Marcel Liebman

Vijftig jaar geleden, 1914, het Grote Schisma


Geschreven: 1964
Bron: The Socialist Register, 1964
Vertaling: Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel: Fifty Years Ago, 1914, The Great Schism
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008

Laatste bewerking: 16 oktober 2008


Zie ook:
Rosa Luxemburg
Karl Kautsky
De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky
De Eerste en Tweede Internationale

De geschiedenis heeft de verantwoordelijkheid voor de breuk binnen de internationale arbeidersbeweging toegeschreven aan het bolsjewisme. Voor een historicus is het echter de taak om gevestigde begrippen in vraag te stellen, om de schade ongedaan te maken die werd aangericht door verkeerd voorgestelde legendes over het verleden. Een voorbeeld hiervan is de opkomst van het communisme en de splitsing die het zogezegd had veroorzaakt binnen het internationale socialisme. Deze breuk was niet het gevolg geweest van het stichten in 1914 te Moskou van de Derde Internationale, het was het resultaat van de schipbreuk van het socialisme in augustus 1914, van het falen van het internationalisme en hoe dramatisch de onmacht wel was geweest die tot dan toe verscholen had gezeten achter verbale grootspraak en electoraal succes.

Toen hoopte men nog dat de oorlog enkel een intermezzo zou zijn in de geschiedenis van het socialisme. Dit werd gesuggereerd door niemand minder dan Karl Kautsky die de hele tijd het officiële orakel was gebleven van het internationale socialisme, toch voor de Eerste Wereldoorlog. Kautsky had gepoogd het belang en de betekenis van het uitbreken van de oorlog te minimaliseren, en was bang toe te geven dat het een catastrofe was, een geweldige nederlaag was voor het proletariaat. Zo had hij in Die Neue Zeit doodernstig verklaard dat ‘de Internationale geen doeltreffend instrument kan zijn in tijden van oorlog, het is in wezen een instrument voor tijden van vrede’.[1] Kautsky drong er bij de socialistische leiders op aan geduld te oefenen tot de generaals hun oorlogsgestook hadden bijgelegd en op hun vijandschap hadden afgezworen: eenmaal het terug vrede was zouden de afgevaardigden van de arbeiders wel weer broederlijk aaneensluiten binnen de schoot van de Internationale.

Dit alles was louter een illusie. Men had vroeger aan het proletariaat gevraagd om allianties te smeden over de grenzen heen, tegen kapitalisme en oorlog. Doch nu was dit proletariaat van ieder land afzonderlijk door de loopgraven gescheiden; de Franse socialisten zagen het ‘pan-Germanisme’ als hun grootste vijand; Duitse socialisten zagen het tsaristische Rusland als de ergste vijand. Zoals Rosa Luxemburg het stelde was de slogan ‘Proletariërs aller landen verenigt u’ verworden tot ‘Proletariërs uit alle landen, verenigt u in vredestijd, doch snijdt elkaar de keel over in oorlogstijd’.[2] Vanaf dat moment konden de dingen niet meer dezelfde zijn.

Sinds ze in 1889 was gesticht had de Tweede Internationale zich tegen elke oorlog verzet en had verklaard dat er duidelijk een band bestond tussen kapitalisme en oorlog. ‘De oorlog is onvermijdelijk het gevolg van de huidige economische verhoudingen en zal pas verdwijnen wanneer het kapitalisme zelf is verdwenen’.[3] Doch dit principe, hoe gegrond ook, was niet van die aard om een actie op gang te brengen tegen de oorlogsdreiging; het volstond amper om de massa’s duidelijk te maken dat de oorlog onvermijdelijk het product was van het kapitalisme, het socialisme moest er komen of anders zou er oorlog komen. Het ware een beter ordewoord geweest te stellen dat oorlog en kapitalisme nauw met elkaar gekoppeld zijn en dat de strijd tegen de oorlog ook de strijd tegen het kapitalisme betekent: als de socialisten de oorlog konden voorkomen zouden ze ook het kapitalisme van een van haar vitale segmenten beroven. In plaats van de eerste formule moest dit een van de belangrijkste standpunten van de Internationale geweest zijn.

De resoluties gestemd op de verschillende congressen van de Internationale over het thema van de oorlog werden gestaag meer radicaal naarmate de diplomatieke spanningen in Europa opliepen, en de internationale incidenten die de voorbode waren van het ultieme conflict talrijker werden. Maar hoe radicaal die resoluties ook waren toch gaven ze geen uitsluitsel. De Internationale werd gedomineerd door de kracht en het prestige van de Duitse socialisten. Doch de Duitse socialisten waren er niet op gebrand dat iemand hen om het even wat zou dicteren over de manier waarop de oorlog moest voorkomen worden. En eerder dan de nauwkeurig de middelen daartoe in een officiële resolutie op te nemen deden ze er alles aan opdat enkel dat soort resoluties werd aanvaard die alhoewel ze erg revolutionair klonken als het op de praktijk aankwam, toch heel dubbelzinnig bleven. De beschuldigingen die Jaurès tegen de sociaaldemocratie had geuit op nationaal vlak gold evengoed op internationaal vlak: ‘Ge hebt voor de werkende klasse uw gebrek aan bereidheid om tot de actie over te gaan verstopt door uw toevlucht te nemen tot onbuigzame theoretische formuleringen’.[4]

Door het dubbele verlangen tegemoet te komen aan de drang naar revolutionaire actie enerzijds en de wens anderzijds om geen harde toezeggingen te doen leidde in die dubbelzinnige situatie tot de beroemde resolutie betreffende de oorlog gestemd op het Congres van Stuttgart van 1907, of beter gezegd, de Internationale was er niet in geslaagd om het eens te worden over welke resolutie dan ook. Dan stemde het maar het amendement naar voor gebracht door Rosa Luxemburg, Lenin en Martov. Dit verklaarde plechtig dat: ‘zo er ondanks alles een oorlog zou uitbreken (dus ondanks het verzet van de arbeiders) dan is het de plicht om tussen te komen, zodat die dadelijk wordt beëindigd, en uit al onze kracht om gebruik te maken van de economische en politieke crisis die door de oorlog wordt geschapen om tot in de diepste lagen van de bevolking agitatie te voeren en zo bij te dragen tot de ondergang van de kapitalistische heerschappij’.[5]

Deze toezegging werd bevestigd tijdens de laatste congressen van de Internationale te Kopenhagen in 1910 en te Bazel in 1912. En er werden nog een aantal uitspraken aan toegevoegd die de vastberaden houding van de socialisten leek te onderstrepen dat ze de oorlog wilden ombuigen tot een revolutie, zo de kapitalisten crimineel en vermetel genoeg zouden blijken om de vuurzee aan te steken. Te Bazel beaamden de gewelven van de kathedraal de oproepen tot actie, terwijl er waarschuwingen en ultimatums aan de Europese kanselarijen werden afgegeven. Edouard Vaillant, de oude en nog altijd militante Communard had gewaarschuwd dat ‘indien ... het kapitalisme een oorlog begint het zal geconfronteerd worden met de gevolgen’, ‘deze gevolgen’, had hij eraan toegevoegd ‘dragen een naam: sociale revolutie’.[6] Jaurès heeft die waarschuwingen herhaald en de sfeer was zo geladen dat een milde en nuchtere socialist als de Belg Anseele ook de ladder van de revolutionaire welsprekendheid had bestegen: ‘De Internationale’, had hij gezegd ‘is sterk genoeg om tot de regeringen op een gebiedende wijze te spreken en zonodig zullen er daden volgen’.[7]

Verklaringen als deze werden niet enkel afgelegd in de enthousiaste sfeer van internationale congressen, integendeel, ze waren tevens de perfecte weergave van het weloverwogen en evenwichtige oordeel van het Europese proletariaat. Karl Kautsky leek enkel een wijdverspreid standpunt te verdedigen toen hij in 1909 schreef: ‘Een wereldoorlog komt almaar naderbij, doch de oorlog betekent revolutie’.[8]

We weten nu hoe het er in feite aan toe is gegaan. Tijdens de eerste jaren althans, had de oorlog de revolutie in reserve gehouden. De overgrote meerderheid van de socialistische leiders had zich aangesloten bij de oproep tot patriottisme, tot het verdedigen van het vaderland en tot klassensamenwerking. Dit was een complete ommezwaai geweest en werd aangevoeld als een snijdend verraad. Immers, het verzet tegen de oorlog was, bij ontstentenis het economisch programma in de praktijk te kunnen omzetten, de essentie geweest van het socialisme.

Het Europese proletariaat was verdeeld in twee kampen, gescheiden door een afgrond van haat en bloed, en dit had cruciale gevolgen. Het leidde tot, of versnelde tenminste toch op een spectaculaire manier, de integratie in de kapitalistische samenleving van een belangrijk deel van de socialistische beweging. Op haar beurt heeft dit het precaire samengaan vernietigd dat voor de oorlog op een of andere manier binnen de werkende klasse en de Internationale bestond tussen de revolutionairen en hervormingsgezinden. Dit samengaan was gedoemd en veroordeeld op het ogenblik dat de ‘gematigde’ socialisten afstand deden van de klassenstrijd en hand en spandienst gingen verlenen aan de burgerij, precies op het ogenblik dat de oorlog het bankroet van deze burgerij had aangetoond. Het doet er weinig toe of de splitsing er is gekomen op initiatief van de linkerzijde (zoals het in het algemeen het geval was) of, zoals in Frankrijk van de kant van de rechterzijde. De eenheid was met het uitbreken onherroepelijk uiteengespat.

Bovendien betekenden de lange jaren van de oorlog dat de klassensamenwerking die begonnen was in augustus 1914, de tijd had om te beklijven en uit te breiden naar alle facetten van de samenleving, van de arbeidsverhoudingen tot samenwerking met het leger. Natuurlijk was die integratie binnen de kapitalistische samenleving niet volledig nieuw. Er waren al vele tekenen geweest vóór 1914, in de periode beschreven als die ‘van de vreedzame ontwikkeling van de arbeidersbeweging’. Maar de vijandige houding van de burgerij had deze integratie beknot waardoor het niet zo erg in het oog sprong. Trouwens, zolang dit gepaard ging met een opvallende vooruitgang van de socialistische partijen kon het gemakkelijk worden voorgesteld als een omsingeling van de kapitalistische citadel, in plaats van als een capitulatie voor het kapitalistische systeem. De ervaring van de oorlogsjaren was heel anders: het ontbreken van reactie op het uitbreken van de oorlog, de nadruk die werd gelegd op de nationale eenheid, alle socialistische propaganda die was stopgezet, in niets leken de socialistische leider op veroveraars, het leken meer gijzelaars, zij het van een tamelijk bijzonder soort — gijzelaars die popelden om hun gijzelnemers te dienen.

Nergens had die gretigheid grotere gevolgen als in Duitsland, waar in1918 het revolutionaire socialisme niet tegenover de reformisten kwam te staan maar oog in oog stond met het contrarevolutionaire socialisme. De ‘gematigde’ socialisten waren in Duitsland niet minder chauvinistisch als in Frankrijk en Groot-Brittannië. Doch dit was het land waar het absolutisme van de Hohenzollern heerste, de Staat waarvan de monarch de socialisten had aangeklaagd als zijnde de vijanden van de natie, en waarvan de half feodale structuren weinig ruimte lieten voor parlementaire illusies. Maar Duitsland was hoe dan ook het land met de best georganiseerde arbeidersklasse van heel Europa, nergens was de theoretische diepgang zo groot en nergens had het marxisme dieper wortel geschoten. En het waren de Duitse socialistische kiezers die op het Congres van Bazel waren afgeschilderd geweest als een ‘schitterende garantie (voor de vrede) tussen de volkeren’.[9]

En toch was het precies in dit land dat de sociaaldemocratie haar diensten ging aanbieden aan de Staat, een kapitalistische, imperialistische en autocratische staat. Op diplomatiek vlak of tenminste op semi-diplomatiek terrein werden voormannen als Scheidemann, Sündekun en Parvus op missie gezonden om in neutrale landen de ‘zusterpartijen’ te beïnvloeden en om de politiek van de regering van de keizer te rechtvaardigen. Op het thuisfront was de ‘goodwill’ niet minder evident. Nog voor 2 augustus 1914 hadden de vakbondsleiders alle nakende stakingen afgelast en hadden afgesproken dat ze niet langer stakingsvergoedingen zouden uitkeren, ongeacht de omstandigheden van de staking. Dit bleef hun politiek gedurende de oorlog en ze hadden de volledige steun van de politieke leiders. Hoewel de socialisten tot oktober 1918 geen deel uitmaakten van de regering waren er toch discrete contacten tussen Scheidemann en de Kanselier. Waar Scheidemann in zijn redervoeringen voor de Reichstag de politiek van de regering leek te veroordelen, waren die redevoeringen in feite zo opgesteld dat het voor de regering makkelijker werd om haar standpunten in de verf te zetten. Meestal waren de debatten zelfs voorafgegaan door gesprekken tussen Scheidemann en de Kanselier waarbij de teksten van hun toespraken op elkaar werden afgesteld.[11]

De autoriteiten op hun beurt hebben de socialistische leiders waardevolle steun geboden in hun strijd tegen de dissidente minderheid, haar kranten werden gecensureerd en haar bijeenkomsten verboden. Soms waren het de leiders zelf die deze steun hadden ingeroepen maar meestal waren het militairen die zich discreet gingen moeien met de interne zaken van de Partij. Bezorgd om de autoriteit en het prestige van de sociaaldemocratische leiding, was er zelfs een hoge ambtenaar geweest die het nodig vond om de burgerlijke pers te waarschuwen dat de lofbetuigingen aan deze leiding wat milder moesten worden. Immers ‘zoveel lof compliceert hun werk eerder dan het vooruit te helpen’.[12]

Dit bewijst nog eens hoe ver het sinds het begin van de oorlog met de integratie gesteld was. Meer nog, één van de meest prestigieuze van alle socialistische leiders meende dat de nieuwe politieke koers niet enkel mocht gezien worden als de politiek van het minste kwaad, integendeel, het was een onomkeerbare en definitieve stap in de socialistische strategie.

In Frankrijk waar er al op de meest uiteenlopende terreinen met de burgerij werd samengewerkt was regeringsdeelname de ultieme bekroning, en van deze nieuwe ingesteldheid was Albert Thomas de kampioen. Volgens hem moesten de ‘arbeiders goed begrijpen dat de werkgeversklasse de behoeder was van de toekomst van de nijverheid’.[13] ‘Het is nodig’, zei Thomas in april 1916 ‘dat de eenheid binnen de bedrijven ook in vredestijd blijft behouden’.[14]

Voor de socialisten die weigerden de oorlog te aanvaarden en die de kapitalistische regeringen nog altijd als klassenvijanden aanzagen, was door deze houding van de socialistische leiders de toestand stilaan ondraaglijk geworden: een scherp conflict tussen minderheid en meerderheid was niet langer te vermijden. Er volgden weldra bitsige scheldwoorden of zelfs fysiek geweld. In Duitsland werd Hugo Haase, die vroeger voorzitter van de socialistische fractie in de Reichstag was geweest, er door David, een prominent socialist, van beschuldigd dat hij een buitenlandse agent was.[15] In Frankrijk was Merrheim, de leider van de minderheid, wanneer hij naar een vakbondsvergadering ging, altijd vergezeld van twee waakhonden, om hem tegen zijn ‘kameraden’ te beschermen.[16]

Toen de eerste schok was verwerkt, gingen de tegenstanders van de nieuwe politiek zich groeperen, en in een variërende mate van scherpte en samenhang, werd de socialistische agitatie hervat. In Frankrijk waren de revolutionaire gevoelens en het verzet tegen de oorlog vooral terug te vinden binnen de vakbond. In Duitsland daarentegen, waar de oppositie talrijker was, maar minder homogeen, was die het sterkst binnen de Partij en had zelfs aanhang in de schoot van de parlementaire fractie. En het was binnen die groep parlementairen dat de eerste stappen werden gezet naar het stichten van de USDP (Onafhankelijke Sociaal Democratische Partij) en later van de Communistische Partij. In december 1915 hadden twintig socialistische afgevaardigden tegen de oorlogskredieten gestemd. De rechtervleugel verbood hen om hun standpunten publiekelijk bekend te maken. De twintig vormden dan in april 1916 het ‘Sozialdemocratische Arbeitsgemeinschaft’. Ondanks alles bleven de dissidenten voortdurend aandringen op eenheid. Toch was het toen al duidelijk dat de zaken daar niet bij gingen blijven. In januari 1917 ontmoeten de dissidenten elkaar op een aparte conferentie. Het uitvoerende comité van de Partij liet weten de minderheid, daar ze deze stap had gezet, zichzelf uit eigen wil buiten de Partij had gesloten.[17] In die omstandigheden was de stichtingsconferentie van de USDP, in april 1917, te Gotha, enkel de formele bevestiging van een bestaande situatie. En, Kautsky die bleef maar pleiten voor eenheid en wilde de realiteit maar niet voor ogen zien. De eenheid had opgehouden te bestaan, was gesneuveld in de oorlog.

Hetzelfde gold voor de Tweede Internationale. De Britse, en vooral de Belgische en Franse socialisten, weigerden ieder contact met socialisten uit de vijandelijke landen. Socialisten uit neutrale landen, de Hollanders en de Zweden, hebben nog geprobeerd de illusie hoog te houden dat er nog teken van leven was onder de ruïnes van wat de Tweede Internationale was geweest. Maar zelfs hun verwachtingen waren heel bescheiden: dat de Europese socialistische partijen het eens zouden worden om hun standpunten naast elkaar te plaatsen over wat er kon gebeuren na de oorlog Zelfs dat was teveel voor de socialisten van de Entente. En toch hadden Zwitserse en Italiaanse socialisten, samen met Russische socialisten in ballingschap en andere minderheden die tegen de oorlog gekant waren, een vergadering bijeen geroepen te Zimmerwald, in september 1915 en later nog eens te Kienthal, in april 1916. Dit leidde tot de oprichting van een ‘Internationale Socialistische Commissie’. De meerderheid van haar leden had echter geweigerd om volledig te breken met de ‘sociaalpatriotten’ waar Lenin had op aangedrongen. Maar door de hevige uitvallen tegen de fractie die de oorlog steunde werd het snel duidelijk dat een totale breuk onafwendbaar was.

Dit waren dan voor de Europese socialistische beweging de gevolgen van het drama van 1914. Dat de eenheid voor de oorlog tussen de reformisten en de revolutionairen had berust op compromissen die eigenlijk niemand voldoening hadden gegeven deed geen afbreuk aan het fundamentele belang en de diepe betekenis van dit schisma.

Het moet dan ook een verrassing lijken dat de manier waarop de socialisten op 1914 hebben gereageerd zulk een passioneel debat heeft teweeggebracht.

Bourgeois ideologen zagen in het ‘mirakel van 1914’ het bewijs’ dat de marxistische schema’s fout waren, dat de trouw aan de natie sterker was dan de internationale klassensolidariteit. Aan de andere kant van het spectrum schreef Lenin, hoewel hij toegaf dat ‘de nationale ideologie ... diepe sporen had nagelaten binnen de kleine burgerij en een deel van het proletariaat’,[19] schreef hij ‘de grootste verantwoordelijkheid toe aan het opportunisme dat voor de oorlog binnen de meeste socialistische partijen domineerde’. Volgens hem berustte dat opportunisme op de belangen van een ‘arbeidersaristocratie’ die leefde van de kruimels die de burgerij hen liet en die in haar strijd met de integere socialistische militanten kon rekenen op het staatsapparaat.[20]

Regeringspropaganda, de pers, de schrik voor repressie en de verwarring die heerste onder de socialistische leiders, een verwarring ten gevolge van het feit dat de socialistische leiders helemaal niet op de gebeurtenissen voorbereid waren, samen met hun ideologische zwakte, zouden dan van doorslaggevend belang geweest zijn.

De socialistische partijen, en we blijven erop hameren, hadden herhaaldelijk de meest energieke resoluties uitgevaardigd en uitdrukkelijk gewaarschuwd voor het gevaar. Doch, terwijl de generale staven zich aan het voorbreiden waren heeft de Internationale nagelaten, hoewel ze zich bewust was van het gevaar, om haar eigen troepen te bewapenen met welke precieze instructies of richtlijnen dan ook. Wat er ook van zij, de Internationale ware toch niet in staat geweest zijn om een plan uitgewerkt en goedgevoerd te krijgen, de bij haar aangesloten partijen hadden nooit meegewerkt. Bebel had het brutaal en onomwonden gesteld, toen de Engelse en Franse socialisten in 1910 op het Congres van Kopenhagen weer eens probeerden om de kwestie ten berde brengen van een eventuele staking in geval van oorlog. Hij had gezegd: ‘Het is jullie zaak om te beslissen en jullie kunnen beslissen wat ge wilt, maar wij Duitsers, wij doen niet mee’.[21] En niemand kon hen daartoe verplichten sinds de Tweede Internationale een losse federatie van partijen geworden was. Het uitvoerend orgaan, het Internationaal Socialistische Bureau, was enkel bevoegd om informatie te verschaffen en wat taken te coördineren.

Samen met de structurele zwakte waren er ook nog de ideologische meningsverschillen. Dat de oorlog het product was van het kapitalisme, daar was iedereen het mee eens. Maar als men stelt dat het kapitalisme de oorzaak is, dan lijkt het niet erg logisch om de verantwoordelijkheid te leggen bij een bepaalde agressor die een onschuldig slachtoffer heeft aangevallen. En toch, uit de resoluties van de Internationale over het recht op zelfverdediging zou men dit gemakkelijk kunnen afleiden.

Een tweede moeilijkheid is de poging om met enige mate van zekerheid een onderscheid te maken tussen een verdedigingsoorlog en een veroveringsoorlog en dit in het bijzonder in een periode van acute internationale crisis. In 1917 had Kautsky gezegd dat zulk een onderscheid onmogelijk te maken was, en hij had een criterium naar voor geschoven dat meer houvast bood: wat was in het belang van het proletariaat. Maar hoe kun je die regel toepassen bij een internationaal conflict tussen bondgenootschappen van staten waarbij liberale democraten zich hadden verbonden met autoritaire regimes? Later heeft Kautsky toegegeven dat de twee criteria, zelfverdediging en het belang van het proletariaat, ontoereikend waren. Hij wilde die vervangen door het criterium van de invasie. Dit laatste was het absolute kwaad, en waar de schuldige niet kon gevonden worden, had het land dat aangevallen werd het recht, en zelfs de plicht, om zich te verdedigen. Het antwoord van het proletariaat hing dus af, niet van de natuur van de oorlog zelf, doch van de militaire operaties op zich.

Maar ook de marxistische theorie zelf was ontoereikend gebleken.[22] Marx had aan dit probleem nooit systematisch aandacht besteed. Noch hijzelf, noch Engels hadden pacifistische overtuigingen. Integendeel, ze dachten dat de oorlog de voornaamste voedingsbodem was voor de revolutie.[23] Het was Engels die in 1892 over de oorlog een basis ‘tekst’ afleverde in een artikel voor de Almanach van de Franse Parti Ouvrier. Met een nawoord zou het door Die Neue Zeit worden overgenomen. Dit artikel zou uiterst belangrijk worden. Het werd later gebruikt als rechtvaardiging voor het standpunt dat de Duitse socialisten tegenover de Eerste Wereldoorlog hadden ingenomen.

In dit artikel schreef Engels dat bij een oorlog met langs de ene kant Frankrijk en Rusland en aan de andere kant Duitsland en Oostenrijk, de Duitse socialisten de plicht hadden om hun land te verdedigen ‘tot de laatste man’. Jawel, Frankrijk was het land van de Revolutie, ofschoon van een burgerlijke revolutie, maar ‘tsaristisch Rusland was de vijand van alle westerse volkeren’. Frankrijk zou dan in bondgenootschap met Rusland niet het minste greintje vrijheid naar Duitsland brengen! Hierbij moeten we dan in rekening brengen dat de toekomst van Duitsland weldra in handen zou komen van de socialistische partij, waarvan de overwinning, in de betekenis van machtsovername, volgens Engels nakende was: ‘over tien jaar’. Engels voorspelde dus dat de Franse troepen Duitsland zouden binnenvallen en dat het op zijn eentje zou moeten vechten voor zijn voortbestaan als natie. De Duitse socialisten zouden dus moeten meevechten ‘geconfronteerd met een (Franse) Republiek ten dienste van de tsaren zouden de Duitse socialisten ongetwijfeld de proletarische revolutie in zich dragen’. Voor dat alles hadden de Franse revolutionairen van 1793 als voorbeeld gediend.

Tijdens de laatste jaren van zijn leven heeft Engels de vooruitgang van de Duitse sociaaldemocratie op de voet gevolgd. De hoop op een nakende overwinning in Duitsland had ontegensprekelijk het artikel beïnvloed. In het nawoord verschenen in Die Neue Zeit heeft hij vermeld dat het artikel was geschreven onder de rechtstreekse impact van het bezoek van de Franse vloot aan Kronstadt, de eerste openlijke demonstratie van het bondgenootschap tussen Frankrijk en Rusland. Zodoende had men bij het aanwenden van de tekst van Engels over het hoofd gezien dat zijn standpunt omtrent de oorlog gebaseerd was op enkele premissen die niet waren ingelost, namelijk dat Duitsland zou aangevallen worden, en nog belangrijker dat het land onder een socialistisch bestuur zou komen, of althans, dat dit aan het gebeuren was. In 1914 echter was Duitsland nog altijd het Duitse Keizerrijk en niettegenstaande electorale successen was er niets dat er op wees dat de triomf van het socialisme voor binnen enkele jaren was.

Marx zelf heeft niet echt kennis gehad van het tijdperk van het imperialisme. Ook Engels wist niet, tijdens de luttele jaren dat hij dit nog prille fenomeen kon bestuderen, alle gevolgen te doorgronden. Daar het inzicht van beide in dit nieuwe tijdperk ontoereikend was, ware het aan de volgelingen geweest om het hele vraagstuk beter uit te diepen. Echter, behalve enkele uitzonderingen, die je dan meestal nog terugvindt binnen de ‘radicale’ minderheidsfractie van het Duitse socialisme, beperkten de meeste leiders zich tot teksten en slogans, eerder dan de kwestie grondig aan te pakken. Het Europese socialisme heeft een zware prijs betaald voor die nalatigheid.

Willen we een verklaring geven voor de manier waarop het Europese socialisme heeft gereageerd op het uitbreken van de oorlog, dan moeten we in laatste instantie de samenhang zelf van dit socialisme in rekening brengen, eerder dan een of ander bijzonder kenmerk. Het leed onder tegenstellingen die veel dieper gingen dan wat we eerder hebben vermeld, bijvoorbeeld, de zuivere defensieve strategie van een beweging die zich revolutionair noemde. De notie van wat nu een revolutie was had een hypothetische en defensieve betekenis gekregen: het werd een vreedzame revolutie die louter was gebaseerd op wettelijke middelen, om te komen tot een parlementaire meerderheid. Zo zouden de socialisten dan op een legale manier het recht krijgen om de maatschappelijke structuren om te gooien. De burgerij zou dan in de verleiding kunnen komen om de wettelijke praktijk te dwarsbomen en zo tot geweld overgaan. In dit geval zouden de socialisten geweld met geweld beantwoorden.[24] Maar er werd niet geantwoord op de vraag over welke middelen de socialisten dan wel beschikten om op dit dreigend geweld te antwoorden.[25] De opmars van de georganiseerde arbeidersbeweging had een klimaat geschapen van optimisme, in het bijzonder in Duitsland. De offensieve revolutionaire strategie leek overtollig geworden, iets dat zelfs naar avonturisme rook. Gezien deze sfeer en houding, hoe konden de westerse socialisten dan met succes de confrontatie met 1914 aangaan? Ze waren de gevangene van een tegenstelling, enerzijds legden ze de nadruk op een vreedzame en graduele verovering van de macht, en anderzijds waarschuwden ze voor een oorlog die op komst was en niet meer te vermijden leek.

De Duitse ‘radicalen’ met aan het hoofd Rosa Luxemburg, waren de enigen met een politiek die deze tegenstelling kon ontwarren, namelijk de militante klassenstrijd. Zij waren de enige die, ondanks alle beschuldigingen van ‘romantisme’ en ‘avonturisme’ de arbeiders hadden voorbereid op de oorlog. Rosa Luxemburg had de theorie van de algemene werkstaking nieuw leven ingeblazen en had zich hierbij gebaseerd op de ervaring van de revolutie van 1905. Ze gaf de richting aan voor een gepaste strategie, die de socialistische partijen samen hadden kunnen uitwerken, wilden ze werkelijk de vastberaden plannen uitvoeren die ze naar voor hadden geschoven. In plaats daarvan stelden ze liever het romantische ‘extremisme van de linkerzijde’ aan de kaak en verklaarden samen met Kautsky dat de linkerzijde ‘de voornaamste interne vijand’ van het socialisme was.[26] Ondertussen bleven ze vertrouwen in de kracht van het woord en de formele macht van hun indrukwekkende politieke partij.

De troonsafstand die ze in 1914 hadden gedaan heeft zelfs de meest geharde militanten tot wanhoop gebracht. Temeer daar het enkel de laatste episode was van een langer reeks waarin het socialisme aan zijn plicht had verzuimd. De eerste grote confrontatie tussen de oude orde en het Europese proletariaat heeft zich dan ook afgespeeld op een slagveld waar de socialistische leiders waren gedeserteerd. Drie jaar later volgde er dan toch op deze nederlaag van het proletariaat een echte overwinning van datzelfde proletariaat — en het heette Oktober.

_______________
[1] Die Neue Zeit, XXXIII, 1914 — 15, vol. I, p. 248.
[2] P. Frohlich, Rosa Luxemburg, (1940), p. 238.
[3] Congrès International Ouvrier Socialiste de Paris (12 — 20 juli 1889): Résolutions (Parijs, 1889), p. 22.
[4] Internationaal Congres van Amsterdam, Analytisch verslag (Brussel, 1904), pp. 81 — 2.
[5] G.D.H. Cole, A History of Socialist Thought, vol. III, Pt. I, The Second International (1889 — 1914) (1956), p. 69.
[6] Ausserordentlicher Internationaler Sozialistenkongress zu Basel am 24 um 25 November 1912 (Berlijn, 1912), p. 38.
[7] Ibid., p. 7.
[8] K. Kautsky, Le Chemin du Pouvoir (Parijs, 1910), p. 162.
[9] C. Andler, Le Socialisme Impérialiste de l’Allemagne Contemporaine (Parijs, 1918), p. 20.
[10] C. Schorske, German Social Democracy (1905 — 1917) (Cambridgge, Mass, 1955), p. 289.
[11] E. Bevan, German Social Democracy and the War (1918), pp. 136 — 8.
[12] Revolutionare Ereignesse und Problemen in Deutschland wahrend die Periode der grossen Sozialistischen Oktoberrevolution (Berlijn, 1955), p. 73. In een rapport aan zijn regering beklaagde de diplomatieke vertegenwoordiger uit Saksen te Berlijn zich erover dat de vakbondsleiders aan invloed aan het verliezen waren bij de arbeiders. (ibid., p. 16)
[13] Ch. Maurras, Les Chefs socialistes pendant la Guerre (Parijs, 1918), p. 294.
[14] L’Humanité, 19 april 1916.
[15] P. Gay, The Dilemma of Democratic Socialism: Edouard Bernstein’s Challenge to Marx, (New York, 1962), p. 288.
[16] E. Dolléans, Histoire du Mouvement Ouvrier, vol. 2, 1871 — 1936, 3de ed. (Parijs, 1948), p. 225.
[17] E. Bevan, cit. p. 147.
[18] C. Schorske, cit. p. 314 e.v.
[19] Lenin, Oeuvres Complètes (Moskou, 1960), vol. XXI, p. 158. Het artikel waarin deze passage verscheen werd in maart 1915 gepubliceerd.
[20] Lenin, La Failliete de la IIe Internationale (gepubliceerd in september 1915) (Parijs, 1933), p. 51 en 59.
[21] M. Drachkovitch, De Karl Marx à Léon Blum: La crise de la Social-Démocrati, (Genève, 1954), p. 44.
[22] Voor een korte maar grondige analyse van het marxisme en de oorlog, zei E.H. Carr, The Bolshevik Revolution (1917 — 1923), vol III (1953), pp. 549 — 66.
[23] L. Kaufmann, Die Einstellung Marx und Engels zu Krieg und Frieden (Würzburg, 1932), p. 95 e.v.
[24] Veel auteurs hebben zich wat de definitie van wat een revolutie is, niet gebaseerd op de manier waarop de macht kon worden veroverd, maar wel op het doel dat werd nagestreefd. Het concept van de revolutie werd dan zo vaag dat Kautsky kon schrijven dat de Duitse sociaaldemocratie revolutionair was ‘daar het streed voor de klassenbelangen van het proletariaat’. (Le Chemin du Pouvoir, op. cit., p. 1).
[25] In 1890 had de sociaaldemocratie meer dan 1.400.000 stemmen behaald (19,7 procent) en vijfendertig zetels in de Reichstag. In 1898, hadden ze meer dan 2 miljoen stemmen en in 1909, 3 miljoen (31,7 procent) en eenentachtig zetels. In 1912 werd ze de eerste partij in Duitsland. De sociaaldemocratie werd gesteund door 4.250.000 kiezers (ongeveer vijfendertig procent van alle kiezers) en kreeg 110 afgevaardigden in de Reichstag.
[26] C. Schorske, op. cit., p. 253.