Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 10


De Commune te Marseille, Toulouse en Narbonne

Sedert de verkiezingen van de 8e februari was in Marseille weer het dof gemor van tijdens de oorlog uitgebroken. De opkomst van de reactionairen, de benoeming van M. Thiers, die overhaaste schandelijke vrede, de monarchie in het verschiet, de uitdagingen en de nederlagen, dat alles had de dappere stad zo goed gevoeld als Parijs zelf. De tijding van de 18e maart viel neer als een bom. Nochtans wachtte men inlichtingen af, als de 22e de beruchte depêche Rouher-Canrobert aanbracht.

Aanstonds waren alle clubs vol; deze speelden een grote rol in het vurige leven van Marseille. De voorzichtige en methodische radicalen hielden de club der Nationale Garde, terwijl de volksgezinde elementen in het Eldorado vergaderden. Daar vierde men Gaston Crémieux, met zijn sierlijke en vrouwelijke taal, zijn waarlijk gelukkige invallen, zoals hij te Bordeaux getoond had. Gambetta was hem zijn verkiezing onder het Keizerrijk verschuldigd. Hij liep naar de club der Nationale Garde, zegde er wat Versailles was, verklaarde dat men de Republiek niet mocht laten vallen, dat men moest handelen. De club, hoewel zeer verontwaardigd over de depêche, wilde niets overhaasten. De proclamaties van het Centraal Comité, meende men, gaven blijk van geen enkele duidelijk getekende politiek. Door onbekenden ondertekend, konden zij ook wel het werk van de bonapartisten zijn.

Dit jacobijns argument was voor Marseille – waar de depêche van M. Thiers opgewondenheid veroorzaakte – belachelijk. Wie rook naar bonapartisme, óf die tegen Versailles opgestane onbekenden, óf M. Thiers die Rouher en zijn ministers beschermde, en zich op Canroberts aanbod beroemde?

Na een redevoering van de substituut der republiek, Bouchet, kwam Crémieux tot zijn eerste inzicht terug en begaf zich in gezelschap van de afgevaardigden van de club naar het Eldorado. Daar las en besprak hij het Journal Officiel van Parijs dat hij van de prefect gekregen had, en eindigde met deze woorden: “De regering van Versailles heeft haar kruk tegen hetgeen zij het oproer van Parijs heet, dreigend opgeheven; doch zij is in haar handen gebroken en de Commune is er uit te voorschijn gekomen... zweren wij dat wij verenigd zijn ter verdediging van het gouvernement van Parijs, het enige dat wij erkennen.”

Men scheidde, gereed tot weerstand, maar besloten de gebeurtenissen af te wachten.

Zo hield de sidderende bevolking zich nog in, als de prefect haar met de domste aller uitdagingen hoonde. Admiraal Cosnier – een onderscheiden zeeman, doch een volkomen politieke nul, die maar even in de streek aangekomen, en er dus nog niet tehuis was – was het lijdelijk werktuig der reactie. Sedert de 4e september was deze reeds verscheidene malen met die Nationale Garden die de Commune uitgeroepen en de jezuïeten uitgedreven hadden, in aanraking geweest. Alhoewel afwezig, ging pater Tissier nog altijd voort met ze te besturen. Die lieden aanzagen de gematigdheid van de stad voor lafheid en geloofden zich, als M. Thiers de 17e, sterk genoeg om een aanslag te beproeven.

’s Avonds beraadslaagde de admiraal met de burgemeester Bories, een oud overblijfsel van 1848, die in alle klerikaal-liberale samenzweringen meegedaan had, met de procureur der republiek, de vreesachtige, twijfelende Guibert en met generaal Espivent de la Villeboisnet, een van die bloedige karikaturen zoals de burgeroorlogen onder de Equator er voortbrengen. Stompzinnige legitimist, karakterloze kwezelaar, gewrichte Syllabus, generaal van antichambre, oud lid der gemengde commissies, was hij gedurende de oorlog uit Rijsel verjaagd geworden door het volk, dat verontwaardigd was over zijn dwaasheid en zijn voorgaanden. Hij bracht in de raad het ordewoord der papen en reactionaire boemannen en stelde voor de Nationale Garde uit te nodigen op een gewapende betoging ten gunste van Versailles. Hij had ongetwijfeld meer gevraagd, doch het leger bestond enkel uit overblijfselen van het oostelijke leger en uit enige tuchtloze kanonniers. Cosnier, geheel en al misleid, keurde de betoging goed en gaf aan de burgemeester en aan de kolonel der Nationale Garde bevel die voor te bereiden.

De 23e maart, ’s morgens te 7 uur wordt het rappel geslagen. Het vernuftig gedacht van de prefect doorloopt de stad en de volksgezinde bataljons maken zich gereed hem eer aan te doen. Reeds van 10 uren komen zij op de Cours-du-Chapitre en stelt de artillerie van de Nationale Garde zich langs de Cours-Saint-Louis. Rond de middag verzamelen zich vrijschutters, Nationale Garden en soldaten van alle wapens ondereen en begeven zich op de Cours-Belzunce. Weldra komen al de bataljons van Belle de Mai en Endourre, voltallig aan. De bataljons der orde vertonen zich niet.

De verschrikte municipale raad keurt de betoging af en laat een republikeins adres aanplakken. De club der Nationale Garde sluit zich bij de raad aan en vraagt daarenboven de terugkeer der Vergadering naar Parijs, de uitsluiting uit de openbare ambten van alle medeplichtigen van het Keizerrijk. De substituut Bouchet zendt zijn ontslag in.

Inmiddels blijven de bataljons ter plaatse, roepen: “Leve Parijs!” Volksredenaars stellen zich voor hun front en spreken hen toe. De club die de uitbarsting dreigend ziet, zendt Crémieux, Bouchet, Frayssinet aan de prefect vragen de rangen te doen breken en de depêches van Parijs mede te delen. De gevolmachtigden discuteren met Cosnier als een oneindig geroep op de plaats uitbreekt. De prefectuur is omsingeld.

De bataljons die al zes uren op de been waren, stellen zich te vier uur in beweging. Twaalf tot dertien duizend man komen onder trommelgeroffel op de Cannebière uit en begeven zich langs de rue Saint-Féréol naar de prefectuur. De gevolmachtigden van de club proberen te parlementeren, als een schot afgaat en het volk in de prefectuur stormt; de prefect, zijn twee secretarissen en generaal Ollivier worden aangehouden. Gaston Crémieux verschijnt op het balkon, spreekt van de rechten van Parijs en beveelt het behoud der orde aan. De menigte juicht toe, doch stormt voort binnen, zoekt, vraagt wapens. Crémieux doet twee colonnes vormen en stuurt ze naar de werkplaatsen van Menpenti, die hun geweren afgaven.

In het rumoer gelukt men er in een Commissie samen te stellen van zes leden: Crémieux, Job, Etienne, pakdrager, Maviel, schoenmaker, Guillard, ajusteur, en Allerini. Zij beraadslaagt te midden der menigte. Crémieux stelt voor de admiraal en de anderen in vrijheid te stellen. Langs alle kanten protesteert men: “Neen! neen! Dat ze blijven, dat is een waarborg! De admiraal wordt in een belendende kamer gebracht en bewaakt. Men vraagt hem zijn ontslag, zonderlinge hebbelijkheid van al die volksbewegingen. Cosnier, geheel en al uit het veld geslagen, tekende al wat men wilde.[104]

De Commissie liet aanplakken dat zij alle macht in haar handen verenigde en wel voelende dat zij haar grondslag verbreden moest, nodigde zij de gemeenteraad en de club der Nationale Garde uit, haar elk drie gevolmachtigden te zenden. De raad benoemde David Bosc, Desservy en Sidore; de club, Bouchet, Cartoux en Fulgéras. ’s Anderendaags gaven zij een gematigde proclamatie uit: Marseille heeft de burgeroorlog willen voorkomen, tot welke de omzendbrieven van Versailles uitdagen. Marseille zal de behoorlijk samengestelde republikeinse regering, die zijn zetel in de hoofdstad heeft, ondersteunen. De departementale commissie, gevormd met de hulp van alle republikeinse groepen, zal op de Republiek waken tot een nieuw gezag, welke van een regelmatige, in Parijs zetelende regering uitgaat, haar komen aflossen.

De namen uit de gemeenteraad en uit de club stelden de middenklasse gerust. De reactionairen trokken hun oren weer in. Het leger had gedurende de nacht de stad ontruimd. De laffe Espivent liet de prefect achter in de gracht waarin hij hem geworpen had en verborg zich na de inname van de prefectuur bij de minnares van een commandant der Nationale Garde, Spir, die hij later voor deze edele dienst deed decoreren. Om middernacht sloop hij weg en ging de troepen vervoegen die, zonder door het op zijn overwinning ingeslapen volk verontrust te worden, het dorp Aubagne, op 17 kilometers van Marseille bereikten.

De stad bleef dus geheel in handen van het volk. Die volledige overwinning deed de vurigste het hoofd draaien. In deze zonnige stad zijn er geen tinten. De hemel, het landschap, de karakters hebben helle, strijdzuchtige tonen. De 24e staken de Garden de rode vlag op. De commissie welke onder hun gezag zetelde, scheen hun reeds lauw. Sidore, Desservy, Fulgéras verzuimden hun plichten en bleven van de prefectuur weg. Cartoux was naar Parijs gegaan om zich te informeren. Al het gewicht rustte op Bosc en Bouchet die zich met Crémieux beijverden de beweging te regelen. Zij zegden dat de rode vlag gevaarlijk, het gevangen houden van de gijzelaars onnodig was. Daardoor maakten zij zich weldra verdacht, en zij werden bedreigd. De 24e, ’s avonds, gaf Bouchet, geheel ontmoedigd, zijn ontslag. Doch Crémieux ging zich beklagen in de club van de Nationale Garde en Bouchet stemde er in toe op zijn post te blijven.

Het gerucht van dit geharrewar maakte zijn ronde in de stad. De 25e moest de Commissie aankondigen “dat de innigste overeenstemming haar met de municipale raad verbond.” Maar dezelfde dag verklaarde de raad dat hij het enig bestaande gezag was en riep daarbij de Nationale Garden op niet onverschillig te zijn. Hij begon dit ellendig spel tussen de reactie en het volk, dat hij in de eerloosheid eindigen zou.

Terwijl de liberalen de Tirards en de afgevaardigden der Linkerzijde na-aapten – op welke Dufaure zich in zijn depêches beriep – volgde Espivent geheel en al generaal Thiers. Hij had Marseille van al zijn bestuurswerktuigen beroofd. De openbare kassen en ambten waren naar Aubagne verhuisd. Vijftienhonderd garibaldiens van het Vogezenleger, soldaten die naar hun depots in Afrika moesten terugkeren, bevonden zich daar zonder eten, zonder marsorders en zouden aan hun lot overgelaten geweest zijn, hadden Bouchet en Crémieux door de raad geen tijdelijke intendant doen aanstellen. Dank aan de Commissie, konden degenen die hun bloed voor Frankrijk vergoten hadden, een brood en een dak krijgen. Crémieux zegde hun in een manifest: “Als de tijd komt, zult gij u herinneren dat wij u de broederhand toegestoken hebben.” Het was een zachtzinnige enthousiast, die de Revolutie met een herdersdicht bezingen wilde.

De 26e tekende zich de verschrikkelijke afzondering der Commissie duidelijk af. Niemand maakte verzet tegen haar, doch niemand sloot zich bij haar aan. Bijna al de burgemeesters van het departement weigerden haar proclamaties aan te plakken. Te Arles was een betoging voor de rode vlag mislukt. De vurigen van de prefectuur deden niets om te zeggen wat de door hen ontrolde vlag betekende. En, in die volslagen kalmte, voor het nieuwsgierig Marseille hing zij onbeweegbaar en stom als een raadsel aan het torentje van de prefectuur.

Ook de hoofdstad van het zuidwesten zag haar beweging wegsterven. Toulouse had getrild onder de slag van de 18e maart. In de voorstad St.-Cyprien woont een verstandige en dappere arbeidersbevolking. Zij vormde het hart der Nationale Garde en, sedert de 19e loste zij de posten af onder de kreet: “Leve Parijs!” Enige revolutionairen kwamen de prefect Duportal sommeren zich vóór of tegen Parijs te verklaren. Sedert een maand voerde het door hem bestuurd blad, l’Emancipation een veldtocht tegen de landjonkers en hij had zelf, in een openbare bijeenkomst een sterk republikeinse toon aangeslagen. Maar het lag in zijn aard niet, initiatief te hebben en hij weigerde te breken met Versailles. Nochtans drongen de clubs aan; zij dwongen de officieren der Nationale Garde te zweren de Republiek te verdedigen en vroegen patronen. Ziende dat Duportal door de beweging zou meegesleept worden, benoemde M. Thiers tot prefect Kératry, de gewezen prefect van politie van de 4e september. Deze kwam in de nacht van 21e tot 22e bij de divisiegeneraal Nansouty aan, doch vernemende dat geheel het garnizoen uit 600 tuchteloze manschappen bestond en dat geheel de Nationale Garde zich voor Duportal verklaren zou, spoedde hij zich weg naar Agen.

De 22e bereidde de Nationale Garde een betoging, om zich van het arsenaal meester te maken. Duportal en de burgemeester liepen naar het Capitool – het Stadhuis van Toulouse. De burgemeester verklaarde dat de ontworpen revue geen plaats zou hebben. Duportal zei dat hij nog liever zijn ontslag gaf dan zijn mening te laten kennen. Maar de generaals – verschrikt over de aandrift van de voorstad – verschuilden zich in het arsenaal. De burgemeester en de gemeentelijke Commissie, die inzagen dat zij niet langer een onzijdige rol spelen konden, vluchtten eveneens, wat aan de in zijn prefectuur gebleven Duportal geheel het aanzien van een revolutionair gaf en hem nog meer de genegenheid der Nationale Garde winnen deed. Hij deed zijn best om de generaals gerust te stellen, ging hen bezoeken in het arsenaal, zegde hun dat hij vast besloten was in naam der regering van Versailles – die hij alleen als wettig erkende – de orde in stand te houden, kon hen genoeg overtuigen opdat zij aan M. Thiers schreven hem in zijn post te laten. Zich op zijn verklaring beroepende, liet Kératry hem zijn hulp vragen om bezit te nemen van de prefectuur. Duportal ontbood hem vóór de officieren van de mobielen en der Nationale Garde, die voor ’s anderendaags bijeen geroepen waren.

Het was om legioenen vrijwilligers tegen Parijs te organiseren. Vier officieren van de mobielen op zestig stelden zich ter beschikking van Versailles. De Nationale Garde had niet eens de oproep beantwoord. Zij bereiden op dit ogenblik een betoging tegen Kératry. Te 1 uur zijn tweeduizend man op de place du Capitole bijeen; met de vlag aan het hoofd begeven zij zich naar de prefectuur. Duportal ontvangt hen. Een hunner verklaart dat, verre van de Vergadering te ondersteunen, zij bereid zijn tegen haar te marcheren, dat, zo M. Thiers met Parijs geen vrede wil sluiten, zij de Commune zullen uitroepen. Op dat woord barsten uit al de hoeken van de zaal de kreten los: “Leve de Commune! Leve Parijs!” De officieren juichen toe, verklaren Kératry in staat van aanhouding, roepen de Commune uit en sommeren Duportal zich aan hun hoofd te plaatsen. Hij spartelt tegen, doch biedt aan de hoofden der Commune bereidwillig ter zijde te staan. De officieren beschuldigen hem van zwakheid en doen hem meekomen naar de place de la Prefecture, waar hij door de Nationale Garde toegejuicht wordt. De betoging begeeft zich naar het Capitool.

Nauwelijks zijn de aanvoerders de grootte zaal binnen, of zij zijn reeds van hun stuk. Zij bieden het voorzitterschap aan de burgemeester, aan andere gemeenteraadsleden, die de plaat poetsen, aan Duportal, die zich met een manifest uit de slag trekt. Men leest het voor op het groot balkon. De Commune van Toulouse verklaart de Republiek een en onverdeelbaar te willen, bezweert de afgevaardigden van Parijs de bemiddelaars tussen de regering en de grote stad te zijn en maant M. Thiers aan de Vergadering te ontbinden. De menigte juicht die zoetsappige Commune toe, die geloofde aan de afgevaardigden der Linkerzijde en aan de verdrukking van M. Thiers door de meerderheid.

’s Avonds benoemden de officieren der Nationale Garde een uitvoerende Commissie die – met uitzondering van twee of drie leden – uitsluitend uit babbelaars bestond en waar de voornaamste leiders der beweging niet bij waren. Zij vergenoegde zich het manifest aan te plakken, verzuimde de noodzakelijkste voorzorgsmaatregelen te nemen, zelfs het station te bezetten. Nochtans durfden de generaals in hun arsenaal zich niet verroeren.

De 26e gingen de eerste voorzitter en de procureur der republiek hen daar vervoegen; zij gaven van daar een manifest uit, de bevolking uitnodigende zich rond hen te scharen. De Nationale Garde wilde antwoorden door het Arsenaal in te nemen en reeds kwam geheel de voorstad naar de place du Capitole gestroomd. Maar de uitvoerende Commissie verkoos te onderhandelen, liet aan het arsenaal zeggen dat zij zich zou ontbinden als de regering een Republikeinse prefect in plaats van Kératry benoemen wilde en liet Duportal, die overigens niets gedaan had om zich aan haar hoofd te plaatsen, geheel vallen. De onderhandelingen duurden de hele avond. De vermoeide, door hun oversten bedrogen Nationale Garden keerden naar huis terug in het gedacht dat alles gedaan was.

Van deze zwakheid zeer goed onderricht, komt Kératry ’s anderendaags aan het station met drie eskadrons cavalerie, begeeft zich naar het arsenaal, breekt de onderhandelingen af en geeft bevel tot marcheren. Om één uur trekt het Versaillais leger – tweehonderd ruiters en zeshonderd soldaten van alle wapens – ten strijde. Een colonne bezet de brug St-Cyprien, om Toulouse van de voorstad te scheiden, de andere gaat naar de prefectuur, de derde, met Nansouty, Kératry en de magistraten marcheert op het Capitool.

Ongeveer driehonderd man hielden de koeren, de vensters, het terras bezet. De Versaillais ontvouwden hun troepen en plaatsten zes stukken geschut op zestig meter afstand van het gebouw. De opstandelingen hielden dus de liniesoldaten en ook de kanonniers op de punt van hun geweren. De eerste voorzitter en de procureur-generaal komen vooruit om te parlementeren; zij verkrijgen niets. Kératry doet sommaties; men overstemt ze met kreten. Een enkel salvo in de lucht had de liniesoldaten en de kanonniers, die men daarenboven op de twee flanken kon verschrikken, op de vlucht doen drijven. Maar de leiders hadden het Capitool ontvlucht. De moed van enige mannen ging misschien de strijd aangaan, als de Association républicaine tussenkwam, de Garden overhaalde zich terug te trekken en aldus Kératry redde. De inneming van de prefectuur offerde niet meer gevaar op. Kératry deed dezelfde avond zijn intrede in het hotel. De leden der uitvoerende commissie gaven ’s anderendaags een manifest uit, dat zo laaghartig was, dat het hun de straffeloosheid verzekerde, en een hunner liet zich door Kératry tot burgemeester benoemen.

Aldus werd de grootmoedige arbeidersbevolking van Toulouse – die opgestaan was onder de kreet: “Leve Parijs!” – verlaten door hen die haar tot het oproer aangezet hadden. Noodlottige tegenslag voor Parijs, want geheel het zuidwesten moest Toulouse volgen.

De man van denkbeeld en daad welke aan die beweging te kort kwam, bevond zich bij de opstand van Narbonne. De aloude stad, Gallisch van opwelling, Romeins van standvastigheid, is het ware brandpunt van de democratie in het departement Aude. Nergens had men, tijdens de oorlog, krachtdadiger tegen de zwakheden van Gambetta geprotesteerd dan daar. De Nationale Garde van Narbonne had dan ook geen geweren, als die van Carcassonne reeds lang gewapend was. Op de tijding van de 18e maart aarzelde Narbonne niet: de wakkere stad verklaarde zich voor Parijs. Om de Commune uit te roepen dacht men aan Digeon, banneling van het Keizerrijk, een man van vaste overtuiging en verzekerd karakter. Even zedig als vastbesloten, bood Digeon de leiding der beweging aan zijn gezel in ballingschap, Marcou, de erkende chef der democratie in de Aude, een der hevigste tegenstanders van Gambetta tijdens de oorlog. Marcou, een doortrapte advocaat, wilde zich niet compromitteren en vreesde de krachtdadigheid van Digeon in de hoofdplaats en zond hem derhalve naar Narbonne.[105] Hij kwam de 23e aan en dacht eerst de municipale raad tot de Commune te bekeren. Maar daar de burgemeester Raynal weigerde de Raad bijeen te roepen, overrompelde het ongeduldig geworden volk de 24e, ’s avonds, het Stadhuis, wapende zich met de geweren van het gemeentebestuur, installeerde Digeon en zijn vrienden op het Stadhuis. Hij versebeen op het balkon, riep de Commune van Narbonne uit, aangesloten met die van Parijs, en nam dadelijk verdedigingsmaatregelen.

’s Anderendaags probeerde de burgemeester het garnizoen te verzamelen; enige compagnieën verschenen voor het Stadhuis. Maar het volk en vooral de vrouwen, hun Parijse zusters waardig en vol hartstocht voor de Commune, ontwapenden de soldaten. Een kapitein en een luitenant werden als gijzelaars vastgehouden. De rest van het garnizoen verschanste zich in de St-Bernard kazerne. Daar Raynal voortging met tot verzet aan te wakkeren, hield het volk hem de 26e aan. Digeon plaatste de drie gijzelaars aan het hoofd van een detachement gefedereerden, kwam zich meester maken van de prefectuur en zette posten in het station en in het telegraafkantoor. Om wapens te krijgen deed hij het arsenaal openbreken. Ondanks hun luitenant, die vuur commandeerde, gaven de soldaten hun geweren af. Die dag kwamen de gevolmachtigden van de naburige gemeenten aan en Digeon beijverde zich de beweging algemeen te maken.

Hij had zeer goed ingezien dat de opstanden in de provincie gauw zouden vallen, moesten zij niet krachtig verenigd zijn, en hij wilde de hand reiken aan de oproerlingen van Toulouse en van Marseille. Béziers, Perpignan en Cette hadden hem reeds hun hulp doen beloven. Hij maakte zich gereed om naar Béziers te vertrekken als de 28e twee compagnieën turco’s aankwamen die van andere, uit Montpellier, Toulouse en Perpignan gezonden troepen gevolgd waren. Van dan af moest Digeon zich tot verdedigende stelling bepalen. Hij deed barricades oprichten, de posten versterken, de gefedereerden aanbevelende te wachten tot ze aangevallen werden en uitsluitend op de officieren te mikken...

Wij zullen terugkomen. Parijs roept ons. De andere provincie-bewegingen kunnen maar trillingen genoemd worden. De 28e, als Parijs zich geheel aan zijn vreugde overgeeft, staan in geheel het overige van Frankrijk maar twee Communen nog recht: Marseille en Narbonne.

_______________
[104] Dit werd later aan het licht gebracht voor de krijgsraad door de advocaat van een der beschuldigden. Cosnier vrezende dat men daarin een bewijs van lafheid zou zien, schoot zich een kogel door het hoofd.
[105] “Als de Commune de 18e maart in Parijs losbarstte, kwam men mij vragen of de Commune te Carcassone niet moest uitgeroepen worden. Ik had maar een woord te spreken: ik was burgemeester van de stad, en nog ben. Dank aan mij verlieten zekere machtige elementen voor de wanorde de stad, en gingen te Narbonne de Commune uitroepen.” – Redevoering van M. Marcou in de Vergadering, als antwoord aan M. de Gavardie. – Zitting van de 27e januari 1874.