Ernest Mandel

De tweede val van de dollar


Geschreven: 1973
Deze versie: Rood, 5de jaargang, nr. 9, 1 maart 1973, p. 5
Transcriptie: Ernest Mandel Internet Archief: www.ernestmandel.org
HTML: F., voor het Marxists Internet Archive, augustus 2005


15 maand na zijn eerste val beleeft de dollar zijn tweede. Bij de onderhandelingen die gepaard gingen met de eerste devaluatie konden sommige kapitalistische groepen en hun woordvoerders de illusie verspreiden dat de nieuwe wisselkoersen zouden “houden”. Maar zo’n optimistische stelling durft vandaag niemand meer verdedigen. Het systeem van de vaste wisselkoersen heeft zijn tijd gehad: ziedaar de bittere conclusie die men uit de tweede devaluatie kan trekken, en die onvermijdelijk gevolgd zal worden door andere devaluaties.

Technische oorzaken…

Vanuit technisch oogpunt zijn de redenen van deze val niet moeilijk te begrijpen. De wereld rond zijn er vandaag zo om en nabij de 50 of 60 miljard dollar die onder liquide of quasi-liquide vorm in het bezit zijn van centrale banken, privébanken en multinationale ondernemingen. Elke kapitalistische bezitter wil de liquiditeiten in dollars die hij voor zich heeft liggen slechts behouden voor zover hij niet bevreesd is voor een verlies bij wisseloperaties. Nu weigert de centrale bank van de VSA sinds 1971 (in feite sinds 1969) deze dollars terug te kopen in ruil voor goud. En de centrale banken van de andere kapitalistische landen willen deze dollars slechts binnen zekere grenzen opkopen in ruil voor hun eigen nationale munt.

Het volstaat dus dat het aanbod van deze dollars op de wisselmarkten een zekere drempel overschrijdt (2 of 3 miljard op de 50!) opdat de overeengekomen wisselkoers gaat haperen. Dat is wat er gebeurd is. En dat zal zeker nog gebeuren.

De kapitalisten van de gehele wereld zullen slechts bereid zijn deze liquiditeiten in dollars te behouden indien voldaan wordt aan één van de volgende twee voorwaarden; ofwel indien de omwisselbaarheid in goud (of in andere betalingsmiddelen met een intrinsieke waarde) hersteld wordt; ofwel indien de concurrentiele overmacht van het Amerikaanse imperialisme hersteld wordt, dat deze dollars dus assignaties worden op de Amerikaanse koopwaren die men op elk ogenblik terug kan verkopen omdat deze koopwaren goedkoper en van een hogere kwaliteit zijn dan die van de concurrenten van het US-imperialisme.

Geen van deze twee voorwaarden staat op het punt vervuld te worden. Vandaar een onvermijdelijke verslechtering van de crisis van het internationaal monetair systeem. Een regel die meer dan een eeuw geleden door Marx vooropgesteld werd wordt aldus bevestigd: geen enkel papiergeld kan zijn opgelegde waarde behouden (en de vaste wisselkoers is inderdaad een opgelegde koers) over de grenzen heen van een staat. De val van de dollar toont eens te meer aan dat de USA de alleenheerschappij over de kapitalistische wereld verloren heeft.

…en de sociaal-economische!

De massa van papieren dollars die over de kapitalistische wereld uitgestrooid wordt tijdens de laatste drie jaren komt niet uit de hemel gevallen. Zij is noch het gevolg van een technische “fout” die begaan werd door de autoriteiten van Washington, en zelfs geenszins het resultaat van de Vietnamese oorlog (hoewel deze er natuurlijk toe bijgedragen heeft de inflatie in de USA aan te wakkeren). Zij is het product van de kredietinflatie en van het budgettair deficit die de Nixon-administratie moest versterken om de recessie van 1969-’71 te stoppen. Indien men deze oorzaak niet begrijpt, dan hangt men een idyllisch beeld op van de onontwarbare contradicties waarin het Amerikaans imperialisme, en samen ermee het internationaal kapitalistisch systeem zich ingewerkt heeft. Indien men gedurende de jaren 1969, 1970, 1971 het deficit van de Amerikaanse betalingsbalans onmiddellijk gestopt had, zou dit de omvorming van de Amerikaanse recessie in een zware crisis van overproductie met zich meegebracht hebben, en i.p.v. 5 of 6 miljoen waren er dan 10 of 12 miljoen werklozen geweest. En dit zou een vrij ernstige economische crisis in de rest van de kapitalistische wereld met zich meegebracht hebben.

De desintegratie van het internationaal monetair systeem is de prijs die betaald moet worden om deze economische crisis in de onmiddellijke toekomst te vermijden.

Het dilemma van de Europese en Japanse kapitalisten is dus een reëel dilemma. Zij kunnen van Washington eisen dat er terug overgestapt wordt naar een meer orthodoxe monetaire politiek. De druk die zij uitoefenen is er ongetwijfeld verantwoordelijk voor dat de budgettaire inkrimpingen waartoe Nixon beslist heeft betaald worden door de werkende en de arme bevolking van de USA. Zij kunnen er zelfs weigeren op bepaalde ogenblikken de koers van de dollar te verdedigen (wat de Zwitserse bankiers gedaan hebben op de vooravond van de devaluatie; dat hebben ook de West-Duitse bankiers gedaan waarmee zij dan ook de devaluatie versneld hebben). Maar indien zij dit doen, dan lopen zij om twee voorname redenen grote gevaren. In de eerste plaats omdat elke ernstige economische en sociale crisis in de USA (de hoofdburcht van het internationaal imperialistisch systeem) een zware weerslag zal hebben op al de andere sectoren van dit systeem: de binnenlandse markt van de USA is vandaag de sleutelsector van de wereldmarkt voor al de andere kapitalistische markten).

Bankiers en industrieën

Vervolgens, omdat indien zij duwen in de richting van de devaluatie van de dollar, zij ook zullen duwen in de richting van de ontwaarding van een niet te verwaarlozen fractie van hun eigen bezittingen. Een gedeelte van de vlottende massa van 50-60 miljard dollars in de wereld is het eigendom van de Europese en Japanse kapitalisten en wordt automatisch gedevalueerd op het ogenblik dat de dollar valt. De kapitalistische partners-concurrenten van de USA worden er dus toe veroordeeld steeds te verliezen op één van hun borden...

Maar ook het omgekeerde is waar. De eerste commentaren over de gevolgen van deze tweede devaluatie hebben de nadruk gelegd aan beide zijden van de Atlantische Oceaan op de gevolgen van de devaluatie op de handel. In New York werd er gejuicht: de Amerikaanse uitvoer wordt goedkoper, de invoer duurder. In Düsseldorf en Tokio werd er geklaagd: “onze” uitvoer wordt duurder. Laten wij terloops aanstippen dat dit niet juist is. De wereldmarkt is in mindere mate gemonopoliseerd dan de nationale markten. Hij is ook minder geneigd tot onmiddellijke aanpassingen. Het is waarschijnlijk dat de Amerikaanse uitvoerders niet alles zullen winnen wat de Japanse en Europese uitvoerders zullen verliezen, d.w.z. dat er een inkrimping van de wereldmarkt zal zijn. Het is eveneens waarschijnlijk dat de winsten van de West-Duitse en Japanse kapitalisten dalen, zonder dat hun uitvoer in dezelfde verhouding daalt.

Het essentiële ligt echter elders. Wat de devaluatie van de dollar de Amerikaanse industriëlen doet winnen en de Duitse industriëlen doet verliezen, doet zij de Amerikaanse financiegroepen verliezen en de Europese en Japanse financiegroepen winnen. Er zijn voortaan meer dollars nodig om een fabriek te kopen in Europa, minder Europese (en Japanse) munten om er een te kopen in de VS.

In die zin hebben de Amerikaanse imperialisten geen enkele reden om zich te verheugen over de val van hun munt. Deze val wijst op een nieuwe fase in de verzwakking van de posities van het US-imperialisme, zelfs indien Washington er gedeeltelijk in slaagt een gedeelte van de gevolgen van die verzwakking af te wentelen op de rug van zijn partners-concurrenten.

Een nieuwe sprekende tegenstelling van het neergaande kapitalisme

Het Amerikaans imperialisme tracht de daling van zijn eigen winstvoet af te wentelen op de rug van de Europese en Japanse kapitalisten. De Europese kapitalisten trachten dan op hun beurt gelijkwaardige lasten op te leggen aan hun arbeiders in de vorm van een loonstop, een loonpolitiek, een “loonoverleg”, “rationalisaties”. Wanneer de Europese arbeiders weigeren dit te nemen, dan mist de bourgeoisie niet één gelegenheid om haar fundamentele hypocrisie bloot te leggen.

Vorige week publiceerde “The Economist”, een van de meest representatieve weekbladen van de Britse bourgeoisie, twee artikels, het een gewijd aan de arbeidersrevoltes tegen de loonpolitiek afgekondigd door het Torycabinet, het ander over de internationale speculatie die de dollardevaluatie heeft veroorzaakt In het tweede artikel legt men uit dat geen enkele politieke beslissing de “marktwetten” kan verhinderen de vlottende wisselkoersen te fixeren; een regeringsdecreet, dat tegen de “marktwetten” zou trachten optornen, zou maar de waarde hebben van het papier waarop het gedrukt is. Maar in het eerste artikel worden alle zedepreken van morele verontwaardiging aangewend tegen de britse syndicaten die het aandurven van de regeringsdekreten, die de lonen vastleggen, niet te eerbiedigen. De syndicaten die de marktwetten trachten “uit te buiten” in hun voordeel worden beschuldigd van parlementsschennis, democratie-schennis en mensheid-schennis. In andere woorden — enkel de arbeiders moeten plooien voor de regering, enkel de speculanten hebben het recht om de marktwetten in hun voordeel te laten spelen en de regering aan hun laars te lappen.

Achter deze in het oog springende onrechtvaardigheid steekt echter een objectieve tegenstelling waarop meer en meer dient gewezen. Deze fameuze “speculanten” die de dollar hebben doen vallen, zijn geen duistere personages uit de onderwereld, de “maffia” van de internationale financie. Het zijn de multinationale ondernemingen, d.w.z. de meest eerbare namen van de industrie, de banken, de handel van de imperialistische landen, de Amerikaanse imperialisten op kop! Deze heren zijn de dag van vandaag oncontroleerbaar geworden voor hun eigen regeringen. Maar anderzijds hebbende ze meer dan ooit behoefte aan regeringssteun. De recessie van 1969 heeft hen precies geleerd dat zij — hoe groot hun winsten ook zijn — zeer snel aan de rand van het failliet kunnen komen te staan, indien een diepe recessie de imperialistische landen treft.

Ziehier de nieuwe barsten die zich toevoegen aan de klassieke tegenstellingen van het kapitalistisch regime: regeringen die minder en minder in staat zijn de multinationale ondernemingen te beheersen; multinationale ondernemingen die regelmatig steeds grotere regeringssubsidies nodig hebben; een inflatie die zich moet versterken om steeds diepere recessies te stopen, maar die terzelfdertijd het internationaal monetair stelsel doet uiteenvallen en daardoor de uitbreiding van de wereldhandel; een interimperialistische concurrentie die scherper wordt op het ogenblik dat het scheppen van een nieuw monetair systeem een onbestaande inter-imperialistische solidariteit vereist; de noodzaak om de lonen te disciplineren (sic) en de onmogelijkheid om de groeiende strijdvaardigheid van de arbeidersklasse te breken.