V.I. Lenin
‘Laatste testament’: brieven aan het congres


Deel 3: Het nationaliteitenvraagstuk of de “autonomisering”

Ik veronderstel dat ik erg onzorgzaam omgesprongen ben tegenover de arbeiders van Rusland als ik niet energiek en beslissend genoeg ben tussengekomen in de notoire discussie over autonomie, waarbij dit vraagstuk naar het schijnt officieel het vraagstuk van de socialistische Sovjetrepublieken wordt genoemd.

Toen dit vraagstuk vorige zomer opdook, was ik ziek. En dan in de herfst was ik teveel bezig met mijn herstel en op de plenaire vergaderingen van oktober en december had ik de kans om op dit vraagstuk in te gaan, maar ik was niet in staat om aanwezig te zijn op de vergadering van oktober (toen de kwestie naar voor kwam) en december, waardoor de kwestie me bijna volledig is voorbijgegaan.

Ik had enkel de tijd voor een gesprek met kameraad Dzerzhinski die van de Kaukasus komt en me uitgelegd heeft wat de situatie is in Georgië. Ik slaagde er ook in om een paar woorden te wisselen met kameraad Zinovjev en om zo mijn inschatting van de kwestie mee te geven. Op basis van wat mij verteld is door kameraad Dzerzhinski, kan ik enkel uiterst bezorgd zijn. Als het zo ver gekomen is dat Ordjonikidze tot het extreme kon gaan bij het gebruik van fysiek geweld, zoals mij werd verteld door kameraad Dzerzhinski, dan kunnen we ons voorstellen in welke moeilijke situatie we hier terechtgekomen zijn. Het is duidelijk dat de hele discussie over “autonomisering” totaal verkeerd was en bovendien met een slechte timing.

Er wordt gezegd dat een ééngemaakt apparaat noodzakelijk was. Van waar kwam die verzekerdheid hieromtrent? Kwam het niet van hetzelfde Russische staatsapparaat dat we, zoals ik eerder reeds gezegd heb, overgenomen hadden van het tsarisme en slechts beperkt aangepast hadden met de Sovjet-opvattingen?

Ongetwijfeld moest die maatregel een beetje uitgesteld worden tot we min of meer konden beschikken over een eigen apparaat. Maar nu moeten we in volle bewustzijn het tegendeel toegeven, het apparaat dat we het onze noemen is in feite nog steeds erg vreemd aan ons. Het is burgerlijk en tsaristisch en er was nog geen mogelijkheid om er in de loop van de voorbije vijf jaar van af te raken bij gebrek aan hulp van andere landen en omdat we meestal “bezig” waren met militaire operaties en de strijd tegen de hongersnood.

Het is logisch dat in deze omstandigheden de “vrijheid om af te scheiden van de unie”, waarop we ons baseren, slechts een papieren notie is waarbij we niet in staat zijn om de niet-Russen voldoende te verdedigen tegenover de Groot-Russische chauvinisten, die in feite op tirannieke wijze optreden zoals het typisch is voor Russische bureaucraten. Ongetwijfeld zal een beperkt aandeel van de sovjet-arbeiders verdrinken in die vloed van Groot-Russisch chauvinisme zoals vliegen in melk verdrinken.

Ter verdediging van deze maatregel wordt gezegd dat het Volkscommissariaat dat bevoegd is voor de nationale psychologie en de nationale opvoeding afzonderlijke organen vormen. Maar de vraag rijst of deze Volkscommissariaten echt onafhankelijk van elkaar kunnen gemaakt worden? En ten tweede: waren we voorzichtig genoeg om maatregelen te nemen om de niet-Russen te beschermen tegen de Russische overheersing? Ik denk niet dat we zo’n maatregelen genomen hebben, ook al konden en moesten we dit gedaan hebben.

Ik denk dat Stalins haast en zijn bezetenheid met de pure administratie, samen met zijn wrok tegen het notoire nationalistische socialisme [Stalin verweet de minderheid van staten dat ze niet “internationalistisch” waren omdat ze geen eenheid wensten te vormen met Rusland], een fatale rol gespeeld hebben. In politiek speelt wrok meestal een slechte rol.

Ik vrees ook dat kameraad Dzerzhinski die naar de Kaukasus trok om de “misdaad” van die “nationalistische socialisten” te onderzoeken, vooral duidelijk gemaakt heeft dat hij vanuit een Russisch standpunt redeneert (het is algemeen geweten dat mensen van andere nationaliteiten die Russisch geworden zijn, te grote nadruk leggen op het Russische standpunt) en dat de onpartijdigheid van zijn commissie duidelijk genoeg gemaakt werd door de “aanpak” van Ordonikidze. Ik denk dat geen enkele provocatie of zelfs belediging zo’n Russische optreden rechtvaardigt en dat kameraad Dzerzhinski onvergefelijk fout was toen hij een lichtzinnige houding innam over deze kwestie.

Voor alle burgers van de Kaukasus was Ordonikidze een autoriteit. Hij heeft geen recht om de geprikkeldheid te vertonen waarnaar hij en Dzerzhinski verwezen. Integendeel, Ordonikidze had zich met een terughoudendheid moeten opstellen die we niet kunnen eisen van gewone burgers, en nog minder van een man die beschuldigd wordt van een “politiek” misdrijf. En om eerlijk te zijn, die nationalistische socialisten waren burgers die beschuldigd werden van een politiek misdrijf, de aard van de beschuldigingen was zo dat geen andere omschrijving mogelijk was.

We hebben hier een belangrijke principekwestie: hoe moeten we internationalisme begrijpen?

Lenin

30 december 1922
Genoteerd door M.V.


Vervolg van de nota’s op 31 december 1922

In mijn artikels over het nationale vraagstuk heb ik al gezegd dat een algemene benadering van de kwestie van het nationalisme meestal niet bruikbaar is. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen nationalisme van een onderdrukkende natie en nationalisme van een onderdrukte natie, het nationalisme van een grote natie en dat van een kleine natie.

Tegenover die tweede vorm van nationalisme, zijn grote landen in bijna alle gevallen schuldig geweest aan een groot aantal gewelddaden. Bovendien maken we ons in heel wat gevallen schuldig aan geweld en beledigingen zonder dit op te merken. Het volstaat om te herinneren aan mijn Volga-periode om te weten hoe niet-Russen behandeld worden, hoe de Polen ‘Polyachiska’ genoemd werden, hoe de Tataren de bijnaam ‘Prinsen’ kregen, hoe de inwoners van de Oekraïne ‘Khokhols’ genoemd werden en hoe de Kaukasiërs steeds Kapkasiërs waren.

Dat is waarom internationalisme van de onderdrukkers of de “grote” landen zoals ze genoemd worden (ook al zijn ze enkel groot op het vlak van hun geweld en als geweldenaars), niet enkel moet bestaan uit de formele gelijkheid van naties, maar zelfs in een ongelijkheid van de onderdrukkende natie, de “grote natie”, om in balans te zijn met de ongelijkheden die naar voor komen in de praktijk. Wie dat niet begrijpt, heeft geen begrip van de echte proletarische houding tegenover het nationale vraagstuk en is in essentie nog steeds kleinburgerlijk op dit punt en zal daarom afdalen tot een burgerlijk standpunt.

Wat is belangrijk voor het proletariaat? Voor een proletariër is het niet enkel belangrijk, het is essentieel, dat verzekerd wordt dat niet-Russen het grootst mogelijke vertrouwen hebben in de proletarische klassenstrijd. Hoe kunnen we dat verzekeren? Niet door een magere formele gelijkheid. Op de één of andere wijze is het nodig, door de houding of door toegevingen, om het wantrouwen van de niet-Russen te compenseren. Om de verdachtmakingen en de beledigingen van de regering van de “dominante” natie in het verleden te overstijgen.

Ik denk dat het niet nodig is om dit erg gedetailleerd uit te leggen aan bolsjewieken en communisten. En ik denk dat we nu inzake de Georgische natie, een typisch voorbeeld zien van hoe een proletarische houding betekent dat we voorzichtig en doordacht moeten zijn en bereidheid moeten tonen voor toegevingen. De Georgiër [Stalin] die dit onderdeel van de kwestie negeert of onzorgvuldig verwijten lanceert over “nationalistische socialisten” (terwijl hij zelf een “nationalistische socialist” is, zij het een Groot-Russische), gaat in tegen de belangen van de proletarische klassensolidariteit aangezien er geen zo’n sterke rem bestaat voor die klassesolidariteit als de nationale onrechtvaardigheid. “Beledigde” naties zijn nergens gevoeliger voor dan het gevoel van gelijkheid en de inbreuken op die gelijkheid, zelfs als het plaatsvindt door onzorgzaamheid of als de gelijkheid gebroken wordt door hun proletarische kameraden. Dat is waarom het beter is om zelf toegevingen te doen en een openheid te vertonen tegenover nationale minderheden, in plaats van uiteindelijk die toegevingen te worden opgedrongen. Dat is waarom het in het belang van de klassenstrijd is dat we nooit een formele houding innemen over het nationale vraagstuk, maar steeds vertrekken van de specifieke houding van de proletariërs van de onderdrukte naties tegenover de onderdrukkende natie.

Lenin

31 december 1922
Genoteerd door M.V.


Vervolg van de nota’s op 31 december 1922

Welke praktische maatregelen moeten nu genomen worden?

Eerst moeten we de unie van socialistische republieken behouden en versterken. Dit staat buiten kijf. Deze maatregel is voor ons allemaal noodzakelijk en het is noodzakelijk voor het internationale proletariaat in haar strijd tegen de wereldwijde burgerij en voor haar verdediging tegenover de burgerlijke intriges.

Ten tweede is het noodzakelijk om de unie van socialistische republieken te behouden voor haar diplomatiek apparaat. Dat apparaat is trouwens een belangrijk onderdeel van ons staatsapparaat. We hebben niet toegelaten dat ook maar één invloedrijke persoon van het oude tsaristische apparaat toegang kreeg tot de diplomatie. Alle onderdelen met enige autoriteit zijn samengesteld uit communisten. Dat is waarom het al de reputatie van een betrouwbaar communistisch apparaat heeft afgedwongen waarbij op grotere schaal komaf gemaakt is met de invloed van de oude tsaristische burgerij en de kleinburgerlijke elementen dan wat het geval is bij andere Volkscommissariaten.

Ten derde moet een voorbeeldstraf opgelegd worden aan kameraad Ordonikidze (ik zeg dit met spijt aangezien ik één van zijn persoonlijke vrienden ben en met hem heb samengewerkt in het buitenland) en het onderzoek van al het materiaal dat verzameld werd door de commissie van Dzerzhinski moet opnieuw van voor af aan gebeuren om de enorme hoeveelheid aan fouten en vooringenomen oordelen die er ongetwijfeld in staan, te corrigeren. De politieke verantwoordelijkheid voor deze Groot-Russische nationalistische campagne moet bij Stalin en Dzerzhinski gelegd worden.

Ten vierde moeten strikte regels ingevoerd worden op vlak van het gebruik van de nationale taal in niet-Russische republieken van onze unie, en het toezicht op deze regels moet met bijzondere zorg gebeuren. Het behoeft geen twijfel dat ons apparaat is wat het is, en er zullen onder het mom van eenheid in de spoordiensten, bij de belastingen, ... tal van Russische misbruiken zijn. Er is speciale aandacht nodig voor de strijd tegen die misbruiken, en een grote zorgzaamheid is vereist voor diegenen die deze strijd voeren. Een gedetailleerde gedragscode zal noodzakelijk zijn, en enkel de inwoners van de kwestieuze republieken kunnen zo’n code succesvol opstellen. En zelfs dan kunnen we niet op voorhand zeker zijn dat op basis van dit werk op het volgende congres van de Sovjets geen stap achteruit zal moeten gezet worden, waarbij de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken enkel behouden wordt voor militaire en diplomatieke zaken, naast volledige onafhankelijkheid voor de individuele Volkscommissariaten.

We mogen niet vergeten dat de decentralisatie van de Volkscommissariaten en het gebrek aan coördinatie tussen Moskou en andere centra, voldoende kan gecompenseerd worden door de autoriteit van de partij als die autoriteit op voldoende voorzichtige en onpartijdige wijze naar voor komt. De negatieve gevolgen van een gebrek aan eenheid tussen de verschillende nationale apparaten en het Russische apparaat zijn veel beperkter dan de uitdagingen die niet enkel ons te wachten staan, maar de hele Internationale en de honderden miljoenen inwoners van Azië die ons in de nabije toekomst zullen volgen op het toneel van de geschiedenis. Het zou een onvergefelijk opportunisme zijn om aan de vooravond van het ontwaken van het Oosten ons prestige bij deze volkeren te ondermijnen, zelfs al is het door een lichte grofheid of onrechtvaardigheid tegenover onze eigen niet-Russische nationaliteiten. De noodzaak om op te komen tegen de imperialisten van het Westen die de kapitalistische wereld verdedigen, is één zaak. Daar kan geen twijfel over bestaan en het is overbodig dat ik mijn onvoorwaardelijke steun aan die strijd verleen. Het is echter een andere zaak als we onszelf verlagen tot zelfs maar beperkte elementen van een imperialistische houding tegenover onderdrukte nationaliteiten en daardoor onze principiële positie ondermijnen, en ook onze principiële verdediging van de strijd tegen het imperialisme ondermijnen. Maar de toekomst van de wereldgeschiedenis zal tonen dat de dag komt dat de ontwakende volkeren uit het imperialisme opstaan en de beslissende maar lange en harde strijd beginnen voor hun nationale bevrijding.

Lenin

31 december 1922
Genoteerd door M.V.