Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 22


De samenzweringen tegen de Commune

De Commune had een menigte bespieders, verklikkers, makelaars in samenzweringen doen ontstaan. Gemene aftroggelaars, die een schim van politie op de vlucht had gedreven, hadden zij hun macht te danken aan de zwakheid van de Prefectuur en aan de zorgeloosheid der delegaties. Het is ons mogelijk een blik te werpen op hun eerloos bedrijf, daar zij zelf geklapt hebben, tegen elkaar komen getuigen zijn, en ook dank aan bijzondere inlichtingen en aan de ballingschap, die veel aan het licht gebracht heeft.

Rond einde maart exploiteerden zij al de ministeries van Versailles. Voor een appel en een ei boden zij aan de poorten te leveren of de leden der Commune op te lichten. Langzamerhand nam men ze in dienst. De stafkolonel Corbin werd gelast de in Parijs gebleven getrouwe Nationale Garden te organiseren. De bevelhebber van een reactionair bataljon, Charpentier, oud-officier en instructeur van St-Cyr bood zich aan met enige trawanten, Durouchoux, Demay, Gallimard. Zij werden aangenomen en moesten geheime bataljons rekruteren die de strategische punten zouden bezetten op de dag dat een algemene aanval, al de gefedereerden naar de wallen zou lokken. Een marineofficier, Domalain, bood aan met enige duizenden vrijwilligers die hij zegde bij de hand te hebben, Montmartre, het Stadhuis, de place Vendôme, de Intendance te verrassen. Hij werd aan Charpentier toegevoegd.

Zij bewogen zich veel, kregen geweldig veel volk op de officiële drinkpartijen en zegden weldra 6.000 man en 150 kanonniers met het tuig tot vernagelen te bezitten. Al die dapperen wachtten maar op een sein; doch zij hadden dorst, en Charpentier-Domalain troggelden aan de schatkist, door de tussenkomst van Durouchoux, verscheidene honderd duizenden franks af.

Rond einde april kregen zij een geduchte mededinger, Le Mère de Beaufond, oud marineofficier en plaatsvervangend gouverneur van Cayenne. Zijn plan bestond in het verlammen van de weerstand, door omkoping en ontreddering der openbare diensten. Thiers vond het voortreffelijk en Versailles nam het aan en gaf hem volmacht. Hij nam twee vastberaden mannen in zijn dienst: Laroque, bankbediende, en Lasnier, oud-officier van het legioen Schoelcher.

Het ministerie had nog andere speurhonden: de Elzasser Aronshonn, oud kolonel van een vrijkorps die door zijn mannen voor diefstal afgezet was; Franzini, later als aftroggelaar veroordeeld; Barral de Montaud, die zich stoutweg aanbood en door zijn onbeschaamdheid overste van het 7e legioen benoemd werd; de abt Cellini, aalmoezenier van men weet niet welke vloot, – die door J. Simon aanbevolen was. Uiteindelijk waren er nog “rechtzinnige” samenzweerders, grote generaals waarvan de Revolutie niet weten wilde, Lullier, du Bisson, Ganier d’Abin. Die eerlijke republikeinen konden niet lijden dat de Commune de Republiek ten gronde richtte. Als zij geld aanvaarden, was het alleen om Parijs en de Republiek te redden. De Commune wilden zij wel omverwerpen, doch verraden, oh, dat nooit!

Een Brière de St-Lager moest verslagen maken over al die lieden, en Thiers’ secretaris, Troncin-Dumersan, drie jaar later als aftroggelaar veroordeeld, betaalde die mannen en leidde al die samenzweringen.

Maar de ene samenzweerder wist soms van de andere niet. Soms verklikten zij elkaar. Zo kwam het dat Brière de St-Lagier schreef: “Ik verzoek M. de Minister van ’t Inwendige M. Le Mère de Beaufond te doen bewaken. Ik heb erge vermoedens dat het een bonapartist is. Het geld, dat hij ontvangen heeft, diende grotendeels om zijn schulden te betalen.” Daarentegen zegde een ander verslag: “MM. Domalain, Charpentier en Brière de Saint-Lagier zijn mij verdacht. Zij zijn dikwijls in het Café Peters en in plaats van zich met de grote zaak der bevrijding bezig te houden, gaan zij smullen. Zij gaan door voor orleanisten.”[155]

De ijverigste van die ondernemers, Beaufond, gelukte erin betrekkingen te hebben in de staf van kolonel Henry Prodhomme, in de krijgsschool, bestuurd door Vinot, in de delegatie ten Oorlog, waar de chef der artillerie, Guyet, de munitie in de war bracht, zijn agenten, Lasnier en Laroque, hadden een zekere Muley onder handen die, na de goede trouw van het Centraal Comité verrast te hebben, zich overste had doen benoemen van het legioen van het XVIIe, dat hij gedeeltelijk immobiliseerde. Een door het ministerie toegevoegde artillerieofficier, kapitein Piguier, nam het plan van de barricades op, en een van hun kon 8e mei schrijven: “Er liggen geen torpedo’s, het leger kan er met trompetgeschal over trekken.” Alle middelen waren hun goed om inlichtingen te bekomen; de onvoorzichtigheid der ambtenaren verlichtte ongemeen hun taak. Stafofficieren, om voor gewichtige personages door te gaan, discuteerden luidop de belangrijkste kwesties in de koffiehuizen der boulevards, die van spionnen wemelden.[156] Cournet, die Rigault in de Prefectuur opvolgde, was al niet veel ernstiger dan hij. Lullier, tweemaal aangehouden en telkens ontsnapt, sprak in de koffiehuizen van de Commune weg te vagen. Troncin-Dumersan, die sinds twintig jaar als het politiewerktuig van het ministerie van Binnenlandse Zaken bekend was, wandelde ongestoord langs de boulevards om zijn mannen in ogenschouw te nemen. De ondernemers die Montmartre moesten versterken, vonden alle dagen nieuwe voorwendsels om de aanvang van het werk uit te stellen. De kerk Bréa bleef onaangeroerd. De ondernemer van de afbraak van de Verzoeningskapel trok het tot aan de intrede der troepen. Alleen het toeval bracht het complot der milities uit en de getrouwheid van Dombrowski leverde het complot Veysset.

Deze agent bood aan Dombrowski om te kopen. Daar admiraal Saisset hem aanmoedigde, richtte hij voor de onderneming een vennootschap op, met een kapitaal van 20.000 frank voor de onkosten.[157] Hij kwam in betrekking met een adjudant van Dombrowski, Hutzinger, die later voor rekening der politie de ballingen van Londen bespiedde. Veysset zei hem dat Versailles een miljoen aan Dombrowski zou geven als de generaal de poorten van zijn commandement wou leveren. Dombrowski ging het Comité van Openbaar Welzijn verwittigen en bood hen aan een of twee Versaillais legerkorpsen te laten binnenkomen en ze dan met uitgezette bataljons te verpletteren. Het Comité durfde dit niet wagen, maar beval Dombrowski de onderhandeling voort te zetten. Hutzinger ging met Veysset naar Versailles, zag er Saisset die zich als gijzelaar wilde leveren in waarborg voor het houden der aan Dombrowski gedane beloften. De admiraal moest zich zelfs op zekeren avond heimelijk naar de place Vendôme begeven, waar het Comité van Openbaar Welzijn, dat verwittigd was, hem ging aanhouden, als Barthélemy St-Hilaire de admiraal van die flater afbracht.

Nu begon Thiers alle hoop op een verrassing op te geven. In de eerste meidagen was dit zijn stokpaardje. Op de verzekering van een deurwaarder die beloofde de porte Dauphine te doen leveren door zijn vriend Laporte, chef van het 16e legioen, had Thiers een heel plan gebouwd, ondanks de tegenzin van Mac-Mahon en het leger, die een zegevierende intocht wilden.[158] In de nacht van de 3e mei was geheel het dienstdoende leger en een deel der reserve te been. Generaal Thiers kwam te Sèvres slapen. Te middernacht stonden de troepen in het bos van Boulogne voor de gesloten poorten te wachten. Zij moesten geopend worden door een reactionaire compagnie die zich te Passy gevormd had onder de bevelen van Wéry, luitenant bij het 38e, zaakgelastigde van zijn gewezen commandant Lavigne. Maar de slimme samenzweerders hadden vergeten Lavigne te verwittigen. De compagnie die de gefedereerden moest, aflossen, geen bevel van Lavigne ontvangen hebbende, vreesde een valstrik en weigerde dienst. De trouwe post werd niet afgelost. Na zich verscheidene uren verveeld te hebben, trokken de soldaten met het krieken van de dag terug. Twee dagen nadien werd Laporte gevat, men liet hem echter veel te vroeg weer los.

Beaufond volgde de deurwaarder en waarborgde ook de levering van porte d’Auteuil en porte Dauphine voor de nacht van de 12e tot de 13e. Thiers liet zich nogmaals beetnemen en zond een vracht ladders enz. Verscheidene detachementen werden op Point du Jour gezonden en het leger was gereed hen te volgen. Maar op de laatste ogenblikken vielen de vernuftige plannen van de samenzweerders in duigen[159] en het leger keerde, gelijk de 3e, beschaamd terug.

Lasnier werd de volgende dag aangehouden. De Commune had juist de hand gelegd op de driekleurige milities, die de Nationale Garden der orde bij het binnentreden van het leger moesten aandoen. Vrouw Legros, die ze maakte, betaalde haar werksters niet. Een van haar, menende dat zij voor rekening der Commune werkte, kwam op het Stadhuis klagen. Huiszoekingen bij vrouw Legros gedaan brachten het spoor van Beaufond en zijn medeplichtigen. Beaufond en Laroque konden zich verbergen. Troncin-Dumersan was verzwonden. Charpentier bleef meester van het terrein. Hij zond immer goed nieuws naar Versailles, sprak van 20.000 vrijwilligers, vroeg dynamiet om de huizen te doen springen[160] en verbraste de aanzienlijke sommen die Durouchoux hem zond.

Kortom, al de samenzweerders konden nog geen één poort leveren, doch zij droegen veel bij om de diensten te ontredderen. Men hoede zich echter voor hun opgeblazen verslagen, vol met ingebeelde heldendaden, om het gebruik van de honderdduizenden te rechtvaardigen die zij in de zak gestoken hebben.

_______________
[155] Al de verslagen die ik aanhaal of waarop ik mij beroep, zijn van de originele afgeschreven.
[156] Aanhangsel 11.
[157] Aanhangsel 12.
[158] “Het ware beter geweest de stad met geweld te bemachtigen, zei de katholieke graaf de Mun (Onderzoek over de 18e maart, deel II, blz. 277.) Het recht is onbetwistbaar.” - (Het recht tot bloedvergieten, wellicht.) - “Het ware beter geweest niet te laten zeggen dat wij langs het achterpoortje binnengekomen zijn.”
[159] Men heeft geschreven dat een Pools officier van Dombrowski’s staf, die later bij het gevecht in de straten sneuvelde, de agent van die poging tot verraad was. Ondanks een nauwkeurig onderzoek heb ik daarvan het bewijs niet kunnen vinden.
[160] Zie een brief van kolonel Corbin, aangehaald in de Histoire des conspirations sous la Commune, van A. J. Dalsème, die als roman bewerkt is, maar toch enige stukken bevat.