Rosa Luxemburg
De crisis der sociaaldemocratie


Hoofdstuk III

Nog diepere samenhang en grondiger kennis hebben onze partij er op voorbereid het ware wezen, de werkelijke doeleinden van deze oorlog te doorzien en zich daardoor op generlei wijze te laten verrassen. De gebeurtenissen en drijvende krachten, die tot 4 augustus 1914 geleid hebben, waren geen geheimen. In volle openbaarheid, op klaarlichte dag, stap voor stap en uur na uur werd de wereldoorlog sedert tientallen jaren voorbereid. En wanneer thans verscheidene socialisten aan de geheime diplomatie die deze duivelachtigheid achter de schermen zou hebben gebrouwen, grimmig de vernietiging in uitzicht stellen, dan schrijven zij aan die arme schelmen onverdiend geheime toverkracht toe, als de Boetoekoede, (een Afrikaanse negerstam, vert.) die zijn afgod voor het uitbreken van het onweer met de zweep bewerkt. De zogenaamde bestuurders van het lot der staten waren ditmaal, zoals steeds, slechts schaakfiguren, die door machtige historische gebeurtenissen en verschuivingen van de aardkorst der burgerlijke maatschappij werden geschoven. En wanneer iemand er naar streefde en in staat was deze gebeurtenissen en verschuivingen gedurende de gehele tijd met klare blik te begrijpen, dan was dat de Duitse sociaaldemocratie. Twee lijnen in de ontwikkeling van de jongste geschiedenis voeren regelrecht naar de huidige oorlog. De ene lijn loopt nog van het tijdvak der vorming van de zogenaamd nationale staten d.w.z. van de moderne kapitalistische staten, van de Bismarckse oorlog tegen Frankrijk. De oorlog van 1870, die door de annexatie van Elzas-Lotharingen de Franse republiek in de armen van Rusland heeft geworpen, de splitsing van Europa in twee vijandige kampen en het tijdvak van de krankzinnige wedloop in bewapening aan de orde heeft gesteld, bracht de eerste brandstof aan voor de tegenwoordige wereldbrand.

Nog gedurende de troepen van Bismarck in Frankrijk stonden, schreef Marx aan het Comité van Brunswijk:

Wie niet geheel door het geschreeuw van het ogenblik verdoofd is, of er een belang bij heeft, het Duitse volk te verdoven, moet begrijpen, dat de oorlog van 1870 even noodzakelijk een oorlog tussen Duitsland en Rusland in de schoot draagt, als de oorlog van 1866 die van 1870. Ik zeg noodzakelijk, onvermijdelijk, behalve in het onwaarschijnlijke geval van een vroeger uitbarsten der revolutie in Rusland. Doet zich dit onwaarschijnlijke geval niet voor, dan moet de oorlog tussen Duitsland en Rusland reeds nu als een voldongen feit behandeld worden. Het hangt geheel van het tegenwoordige optreden van de Duitse overwinnaars af, of deze oorlog nuttig of schadelijk is. Nemen zij de Elzas en Lotharingen, dan zal Frankrijk met Rusland Duitsland bekampen. Het is overbodig op de noodlottige gevolgen in te gaan.

Om deze voorspelling werd toen gelachen men hield de band, die Pruisen met Rusland verbond, voor zo sterk, dat het waanzin leek ook maar er aan te denken, dat het autocratische Rusland zich met het republikeinse Frankrijk zou kunnen verbinden. De vertegenwoordigers van die mening werden als volkomen krankzinnigen beschouwd.

En toch is alles, wat Marx voorspelde, tot de laatste letter uitgekomen. “Dat is juist” zo zegt Auer in zijn Sedanfeesten “sociaaldemocratische politiek, die duidelijk ziet, wat is en zich daardoor van die alledaagse politiek onderscheidt, welke zich blind voor ieder succes op de buit werpt.” Zeker mag de samenhang niet op die wijze opgevat worden, alsof de sedert 1870 aan de orde gekomen vergelding voor de vloot van Bismarck, Frankrijk als een onafwendbaar noodlot tot de krachtproef met het Duitse Rijk zou hebben gedreven, alsof de tegenwoordige wereldoorlog in zijn kern de veel aangekondigde “revanche” voor Elzas-Lotharingen zou zijn. Dit is de gemakkelijke nationalistische legende van de Duitse oorlogsophitsers, die over het duistere op wraak zinnende Frankrijk spreken, dat zijn nederlaag niet kon vergeten, zoals de perstrawanten van Bismarck in het jaar 1866 over de onttroonde prinses Oostenrijk zeurden, die haar vroegere voorrang boven de bekoorlijke Assepoester Pruisen “niet vergeten kon”. In werkelijkheid was de wraak voor Elzas-Lotharingen nog slechts theatrale achtergrond van enkele patriottische hansworsten, de Lion de Belfort een oud strijdros geworden. In de politiek van Frankrijk was de annexatie allang overwonnen, door nieuwe zorgen verdrongen en noch de regering, noch enige ernstige partij in Frankrijk dacht aan een oorlog met Duitsland om de rijkslanden. Wanneer de erfenis van Bismarck het eerste blok hout voor de tegenwoordige wereldoorlog werd, dan veeleer in die zin, dat zij eensdeels Duitsland en Frankrijk en daarmee geheel Europa op de hellende baan van de bewapeningswedloop heeft gestoten en aan de andere kant het bondgenootschap van Frankrijk met Rusland en van Duitsland met Oostenrijk als onvermijdelijk gevolg heeft opgeleverd. Daarmee was aan de ene kant een buitengewone versterking van het Russische tsarisme als machtsfactor in de Europese politiek bewerkt, juist sedert die tijd begon de stelselmatige wedloop tussen Pruisen-Duitsland en de Franse republiek om de gunst van Rusland aan de andere kant werd de aaneenkoppeling van het Duitse rijk met Oostenrijk-Hongarije verkregen, waarvan de bekroning, zoals de geciteerde woorden van het Duitse witboek aantonen, de wapenbroederschap in de tegenwoordige oorlog is. En heeft de oorlog van 1870 als gevolg de politieke groepering van Europa om de as van de Duits-Franse tegenstelling, zowel als de formele heerschappij in het leven der Europese volkeren ingeleid.

Deze heerschappij en die groepering hebben de geschiedkundige ontwikkeling echter sedertdien met een geheel nieuwe inhoud gevuld. De tweede lijn, die in de tegenwoordige oorlog uitmondt en de voorspelling van Marx zo schitterend bevestigt, is het gevolg van gebeurtenissen van internationale aard, die Marx niet meer beleefd heeft: van de imperialistische ontwikkeling der laatste 25 jaren. De kapitalistische opbloei, die na de oorlogsperiode van de zestiger en zeventiger jaren in het nieuw gevormde Europa heeft plaats gevonden en die vooral na de overwinning van de lange inzinking, die op de koorts van de speculanten en de ineenstorting van het jaar 1873 gevolgd was in de hoogconjunctuur van de negentiger jaren een nog ongekend hoogtepunt bereikt had, leidde, zoals bekend, een nieuwe storm en drangperiode van de Europese staten in: hun wedloop in expansie naar de niet-kapitalistische landen en gebieden der wereld. Reeds sedert de tachtiger jaren komt een nieuwe, bijzonder energieke drang naar koloniale veroveringen naar voren. Engeland maakt zich van Egypte meester, Frankrijk bezet Tunis in Noord-Afrika en Tonking in Oost-Azië, Italië zet zich vast in Abessinië. Rusland sluit zijn veroveringen in Centraal-Azië af en dringt tot Mantsjoerije door, Duitsland verwerft zijn eerste koloniën in Afrika en de Zuidzee, tenslotte treden ook de Verenigde Staten in de rij en verkrijgen door de Filippijnen belangen in Oost-Azië. Dit tijdvak van het koortsachtige uiteenrukken van Afrika en Azië, dat, te beginnen met de Chinees-Japanse oorlog in 1895, een bijna ononderbroken reeks van bloedige oorlogen ontketende, bereikt zijn hoogtepunt in de grote veldtocht tegen China en wordt afgesloten met de Russisch-Japanse oorlog van 1904. Al deze slag op slag volgende gebeurtenissen schiepen nieuwe buiten-Europese tegenstellingen langs alle kanten: tussen Italië en Frankrijk in Noord-Afrika, tussen Frankrijk en Engeland in Egypte, tussen Engeland en Rusland in Centraal-Azië, tussen Rusland en Japan in Oost-Azië, tussen Japan en Engeland in China, tussen de Verenigde Staten en Japan in de Stille Oceaan een bewegelijke zee, een heen en weer deinen van scherpe tegenstellingen en voorbijgaande bondgenootschappen, van spanningen en ontspanningen, waarbij elke paar jaar een partiële oorlog dreigde uit te breken tussen de Europese machten, maar steeds weer uitgesteld werd. Daaruit bleek voor iedereen:

1ste. dat de verborgen, in stilte werkende oorlog van alle kapitalistische staten tegen alle, op de rug van Aziatische en Afrikaanse volkeren vroeg of laat tot een algemene afrekening moest leiden, dat de in Azië en Afrika gezaaide wind eens naar Europa als vreselijke storm zou terugslaan, temeer waar de blijvende neerslag van de Aziatische en Afrikaanse gebeurtenissen de toenemende bewapeningen in Europa waren;

2de. dat de Europese wereldoorlog tot ontlading zou komen, zodra de partiële en afwisselende tegenstellingen tussen de imperialistische staten, een centralisatie-as, een overwegend sterke tegenstelling zouden vinden, waarom zij zich tijdelijk konden groeperen.

Deze toestand werd geschapen met het optreden van het Duitse imperialisme. In Duitsland kan het opkomen van het imperialisme, dat in de kortste spanne tijds is samengedrongen, zuiver worden waargenomen. De opbloei zonder voorbeeld van de grootindustrie en de handel, sedert de stichting van het rijk, heeft hier in de tachtiger jaren twee karakteristieke en eigenaardige vormen van kapitaalophoping doen ontstaan: de sterkste ontwikkeling van het kartel in Europa en de grootste ontplooiing zowel als concentratie van het bankwezen in de wereld. De kartelvorming heeft de zware industrie, d.w.z. juist de bij leveringen voor de staat, militaire bewapeningen zowel als imperialistische ondernemingen de bouw van spoorwegen, de exploitatie van ertslagen enz. direct geïnteresseerde tak van het kapitaal tot de invloedrijkste factor in de staat georganiseerd. Het bankwezen heeft het financiële kapitaal tot een gesloten macht van de grootste steeds gespannen energie samengedrongen tot een macht, die gebiedend leidinggevend en besturend in de industrie, de handel en het krediet van het land, even doorslaggevend in de private economie als in de staatshuishouding, in staat tot uitbreiding zonder grens en sprongsgewijs, altijd hongerend naar winst en werkzaamheid, onpersoonlijk, daarom op grote schaal, bereid tot wagen en niets ontziende, van huis uit internationaal, naar haar aanleg op het wereldtoneel als het terrein van haar daden berekend was. Voegt men hierbij het sterkste, in zijn politieke imitatie van beweeglijkste persoonlijk bestuur en het zwakste voor elke oppositie onbekwame parlementarisme, daarbij alle burgerlijke lagen in de scherpste tegenstelling tot de arbeidersklasse aaneengesloten en achter de regering verschanst, zo kon men vooruit zien, dat dit jonge, van kracht overvloeiende, door geen belemmeringen bezwaard imperialisme, dat op het wereldtoneel met kolossale eetlust verscheen, toen de wereld zo goed als verdeeld was, zeer spoedig tot de onberekenbare factor van de algemene verontrusting moest worden. Dit kondigde zich reeds aan door de radicale zwenking in de militaire politiek van het rijk bij het einde der negentiger jaren, met de beide snel op elkaar volgende vlootontwerpen der jaren 1898 en 1899, die op een manier zonder voorbeeld een plotselinge verdubbeling van de slagvloot, een geweldig bijna op 20 jaren berekend bouwplan voor de bewapening ter zee betekenden.

Dit was niet alleen een radicale omvorming van de financiële politiek en der handelspolitiek van het rijk, het ontwerp invoerrechten van het jaar 1902 was slechts de schaduw, die op de beide vlootontwerpen volgde en als logische consequentie van de sociale politiek en alle verhoudingen in klassen en partijen. De ontwerpen betekenden bovenal een demonstratieve verandering in de koers der buitenlandse politiek van het rijk, zoals die sedert de stichting van het rijk gegolden had. Terwijl de politiek van Bismarck op de grondslag steunde, dat het rijk een landmacht was en zou moeten blijven, de Duitse vloot hoogstens als overvloedig hulpmiddel van de kustverdediging gedacht was, de staatssecretaris Hollmann verklaarde zelfs in maart 1897 in de begrotingscommissie van de Rijksdag: “Voor de bescherming van de kust hebben wij geen marine nodig de kusten beschermen zich van zelf”, werd nu een geheel nieuw program opgesteld: Duitsland moest te land en ter zee de eerste macht worden. Daarmee was de zwenking van de Bismarckse continentale politiek tot de wereldpolitiek, van de verdediging tot de aanval als doel der bewapeningen aangegeven. De taal der feiten was zo duidelijk, dat in de Duitse Rijksdag zelf het nodige commentaar werd gegeven. De toenmalige leider van het Centrum, Lieber, sprak reeds op 11 maart 1896, na de bekende redevoering van de keizer bij het 25-jarig jubileum van het Duitse Rijk, die als voorbode van de vlootontwerpen het nieuwe program ontwikkeld had over onafzienbare vlootplannen waartegen men beslist zou moeten opkomen. Een andere leider van het Centrum, Schadler, riep in de Rijksdag op 23 maart 1898 bij het eerste vlootontwerp: “Het volk is van mening, dat wij niet de eerste macht te land en de eerste macht ter zee kunnen zijn. Wanneer mij daareven wordt toegeroepen, dat willen wij niet ja, mijne heren, gij bent bij het begin en wel een zeer dik begin.”

En toen het tweede ontwerp kwam, zei dezelfde Schadler in de Rijksdag op 8 februari 1900, nadat hij op alle vroegere verklaringen had gewezen, dat men niet aan nieuwe vlootontwerpen dacht: “En nu weer dit ontwerp, dat niets meer en niets minder inluidt dan de schepping van de wereldvloot als de basis van de wereldpolitiek, door verdubbeling van onze vloot, onder binding aan een periode van bijna 20 jaar.” Overigens sprak de regering zelf het politieke program van de nieuwe koers openlijk uit: op 11 december 1899 zei von Bülow, toen staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, bij de motivering van het tweede vlootontwerp: “Wanneer de Engelsen over een greater Britain (groter Brittannië), wanneer de Fransen over een nouvelle France (nieuw Frankrijk) spreken, wanneer de Russen voor zich Azië ontsluiten, hebben ook wij aanspraak op een groter Duitsland. Wanneer wij niet een vloot bouwen, die voldoende is om onze handel en landgenoten in den vreemde, onze missies en de veiligheid van onze kusten te beschermen, dan brengen wij de levensbelangen van het land in gevaar. In de komende eeuw zal het Duitse volk hamer of aambeeld zijn.”

Laat men de uitlatingen over de bescherming der kusten, de missies en de handel schieten, dan blijft het geweldige program over: Groter Duitsland, politiek van de hamer voor andere volkeren. Tegen wie deze provocaties zich in de eerste plaats richtten, was aan allen duidelijk: de nieuwe, agressieve vlootpolitiek moest Duitsland tot de concurrent van de eerste zeemogendheid, Engeland, maken. En zij is in Engeland ook niet anders begrepen. De vloothervorming en de programredevoeringen, die ze vergezelden, brachten in Engeland de grootste verontrusting teweeg, die sedertdien niet meer verdwenen is. In maart 1910 zei in het Engelse Lagerhuis Lord Robert Cecil bij de vlootdebatten weer: “dat hij iedereen uitdaagde, enig denkbaar motief aan te geven, dat Duitsland een reusachtige vloot zou bouwen, als dat niet betekende, dat de bedoeling aanwezig was, daarmee een strijd tegen Engeland op te nemen.” De wedstrijd om de zee, die aan beide kanten vijftien jaar duurde, ten slotte de koortsachtige aanbouw van dreadnoughts en superdreadnoughts, dat was reeds de oorlog tussen Duitsland en Engeland. Het vlootontwerp van 11 december 1899 was een oorlogsverklaring van Duitsland, die Engeland op 4 augustus 1914 kwiteerde. Welbeschouwd had deze strijd uiteraard niet het minste gemeen met een economische concurrentiestrijd om de wereldmarkt. Het Engelse monopolie op de wereldmarkt, dat naar het heette, de kapitalistische ontwikkeling van Duitsland insnoerde en waarover thans zoveel gepraat wordt, behoort in het rijk van de patriottische oorlogslegenden, die ook van de altijd grimmige Franse revanche geen afstand kunnen doen.

Dat monopolie was reeds sedert de tachtiger jaren tot leedwezen van de Engelse kapitalisten een sprookje uit oude tijden geworden. De industriële, ontwikkeling van Frankrijk, België, Italië, Rusland, Indië, Japan, bovenal echter van Duitsland en de Verenigde Staten, maakte aan dat monopolie uit de eerste helft van de 19e eeuw en tot in de zestiger jaren, een einde. Naast Engeland trad in de laatste tientallen jaren het ene land na het andere op de wereldmarkt, het kapitalisme ontwikkelde zich naar zijn aard en in stormpas tot de kapitalistische wereldeconomie. De Engelse heerschappij ter zee echter, die thans zelfs menige Duitse sociaaldemocraat van zijn rustige slaap berooft en wier vernietiging volgens deze brave lieden voor het welzijn van het internationale socialisme dringend noodzakelijk schijnt, deze heerschappij ter zee, een gevolg van de uitbreiding van het Britse Rijk naar vijf werelddelen, belemmerde tot dusver het Duitse kapitalisme zo weinig, dat dit kapitalisme veeleer onder haar juk met benauwende snelheid tot een heel robuuste knaap met stevige wangen is opgegroeid. Ja, zelfs Engeland en zijn koloniën zijn de belangrijkste hoeksteen van de Duitse grootindustriële opbloei, zoals ook omgekeerd Duitsland voor het Britse Rijk de belangrijkste en onmisbare afnemer geworden is. Verre er van, dat zij elkaar in de weg zouden staan, zijn de Britse en de Duitse grootkapitalistische ontwikkeling ten sterkste op elkaar aangewezen en in een vergaande verdeling van arbeid aan elkaar geketend, hetwelk vooral door de Engelse vrijhandel in de hoogste mate begunstigd wordt. De Duitse warenhandel en zijn belangen op de wereldmarkt hadden dus met de frontverandering in de Duitse politiek en met de aanbouw van de vloot in het geheel niets te maken. Evenmin leidde het tot nu toe bestaande Duitse koloniale bezit op zich zelf tot een gevaarlijke tegenstelling in de wereld en tot concurrentie ter zee met Engeland. De Duitse koloniën hadden geen eersterangs zeemogendheid nodig tot haar bescherming, omdat zij in haar positie geen aanleiding gaven, dat nauwelijks iemand en Engeland het minst, het Duitse Rijk om dat bezit te benijden. Dat zij thans in de oorlog door Engeland en Japan zijn weggenomen, dat de roof van bezitter verwisselt, is een gebruikelijke maatregel en uitwerking van de oorlog, zo goed als nu de eetlust van de Duitse imperialisten onstuimig België opvordert, zonder dat vroeger, in vredestijd, een mens, die niet in het gekkenhuis opgesloten wilde worden, het plan zou hebben durven dromen België in te slikken.

Om Zuidoost en Zuidwest Afrika, om Wilhelmsland of Tsingkau zou het nooit tot een oorlog te land of ter zee tussen Duitsland of Engeland gekomen zijn wijl immers kort voor de uitbarsting van de tegenwoordige oorlog, tussen Duitsland en Engeland zelfs een overeenkomst kant en klaar was die een vredelievende verdeling van de Portugese koloniën in Afrika zou inleiden. De ontplooiing van de zeemacht en van de wereldpolitieke banier aan Duitse zijde, kondigde dus nieuwe en grootscheepse strooptochten van het Duitse imperialisme in de wereld aan. Met de eersterangs agressieve vloot en met de parallel met de aanbouw snel op elkaar volgende uitbreidingen van het leger werd eerst een apparaat voor de toekomstige politiek geschapen waarvan richting en doeleinden de deur wijd openden voor onberekenbare mogelijkheden. De vlootbouw en de bewapening werden op zich zelf de grootse zaak van de Duitse grootindustrie zij openden bovendien onbegrensde perspectieven voor de verdere drang naar werkzaamheid van kartel en bankkapitaal in de wijde wereld. Daarmee was de verzameling van alle burgerlijke partijen onder de vaan van het imperialisme verzekerd. Het voorbeeld van de nationaal-liberalen als de kerntroep van de imperialistische zware industrie, werd door het centrum gevolgd dat juist door de aanvaarding van het door de katholieke partij zo sterk aangevallen wereldpolitieke vlootontwerp in het jaar 1900 definitief tot regeringspartij werd achter het centrum draafde bij de nasleep van de vlootwet het tarief der invoerrechten de vrijzinnigheid aan de colonne werd compleet door de aansluiting van het Jonkerdom, dat zich van een koppig tegenstander der afschuwelijke vloot en van de bouw van het kanaal tot ijverig klaploper en parasiet van het militarisme ter zee, de roof van koloniën en de met beide verbonden politiek van beschermende rechten bekeerd had. De Rijksdagsverkiezingen van 1907, de zogenaamde Hottentottenverkiezingen ontmaskerden het gehele burgerlijke Duitsland in een uitbarsting van imperialistische geestdrift, onder één vaandel aaneengesloten, het Duitsland van von Bülow, dat zich geroepen gevoelt als hamer van de wereld op te treden. En ook deze verkiezingen met haar atmosfeer van geestelijke pogroms een voorspel van Duitsland van 4 augustus 1914 waren niet alleen een uitdaging tot de Duitse arbeidersklasse gericht, maar tot de overige kapitalistische staten, een tegen niemand speciaal maar tegen allen tezamen uitgestrekte gebalde vuist.