Ernest Mandel

Nationalisatie van de elektriciteitsnijverheid


Geschreven: juli 1962
Bron: Links nr. 17, 7 juli 1962
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008

Laatste bewerking: 09 oktober 2008


Zie ook:
Structuurhervormingen en medebeheer

Men weet dat de Italiaanse regering Fanfani besloten heeft de elektriciteitsnijverheid van het land te nationaliseren. Daardoor komt praktisch de gehele energie in gemeenschapsbezit, vermits gas en petroleum reeds lang door de publieke holding, de ENI, worden gecontroleerd. Een gecoördineerd energiebeleid wordt daardoor mogelijk.

Zeker, de nationalisatie van de Italiaanse elektriciteitsnijverheid betekent op zichzelf nog geen breuk met het kapitalisme. Integendeel: haar doel ligt hierin, aan de zich snel uitbreidende Italiaanse nijverheid, goedkope elektrische stroom te leveren, en daardoor de concurrentiemacht van die nijverheid in de Gemeenschappelijk Markt te vergroten. De manier waarop de private aandeelhouders schadeloos worden gesteld is tevens typisch voor het kapitalistisch karakter van die hervorming. Nadat de elektriciteitsmaatschappijen voorzichtigheidshalve alle aandelenbezit van andere nijverheden aan ‘nieuwe’ holdingmaatschappijen hadden overgedragen (en daardoor dus een gedeelte van hun activa aan nationalisatie hadden onttrokken), worden hun aandeelhouders vergoed op basis van de gemiddelde beurskoersen 1959-1961, t.t.z. de hoogste die zij ooit hadden bereikt.

Niettemin betekent die nationalisatie een stap vooruit, en vergemakkelijkt zij de invoering van echte antikapitalistische structuurhervormingen door een toekomstige arbeidersregering. En hetgeen wij vooral moeten onderlijnen, dat is toch wel het feit dat een homogeen katholieke regering in Italië verder durft gaan in de richting van structuurhervormingen dan een socialistisch-katholieke coalitieregering bij ons!

Balans van het controlecomité

Zoals men weet bestaat in ons land sinds juli 1955 een zg. ‘ Ronde Tafel Akkoord’ over de organisatie van de elektriciteitsnijverheid, akkoord dat werd ondertekend door de patroonsorganisaties en door de beide grote vakbonden, ABVV en ACV. Dit akkoord werd gesloten nadat, tengevolge van het ABVV-congres van oktober 1954, dat de nationalisatie van de elektriciteitsnijverheid had geëist, de patroons aan de vakbonden hadden voorgesteld, vrijwillig enige veranderingen aan te brengen aan de structuur van de elektriciteitsnijverheid in ons land. Het behelsde de oprichting van twee nieuwe organen: een Raad van Beheer van de elektriciteitsnijverheid, samengesteld uit vertegenwoordigers van alle privémaatschappijen die in de voortbrengst of de distributie van elektrische stroom gespecialiseerd zijn, en dat over de nodige volmachten beschikt om versmeltingen door te voeren, of gemeenschappelijke centrales op te richten; en een Controle Raad, die paritair uit vakbonds- en patroonsafgevaardigden is samengesteld. Doel van die beide lichamen was in de eerste plaats, door rationalisatie en door verhoging van het verbruik, een verlaging van de prijs van de elektrische stroom met 40 % in de loop van tien jaar — t.t.z. tot 1965 — te bereiken, en daardoor het verschil in prijs van de elektriciteit in ons land en in de meeste buurlanden op te heffen.

Eind 1959 heeft het ABVV een eerste tussenbalans van de werking van dat organisme gemaakt. Er werd vastgesteld dat een bemoedigend begin werd gemaakt met de verlaging van de tarieven. Terzelfder tijd echter werd onderstreept dat de Raad van Controle niet over de nodige gegevens beschikt om het beheer van de elektriciteitsnijverheid werkelijk te kunnen controleren, en om te kunnen beoordelen, of de gemaakte winsten — alsmede een betere rationalisatie — niet een vlugger verlaging van de tarieven zouden hebben mogelijk gemaakt. Het ABVV eist derhalve nieuwe onderhandelingen en de herziening van de conventie van 1955, ten einde o.a. een echt controlerecht voor de vakbeweging te verkrijgen. Het ontslag van André Renard uit de Controleraad heeft die onderhandelingen voorlopig tot een einde gebracht. Men kan nochtans verwachten, dat het Congres van het ABVV van december 1962 zich voor een wederopname van die onderhandelingen in bovengenoemde zin, — zo niet ten voordele van de nationalisatie van de elektriciteitsnijverheid zal uitspreken.

De eis van nationalisatie is ook technisch verantwoord

Een zopas door de sector GAZELCO van de ACOD gepubliceerde brochure (Wordt de sector elektriciteit goed beheerd? — De nationalisatie dringt zich op!) verschaft aan de socialistische vakbondsmilitanten een hele reeks nuttige gegevens om de eis naar nationalisatie van de elektriciteitsnijverheid ook technisch te staven.

De kostprijs van de elektrische stroom staat in nauw verband tot de omvang van de elektrische centrales. Een centrale met een capaciteit van 250 MW heeft een kostprijs die 11 % lager is dan die van een centrale van 100 MW. Een centrale van 400 MW kost 19 % minder in bouwprijs en 18 % minder in exploitatiekosten dan 4 centrales van 100 MW ieder. In België telt men enkel 6 centrales van meer dan 100 MW en zijn er drie bijkomstige in aanbouw, tegen 14 bestaande en 48 in aanbouw in Groot-Brittannië, 33 bestaande en 17 in aanbouw in Frankrijk, 17 bestaande en 8 in aanbouw in West-Duitsland. Daarbij voorziet men in ons land geen enkele eenheid van meer dan 120 MW, waar Nederland vier eenheden van 140 MW bouwt en 1 van 100, en Italië, Frankrijk en Groot-Brittannië respectievelijk 4, 7 en 13 eenheden van meer dan 160 MW.

De versnippering van de privé-elektriciteitsmaatschappijen, en vooral de verdeeldheid tussen zogenaamde privéproducenten en autoproducenten, is een van de voornaamste oorzaken van de technische achterstand van onze elektriciteitsnijverheid.

De zg. autoproducenten waren in den beginne elektriciteitsverbruikende firma’s die elektriciteitscentrales oprichtten om hun eigen verbruik te dekken, vooral in de steenkool- , de staal- , en de scheikundige nijverheid. Maar zij zijn daartoe minder en minder in staat. Zo kunnen wij vaststellen, dat in ’t jaar 1960 de totale voortbrengst van de zg. autoproducenten slechts een derde bedroeg van het volledig stroomverbruik van de Belgische nijverheid. Het bestaan van een afzonderlijke organisatie der autoproducenten is dus niet verantwoord. Het is enkel het gevolg van een in 1936 afgesloten overeenkomst over de verdeling van de cliëntele tussen de verschillende voortbrengers van elektrische stroom.

De brochure van de sector GAZELCO legt voorts de nadruk op het zeer groot aantal bedrijven in de verdelingssector, hetgeen de algemene onkosten geweldig in de hoogte drijft. De hoge wedden, vergoedingen en zitpenningen die door directeurs en beheerders van talrijke, dikwijls bijna volledig ‘fictieve’ verdelingsmaatschappijen worden opgestreken zijn maar één voorbeeld onder vele van de verlaging van de kostprijs die uit de oprichting van één enkel Nationale Maatschappij zou voortspruiten.

De brochure eist dus nationalisatie. Maar ze voegt daarbij twee uiterst belangrijke voorwaarden. Zij spreekt zich uit ten voordele van een verregaande controle van de elektriciteitstak als geheel als op het vlak van elk bedrijf. Zij spreekt zich verder uit ten voordele van waarborgen verleend aan arbeiders en bedienden van de elektriciteitsnijverheid, opdat de noodzakelijke rationalisatie van de sector niet zou geschieden ten koste van het personeel van die bedrijven, o.a. door vermindering van personeel. De volledige tewerkstelling kan en moet worden gewaarborgd, vooral in het raam van een vlugge expansie van die nijverheidstak en van een progressieve verlaging van de leeftijd van oppensioenstelling.

Wij zouden hierbij aanknopend willen besluiten door de nadruk te leggen op de noodzakelijkheid, de eis van nationalisatie onder arbeiderscontrole steeds te verbinden met de eis van loon- en arbeidvoorwaarden in de genationaliseerde nijverheid, die beter zijn dan in de privésector. Hetgeen thans in Frankrijk gebeurt, waar de lonen in de genationaliseerde sector lager zijn dan in de privésector, is echte tegenpropaganda, ten gunste van het kapitalisme! Zoiets mogen wij bij ons nooit dulden, — en vooral dan niet in een sector als die van de elektriciteit, die tot één van de meest winstgevende sectoren van onze economie behoort.