Prosper-Olivier Lissagaray
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871
Hoofdstuk 33


“De zaak der gerechtigheid, der orde, der mensheid, der beschaving heeft overwonnen.”

M. Thiers in de Nationale Vergadering, 22 mei 1871.

De transporten gevangenen – De Orangerie – Satory – De verklikkers – De Uiterste Linkerzijde vloekt de overwonnenen – Betogingen in het buitenland

Gelukkig de doden, want zij moesten de Calvarieberg der gevangenen niet beklimmen.

Evenals de fusillades, geschiedden de aanhoudingen in massa. Al de inwoners van een geheel huis, van een gehele straat werden in blok meegenomen, volgens het goeddunken der soldaten. Van de 21e tot de 30e werden aldus 40.000 mensen aangehouden.

Die gevangenen werden, nu eens vrij, dan aaneen gebonden, in lange rotten geplaatst. Wie niet wilde marcheren, kreeg de punt van een bajonet in het lijf en, hielp dit niet, ter plaatse gefusilleerd of aan de staart van een paard gebonden.[201] Voor de kerken der rijke wijken, dwong men hen blootshoofds neer te knielen, onder het oog van het eerloos gespuis van knechts, modejonkers en hoeren, die schreeuwden: “Ter dood! Fusilleert ze hier!” In de Champs-Elysées wilden zij door de rijen breken; zij moesten bloed hebben.

De gevangenen werden naar Versailles gebracht. Gallifet wachtte hen te la Muette. In de stad vergezelde hij de transporten en bleef onder de vensters van de aristocratische clubs staan, om toejuichingen en hoera te oogsten. Aan de poorten van Parijs nam hij zijn percent en deed hij die uit de rangen komen, welke er verstandig uit zagen of een horloge bezaten, “want die moesten zeker ambtenaren van de Commune zijn.” In een enkel transport koos hij alzo, de 26e, 83 mannen en 3 vrouwen uit, die hij onder de ogen van hun gezellen deed fusilleren, “om zijn weerwraak te nemen,” zoals hij zegde. De 28e zegde hij: “Dat al degenen die grijze haren hebben, uit de rangen komen.”

111 gevangenen kwamen vooruit. “Jullie hebben Juni 48 gezien, zegde hij tot hen, jullie zijn schuldiger dan de anderen.” En de bloedhond deed hen voor de kop schieten.[202]

Hartroerend was het zicht van zulk een transport gevangenen. Mensen van alle standen ondereen; knapen, grijsaards, ook veel vrouwen; vele van hen hebben handboeien aan; deze draagt haar kind; gene heeft een gebroken arm of een wonde aan de borst; hier is een die niet meer verder kan en de arm moet geven aan een buur; daar ene die, ongevoelig aan de smart en de beledigingen, de soldaten met een tartende blik beziet, altijd de volksvrouw die, na eten naar de loopgraven gedragen te hebben, met kloeke moed de dood tegemoet ziet.

Haar bewonderenswaardige houding, die de vreemdelingen begeesterde,[203] deed de Versaillais in woede ontsteken. Le Figaro ried zijn lezers aan geen medelijden te hebben als zij transporten vrouwen zagen voorbijtrekken, “want de Nationale Garden hebben al de ontuchthuizen opengesteld, en de meeste van die vrouwen zijn meisjes uit die huizen.”

Hijgend, met vuilnis bevlekt, verdwaasd van moeite, honger en dorst, sleepten de gevangenen zich urenlang, onder de brandende zon, langs het stof der wegen voort. Wie onderweg vielen, werden gefusilleerd of in karren geworpen.

Te Versailles wachtte hen, altijd, het “puik” van de Franse grote wereld: afgevaardigden, officieren, priesters, vrouwen van alle standen. Langs weerskanten van de avenues de Paris en de St-Cloud, stonden indianen, die hen op beledigingen, slagen, vuilnis en flessenscherven vergasten.[204] Wee hem die de overwonnenen niet beledigde, die blijk gaf van enig menselijk gevoel; hij werd aangehouden[205] of bij de hoop geworpen. Afgrijselijke achteruitgang der menselijke natuur, die nog akeliger uitkwam op de elegante kledij van die woestelingen.

Te Versailles werden de transporten in de straten ten toon rondgeleid, of men deed ze urenlang in de brandende zon staan. Dan werden de gevangenen ingedeeld in vier depots: de kelders der Grandes-Ecuries, de Orangerie van het slot, de dokken van Satory, de rijscholen van de krijgsschool Saint-Cyr. In natte, stinkende kelders, schier zonder lucht of licht, werden mannen en kinderen ondereen geworpen. Enige dagen nadien kregen zij een handvol stro, maar geen water om zich te wassen. De ouders die schoon linnen brachten werden ruwweg heengezonden. Slecht gevoed, door brutale gendarmen bestolen en mishandeld, zonder geneeskundige hulp, was de toestand der gevangenen akelig.

Nog erger was het in de Leeuwenkuil, een duister kot zonder lucht, waarin al de “gevaarlijken” geworpen werden, en waar de kloekst gebouwde mannen het maar enige dagen konden uithouden.

Maar de hel was het dok van het hoogvlak van Satory, een met muren omsloten langwerpig vierkant. De eerstgekomenen werden in de gebouwen gezet, waar 1300 man in konden; de anderen mochten, blootshoofds, buiten in de modder blijven.

’s Donderdags avonds te 8 uur kwam een transport vrouwen in het dok aan. Een van haar, de vrouw van de overste van het 8e legioen, vertelde mij dat zij nog sedert de morgen niets gegeten hadden en dat velen onderweg gebleven waren. Daar zij stikten van de dorst, vervolgde zij, zegde men dat er een vijver was. Zij gingen er heen en dronken, doch braakten weldra het water uit. Want sedert twee dagen kwamen de gekwetste gevangenen daar hun wonden wassen. En toch waren enige vrouwen dusdanig door dorst gefolterd, dat zij de moed hadden zich met dat bloedwater de mond te spoelen.

Daar de barak vol was, deed men ons op de grond slapen. Een officier kwam zeggen: “Verachtelijke schepsels, luistert naar het bevel dat ik geef: gendarmen, als er zich ene verroert, schiet dan op die hoeren.”

Geheel de nacht vermaakten de gendarmen zich met de gevangenen dood te schieten en ’s morgens zegden zij tot elkaar: “Dat is toch een oogst, hoop ik!”

’s Avonds kapte men gaten in de muren en bracht men er, van buiten, mitrailleurs voor, die gebruikt werden.[206]

De vrijdagavond brak een onweer van verscheidene uren over het kamp uit. De gevangenen moesten, op straffe van gefusilleerd te worden, geheel de nacht in de modder liggen. Een twintigtal stierven van koude.

Het kamp van Satory werd weldra door de grote wereld van Versailles druk bezocht. Kapitein Aubry leidde de dames, afgevaardigden, letterkundigen rond en liet hun al het akelige van de Versaillais hel zien. Uit die levende hoop lompen en ontsteltenis steeg zulk een stank op, dat de Indépendance française schreef: “Daar zijn verscheidene duizenden gevangenen die dusdanig met vuil en ongedierte bedekt zijn, dat zij de streek een kilometer in het ronde verpesten. Kanonnen staan gericht naar die ellendelingen, die als wilde dieren ingesloten zijn. De inwoners van Parijs vrezen besmettelijke ziekten door het begraven van de opstandelingen, die in de stad gedood werden; zij die het Journal Offciel van Parijs de “landjonkers” noemde, vrezen nog meer de besmettelijke ziekten die de levende opstandelingen van het kamp van Satory kunnen verwekken.”

Zoals men ziet, zegepraalt “de zaak der gerechtigheid, der orde, der mensheid, der beschaving.” Vergelijk het gedrag der rovers van Parijs met dat der eerlijke lieden van Versailles. Van 24 mei tot de eerste dagen van juni hielden de transporten niet op. De aanhoudingen in massa gingen dag en nacht voort. Militairen en stadssergeanten deden huiszoekingen en eigenden zich voorwerpen van waarde toe.[207] Niet alleen de verdachten of overgedragenen werden aangehouden, doch allen die om hun republikeinse gedachten gekend waren. Ook de ambulanciers ondergingen dit lot. En nochtans had een gedelegeerde der Commune bij een inspectie van de ambulances der Drukpers tot het personeel gezegd: “De meesten onder u zijn vrienden van Versailles; doch daarmee bekommer ik mij niet: ik vraag niet of de lancetten, in dienst der gekwetsten, koningsgezind of republikeins zijn.”[208]

Enige ongelukkigen hadden zich in de catacomben verscholen. Met toortsen gewapend en door honden geholpen maakte men jacht op hen: men schoot op elke verdachte schaduw. Klopjachten werden ook ingericht in de bossen rond Parijs. Al de grenzen, al de havens werden bewaakt. De 26e had Jules Favre aan al de vreemde mogendheden de uitlevering van de gevluchten gevraagd, onder voorwendsel dat de strijd in de straten geen politiek misdrijf was.

De uitlevering floreerde in Parijs. De schrik sloot alle deuren. Geen schuilplaats voor de achtervolgden. Weinig vrienden, geen kameraden meer. Geneesheren leverden gekwetsten.[209] Al de lafhartige instincten vierden de teugel en Parijs toonde modderpoelen van eerloosheid die men nooit, zelfs niet onder het Keizerrijk, vermoed had. De “eerlijke lieden” deden hun mededingers, hun schuldeisers als communards aanhouden. De aantijgingen werden gretig door de politie ontvangen: zij bereikten het fabelachtig cijfer van 399.823,[210] waarvan hoogstens een twintigste getekend waren.

De pers had daar een ruim deel aan, en leverde kolommen vol met ingebeelde misdaden, gaf facsimile’s van valse brandbevelen, waarvan de originelen nooit konden vertoond worden. De 8e juni maakte le Figaro nog plannen tot slachting op, bepaalde wie en wie moest gefusilleerd worden. “Onze soldaten hebben het werk der krijgsraden verlicht, door ter plaatse te fusilleren; doch er valt niet te ontkennen dat nog vele schuldigen aan de straf ontsnapt zijn,” zei het blad. Men schreef een lijvig boek vol met al de lafheden en even gekke als monsterachtige voorstellen die van de pers kwamen.

Toch mocht men in die besmetting van lafheid, bij het volk enige trekken van menselijkheid aantreffen. Vermorel, gekwetst, werd door de vrouw van een portier ingenomen, die hem voor haar zoon deed doorgaan. De moeder van een Versaillais soldaat gaf schuilplaats aan verscheidene leden der Commune. Vele opstandelingen werden door onbekenden gered. En nochtans stond er in de eerste dagen de dood, later de verbanning op, om de overwonnenen een schuilplaats te geven. Eens te meer bewezen de Parijse volksvrouwen het hart op de rechte plaats te dragen.

In juni en juli werden gemiddeld 100 aanhoudingen daags gedaan. In zekere straten waren geen mannen meer. In valse staten gaf Versailles aldus het getal gevangenen op[211]: 36.859 mannen, 1.058 vrouwen en 651 kinderen, waaronder 47 van 13, 21 van 12, 4 van 10 en 1 van 7 jaar,[212] alsof zij die ooit konden geteld hebben! Men mag gerust het getal gevangenen op 50.000 schatten.

Duizenden moesten zich verschuilen; duizenden geraakten buiten het land. Le Journal des Débats schatte het verlies der opstandelingen, aan doden en gevangenen, op 100.000 man; inderdaad in de verkiezingen van juli waren zoveel stemmers minder dan in februari. De Parijse nijverheid werd er fel door getroffen: in oktober stelde de municipale Raad in een officieel verslag vast dat zekere nijverheidstakken, bij gebrek aan werklieden, de bestellingen moesten weigeren.

De barbaarsheid der opzoekingen, het getal aanhoudingen, met de vertwijfeling der nederlaag, onttrokken aan die doodgebloede stad enige laatste stuiptrekkingen. Te Belleville, te Montmartre, in het XIIIe, werden uit huizen vuurschoten gelost. In het Café du Helder, in de rue de Rennes, rue de la Paix, place de la Madeleine vielen soldaten en officieren, door onzichtbare handen getroffen; nabij de kazerne der Pépinière schoot men op een generaal. Met een naïeve schaamteloosheid verwonderden de Versaillais bladen zich dat de volkswoede nog niet gestild was en begrepen zij niet “welke reden van haat men hebben kon tegen soldaten, die wel het onschuldigste gezicht der wereld hadden.” (La Cloche).

De Linkerzijde volgde tot het einde de gedragslijn, welke zij de 18e maart getrokken had. Zij stemde bedankingen aan het leger, voegde haar vloek bij die der landjonkers. Louis Blanc schreef naar le Figaro om de overwonnenen te schandvlekken, om voor hun rechters het hoofd te buigen en te verklaren dat “de openbare verontwaardiging gewettigd was.”[213] In juni 48 viel de sombere vloek van Lamennais op de moordenaars en verdedigde Pierre Leroux de opstandelingen. De grote wijsgeren van 71 stonden als één man tegen de communards op; zij wilden het doodsgereutel van de 20.000 gefusilleerden, noch het gehuil van de Orangerie horen.

Slechts in de provincie waren moedige mannen. Les Droits de l’homme van Montpellier, l’Emancipation van Toulouse, le National du Loiret en andere vooruitstrevende bladen gaven een verhaal van de slachtingen der overwinnaars. De meeste van die bladen werden vervolgd of verboden. Een begin van opstand had plaats te Pamiers (Ariége), te Voiron (Isère). Te Lyon werden de troepen geconsigneerd en de prefect Valentin liet de stad sluiten om de vluchtelingen van Parijs aan te houden. Te Bordeaux werden aanhoudingen gedaan.

Te Brussel protesteerde Victor Hugo tegen de verklaring der Belgische regering, die beloofde de vluchtelingen over te leveren. Louis Blanc en Schoelcher schreven hem een lakende brief. Een bende elegant gespuis ging de ruiten inwerpen bij de dichter. Bebel in de Duitse Rijksdag, Whalley in het Engels Parlement brandmerkten de gruwelen van Versailles. Garcia Lopez zegde op de tribune van de Spaanse Cortes: “Wij bewonderen deze grote revolutie, die heden nog door niemand juist kan beoordeeld worden.”

De arbeiders van het buitenland deden aan hun broeders van Parijs plechtige teraardebestellingen. Te Londen, Brussel, Geneve, Zürich, Leipzig verklaarden de werklieden zich in monsterbetogingen solidair met de Commune. Al de socialistische bladen verheerlijkten de strijd van de overwonnenen. De grote stem der Internationale verhaalde hun poging in een welsprekend manifest[214] en vertrouwde hun aandenken aan de werkers van geheel de aarde.

_______________
[201] Aanhangsel 32.
[202] Die feiten werden niet alleen door de gevangenen zelf (Aanhangsel 33), maar ook nog door de dagbladen der orde en door de reporters van zeer behoudsgezinde bladen van het buitenland, als de Standard, getuigd.
[203] “Onder de gevangenen, zegde het Daily News, zag ik een meisje in Nationale Garde gekleed met opgeheven hoofd stappen. Met haar lang blond haar op de schouders, bezag zij eenieder met tartende blik. De menigte overlaadde haar met beledigingen, doch zij sloeg de ogen niet neder en deed de mannen blozen door haar koelbloedigheid. Als de Franse natie slechts uit vrouwen bestond, wat verschrikkelijke natie zou ze zijn!”
[204] Le Siècle van 30 mei getuigde dat vrouwen uit de hoge wereld de gevangenen beledigden en met hun zonneschermen sloegen.
[205] Dat gebeurde aan M. Ratisbonne die juist in le Journal des Debats geschreven had: “Wat onschatbare zegepraal!”
[206] Dit wordt bevestigd door verscheidene behoudsgezinde bladen, o.a. door le Siècle: “Eergisteren had te Satorv een poging tot opstand plaats. De soldaten mikten naar de hevigsten, doch daar dit niet hielp, deed men mitrailleurs brengen die in de massa schoten. De orde werd hersteld, maar tot welke prijs. (Versailles, 27e mei).” – “Rond 4 uur in de morgen had een nieuwe opstand onder de gevangenen te Satory plaats. Verscheidene mitrailleurs salvo’s hadden plaats en gij kunt wel denken dat er talrijke doden en gekwetsten waren. (Versailles, 28 mei).”
[207] Later werden verschillende officieren veroordeeld voor ontvreemding van aangeslagen voorwerpen, o.a. Thierce, luitenant-kolonel van de Nationale Garde, die de slachting in het XIIIe geleid had.
[208] The Times.
[209] In het gasthuis Beaujon lag een gekwetst gefedereerde, die de internen en heel het personeel redden wilden. Alleen doktor Delbeau, hoofdgeneesheer en professor in de hogeschool, weigerde en leverde de ongelukkige over. Ter ere van de studenten zij gezegd dat zij hem enige maanden nadien dwongen zijn lessen te schorsen.
[210] De volgnummers der registers, waarin deze aantijgingen ingeschreven waren, getuigen het.
[211] Verslag van generaal Appert, tabel I, blz. 215 en blz. 262.
[212] Verslag van kapitein Guichard. Verslag over de 18e maart, deel III, blz. 313.
[213] In le Figaro van 8 juni (waarin het plan van de slachting stond) las men: Wij ontvangen de volgende brief van M. Louis Blanc:
Aan Mijnheer Philippe Gille,
In een door u ondertekend artikel, lees ik dat de eerlijke republikeinse partij recht heeft van mij een protest te verwachten tegen de afschuwelijkheden waarvan Parijs het toneel en het slachtoffer is geweest. Die bemerking verrast mij.
Welk eerlijk man zou, zonder zich zelf te beledigen, zich kunnen verplicht achten te verklaren dat moord, plundering en brandstichting hem afschuw inboezemen? Ik eerbiedig mij genoeg, Mijnheer, om te oordelen dat een verklaring van mijnentwege geheel nutteloos is.
Des te meer als de openbare verontwaardiging zo groot en zo gewettigd is... Gij zult wel weten, Mijnheer, dat de toehoorders in de gerechtszaal moeten zwijgen: iedereen moet dus luisteren, als de rechter gaat spreken.
Aanvaard, Mijnheer, mijn groeten
.
Louis Blanc.
[214] Manifest van de Grote Raad der Internationale Werklieden Vereniging. – Zie De Franse Burgeroorlog van Domela Nieuwenhuis, blz. 128.