofd van deze opgaven de verovering van de politieke vrijheid. Verder was er een artikel: “Waaraan denken onze ministers?”, gewijd aan het politioneel uiteenslaan van de “Comités voor elementair onderwijs” en een reeks van correspondenties, niet alleen uit Petersburg, maar ook uit andere plaatsen van Rusland (bv. over het bloedbad onder de arbeiders in het gouvernement Jaroslawi). Derhalve was deze, — indien wij ons niet vergissen — “eerste proeve” van de Russische sociaaldemocraten der jaren ‘90 een blad niet met een eng plaatselijk en nog minder met een “economisch” karakter, maar een b1ad, dat er naar streefde, de stakingsstrijd met de revolutionaire beweging tegen het absolutisme te verenigen en alle, door de politiek van het reactionaire obscurantisme onderdrukten aan te trekken ter ondersteuning van de sociaaldemocratie. En niemand, die ook maar enigermate met de toestand van de beweging in die tijd bekend is, zal betwijfelen, dat zulk een blad de volstrekte sympathie van de arbeiders van de hoofdstad zowel als van het revolutionaire intellect zou hebben ontmoet en de meest ruime verspreiding zou hebben gevonden. En het mislukken van de onderneming bewees slechts dat de toenmalige sociaaldemocraten ten gevolge van hun tekort aan revo1utionaire ervaring en praktische voorbereiding niet in staat bleken aan de dringende eisen van het ogenblik te voldoen.

Hetzelfde moet men ook zeggen van de St.Petersburgse “Rabotsjii Listok” en in het bijzonder van de “Rabotsjaja Gazeta” en het “Manifest” van de in het voorjaar van het jaar 1898 gestichte Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij. Het spreekt vanzelf, dat wij het niet in ons hoofd halen de toenmalige leiders de schuld van dit gebrek aan voorbereiding te geven. Maar om de ervaring van de beweging te benutten en uit deze ervaring praktische lessen te trekken, daartoe is het noodzakelijk, zichzelf volledig rekenschap te geven omtrent de oorzaken en de betekenis van deze of gene tekortkoming. Daarom is het buitengewoon belangrijk vast te stellen, dat een deel (misschien zelfs de meerderheid) van de in de jaren 1895-1898 werkende sociaaldemocraten het toen reeds, bij het eerste begin van de “elementaire” beweging, volkomen terecht mogelijk achtte met een zeer omvangrijk programma en een brede strijdtactiek op te treden [5] Het niet voorbereid zijn van de meeste revolutionairen kon, daar dit een volkomen natuurlijk verschijnsel was, generlei bijzondere vrees verwekken. Werd eenmaal de taak juist gesteld, was eenmaal de energie voor een herhaald pogen om deze taak te vervullen aanwezig, dan konden tijdelijke mislukkingen maar ten halve een euvel zijn. Revolutionaire ervaring en organisatorische handigheid zijn aan te leren. Wanneer slechts de wens er is om zich de vereiste hoedanigheden eigen te maken! Wanneer slechts het bewustzijn van de tekortkomingen aanwezig is, heeft dat voor de revolutionaire zaak reeds meer betekenis dan halve beterschap!

Maar het halve euvel werd tot een ware ramp, toen dit bewustzijn (en het was bij de mannen van de bovengenoemde groepen zeer sterk) begon te verdwijnen, — toen er mensen verschenen, — en zelfs sociaaldemocratische organen, die bereid waren om uit dit gebrek een deugd te maken, — die hun blinde verafgoding en aanbidding van de elementaire beweging zelfs theoretisch proberen te motiveren. Thans is de tijd gekomen om een oordeel uit te spreken over deze gehele richting, welker inhoud zeer onnauwkeurig door het daarvoor te enge begrip “economisme” wordt gekarakteriseerd.

b) HET BUIGEN VOOR DE ELEMENTAIRE BEWEGING DE “RABOTSJAJA MYSL”

Vóórdat wij tot de literaire verschijnselen van dit buigen voor de elementaire beweging overgaan, willen wij het volgende (uit de bovengenoemde bron verkregen) feit vaststellen, dat enig licht werpt op de wijze, hoe te midden van de in Sint-Petersburg werkende kameraden de tweedracht tussen de twee toekomstige richtingen van de Russische sociaaldemocratie ontstond en toenam. In het begin van 1897 hadden A.A. Wanjejew en enige van zijn kameraden voordat zij in de ballingschap werden gezonden, gelegenheid deel te nemen aan een bijkomst in engere kring waar de “oude” en de “jonge” leden van de “Strijdbond ter Bevrijding van de Arbeidersklasse” waren bijeengekomen.

Het onderhoud ging hoofdzakelijk over de organisatie en in het bijzonder over hetzelfde “statuut van de arbeiderskas”, dat in zijn definitieve vorm in nr. 9-10 van de “Listok Rabotnika” (blz 46) werd afgedrukt. Tussen de “ouden” (de “Dekabristen” zoals zij toenmaals door de Petersburgse sociaaldemocraten schertsenderwijs werden genoemd) en enige “jongen” (die in den vervolge flauw aan de “Rabotsjaja Mysl” medewerkten) vertoonden zich terstond scherpe meningsverschillen en ontbrandde een heftige polemiek. De “jongen” verdedigden de hoofdbeginselen van het statuut in de vorm, zoals het werd afgedrukt. De “ouden” zeiden, dat wij in eerste aanleg iets geheel anders nodig hadden, namelijk het consolideren van de “strijdbond” tot een organisatie van revolutionairen waaraan de verschillende arbeiderskassen, de kringen voor de propaganda onder de studerende jeugd, enz. ondergeschikt moesten zijn. Het spreekt van zelf, dat de twistenden er in de verste verte niet aan dachten, in dit meningsverschil het begin te zien van een verwijdering; zij beschouwden het integendeel als op-zich-zelfstaand en toevallig. Maar dit feit toont, dat het ontstaan en het verbreiden van het “economisme” ook in Rusland volstrekt niet zonder strijd tegen de “oude” sociaaldemocraten plaats vond (dit vergeten de huidige economisten zeer dikwijls). En wanneer deze strijd grotendeels geen “documentaire” sporen heeft achtergelaten dan is de enige reden daarvan deze, dat de deelnemers aan de werkende kringen ongelofelijk dikwijls wisselden dat er generlei continuiteit tot stand kwam en dat derhalve ook de meningsverschillen door generlei documenten werden vastgelegd. Het Ontstaan van de “Rabotsjaja Mysl’ bracht het economisme aan het daglicht maar ook niet terstond. Men moet zich de voorwaarden van het werk en de korte levensduur van de meeste Russische kringen concreet voorstellen (en concreet voorstellen kan dit alleen hij, die het zelf heeft doorleefd) om te begrijpen hoeveel toevalligs er in het welslagen of mislukken van de nieuwe richting in de verschillende steden lag en hoe lang nóch de aanhangers nóch de tegenstanders van dit “nieuwe” konden vaststellen, letterlijk generlei mogelijkheid hadden vast te stellen, of dit werkelijk een bijzondere richting of slechts eenvoudig de uitdrukking van een niet voorbereid zijn van afzonderlijke personen was. De eerste, gehectografeerde nummers van de “Rabotsjaja Mysl” bleven bijvoorbeeld zelfs aan de geweldige meerderheid van de sociaaldemocraten geheel onbekend, en als wij thans naar het hoofdartikel van het eerste nummer kunnen verwijzen, dan alleen, dank zij de herdruk ervan in het artikel van W. I.-n (“Listok Rabotnika”, nr. 9-10, blz. 47 e.v.), die natuurlijk niet heeft nagelaten, het nieuwe blad, dat zich zo scherp van de door ons hieboven genoemde kranten en projecten daarvoor onderscheidde, ijverig, — meer ijverig dan verstandig, — te prijzen.[6] En het loont de moeite, bij dit hoofdartikel stil te staan, — zo plastisch is daarin de gehele geest “Rabotsjaja Mysi” en het economisme in het algemeen tot uitdrukking gebracht.

Na erop gewezen te hebben, dat het de gendarmerie niet gelukken zal de ontwikkeling van de arbeidersbeweging tegen te houden, gaat het artikel voort: “...Zulk een levensvatbaarheid heeft de arbeidersbeweging hieraan te danken, dat de arbeider tenslotte zijn lot in eigen handen neemt, na het uit de handen van de leiders te hebben gerukt” — en deze grondstelling wordt dan uitvoerig verder ontwikkeld. In werkelijkheid zijn de leiders (d.w.z. de sociaaldemocraten, de organisators van de “Strijdbond”) door de politie, zou men kunnen zeggen, uit de handen van de arbeiders gerukt [7] — maar men stelt de zaak zó voor, alsof de arbeiders een strijd tegen deze leiders hebben gevoerd en zich van hun juk hebben bevrijd! In plaats van op te roepen voorwaarts te gaan tot het versterken van de revolutionaire organisatie en tot uitbreiding van de politieke actie, begonnen zij terug te roepen tot de uitsluitend trade-unionistische strijd. Men verkondigde, “dat de economische grondslag van de beweging door het streven werd verduisterd, nimmer het politieke ideaal te vergeten”, dat het devies van de arbeidersbeweging moet zijn: “de strijd voor zijn economische positie”(!) of nog beter: “de arbeiders voor de arbeiders”; men verklaarde, dat de stakingskassen “voor de beweging belangrijker zijn dan honderd andere organisaties” (men vergelijke deze bewering, die op oktober 1897 betrekking heeft, met de discussie tussen de “Dekrabristen” en de “jongen” in het begin van liet jaar 1897) enz. Woordjes van het slag, dat men niet de “room” van de arbeiders op de voorgrond moest plaatsen, maar de “gemiddelde” arbeider, de tot de massa behorende arbeider, dat “de politiek steeds gehoorzaam de economie volgt”[8] enz. enz., kwamen in de mode en verkregen een onweerstaanbare invloed op de massa van de tot de beweging aangetrokken jeugd, die in de meeste gevallen slechts met brokstukken van het marxisme in zijn legale uitlegging bekend was.

Dit betekende de volledige onderdrukking van de doelbewustheid door de onderwerping aan de elementaire beweging — van de zijde van die “sociaaldemocraten”, die de “ideeën” van de heer W.W. herhaalden en van die arbeiders, die vatbaar waren voor het argument, dat een kopeke per roebel loonsverhoging meer nabij ligt en meer waard is dan ieder socialisme en iedere politiek, dat zij “de strijd moeten voeren in het weten, dat zij niet voor een-of-ander toekomstig geslacht, maar voor zichzelf en hun kinderen strijden (Hoofdartikel in nr. 1 van de Rabotsjaja Mysl). Zulke frasen waren steeds een geliefd wapen van die West-Europese bourgeois, die in hun haat tegen het socialisme zich bezig hielden (zoals bv. de Duitse “sociaal-politicus” Hirsch) met het overplanten van het Engelse trade-unionisme op de vaderlandse grond, zeggende tot de arbeiders, dat juist de “enkel-vakverenigingsstrijd” [9] de strijd is voor henzelf en hun kinderen en niet voor enigerlei toekomstige geslachten of een of ander toekomstig socialisme; — en thans zijn “de W. W.’s van de Russische sociaaldemocratie” begonnen, deze burgerlijke frasen te herhalen. Het is van belang, hier op drie omstandigheden te wijzen, die ons bij de verdere analyse van de huidige meningsverschillen ten zeerste van nut zullen zijn.[10]

Ten eerste geschiedde de door ons aangeduide onderdrukking van de bewustheid door de onderwerping aan de elementaire beweging eveneens langs elementaire weg. Dat schijnt een woordenspel; het is evenwel — helaas! — de bittere waarheid. Het geschiedde niet in openlijke strijd tussen twee volkomen tegenover elkaar staande inzichten en de overwinning van het ene op het andere, maar doordat de gendarmes een steeds groter aantal “oude” revolutionairen wegrukten en doordat de “jonge” “W.W.’s van de Russische sociaaldemocratie” steeds sterker op de voorgrond traden. Ieder, die aan de huidige Russische beweging — ik zal niet zeggen: heeft deel genomen, maar die ook maar haar lucht heeft ingeademd, weet uitstekend, dat de zaak precies zo staat. En wanneer wij er niettemin bijzonder op aandringen, dat de lezer zich dit algemeen bekende feit volkomen duidelijk voorstelt, — wanneer wij, als het ware ter willde van de duidelijkheid, de “Rabotsjeje Djelo” in haar oudste vorm en de meningsverschillen tussen de “ouden” en de “jongen” in het begin van 1897 aanhalen, — dan doen wij dit omdat mensen, die op hun “democratisme” pochen, er op speculeren, dat het grote publiek (of de heel jonge jeugd) dit feit niet kent. Wij komen daar hieronder nog op terug. Ten tweede kunnen wij reeds bij het eerste literaire optreden van het economisme het in de hoogste mate eigenaardige en voor het begrijpen van alle meningsverschillen in de rijen van de moderne sociaaldemocratie uiterst karakteristieke verschijnsel opmerken, dat de aanhangers van de “zuiver proletarische beweging”, de pleitbezorgers voor de nauwste en “meest organische” (uitdrukking van de “Rabotsjeje Djelo”) verbinding met de proletarische strijd, — de tegenstanders van ieder niet-arbeiders-intellect (zelfs al ware het ook socialistisch intellect), gedwongen zijn ter verdediging van hun standpunt tot de argumenten van de burgerlijke “enkel-trade- unionisten” hun toevlucht te nemen. Dit toont ons, dat de “Rabotsjaja Mysl” sedert het eerste begin van haar bestaan, — zonder zichzelf daarvan bewust te zijn het program van het “Credo” verwezenlijkt. Dit bewijst (hetgeen de “Rabotsjeje Djelo” absoluut niet kan begrijpen), dat iedere buiging voor de elementaire beweging van de arbeiders, ieder omlaaghalen van de rol van het “bewuste element”; van de rol der sociaaldemocratie, tegelijkertijd — geheel onafhankelijk van het feit of hij, die dit doet, het al dan niet wenst, — de versterking van de invloed van de burgerlijke ideologie op de arbeiders betekent. Ieder, die over het “overschatten van de ideologie” [11] , over het overdrijven van de rol van het bewuste element [12], enz. praat, verbeeldt zich, dat de zuiver proletarische beweging uit eigen krachten een zelfstandige ideologie zal kunnen en willen uitwerken, zodra het de arbeiders gelukt, “hun lot uit de handen van hun leiders te rukken”. Maar dit is een diepgaande dwaling. Ter aanvulling van het hierboven gezegde zullen wij nog de volgende, volkomen gerechtigde en gewichtige woorden van K. Kautsky aanhalen, door hem naar aanleiding van het ontwerp van het nieuwe program der Oostenrijkse sociaaldemocratische partij gezegd: [13]

“Menigeen van onze revisionistische critici neemt aan, dat Marx zou hebben beweerd, dat de economische ontwikkeling en de klassenstrijd niet slechts de voorwaarden van de socialistische productie, maar ook rechtstreeks het inzicht “(door K. K. onderstreept) “in haar noodzakelijkheid zouden scheppen en dan staan de critici onmiddellijk gereed met de tegenwerping, dat het land van de hoogste kapitalistische ontwikkeling, Engeland, het meest van alle moderne landen van dit inzicht is gespeend.

Volgens de nieuwe lezing zou men kunnen aannemen, dat ook de Oostenrijkse programma-commissie het op deze wijze weerlegde, quasi-”orthodox-marxistische” standpunt deelt. Want daar wordt gezegd: “Hoe meer de ontwikke1ing van het kapitalisme het proletariaat doet aanzwellen, des te meer wordt het gedwongen en bekwaam om de strijd daartegen op te nemen. Het tot het bewustzijn van de mogelijkheid en de noodzakelijkheid van het socialisme”, enz.

In dit verband verschijnt het socialistische bewustzijn als het noodzakelijke, rechtstreekse resultaat van proletarische klassenstrijd. Dit is echter foutief. Het socialisme als leer wortelt weliswaar, evenals de klassenstrijd van het proletariaat in de huidige economische verhoudingen, ontspruit evenals deze uit de strijd tegen de massale armoede en de massale ellende die het kapitalisme voortbrengt; maar beide ontstaan naast elkaar, niet uit elkaar en onder verschillende voorwaarden, Het moderne socialistische bewustzijn kan slechts ontstaan op de grondslag van een diep wetenschappelijk inzicht. Inderdaad is de huidige economische wetenschap evenzeer een voorwaarde van de socialistische productie als bv. de huidige techniek; evenwel kan het proletariaat bij de beste wil evenmin de ene als de andere scheppen; ze ontstaan beide uit het huidige maatschappelijke proces.

De drager van de wetenschap is evenwel niet het proletariaat, maar het burgerlijke intellect” (door Kautsky onderstreept) “in enkele leden van deze laag is dan ook het socialisme ontstaan en door hen eerst aan geestelijk hoogstaande proletariërs meegedeeld die het dan in de klassenstrijd binnen dragen waar de verhoudingen het toelaten. Het socialistisch bewustzijn is dus iets, dat in de klassenstrijd is binnen gedragen, niet iets, dat oorspronkelijk daaruit is ontstaan Dienovereenkomstig zegt ook het oude Hainfelder programma [14], zeer terecht, dat het tot taak van de sociaaldemocratie behoort, het proletariaat van het bewustzijn” (door K. Kautsky onderstreept) “van zijn toestand en zijn taak te vervullen. Dit ware niet noodzakelijk, indien dit bewustzijn vanzelf uit de klassenstrijd ontstond. De nieuwe lezing heeft deze zin van het oude programma overgenomen en de zoëven besproken zin er aan vastgekoppeld. Maar daardoor werd de gedachtengang volkomen uit elkaar gerukt...”

Kan er van een zelfstandige, door de arbeidersmassa’s zelf in de loop van de beweging uitgewerkte ideologie geen sprake zijn [15], dan staat de kwestie slechts zo: burgerlijke of socialistische ideologie. Een tussenweg bestaat hier niet (want een “derde” ideologie heeft de mensheid niet uitgewerkt en in het algemeen kan er ook in een maatschappij, die door klassentegenstellingen uit elkaar wordt gescheurd, geen buiten of boven de klassen staande ideologie bestaan). Daarom betekent elk naar beneden halen van de socialistische ideologie, elk zich daarvan verwijderen, tevens een versterking van de burgerlijke ideologie. Men praat van elementaire beweging.

Maar de elementaire ontwikkeling van de arbeidersbeweging leidt juist tot haar onderwerping aan de burgerlijke ideologie, gaat juist volgens het programma van het “Credo”, want de elementaire arbeidersbeweging is trade-unionisme, is Nur Gewerkschaftlerei en het trade-unionisme betekent juist de ideologische knechting van arbeiders door de bourgeoisie. Daarom bestaat onze taak, de taak van de sociaaldemocratie in de strijd tegen de beperktheid van de elementaire beweging; ze bestaat daarin, de arbeidersbeweging af te brengen van dit elementaire streven van het trade-unionisme, zich onder de vleugels van de bourgeoisie te begeven, en in het aantrekken van de arbeidersbeweging tot de revolutionaire sociaaldemocratie. De frase van de schrijvers van de “economische” brief in nr. 12 van de “Iskra”, dat generlei inspanning van de meest geestdriftige ideologen de arbeidersbeweging zou kunnen afbrengen van de weg bepaald door de wisselwerking van de materiële elementen en de materiële omgeving is daarom volkomen gelijk aan het prijsgeven van het socialisme en indien deze schrijvers in staat zouden zijn datgene, wat zij zeggen onverschrokken en consequent ten einde toe door te denken, zoals ieder zijn gedachten moet doordenken die het strijdperk van de literaire en openbare werkzaamheid betreedt, dan zou hun niets anders overblijven dan “de werkloze handen over de holle borst te vouwen” en... het veld te ruimen voor de heren Stroeve en Prokopovitsj, die de arbeidersbeweging “langs de weg van de minste weerstand” trekken, d.w.z. langs de lijn van het burgerlijke trade-unionisme, of voor de heren Zoebatov, die ze op de weg van de popen- en gendarmen-”ideologie” trekken. Men herinnere zich het voorbeeld van Duitsland. Waarin bestond de historische verdienste van Lassalle voor de Duitse arbeidersbeweging? Hierin, dat hij deze beweging van de weg van het trade-unionisme en coöperatie-wezen van de “Fortschritts”-partij afleidde, die zij op elementaire wijze (onder vriendelijke medewerking van mensen als Schultze-Delitsch en huns gelijken) had ingeslagen. Om die taak te vervullen was heel iets anders nodig dan het gepraat over de onderschatting van het elementaire, over de tactiek als proces over de wisselwerking van de elementen en het milieu, enz. Daartoe was nodig een vertwijfelde strijd tegen de onderwerping aan de elementaire beweging en alleen als resultaat van een dergelijke gedurende lange, lange jaren gevoerde strijd werd bv. bereikt, dat de arbeidersbevolking van Berlijn van een steunpunt van de “Fortschritts”-partij tot een van de beste vestingen van de sociaaldemocratie is geworden. En deze strijd is ook heden volstrekt niet ten einde (zoals het aan mensen, die de geschiedenis van de Duitse beweging naar Prokopovitsj en haar filosofie naar Stroeve bestuderen, zou kunnen toeschijnen).

Ook nu is de Duitse arbeidersklasse, als men het zo mag uitdrukken, over een aantal ideologiën verbrokkeld: een gedeelte van de arbeiders is in de katholieke en in de monarchistische arbeidersbonden verenigd, een ander gedeelte in de Hirsch-Duncker organisaties, die door burgerlijke aanhangers van het Engelse trade-unionisme zijn gesticht) een derde deel in sociaaldemocratische bonden. Dit laatste deel is onmetelijk veel groter dan alle overige, maar zulk een voorsprong kon de sociaaldemocratische ideologie slechts bereiken en deze voorsprong zal zij slechts kunnen behouden door de vastberaden strijd tegen alle overige ideologieën. Maar waarom toch — zal de lezer vragen — leidt de elementaire beweging de beweging langs de lijn van de geringste weerstand juist tot de heerschappij van de burgerlijke ideologie? Om de eenvoudige reden dat de burgerlijke ideologie in haar afkomst veel ouder is dan de socialistische, omdat ze veelzijdiger is uitgewerkt, dat ze over onvergelijkelijk meer middelen ter verbreiding beschikt [16]. En hoe jonger de socialistische beweging in welk land ook is, des te energieker moet de strijd zich derhalve tegen alle pogingen richten, om de niet-socialistische ideologie te versterken, — des te vastberadener moet men de arbeiders waarschuwen tegen de slechte raadgevers, die tegen de “overschatting van het bewuste element”, enz. schreeuwen. De schrijvers van de economische brief gaan in koor met de ,”Rabotsjeje Djelo” tekeer tegen de onverdraagzaamheid, die aan de jeugdperiode van de beweging eigen is. Daarop antwoorden zij ja, onze beweging bevindt zich werkelijk in haar kinderjaren en om snel volwassen te worden moet zij zich juist van onverdraagzaamheid doordringen tegenover mensen, die haar groei door het aanbidden van de elementaire beweging trachten tegen te houden. Er is niet belachelijker en schadelijker dan de oude man te spelen, die alle beslissende episoden van de strijd al lang achter de rug heeft!

Ten derde toont ons het eerste nummer van de “Rabotsjaja Mysl”, dat de naam “economisme” (waarvan wij natuurlijk niet van plan zijn af te zien, omdat die bijnaam nu eenmaal algemeen is aangenomen) niet nauwkeurig genoeg het wezen van de nieuwe richting weergeeft. De “Rabotsjaja Mysl” wijst de politieke strijd niet geheel af: het kassenstatuut, dat in nr. 1 van de “Rabotsjaja Mysl” werd gepubliceerd, spreekt van strijd tegen de regering. De “Rabotsjaja Mysl” neemt alleen aan, dat “de politiek steeds gehoorzaam de economie volgt” (terwijl de “Rabotsjaja Djelo” deze stelling varieert, door in haar programma te verzekeren, dat “in Rusland de economische strijd meer dan in enigerlei ander land met de politiek onverbrekelijk is verbonden”). Deze stellingen van de “Rabotsjaja Mysl” en de “Rabotsjeje Djelo” zijn volkomen onjuist, indien men onder politiek de sociaaldemocratische politiek verstaat. Zeer dikwijls is de economische strijd van de arbeiders verbonden met de burgerlijke, klerikale, enz. politiek (zij het dan ook niet onverbrekelijk), zoals wij reeds hebben gezien. De stellingen van de “Rabotsjeje Djelo” zijn juist, indien, men onder politiek de trade-unionistische politiek verstaat, d.w.z. het algemene streven van alle arbeiders voor zich deze of gene maatregelen van de staat te verkrijgen, die gericht zijn tegen de noden, aan hun toestand eigen, maar die deze toestand nog niet uit de weg ruimen, d.w.z. die de onderwerping van de arbeid aan het kapitaal niet vernietigen. Dit streven is inderdaad gemeen aan de Engelse trade-unionisten, die vijandig tegenover het socialisme staan, aan de katholieke arbeiders, de “Zoebatov”-arbeiders, enz. Er is politiek en politiek. Derhalve zien wij, dat de “Rabotsjaja Mysl” ook ten opzichte van de politieke strijd niet zo zeer het afwijzen van deze strijd als veeleer de buiging voor zijn elementaire vormen, voor zijn onbewustheid, tot uitdrukking brengt. Tenvolle de uit de arbeidersbeweging zelf elementair opgroeiende politieke strijd (juister: de politieke wensen en eisen van de arbeiders) erkennende, verwerpt zij geheel en al het zelfstandig uitwerken van een specifieke sociaaldemocratische politiek, die aan de algemene taak van het socialisme en aan de huidige Russische voorwaarden beantwoordt. Hieronder zullen wij aantonen, dat de “Rabotsjeje Djelo” dezelfde fout begaat.

c) DE “GROEP VAN DE ZELFBEVRIJDING” EN DE “RABOTSJEJE DJELO”

Wij zijn zo uitvoerig op het weinig bekende en tegenwoordig bijna vergeten hoofdartikel van het eerste nummer van de “Rabotsjaja Mysl” ingegaan, omdat dit het vroegst en meest plastisch van alle die algemene stroming uitdrukte, die daarna in talloze kleine stromen aan het licht trad. W. I.-n had volkomen gelijk, toen hij, het eerste nummer en het hoofdartikel van de “Rabotsjaja Mysl” prijzende, zei, dat zij “scherp en overmoedig” waren geschreven (“Listok Rabotnika”, nr. 9/10, blz. 49). Ieder mens die van zijn opvatting overtuigd is, en die gelooft, dat hij iets nieuws geeft, schrijft “overmoedig” en schrijft zó, dat hij zijn opvattingen plastisch uitdrukt. Slechts mensen, die gewoon zijn tussen twee stoelen te zitten, zijn helemaal niet “overmoedig”; slechts zulke mensen zijn in staat, nadat zij gisteren dé overmoed van de “Rabotsjaja Mysl” hebben geprezen, vandaag haar tegenstanders wegens hun “polemische overmoed” aan te vallen. Zonder bij het “Extra bijvoegsel” van de “Rabotsjaja Mysl” stil te blijven staan (wij moeten hieronder om verschillende redenen naar dit werk verwijzen, dat het meest consequent de ideeën van de economisten weergeeft), wijzen wij slechts in ‘t kort op de “Oproep van de groep van de zelfbevrijding der arbeiders” (Maart 1899, overgedrukt in de Londense “Nakanoenje”, nr. 7, juni 1899). De schrijvers van deze oproep zeggen zeer terecht, dat het “arbeiders-Rusland nog pas ontwaakt, pas begint om zich heen te kijken en instinctief naar het eerste het beste strijdmiddel grijpt”, maar zij maken daaruit dezelfde verkeerde gevolgtrekking als de “Rabotsjaja Mysi”, doordat zij vergeten, dat instinctmatigheid juist onbewustheid (van de elementaire beweging) is, waaraan de socialisten te hulp moesten komen, dat het “eerste het beste” strijdmiddel in de moderne maatschappij steeds het trade-unionistische strijdmiddel zal zijn en dat de “eerste de beste” ideologie — de burgerlijke (trade-unionistische) ideologie is. Precies zo “verwerpen” deze schrijvers ook de politiek niet, maar zeggen (slechts!), naar het voorbeeld van de heer W. W., dat de politiek een bovenbouw is en dat daarom de “politieke agitatie de bovenbouw boven de agitatie en ten gunste van de economische strijd moet zijn, dat zij op de bodem van de strijd moet opgroeien en hem moet volgen”.

Wat betreft de “Rabotsjeje Djelo”, die begon haar actie direct met de “verdediging” van de economisten. Nadat zij in haar eerste nummer (nr. 1, blz. 141 en 142) rechtstreeks de onwaarheid had gezegd, dat ze “niet wist, over welke jonge kameraden Axelrod sprak”, toen hij in zijn bekende brochure[17] de economisten waarschuwde, moest de “Rabotsjeje Djelo” in de naar aanleiding van deze onwaarheid ontbrandende polemiek met Axelrod en Plechanov erkennen, dat ze “in de vorm van twijfel alle jongere buitenlandse sociaaldemocraten tegen deze onrechtvaardige beschuldiging wilde verdedigen” (Axelrod had de economisten van bekrompenheid beschuldigd). In werkelijkheid was deze beschuldiging volkomen gerechtvaardigd en de “Rabotsjeje Djelo” wist uitstekend, dat zij o.a. ook het lid van haar redactie V. I.-n betrof. In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat in deze polemiek Axelrod volkomen gelijk en de “Rabotsjeje Djelo” volkomen ongelijk had, inzake de uitleg van mijn brochure “De taak van de Russische Sociaaldemocratie”. Deze brochure werd in het jaar 1897 geschreven, nog vóór het verschijnen van de “Rabotsjaja Mysl”, toen ik van mening was en daartoe het recht had, dat de door mij hierboven gekarakteriseerde oorspronkelijke richting van de Petersburgse Strijdbond de heersende was. En op zijn minst tot het midden van 1896 was deze richting inderdaad de heersende. Daarom had de “Rabotsjeje Djelo”, toen zij het bestaan en de gevaarlijkheid van het economisme wilde weerleggen, niet het minste recht om zich op een brochure te beroepen, waarin opvattingen werden uiteengezet, die in Sint-Petersburg in de jaren 1897 en 1898 door de “economische” opvattingen werden verdrongen.

Maar de “Rabotsjeje Djelo” “verdedigde” niet slechts de economisten, zij verwarde zichzelf ook voortdurend in hun fundamentele dwalingen. De bron hiervan lag in de dubbelzinnige opvatting van de volgende stelling in het programma van de “Rabotsjeje Djelo”: “het voornaamste verschijnsel van het Russische leven, dat hoofdzakelijk de taak (cursief van ons) en het karakter van de literaire werkzaamheid van de Strijdbond zal bepalen, achten wij de in de laatste jaren ontstane massabeweging van de arbeiders” (cursief van de “Rabotsjeje Djelo”). Dat de massabeweging een hoogst belangrijk verschijnsel is, daarover kan geen verschil van mening bestaan. Maar kwestie is hier, hoe het “bepalen van de taak” door deze massabeweging moet worden opgevat. Dit kan op tweeërlei wijze geschieden, óf in de geest van het buigen voor de elementaire vormen dezer beweging, d.w.z. van het terugbrengen van de rol der sociaaldemocratie tot eenvoudige dienstverrichtingen voor de arbeidersbeweging als zodanig (de opvatting van de “Rabotsjaja Mysl”, de “Groep der zelfbevrijding” en de overige economisten); óf wel in de zin dat de massabeweging ons voor nieuwe theoretische, politieke, organisatorische opgaven plaatst die veel gecompliceerder zijn dan die, waarmee men zich in de periode voor het ontstaan van de massabeweging kon tevreden stellen. De “Rabotsjeje Djelo” helde en helt juist tot de eerste opvatting over, omdat zij over geen enkel nieuw vraagstuk iets bepaalds heeft gezegd, maar de gehele tijd juist zo heeft geoordeeld, alsof deze “massabeweging” ons van de noodzakelijkheid zou bevrijden de door haar naar voren gebrachte opgaven klaar te erkennen en op te lossen. Het is voldoende er naar te verwijzen, dat de “Rabotsjeje Djelo” het als onmogelijk beschouwde, als eerste taak van de massabeweging der arbeiders de omverwerping van het absolutisme te stellen; waarbij zij deze taak (in naam van de massabeweging) degradeerde tot de strijd voor de naastbijliggende politieke eisen (“Een Antwoord” blz. 25).

Terwijl wij het artikel van de redacteur van de “Rabotsjeje Djelo”, B. Kritsjevski, in nr 7 — “De economische en de politieke strijd in de Russische beweging” ter zijde laten — een artikel, dat dezelfde fouten herhaalt [18], zullen wij rechtstreeks tot nr. 10 van de “Rabotsjeje Djelo” overgaan. Wij zullen ons natuurlijk niet begeven in de ontleding van de afzonderlijke tegenwerpingen van B. Kritsjevski en Martynov tegen de “Zarja” en de “Iskra”. Hier interesseert ons slechts het principiële standpunt, dat de “Rabotsjeje Djelo” in nr. 10 heeft ingenomen. Wij willen bv. niet de curiositeit ontleden, dat de “Rabotsjeje Djelo” een “diametrale tegenstelling” heeft gevonden tussen de stelling:

“De sociaaldemocratie bindt zich de handen niet, laat haar actie niet door enigerlei van tevoren bedacht plan of methode van de politieke strijd beperken; — zij erkent alle middelen van de strijd, wanneer zij slechts met de aanwezige krachten van de partij in overeenstemming zijn”. (nr. 1 van de “Iskra”).

En de stelling:

“Indien er geen straffe, in de politieke strijd in iedere verhouding en in alle perioden beproefde organisatie aanwezig is, dan kan er ook geen sprake zijn van dat stelselmatig door vaste beginselen verhelderd en standvastig ten uitvoer gebracht plan van actie, dat alleen de naam van actie verdient” (nr. 4 van de “Iskra”)

Het verwisselen van de principiële erkenning van alle strijdmiddelen, van alle plannen en methoden, wanneer zij maar doelmatig zijn, — met de eis zich op het gegeven politieke moment te laten leiden door een standvastig ten uitvoer gebracht plan, indien men van tactiek wil spreken, — dat zou hetzelfde betekenen als een verwisseling van het erkennen van allerlei genezingsmethoden door de geneeskunde met de eis zich bij een bepaalde ziekte aan een bepaald systeem te houden. Maar dat is juist de zaak, dat de “Rabotsjeje Djelo”, terwijl zijzelf aan de ziekte lijdt, die wij het buigen voor de elementaire beweging hebben genoemd, geen enkel “genezingssysteem” voor deze ziekte wil erkennen. Ze heeft daarom de opmerkelijke ontdekking gedaan, dat de “tactiek als plan tegenstrijdig is aan de fundamentele geest van het marxisme” (nr, 10, blz. 18), dat de tactiek is: “het proces van de groei der partijopgaven, die samen met de partij groeien” (blz. 11, cursief van de “Rabotsjeje Djelo”). Deze laatste uitspraak heeft alle kans, een beroemde uitspraak, een onverwoestbaar gedenkteken van de “richting” van de “Rabotsjeje Djelo” te worden. Op de vraag: “Waarheen te gaan?” geeft het leidende orgaan ten antwoord: de beweging is het proces van de verandering van de afstand tussen het punt van uitgang en de volgende punten van de beweging. Deze onvergelijkelijke diepzinnigheid is evenwel niet alléén maar een curiositeit (dan zou het de moeite niet lonen er in het bijzonder bij te blijven stilstaan), maar ook het programma van een gehele richting en wel hetzelfde program, dat R. M. (in de “Extra bijlage” van de “Rabotsjaja Mysl”) met de volgende woorden uitdrukte: wenselijk is de strijd, die mogelijk is en moge1ijk is de strijd die op het gegeven ogenblik plaats heeft. Dit is juist de richting van het grenzeloze opportunisme dat zich passief aan de elementaire beweging aanpast. “De tactiek als plan is tegenstrijdig aan de fundamentele geest van het marxisme!” Maar dit is een lasteren van het marxisme, — het verdraaien daarvan tot dezelfde karikatuur, die de narodniki ons in de strijd tegen ons voorhielden. Dit is juist het omlaaghalen van het initiatief en de — energie van de bewust handelende mensen, terwijl integendeel het marxisme aan het initiatief en de energie van de sociaaldemocraat een geweldige stoot geeft, — hem de uitgebreidste perspectieven opent, — hem de machtige krachten van vele miljoenen “elementair” zich tot de strijd verheffende arbeiders (als men het zo mag uitdrukken) ter beschikking stelt! De gehele geschiedenis van de internationale sociaaldemocratie wemelt van plannen, die nu eens door de ene, dan weer door de andere politieke leider werden ontworpen en die de verziendheid en juistheid van de politieke en de organisatorische opvattingen van de een en de kortzichtigheid en politieke fouten van de ander blootleggen.

Toen Duitsland één van de grootste historische kenteringen doormaakte — de stichting van het Rijk, de opening van de Rijksdag, het geven van het algemeen kiesrecht, — had Liebknecht één plan van sociaaldemocratische politiek en van het werk in het algemeen en Schweitzer een ander. Toen tegen de Duitse socialisten de uitzonderingswet werd uitgevaardigd, hadden Most en Hasselmann, die bereid waren eenvoudig tot daden van geweld en terreur op te roepen, één plan, Höchberg, Schramm en (ten dele) E. Bernstein, die de sociaaldemocraten begonnen te prediken, dat zij door hun onverstandige scherpte en hun revolutionairisme de wet hadden uitgelokt en zich daarom thans door een voorbeeldig gedrag vergiffenis moesten verdienen, hadden een ander plan; een derde plan hadden zij, die de uitgave van een illegaal orgaan voorbereidden en ten uitvoer brachten. Wanneer men een blik terug werpt, vele jaren na het beëindigen van de strijd om de keuze van de weg, nadat de geschiedenis over de deugdelijkheid van de gekozen weg haar laatste oordeel heeft uitgesproken, — dan is het natuurlijk niet moeilijk zijn diepzinnigheid te tonen met uitspraken over de groei van de partijopgaven, tezamen met de partij zelf. — Maar op het ogenblik der verwarring [19] op het ogenblik dat de Russische “critici” en economisten en de sociaaldemocratie tot trade-unionisme degraderen en de terroristen met volle kracht het aannemen “tactiek als plan” propageren, die de oude fouten herhaalt, op zulk een moment zich tot een dergelijke diepzinnigheid beperken, — dat betekent zichzelf een “bewijs van onvermogen” uitreiken, Op een moment, dat vele Russische sociaaldemocraten juist aan gebrek aan initiatief en energie, aan “elan m de politieke propaganda, agitatie en organisatie” en aan “plannen” voor een bredere uitbouw van de revolutionaire arbeid lijden — op zulk moment te zeggen: de “tactiek als plan is tegenstrijdig aan de fundamentele geest van het marxisme” dat betekent niet alleen het marxisme theoretisch vervlakken maar ook praktisch de partij achteruittrekken. “De revolutionaire sociaaldemocraat heeft de taak”, — leert ons verder de “Rabotsjeje Djelo”, — “door zijn doelbewust werk de objectieve ontwikkeling alleen maar te verhaasten, niet echter om haar op te heffen of door zijn subjectieve plannen te vervangen. In theorie weet de “Iskra” dit alles. Maar de geweldige betekenis, die het marxisme terecht aan de doelbewuste revolutionaire arbeid toekent, verleidt er haar in de praktijk toe, dank zij haar doctrinaire opvatting van de tactiek, de betekenis van het objectieve of elementaire in de ontwikkeling te onderschatten”. (Blz 18).

Alweer de grootste theoretische verwarring, die de heren W.W. en vrienden waardig is. Wij zouden onze filosoof willen vragen: waarin kan de “onderschatting” van de objectieve, ontwikkeling door de opsteller van subjectieve plannen tot uitdrukking komen? Klaarblijkelijk hierin, dat hij uit het oog verliest, dat deze objectieve ontwikkeling bepaalde klassen, lagen, groepen, bepaalde naties, groepen van naties, enz. schept of verstevigt, verzwakt of te gronde richt, waardoor deze of gene internationale politieke groepering van krachten, deze of gene positie van de revolutionaire partijen, enz. worden bepaald. Maar de schuld van zulk een plannenmaker zal dan niet bestaan in het onderschatten van het elementaire, maar integendeel in het onderschatten van het bewuste element, want zijn “bewustheid” zal voor het juiste begrip van de objectieve ontwikkeling niet toereikend zijn. Daarom toont alleen al het gepraat over de waardering van de relatieve (cursief van de “Rabotsjeje Djelo”) betekenis” van het elementaire en het bewuste het volledige ontbreken van “bewustheid”, Indien bepaalde “elementaire vormen van de ontwikkeling” voor het menselijk bewustzijn in het algemeen toegankelijk zijn, dan is de onjuiste waardering daarvan gelijk aan een “onderschatting van het bewuste element”. Maar indien zij voor het bewustzijn niet toegankelijk zijn, dan kennen wij ze niet en kunnen wij er niet over spreken. Waarover praat dus B. Kritsjevski? Indien hij de “subjectieve plannen” van de “Iskra” als een dwaling beschouwt (en dat doet hij juist), dan zou hij moeten aantonen, welke objectieve feiten het precies zijn, waarmee deze plannen geen rekening houden en de “Iskra” hierom van gebrek aan bewustheid, van “onderschatting van het bewuste element” (om met zijn eigen woorden te spreken) moeten beschuldigen. Maar indien hij, ontevreden met de subjectieve plannen, geen andere argumenten heeft dan alleen het verwijzen naar de “onderschatting van het elementaire” (!!!), dan bewijst hij daarmee slechts dat hij 1) het marxisme theoretisch begrijpt à la Karejev en Michaïlovski, die door Beltov voldoende zijn bespot, en 2) praktisch volkomen tevreden is met de “elementaire vormen van de ontwikkeling”, die onze legale marxisten naar het bernsteinianisme hebben gevoerd en onze sociaaldemocraten naar het economisme en dat hij “van toorn vervuld is” tegen de mensen, die het besluit hebben genomen, de Russische sociaaldemocraten tot iedere prijs van de weg van de “elementaire” ontwikkeling af te brengen. De “Rabotsjeje Djelo” beschuldigt de “Iskra” en de “Zarja” “tegenover de beweging hun programma te hebben geplaatst als de geest, die boven de vormloze chaos zweeft.” (bladzijde 29). Waarin bestaat de rol van de sociaaldemocratie anders, dan de “geest” te zijn, die niet alleen boven de elementaire beweging zweeft, maar die bovendien deze laatste tot de hoogte van “haar programma” verheft? Haar rol bestaat toch niet hierin, dat zij achter de beweging aansukkelt: — in het beste geval is dit voor de beweging van geen nut, in het ergste geval zeer, zeer nadelig. De “Rabotsjeje Djelo” evenwel volgt niet alleen deze “tactiek als proces”, maar zij verheft haar tot beginsel, zodat het juister zou zijn, haar richting niet als opportunisme maar als chwostisme (van het woord chwost[20]) te kenschetsen. En men moet wel toegeven dat mensen, die vastbesloten zijn, steeds als een staart achter de beweging aan te sukkelen, voor altijd en volstrekt tegen het “onderschatten van het elementaire in de ontwikkeling” gewaarborgd zullen zijn. Aldus hebben we er ons van overtuigd, dat de fundamentele fout van de “nieuwe richting” in de Russische sociaaldemocratie bestaat in het buigen voor de elementaire beweging, in het niet begrijpen van het feit, dat de elementaire beweging van de massa van ons, sociaaldemocraten, een grote mate van bewustheid eist. Hoe groter de elementaire opleving van de massa’s des te breder wordt de beweging, daardoor groeit ook nog onvergelijkelijker sneller de eis van doelbewustheid zowel in de theoretische als in de politieke en organisatorische arbeid van de sociaaldemocratie.

De elementaire opleving van de massa’s in Rusland geschiedde (en gaat verder) met zulk een snelheid, dat de jonge sociaaldemocraten voor het vervullen van deze geweldige opgaven onvoorbereid bleken te zijn. Dit niet- voorbereid-zijn is ons algemene euvel, het euvel van alle Russische sociaaldemocraten. De opleving van de massa’s ging onafgebroken en voortdurend voorwaarts en breidde zich uit, niet alleen heeft zij niet daar opgehouden, waar zij is begonnen, maar zij omvatte steeds weer nieuwe plaatsen en nieuwe lagen van de bevolking (onder de invloed van de arbeidersbeweging is de gisting onder de studerende jeugd, onder het intellect in het algemeen en zelfs onder de boeren opgeleefd). De revolutionairen evenwel zijn bij deze opleving ten achter gebleven zowel in hun theorieën, als in hun actie; het is hun niet gelukt, een bestendige en zich voortzettende organisatie te scheppen in staat om de gehele beweging te leiden. In het eerste hoofdstuk hebben wij de degradatie van onze theoretische opgaven en de “elementaire” herhaling van het modewoord “vrijheid van kritiek” door de “Rabotsjeje Djelo” vastgesteld: het ontbrak dit blad hierbij aan het bewustzijn om de diametrale tegengesteldheid van het standpunt van de “critici”-opportunisten en de revolutionairen in Duitsland en Rusland te begrijpen.

_______________
[1] “Rabotsjeje Dje1o”, nr. 10, September 1901, blz. 17-18. — Cursief van de Rabotsjeje Djelo”. — Noot van Lenin
[2] Het trade-unionisme sluit geenszins iedere soort van “politiek” uit, zoals men soms gelooft. De trade-unions hebben steeds een zekere (maar niet sociaaldemocratische) politieke agitatie en een politieke strijd gevoerd. Op het onderscheid tussen trade-unionistische en sociaaldemocratische politiek zullen wij in het volgende hoofdstuk ingaan. — Noot van Lenin
[3] De brochure “Over de agitatie” was succesvol omdat deze inging op de verandering van propagandagroepen naar agitatie onder bredere lagen van de arbeiders. De brochure bevatte evenwel de verkeerde theorie dat pas op een bepaald ogenblik van de ontwikkeling tot politieke strijd kan overgegaan worden. Deze stadiatheorie werd als volgt beschreven: “het proletariaat betreedt de weg van de politieke strijd eerst dan, wanneer de economische strijd duidelijk de onmogelijkheid heeft bewezen onder de gegeven politieke voorwaarden verbetering in zijn toestand te verkrijgen.” De economisten baseren zich op deze stadiatheorie. — Noot van de redactie
[4] A.A. Wanjejew stierf in het jaar 1899 in Oost-Siberië aan de tering, die hij zich in de afzondering van de voorlopige hechtenis op de hals had gehaald. Daarom achten wij het mogelijk, de hier aangehaalde feiten te pub1iceren, voor welker juistheid wij instaan, omdat zij afkomstig zijn van personen, die A.A. Wanjejew persoonlijk en van zeer nabij hebben gekend. — Noot van Lenin
[5] “De “Iskra” die afwijzend staat tegenover de actie van de sociaaldemocraten aan het einde van de jaren ’90, ziet over het hoofd, dat toenmaals de voorwaarden voor een ander werk buiten de strijd voor kleine eisen ontbraken”, — verklaren de economisten in hun “Brief aan de Russishe sociaaldemocratische organen” (“Iskra”, nr. 12). De in de tekst aangehaalde feiten bewijzen, dat deze bewering over het “ontbreken van de voorwaarden” in diametrale tegenstelling tot de waarheid staat. Niet slechts aan het einde, maar reeds in het midden van de jaren ’90 waren alle voorwaarden voor een andere actie dan de strijd voor kleine eisen aanwezig — alle voorwaarden, met uitzondering van de voldoende voorbereiding van de leiders. Maar in plaats van dit gebrek aan voorbereiding bij ons, de ideologen de leiders, openlijk te erkennen, zoeken de “economisten” alles op de “ontbrekende voorwaarden” af te wentelen, — op de invloed van de materiële verhoudingen die de weg bepalen, van welke geen ideoloog de beweging kan afleiden. Wat is dit anders dan kruipen voor de elementaire beweging, dan verliefdheid van de “ideologen” op hun eigen gebreken? — Noot van Lenin
[6] Overigens ging deze loftuiting van de “Rabotsjaja Mysl” in november 1898, toen het economisme, vooral in het buitenland, volkomen duidelijke vormen had aangenomen, van dezelfde W. I.-n (W. Ivansjin) uit, die weldra een der redacteuren van de “Rabotsjejo Djelo” werd. En de “Rabotsjeje Djelo” verloochende nog de aanwezigheid van twee richtingen in de Russische sociaaldemocratie, zoals ze ook heden nog voortgaat te doen. — Noot van Lenin
[7] Dat deze vergelijking juist is, blijkt uit het volgende karakteristieke feit. Toen na de arrestatie van de “Dekrabristen” onder de arbeiders van de Schlüsselbirg-straatweg de mededeling werd verspreid dat de agent-provocateur N. N. Michaïlow (een tandarts), die dicht bij een met de “Dekrabristen” in betrekking staande groep stond, medeplichtig was aan de arrestatie, waren deze arbeiders zo verontwaardigd, dat zij besloten Michailov te doden. — Noot van Lenin
[8] Uit hetzelfde hoofdartikel in het eerste nr. van de “Rabotsjaja Mysi”. Daarnaar kan men beoordelen hoe het was gesteld met de theoretische scholing van deze “W.W.’s van de Russische sociaaldemocratie”, die de grove vervlakking van het “economische materialisme” herhaalden, terwijl tegelijkertijd de marxisten in de literatuur een oorlog tegen de werkelijke heer W.W. voerden, die sedert lang wegens gelijksoortige opvattingen over de betrekking tussen politiek en economie een “specialiteit voor reactionaire zaken” werd genoemd! — Noot van Lenin
[9] De Duitsers hebben zelfs een bijzondere uitdrukking: “Nur Gewerkschaftler”, waarmee de aanhangers van de “vakverenigingsstrijd zonder meer” worden gekenmerkt. — Noot van Lenin
[10] Wij onderstrepen het woord huidige met het oog op hen, die schijnheilig de schouders zullen ophalen en zeggen: thans kan men gemakkelijk op de “Rabotsjaja Mysi” schelden, maar dat is immers slechts een archaïsme! Mutato nomine de te fabula narratur (onder een andere naam, betreft de fabel u zelf) geven wij aan zulke moderne farizieërs ten antwoord, wier volkomen onderwerping aan de ideeën van de “Rabotsjaja Mysl” hieronder zal worden bewezen. — Noot van Lenin
[11] Brief van de “economisten”, nr. 12 van de “Iskra”. — Noot van Lenin
[12] “Rabotsjeje Djelo”, nr. 10 — Noot van Lenin
[13] “Neue Zeit”, 1901/’02, XX, 1, nr. 3, blz. 79. Het ontwerp van de commissie waarover K. Kautsky spreekt, is door het partijcongres te Wenen (einde van het vorige jaar) in iets gewijzigde vorm aangenomen. — Noot van Lenin
[14] Het eerste programma van de Oostenrijkse sociaaldemocratie, door het partijcongres te Hainfeld aangenomen. — Noot van de redactie
[15] Dit betekent natuurlijk niet, dat de arbeiders niet aan het uitwerken daarvan deelnemen. Maar niet in de hoedanigheid van arbeiders nemen zij daaraan deel, maar in de hoedanigheid van theoretici van het socialisme, in de hoedanigheid van Proudhon’s en Weitling’s, m.a.w. alleen dan en in zoverre, als het hun in meerdere of mindere mate gelukt, zich het weten van hun eeuw eigen te maken en dit weten verder te ontwikkelen. Opdat dit evenwel de arbeiders veelvuldiger gelukke, moet alles worden gedaan om het peil van het bewustzijn van de arbeiders in het algemeen te verheffen; daartoe is het noodzakelijk, dat de arbeiders zich niet in een kunstmatig beperkt gebied van “literatuur voor arbeiders” opsluiten, maar dat zij in steeds hogere mate leren, de algemene literatuur te beheersen. Het zou zelfs juister zijn, in plaats van “zich niet opsluiten” te zeggen: niet opgesloten worden, omdat de arbeiders zelf alles lezen en willen lezen, wat ook voor het intellect wordt geschreven en slechts enkele intellectuelen (van de slechte soort) denken, dat het voor de arbeiders” voldoende is, hun over de fabrieksorde te vertellen en voor hen “reeds lang bekende dingen” te herkauwen. — Noot van Lenin
[16] Men zegt dikwijls: de arbeidersklasse gevoelt zich op elementaire wijze tot het socialisme aangetrokken. Dit is volkomen juist in die zin dat de socialistische theorie het diepst en meest juist van alle de oorzaken van de ellende van de arbeidersklasse bepaalt en daarom maken de arbeiders zich haar ook zo gemakkelijk eigen, indien slechts deze theorie zelf niet voor de elementaire beweging capituleert, — -indien zij slechts de elementaire beweging aan zich zelf ondergeschikt maakt. Gewoonlijk spreekt dit van zelf, maar de “Rabotsjeje Djelo” vergeet en vervalst juist dit vanzelfsprekende. De arbeidersklasse gevoelt zich op elementaire wijze tot het socialisme aangetrokken, maar de meest verbreide (en in de meest veelsoortige vormen telkens opnieuw opkomende) burgerlijke ideologie wordt niettemin de arbeider op elementaire wijze het allermeest opgedrongen. — Noot van Lenin
[17] “Over het vraagstuk van de tegenwoordige taak en de tactiek van de Russische sociaaldemocraten”, Genève 1898. Twee brieven aan de “Rabotsjaja Gazeta”, geschreven in het jaar 1897. — Noot van Lenin
[18] De “theorie van stadia” of de theorie van “de schuchtere zigzagkoers in de politieke partij wordt bv. in dit artikel aldus uitgedrukt: “De politieke eisen, die naar hun karakter voor geheel Rusland gelden, moeten evenwel in de eerste tijd” (dit werd in augustus 1900 geschreven!) “beantwoorden aan de ervaring, die de betrokken laag van arbeiders (sic!) uit de economische strijd heeft gewonnen. Slechts(!) op de bodem van deze ervaring kan en moet men tot de politieke agitatie overgaan” enz. (blz. 11). Op blz. 4 roept de schrijver, terwijl hij zich tegen de z.i. volkomen ongegronde verwijten van economische ketterij richt, pathetisch uit: “Welke sociaaldemocraat weet niet, dat volgens de leer van Marx en Engels de economische belangen van de afzonderlijke klassen de beslissende rol in de geschiedenis spelen en dat bijgevolg in het bijzonder de strijd van het proletariaat voor zijn economische belangen wat zijn betekenis betreft, voor zijn klassenontwikkeling en zijn bevrijdingsstrijd op de allereerste plaats moet komen?” (cursief gedr. van ons). Dit “bijgevolg” is absoluut niet op zijn plaats. Uit de omstandigheid, dat de economische belangen een beslissende rol spelen, volgt, volstrekt niet, dat de economische (= vakverenigings)strijd de allergrootste betekenis heeft, want de wezenlijkste, “beslissende” klassenbelangen kunnen slechts door radicale politieke omvormingen in het algemeen worden bevredigd; in het bijzonder kan het fundamentele economische belang van het proletariaat slechts door de politieke revolutie, die de dictatuur van de bourgeoisie door de dictatuur van het proletariaat vervangt, worden bevredigd. B. Kritsjevski herhaalt de bewijsvoering van de “W. W. van de Russische sociaaldemocratie” (de politiek volgt de economie enz.) en van de Bernsteinianen van de Duitse sociaaldemocratie. (Woltmann bv. heeft juist met zulke argumenten trachten aan te tonen, dat de arbeiders eerst economische kracht” moeten winnen, alvorens zij aan een politieke revolutie kunnen denken). — Noot van Lenin
[19] Een jaar van ervaring, — zo noemde Mehring het hoofdstuk van zijn “Geschiedenis van de Duitse sociaaldemocratie”, waarin hij de weifelingen en besluiteloosheid schildert, die de socialisten in het begin aan de dag legden bij het kiezen van de “tactiek als plan”, in overeenstemming met de nieuwe verhoudingen. — Noot van Lenin
[20] Chwost: staart, chwostisme: staartpolitiek: het achter een beweging lopen, of beter aansukkelen. — Noot van de redactie