Ernest Mandel
Kritiek op het eurocommunisme

5. De bom Carrillo


l. Santiago Carrillo en de natuur van de USSR

Bij de uitgeverij Critica/Grijalbo te Barcelona is van de hand van de secretaris-generaal van de PCE, Santiago Carrillo, zopas een boek verschenen, getiteld “Eurocomunismo y Estado” (Eurocommunisme en staat).[1] Dit boek vormt de duidelijkste weerspiegeling van alle tegenstrijdige aspecten van het “eurocommunisme” die we vroeger reeds belicht hebben.

Het revisionisme

We zullen niet uitwijden over de expliciete wijze waarop Santiago Carrillo het neoreformistische revisionisme van zijn partij op zich neemt. Niets ontbreekt er: de kritiek op de “overdreven” gedeelten van “Staat en revolutie” van Lenin, de referentie naar het beroemde voorwoord van 1894-1895 van Engels tot het boek van Karl Marx “De klassenstrijd in Frankrijk 1848-1850”, een referentie die identiek is aan die van de polemieken van Bernstein en Kautsky tegen de bolsjewieken, zonder te vermelden dat deze tekst door de sociaaldemocraten was geamputeerd, en dat Engels tegen die vervalsing had geprotesteerd; de theoretische “verlenging” van de “tactiek” van het Volksfront en van het”verzet”; de sofismen over de klasse-”aspecten” van het staatsapparaat en de andere aspecten die niet van klassenaard zouden zijn enzovoort.

Wat onderstreept moet worden is het feit dat Carrillo, logisch met zichzelf, duidelijk de belangrijkste theoretische en analytische premissen van het reformisme formuleert. De revolutie is onmogelijk in de geïndustrialiseerde kapitalistische landen. Een globale confrontatie met de burgerijen haar repressieapparaat moet ten alle prijze vermeden worden: zoniet is de bloedige nederlaag onvermijdelijk (P.77).

De vraag is of een democratische omvorming van de militaire mentaliteit (sic) verkregen kan worden als uitvloeisel van een maatschappelijke crisis, waaraan andere factoren dan oorlog ten grondslag liggen. Is het antwoord ontkennend, dan zou men van het socialisme moeten afzien en voorgoed berusten in de politiek-sociale status-quo, ofwel de krankzinnige hoop gaan koesteren op het uitbreken van een militair conflict”.

De idee dat een revolutionaire crisis geleidelijk het repressief-militair apparaat van de burgerij zou kunnen tot ontbinding brengen en verlammen, als het proletariaat het bewijs van de nodige vastberadenheid, de nodige durf en het nodige initiatief levert, en als het zijn enorme kracht in zijn geheel — de overgrote meerderheid van de bevolking in bijna alle Westerse landen — mobiliseert, onder leiding van een revolutionaire partij, die haar taak aankan, die idee wordt zelfs niet eens overwogen, laat staan dat hij ze zou weerleggen.

Even duidelijk is de manier waarop Santiago Carrillo het sociaaldemocratiseringsproces van zijn partij op zich neemt. Hij begint inderdaad met de verklaring:

Aan de andere kant mag men ideologisch gezien eurocommunisme en sociaaldemocratie op geen enkele manier met elkaar verwarren, tenminste de sociaaldemocratie zoals die zich tot nu toe heeft gedefinieerd. Wat men gewoonlijk eurocommunisme noemt, stelt zich ten doel de kapitalistische maatschappij te veranderen, niet haar te beheren; een socialistisch alternatief uit te werken voor het staatsmonopolistische kapitalisme, niet: erin te integreren en er een van de regeringsvarianten van te zijn.”(p. 122).

Merken we op dat Carrillo niet zegt het kapitalisme omverwerpen, maar wel het veranderen, wat een geleidelijke, graduele omvorming impliceert. Welnu, dit is de definitie zelf die de sociaaldemocratische reformistische revisionisten vóór 1914 van hun strategie gaven, de definitie die Kautsky hernam na 1921. Zonder het te beseffen, refereert Carrillo naar de theoretische verworvenheden van de klassieke sociaaldemocratie, zelfs wanneer hij zich tegenover de huidige sociaaldemocratie wil aflijnen. Wij hebben nooit iets anders beweerd: het proces van sociaaldemocratisering vormt de Westerse KP’s (en enkele andere) om tot klassieke sociaaldemocratische partijen, en niet tot sociaaldemocratische partijen zoals die van Helmut Schmidt of van Wilson-Callaghan. Maar in het vuur van zijn redenering blijft Carrillo daar niet bij en komt hij er zelfs toe op bladzijde 123 tegen te spreken wat hij op bladzijde 122 verklaarde. We lezen er inderdaad:

Wij communisten aanvaarden onze historie volledig met al haar successen, dwalingen en fouten zonder haar af te zweren of haar te veranderen in een triomfantelijke legende. We behandelen haar met kritische zin. Als de socialistische en sociaaldemocratische partijen van hun kant met een min of meer open proces doorgaan — want soms leveren politieke partijen hun zelfkritiek eerder door hun strategie en tactiek te verbeteren dan door analyse van de historie, tenminste in een beginperiode — is er geen enkele reden om de scheiding uit 1920 niet te overwinnen en op basis van het wetenschappelijke socialisme en de democratie tot een samengaan te komen.”(p. 123)

Men zou niet duidelijker kunnen zijn! Het ongeluk voor Carrillo is dat het “wetenschappelijke socialisme” de lessen van meer dan een eeuw klassenstrijd in het Westen bevestigt. Periodisch zijn de globale en frontale botsingen tussen het proletariaat en de burgerij onvermijdelijk, niet in functie van het “avonturisme” of van de “gauchistische excessen” van een of andere “theoreticus” ideoloog of “provocatorische” minderheidsgroep, maar in functie van de verscherping van de interne tegenstellingen van het kapitalistische stelsel.

Degenen die uit angst voor die globale en frontale botsing of wegens gelijk welke tactische of strategische motieven, de mobilisatie van het proletariaat proberen af te remmen en te verbrokkelen, bereiden het niet voor op de onvermijdelijke botsing, ontwapenen het politiek en materieel, vermijden de krachtmeting niet, redden de “vrede” en de “democratie” niet. Ze verzekeren eenvoudig de overwinning — een meestal bloedige en gewelddadige overwinning — van de burgerij.

In die zin is de doctrine van het eurocommunisme een doctrine van demobilisatie en nederlaag van het Europese proletariaat op de drempel van de grote prerevolutionaire uitbarstingen, die vooral in het Zuiden van het continent op handen zijn. Als men de doorbraak van de socialistische revolutie in West-Europa wil verzekeren, moet men die doctrine meedogenloos bestrijden.

Kritiek op de machtsvormen in de USSR

Op dat aspect van het “eurocommunisme” willen we een eerste commentaar op het boek van Santiago Carrillo echter niet richten. Want dit boek opent een nieuwe etappe in de bevestiging van het “tweede” aspect van het eurocommunisme dat we sedert een jaar onophoudelijk belicht hebben. Inderdaad, Carrillo gaat in dit boek, veel meer dan gelijk welke andere leider van een Westerse KP, over van conjuncturele of beperkte kritieken op één of andere daad van de Kremlinleiders en hun satrapen in Oost-Europa tot een systematische kritiek van de sovjetbureaucratie en de machtsvormen in de USSR. In die context is het niet overdreven te spreken over een werkelijk sensationele litteraire gebeurtenis, die belangrijke wapens geeft aan de antibureaucratische strijd in de gebureaucratiseerde arbeidersstaten, en aan de antistalinistische strijd van de revolutionairmarxistische militanten in de rest van de wereld. Deze laatsten zouden de betekenisvolle passages van het boek van Carrillo zorgvuldig moeten bestuderen, en er systematisch gebruik van maken in de discussie met de militanten van de KP, vooral in de landen waar de kritische houding tegenover de sovjetbureaucratie nog steeds ver achterloopt op die van Santiago Carrillo.

Onderstrepen we de meest positieve aspecten van dit tweede deel van Carrillo’s boek, waarnaar de uittreksels die we als tweede deel van dit hoofdstuk weergeven, verwijzen:

- Minstens tweemaal stelt Carrillo de theorie van het socialisme in één land expliciet in vraag (p. 187 en p. 189-190. Inderdaad de verwerping van deze theorie wordt lichtjes verzwakt door een ietwat “idealiserende” argumentatie: omdat Stalin en de andere leiders van de KPSU gekozen hadden voor de “volledige opbouw van het socialisme in één land”, werden ze verplicht “het tempo te verhogen”, de “accumulatiefunctie” op de consumptie van de massa’s te verzwaren, vanwaar de repressie, de afwezigheid van democratie, enz. Dit “idealisme” heeft een voor de hand liggende “objectivistische” tegenhanger: “in de concrete historische omstandigheden was er geen andere uitweg”. Wij verwerpen zowel het ene als het andere aspect van die redenering als in strijd met het marxisme. De stalinistische ontaarding is noch het resultaat van een “ideologische keuze”, noch het automatische gevolg van de “objectieve omstandigheden”. Ze beantwoordt aan de belangen van een bepaalde sociale laag de sovjetbureaucratie. Ze komt voort uit de politieke overwinning van die laag op haar tegenstanders.

- Niettemin blijft het zo dat, onder voorbehoud van die precisering, de eerste expliciete in beschuldigingstelling van de theorie van het socialisme in één land als oorzaak van de bureaucratische ontaarding van de USSR door de leider van een massa-KP in het Westen een indrukwekkende historische weerwraak voor Trotski en het trotskisme betekent. Ze rechtvaardigt vijftig jaar later de heroïsche strijd van onze Russische kameraden, die onbuigzame mensen, die de bolsjevistisch-leninistische militanten van de USSR waren. Ze bevestigt hetgeen we nooit betwijfeld hebben: de geschiedenis zal hen allen, van de meest prestigieuze leider tot de anonieme arbeider, allen vermoord door Stalin, rehabiliteren en eren als voorbeelden van luciditeit, standvastigheid en trouw aan de zaak van het proletariaat. In de moeilijkste omstandigheden, waarin nog nooit in de geschiedenis een voorhoede zich bevonden heeft, hebben ze een schijnbaar hopeloze strijd gevoerd, die echter, uiteindelijk toeliet het communistische programma en het communistische vaandel te redden, die de herneming van de bewuste strijd voor de socialistische wereldrevolutie mogelijk maakte, een strijd die vandaag duidelijker weer opkomt.

- Carrillo behandelt de bureaucratie expliciet als een geprivilegieerde sociale laag (p. 179 en 186), die geen sociale klasse is maar die een machtsmonopolie bezit op alle niveaus van het sociale leven (p. 188). Hij voegt er trouwens aan toe dat het een werkelijk fenomeen van “ontaarding” (p. 107) is en heeft het over de “stalinistische gruweldaden” (p. 181). Twaalf miljoen doden, verklaarde Chroestjov aan Simone Signoret volgens haar memoires.

- Carrillo erkent dat er geen arbeidersdemocratie bestaat in de USSR, d.w.z. dat niet enkel de grote en kleine burgerij maar ook het proletariaat, het essentiële van hun politieke rechten hebben zien afschaffen.

- Carrillo geeft toe dat de dictatuur van de bureaucratie formele trekken gemeen heeft met het fascisme en het totalitarisme hoewel ze er wat de grond van de zaak betreft uiteraard van verschilt (met name p. 180). Dezelfde bewoordingen door Trotski en onze beweging sinds 40 jaar gebruikt, zoals de termen “geprivilegieerde bureaucratische laag”, “bureaucratische degeneratie” eveneens duidelijk ontleend zijn aan Trotski en het trotskisme.

- Carrillo rehabiliteert Trotski en het trotskisme expliciet als vertegenwoordigers van een stroming van de arbeidersbeweging die gelijk gehad hebben met betrekking tot een bepaald aantal punten (p. 136-137), hoewel hij verklaart dat die stroming moet bekritiseerd worden en hoewel hij zich speciaal vastbijt — we zijn niet verrast! -in de trotskistische kritiek op de “volksfront”-politiek. Hij rehabiliteert Andrès Nin volledig van de schandelijke beschuldigingen, die indertijd tegen hem door de Spaanse KP en de KI werden geuit en noemt de moord op hem “een weerzinwekkende en niet te rechtvaardigen daad”(p. 138-139).

- Tenslotte, — en dit is niet de kleinste verdienste van die theoretische systematisering — geeft Carrillo toe dat de hoop op een zelfhervorming van de bureaucratie, die door het XXe Congres van de KPSU gewekt was, illusoir was (p. 181), en dat de bureaucratie praktisch “onafzetbaar”(p. 179) is geworden.

De contradicties van Carrillo

Maar als de vooruitgang in de richting van een marxistische analyse van de sovjetstaat en -maatschappij, in de richting van een verklaring van het “stalinistische fenomeen” in wetenschappelijke termen, d.w.z. in die van het historisch materialisme, evident is in «Eurocommunisme en staat”, blijven de tegenstrijdigheden even talrijk als duidelijk:

1. Ondanks de precisering van de sociale aard van de bureaucratie als geprivilegieerde laag, situeert Carrillo de materiële basis van deze privilegies niet nauwkeurig: het monopolie van de administratie (van het beheer) van de productiemiddelen en het sociaal meerproduct in de handen van deze bureaucratie. Hij formuleert dus geen alternatief: het democratische beheer van de productiemiddelen en van het sociaal meerproduct, van geheel de gesocialiseerde en geplande economie, door de geassocieerde producenten, door congressen van vrij en democratisch verkozen arbeidersraden.

2. Ondanks het feit dat hij het “politieke pluralisme” in het Westen sterk benadrukt, ondanks zijn referentie naar de “arbeidersdemocratie” voor de USSR, is er geen enkele precieze referentie naar de noodzaak om in de USSR, in de “volksdemocratieën”, in de Chinese Volksrepubliek en in alle arbeidersstaten het éénpartijstelsel af te schaffen. Er is geen enkele precisering over het feit dat de arbeidersdemocratie onmogelijk is zonder de veelheid van politieke partijen, zonder dat iedereen onder de dictatuur van het proletariaat geniet van politieke en burgerrechten (het stakingsrecht en het recht op oppositiepers inbegrepen).

3. Ondanks het feit dat de zelfhervorming van de bureaucratie verworpen wordt, dat de bureaucratie als onafzetbaar wordt geanaliseerd, dat de vraag wordt gesteld of de huidige machtsvorm in de USSR niet reeds een rem op de ontwikkeling van de productiekrachten en van een “waarachtige arbeidersdemocratie” geworden is (p. 188), formuleert Carrillo nergens de voor de hand liggende conclusie: de noodzaak van een politieke revolutie om de bureaucratische dictatuur omver te werpen.

4. Ondanks het feit dat hij in strenge bewoordingen deze dictatuur aanklaagt, formuleert hij nergens het voor de hand liggende alternatief: niet de terugkeer naar een burgerlijk parlementarisme (wat hij overigens niet voorstelt), maar de institutionalisering van de macht van de arbeiders, van de macht van de vrij en democratisch verkozen arbeidersraden (sovjets) met reële afzetbaarheid van de afgevaardigden, de reële vermindering van de inkomens van al wie machtsfuncties uitoefent tot het loon van een geschoold arbeider.

5. Ondanks de druk op de “arbeidersdemocratie” is Carrillo meer dan discreet met betrekking tot de voor de hand liggende implicaties van die democratie voor de arbeidersbeweging van de kapitalistische landen, te beginnen met zijn eigen partij en de syndicale beweging waarin die een leidende rol speelt: erkenning van het tendensrecht; terugkeer naar het democratische centralisme van de leninistische tijd, met volledige discussievrijheid binnen de arbeidersorganisaties, de vrijheid van publieke discussies inbegrepen; opgeven en verwerpen van alle praktijken van bureaucratische manipulatie, die tegen de procedures van de arbeidersdemocratie ingaan.

6. Ondanks de uitdrukkelijke verwerping van de theorie van het “socialisme in één land”, trekt Carrillo daaruit de logische conclusie niet: de gang naar de internationale socialistische revolutie, de omverwerping van het “nationaal-communisme”, het opgeven van elke utopie van “socialistische omvorming” van de “Spaanse staat” alleen, de oriëntatie naar de Verenigde Socialistische Staten van Europa en van de wereld, de noodzaak van een nieuwe communistische massa-internationale die aan geen enkele staat ondergeschikt is, waarachtige uitdrukking van de belangen alleen van het internationale proletariaat, van de belangen alleen van de uitgebuiten en onderdrukten van de hele wereld.

Op deze tegenstrijdigheden en andere die we nog niet belicht hebben, zullen onze kameraden hun kritiek richten in de broederlijke discussies met de militanten van de “militante vleugel” van het eurocommunisme. Maar ze zullen die kritiek niet scheiden van de invraagstelling van het eurocommunistische project in zijn geheel, d.w.z. vooral van zijn reformistische strategie, die in de opkomende revolutionaire crisis de burgerij en de redding van het kapitalistische stelsel objectief dient. Ze zullen die scheiding niet maken, want er bestaat een voor de hand liggende band tussen Santiago Carrillo’s tegenstrijdigheden en zijn politiek project. Die tegenstrijdigheden zijn noch het resultaat van het toeval, noch het resultaat van het falen van de “zuivere rede”. Ze beantwoorden aan de natuur zelf van de partij en de leiding die ze voortgebracht heeft. De eerste vier tegenstrijdigheden beantwoorden aan de wil om niet definitief en onherroepelijk de bruggen met de sovjetbureaucratie op te blazen. Het eurocommunisme is een product van de crisis van het stalinisme. Het is noch de overstijging, noch de oplossing van die crisis, noch in proletarische, noch in burgerlijke zin. De drie laatste tegenstrijdigheden beantwoorden aan de onbekwaamheid van de eurocommunistische leiders de tijger van de arbeidersdemocratie (om maar te zwijgen van die van de arbeidersmacht!) te berijden, en tegelijkertijd te proberen hem op te sluiten in de kooi van de burgerlijke staat en van de macht van het kapitaal. Dat is een gevaarlijke poging in een periode van revolutionaire opgang van de massastrijd, een poging die een dodelijke afloop dreigt te hebben.

Maar wanneer die tegenstrijdigheden zonder uitweg zijn voor de eurocommunistische leidingen, zijn ze dat niet voor de militanten van die partijen. Tot die militanten moeten we ons nu resoluut richten voor een steeds meer belovende dialoog. Het boek van Carrillo biedt ons daartoe krachtige munitie.

mei 1977

II. Uittreksels uit het boek van Santiago Carrillo “Eurocommunisme en staat”

"Een machtig staatsapparaat, dat alles is, behalve de ‘goedkope staat’ waarvan Lenin droomde"

En toch ziet de nieuwe staat na de revolutie zich genoodzaakt een speciale onderdrukkingsmacht te creëren. Onder Stalin controleert die macht tenslotte alles, de maatschappij, de rest van het staatsapparaat inclusief het leger en de partij, en strekt zelfs zijn arm uit naar de volksdemocratische staten, waar de repressie doorgaat op het einde van de jaren ‘40 en het begin van de jaren ‘50 met het organiseren van monsterachtige processen. Lenin sprak over de bureaucratie en het leger die “als een parasiet aan het lichaam van de burgerlijke maatschappij vastzitten, voortgekomen uit de interne contradicties die deze maatschappij verscheuren, maar juist een parasiet die zich in de vitale poriën nestelt”. Toch moest de staat die door de Oktoberrevolutie werd gecreëerd, een bureaucratie en een leger op poten zetten; en hij gaf die bureaucratie die privileges die het eenvoudige salaris van een arbeider te boven gingen en maakte haar bijna zo moeilijk afzetbaar als dat met functionarissen uit een kapitalistische staat het geval kan zijn. Later schreef Lenin zelf de meest scherpe kritieken tegen die bureaucratie en tegen de gevaren van die bureaucratisering. Dus de ideale proletarische staat die Lenin zich had gedacht als een staat waarin het gewapende proletariaat, de volksmilitie, de ambtenaren die als eenvoudige “boekhouders” werden gezien, betaald als arbeiders en vervangbaar, de bureaucratie, het leger en de speciale onderdrukkingsorganen zouden gaan vervangen, deze staat is na meer dan 50 jaar aan de macht te zijn geweest, nergens zichtbaar. In plaats daarvan is er een machtig staatsapparaat gegroeid dat boven de maatschappij staat en allesbehalve de “goedkope staat” is waar Lenin van droomde.

Als alle staten instrumenten zijn tot heerschappij van de ene klasse over de andere en er in de USSR geen klassentegenstellingen zijn en er objectief gezien dus geen noodzaak bestaat om andere klassen te onderdrukken, over wie heerst die staat dan? De Oktoberrevolutie heeft een staat voortgebracht die duidelijk geen burgerlijke staat is, maar die evenmin het georganiseerde proletariaat als heersende klasse of een authentieke arbeidersdemocratie is. In die staat is het verschijnsel van het stalinisme gegroeid en werkzaam geweest met een aantal formele trekken die lijken op die van fascistische dictaturen. Ik zeg met nadruk formele trekken, omdat het wezen van de maatschappijordening van de sovjets radicaal tegengesteld was en is aan die van het fascisme en dat is dan niet alleen een theoretische waardering, maar een waarheid die wordt onderstreept door het bloed van de volkeren van de USSR in de Tweede Wereldoorlog. En dat de maatschappijordening van de sovjets in wezen revolutionair is, is in de solidariteit met de volkeren die gestreden hebben tegen het fascisme en imperialisme, herhaaldelijk bevestigd.

Lange tijd hebben we verschijnselen als “persoonsverheerlijking” aan persoonlijke trekken van Stalin toegeschreven en het is ook zo dat in deze kwestie de karaktertrekken van Stalin zwaar hebben gewogen. Wij marxisten ontkennen de rol van persoonlijkheden in de historie niet. Mar waarom slaagde een persoonlijkheid als die van Stalin erin, ondanks het feit dat Lenin ervoor had gewaarschuwd, zijn wil op te leggen? Het is waar dat Stalin uiterst handig kon spelen met de bestaande tegenstellingen in de diverse groeperingen zoals die in de leiding van de KP bestonden, zich als eenheidsstichter opwierp en zich één voor één wist te ontdoen van al degenen die zijn weg naar de top konden doorkruisen. Maar men moet zich afvragen of de praktische zin van Stalin niet meer in overeenstemming was met het type staat dat zich aan het vormen was, met wat Togliatti het systeem noemde, met de objectieve werkelijkheid eromheen, vooral vanaf het moment dat Lenin door ziekte in zijn mogelijkheden werd belemmerd en voortijdig kwam te overlijden.

Het is duidelijk dat het verschijnsel van het stalinisme, dat als een vorm van totalitarisme overvloedig is gebruikt door kapitalistische propaganda, de democratische geloofwaardigheid van de communistische partijen bij een deel van de bevolking van onze landen heeft aangetast. Het aanklagen door Chroestjov van de stalinistische gruweldaden zet het door Stalin geschapen systeem zowel in de USSR als in de socialistische landen uit het Oostblok op de helling. Er volgden gebeurtenissen zoals in Hongarije en Polen waarin stilzwijgend en spontaan een heterogeen nationaal front wordt gevormd tegen het stalinistische systeem van overheersing. Terwijl in Polen de communistische oppositie tegen dat systeem in staat was de situatie recht te trekken, gebeurde er in Hongarije iets anders. Het waren de sovjettroepen die de “orde” herstelden; een nieuwe slag voor het internationale prestige van het communisme die ook zijn weerslag heeft op onze partijen. (p. 179-181).

"Sedert Stalin heeft het systeem zich niet omgevormd, heeft het zich niet gedemocratiseerd"

In werkelijkheid ligt een van de oorzaken van Chroestjovs val misschien wel in zijn onvermogen om het staatsapparaat dat onder Stalin was ontstaan, te veranderen; hij werd tenslotte door het politieke machtssysteem waarop Togliatti had gezinspeeld, vermorzeld. Dat systeem is niet veranderd, is niet gedemocratiseerd en heeft zelfs veel van zijn repressieve kenmerken behouden in de betrekkingen met de socialistische landen van het Oostblok, zoals op brute wijze met de militaire bezetting van Tsjecho-Slowakije werd duidelijk gemaakt. De massale onderdrukking en liquidaties uit de tijd van Stalin zijn verdwenen. Chroestjov is, eenmaal afgezet, thuis in zijn bed gestorven. Er is vooruitgang geweest, bevlekt met vormen van onderdrukking en repressie op sommige gebieden — vooral op dat van de cultuur. Maar we staan nog niet voor een staat die men als een arbeidersdemocratie kan beschouwen.

Dit tast de geloofwaardigheid van onze partij meer, veel meer aan dan wanneer in de Sovjet-Unie werkelijk de dictatuur van het proletariaat zou bestaan. De burgerlijke democratieën mogen dan veel formeels hebben, dat geldt zeker ook voor de huidige arbeidersdemocratie van de communisten.

Sommige kameraden die zich verzetten tegen het uitspreken van de waarheid, kunnen het wel een misdaad tegen het internationalisme vinden als je dit zegt. Maar nu worden deze kwesties min of mee openlijk, afhankelijk van waar het om gaat, bekeken in de progressieve en de communistische arbeidersbeweging. Niet vanwege “de invloed van de burgerlijke propaganda” zoals de conformisten gewoonlijk zeggen, maar omdat de realiteit ervan niet meer ontkend kan worden.

En waarom zouden wij communisten de laatsten zijn om deze evidente feiten toe te geven, om de realiteit te aanvaarden wanneer we vinden dat we terecht een voorhoedekracht zijn? Het is bovendien de enige manier om de zaak van het socialisme een dienst te bewijzen zowel in landen die het kapitalistische eigendom hebben afgeschaft als die waarin het nog wordt gehandhaafd.

Hoe moeten we het type staat dat in de Sovjet-Unie is ontstaan, plaatsen in de marxistische opvatting over de staat? Het is geen kapitalistische staat meer, want het verdedigt het privé-eigendom niet, het is evenmin de staat — waar de arbeiders direct aan de macht zijn — die Lenin in zijn hoofd had. Lenin zei dat de staat in de eerste fase van het socialisme veel elementen van het burgerlijke recht zou behouden. Maar de staat waar wij het over hebben hebben op dat punt de verwachtingen van Lenin overtroffen. Hij heeft niet alleen elementen uit het burgerlijke recht behouden, maar kent vervormingen en degeneraties die wij vroeger alleen in imperialistische staten voor mogelijk hadden gehouden. Aan de andere kant blijf ik erbij dat die staat bij een aantal problemen in de wereld in dienst heeft gestaan van de progressieve politiek die de maatschappijordening van de sovjets eigen is. (p. 181-183).

"De bureaucratische laag beschikt over een buitenmatige macht"

De verschijnselen van de bureaucratisering komen niet alleen voort uit de traditie van de tsaristische staat, maar uit deze door de theoretici niet voorziene situatie. Marx. Engels en Lenin zelf hadden de dictatuur van het volk anders gedacht, nl. als een macht waarin de overgrote meerderheid een zeer kleine minderheid onderdrukt en waarin de organisatie van een brede arbeidersdemocratie daar ook de voorwaarde voor is. In de praktijk gebeurde dat niet zo. Een groot gedeelte van de bevolking was passief en een heel belangrijk deel vijandig. De arbeidersdemocratie werd beperkt en hetzelfde proces deed zich voor binnen de partij waar de moeizame gang van zaken in de maatschappij zijn weerslag had in de verscherpte discussies tussen fracties die toen Lenin eenmaal dood was, niemand meer in de hand kon houden. Zo ontstond er een bureaucratische laag die langzaam de leidende functies opslokte, ervan overtuigd dat zij de bewaarster was van de sociale opdracht van de arbeidersklasse, de verpersoonlijking van de dictatuur van het proletariaat, maar die onmerkbaar wortel schoot, haar eigen belangen had en zich volgens eigen specifieke mechanismen en objectieve wetten bewoog.

In een rede op het Ie Congres van de Raden van de Nationale Economie van heel Rusland op 26 mei 1918 had Lenin gezegd: “We sluiten onze ogen niet voor de realiteit dat we niet in staat zijn alleen, op eigen kracht een socialistische revolutie in een enkel land te volbrengen, zelfs al was dat land veel minder achtergebleven dan Rusland, zelfs al leefden we onder makkelijker omstandigheden dan die na vier jaar ongehoorde, smartelijke, harde en rampzalige oorlog.”

Hetzelfde idee wordt op andere momenten herhaald en Stalin erkent een tijd lang, als Lenin dood is, dat het onmogelijk is het volkomen socialisme in één land op te bouwen en dat het volkomen socialisme alleen zal verwezenlijkt worden wanneer de revolutie ook in andere, ontwikkelde landen triomfeert.

Wat voor verband is er tussen dat idee — dat later wordt verlaten om op het XVIIIe Partijcongres de overwinning van het socialisme in de USSR uit te roepen (wat niet verhinderde dat later op bevel van Stalin de deelnemers aan dat Partijcongres werden geliquideerd en de beruchte processen werden gevoerd) — en de kenmerken van de staat die in de USSR is opgebouwd?

Die staat dient niet meer het kapitalistische eigendom dat in de USSR is verdwenen. In die zin kan de bureaucratische laag niet beschouwd worden als een kapitalistische klasse. Zij bezit geen privé-eigendom en het gedeelte van de meerwaarde dat aan de sovjetondernemingen wordt onttrokken om haar te onderhouden is zeker lager dan de kosten van een bureaucratie in gelijk welk kapitalistisch land. Toch beschikt de bureaucratische laag op verschillende niveaus over een onbeperkte en bijna ongecontroleerde macht. Ze neemt besluiten en zoekt oplossingen over de hoofden van de arbeiders heen en ook buiten de partij om die in haar geheel aan haar is onderworpen.

In dat stadium van sociale ontwikkeling staan we voor een staat die zich boven de maatschappij plaatst, een staat die relatief vrij is met betrekking tot de maatschappij, wat niet betekent dat de maatschappij vrij is. De huidige sovjetstaat heeft tenslotte een functie vervuld in de economische, industriële, technische, culturele en medische ontwikkeling van het land en eveneens de nationale defensie helpen garanderen. D.w.z. heeft taken vervuld die in andere landen met een ontwikkeld kapitalisme door de kapitalistische staat zijn verwezenlijkt. Na het afschaffen van het kapitalistische eigendom heeft hij de materiële voorwaarden geschapen om tot een ontwikkeld socialisme te komen. De kwestie is nu of dezelfde structuren van die staat niet een obstakel zijn geweest, of althans gedeeltelijk, om tot een ontwikkeld socialisme te komen; of die staat in zijn huidige vorm niet op zichzelf al een belemmering is voor de ontwikkeling van een authentieke arbeidersdemocratie en, sterker nog, een rem geworden is op de materiële ontwikkeling van het land.

De kwestie is of die niet meer kapitalistische staat niet een tussenfase is tussen de kapitalistische staat en de authentieke socialistische staat zoals de centralistische monarchieën dat waren tussen de feodale maatschappij en de moderne kapitalistische, parlementaire democratieën; een fase die qua kenmerken en functies een objectieve, wetenschappelijke uitleg van het verschijnsel stalinisme en dergelijke zal kunnen geven.

De kwestie is of diezelfde staat niet van de sovjetpartij en -maatschappij een ernstige, diepgaande verandering eist om in een authentieke arbeidersdemocratie te worden veranderd. In het type socialistische staat dat de stichters voor ogen hadden.

Er bestaat geen twijfel over dat deze zorg ook bij de sovjetleiders is opgekomen al is het alleen maar bij het erkennen van de onvolkomenheden van de socialistische democratie. Ten tijde van Chroestjov werkte men zelfs aan de these van de “staat van heel het volk”, maar men gaat daar nu niet meer op verder. Het verwarren van partij met staat echter lijkt eerder te leiden naar het construeren van ideologische beelden die een realiteit behelzen die uiteindelijk niet bevredigt, dan naar de authentieke omvorming van die realiteit.

Ik denk niet dat ik een verklaring of een oplossing heb voor deze problemen. Ik wijs alleen op de noodzaak van een theoretisch onderzoek dat als basis kan dienen voor politieke keuzen en dat van belang is voor de hele progressieve arbeidersbeweging, in de eerste plaats voor de sovjetkameraden en degenen die in een soortgelijke situatie zitten. D.w.z. misschien ontbreekt de theoretische analyse van het politieke systeem die Chroestjov niet kon of wist af te maken op het XXe Partijcongres en die het uitgangspunt zou kunnen zijn voor een nieuwe sprong voorwaarts van de Sovjet-Unie en van alle socialistische landen.

De wereldsituatie en de invloed daarvan op de staat

Een ander gegeven om rekening mee te houden bij het analyseren van de kenmerken van een staatsapparaat van het sovjettype is de situatie in de wereld waarin deze zich ontwikkelde. De versnelde industrialisatie beperkte de mogelijkheden tot democratie en om de juiste kapitalisering te verkrijgen moesten de teugels strak worden aangehaald. Dat was geen vrije keuze om zuiver interne redenen, zij werd in grote mate opgedrongen door de dreiging van een imperialistische omsingeling, door de dreiging van een oorlog die pas in 1941 werkelijkheid werd, maar die wel permanent in de Sovjet-Unie werd gevoeld. Of industrialiseren of omkomen: dit was het dilemma dat door de fascistische dreiging tenslotte werd bevestigd.

Naast deze dreiging beïnvloedden de imperialistische mogendheden, bewust of niet bewust, de interne ontwikkeling in alle opzichten. Ze forceerden een tempo van accumulatie en industrialisatie dat de sociale maatregelen wel moest beperken en invloed moest hebben op het achteruitlopen van de landbouw; d.w.z. een tempo dat tenslotte het verbond tussen arbeiders en boeren bemoeilijkte en de basis van het systeem bij de massa smaller maakte. Tegelijk schiep het een gunstig klimaat voor het ontstaan van een staat die boven de maatschappij stond en waarin het dwangaspect enorme afmetingen aannam en de excessen van het Stalintijdperk bevorderde.

Door deze realiteit werd bevestigd dat het onmogelijk was het volkomen socialisme in één land op te bouwen als deze maatschappijordening niet ook triomfeerde in een aantal ontwikkelde landen. Met een andere internationale situatie had het industrialisatieproces misschien anders kunnen verlopen; waren de veranderingen in de landbouw minder abrupt geweest, zonder verlies van medestanders en hadden de bestaansmogelijkheden van de massa sneller kunnen verbeteren doordat er zo gunstiger voorwaarden werden gecreëerd voor het opbloeien van de arbeidersdemocratie.

De internationale omstandigheden dwongen de sovjetleiders ertoe de nieuwe staat om te vormen tot een grote militaire mogendheid en veel aan dit doel op te offeren. Hierdoor kreeg de staat die na de Oktoberrevolutie was ontstaan, daarna door Stalin ontwikkeld werd en nu nog geconfronteerd wordt met dit dilemma, specifieke trekken die het autoritaire karakter ervan accentueerden.

Zelfs toen het isolement doorbroken werd doordat na de Tweede Wereldoorlog de kring van socialistische landen groter werd, kwam er geen wezenlijke verandering in de situatie. De nieuwe revolutionaire staten ontstonden ook in economisch achtergebleven, overwegend agrarische landen die geïndustrialiseerd moesten worden. Het enige land met een modern kapitalistisch niveau, Tsjecho-Slowakije, had dat bereikt in volledige afhankelijkheid van Westerse kapitalistische landen. Toen het de markt, het kapitaal en de grondstoffen van deze landen kwijt was, vond Tsjecho-Slowakije niet voldoende vervanging in het Oosten en ging het er economisch niet zo goed als in de kapitalistische landen die in 1936 op hetzelfde niveau zaten. Het sovjetstaatsmodel werd bijna automatisch op de nieuwe socialistische landen overgebracht. Onder invloed van de politiek van Stalin werden “solidariteit” en “internationalisme” zodanig toegepast dat de onafhankelijkheid van die landen zwaar werd aangetast zoals men na het XXe Partijcongres erkende. De veelheid van vormen die Lenin voor het socialisme voor ogen had, was in die landen zuiver formeel.

De militaire bezetting van Tsjecho-Slowakije door de Sovjet-Unie in 1968 liet aan de ene kant de crisis zien die dat land ondervond t.g.v. de mechanische toepassing van het sovjetmodel en aan de andere kant het conservatisme en de machtspolitiek die het systeem kenmerkten.

Ongetwijfeld worden door de bewapeningswedloop die nu in de wereld doorgaat ondanks de resultaten van de politiek van coëxistentie de kenmerken van geweld van de sovjetstaat geaccentueerd. Want het onderhouden van een militaire macht die het hoofd kan bieden aan die van de VS eist enorme financiële inspanningen die ten koste gaan van de sociaal-economische ontwikkeling. En zelfs de positieve kanten — bij wijze van spreken dan — die de bewapeningswedloop kan hebben op de technologische ontwikkeling, hebben in de Sovjet-Unie niet dezelfde snelle gevolgen als in de VS vanwege de strakke planning, de scheiding tussen de militaire en civiele industrie en het fetisjisme van de militaire sector. In de VS is het een commerciële kwestie waar andere takken van de economie sneller bij worden betrokken hetgeen de economie ten gunste komt.

De imperialistische staten en in het bijzonder de VS verkeren nu nog in de situatie dat zij een aantal beslissingen van de Sovjet-Unie zo niet kunnen bepalen dan wel beïnvloeden, niet alleen door militaire druk, maar vooral met commerciële en technologische strijdmiddelen. De redevoeringen van Sonnenfeld en Kissinger op een bijeenkomst van Amerikaanse ambassadeurs zoals ze door het State Department werden gepubliceerd, zijn in dit opzicht veelbetekenend.

Hoewel ze de Sovjet-Unie in haar betrekkingen met haar bondgenoten dingen verwijten die meer eigen zijn aan de VS en de Westerse wereld; hoewel ze expliciet de beperkingen van de Amerikaanse macht erkennen en toegeven dat de VS nu niet voldoende macht bezit om de problematiek rond de nieuwe internationale machtsverhoudingen te beheersen zijn er andere uitspraken die ook al zijn ze overtrokken, een kern van waarheid bevatten. Bv. dat men inziet dat de wereldmacht van de Sovjet-Unie voornamelijk steunt op een militaire basis en dat een handige commerciële politiek van de VS op lange termijn de politiek van de Sovjet-Unie kan beïnvloeden gezien de problemen die er zijn met de economie van dat land en die van andere socialistische landen.

De voorwaarden van een confrontatie op wereldschaal zijn nu niet gunstig voor de omvorming van de sovjetstaat in een democratische arbeidersstaat. Het zijn voorwaarden die de rol van het leger en de diensten die ermee samenhangen op de eerste plaats zetten; voorwaarden waaronder eerder naar uniformiteit gestreefd zal worden dan dat men de discussie zal bevorderen, de autoriteit eerder geconsolideerd dan de democratie ontwikkeld zal worden. Een staat waarin leger en autoriteit een belangrijke rol vervullen ook al is het een staat zonder kapitalisten, ook al steunt hij volkeren in hun vrijheidsstrijd, loopt het risico macht als eerste doel te zien. Hij heeft de neiging van ideologie een machtsinstrument te maken, de problemen van de klassenstrijd, de vrijheidsstrijd, de strijd voor het socialisme op wereldschaal te zien als een aanvulling voor zijn macht bij de confrontatie op wereldschaal waarin hij betrokken is, het internationalisme als aanvulling en middel van zijn macht te zien.

En in de plaats van te erkennen dat de objectieve situatie, de omstandigheden van ontwikkeling — en de eigen fouten en dwalingen — een beperking zijn geweest voor de sociale omvorming, het eigenlijke werk van het socialisme de arbeiders te bevrijden en daarmee de mens te bevrijden van alle onderdrukking, van alle vervreemding; in plaats van te erkennen wat er nog aan erfenis van de oude staat over is in de structuren van de staat, wat er nog vreemd is aan de overgangsstaat die de grondleggers van het marxisme voorzagen; dus, in plaats van te erkennen dat we slechts proberen te komen tot voorwaarden waaronder het socialisme zich kan verbreiden omdat de historie ons niet meer heeft willen geven, beweert men dat we ons volop in het socialisme bevinden, in de voorhof van het communisme zelfs en dat er geen ander socialisme mogelijk is dan dat. (p. 186 tot 192).

Santiago Carrillo

_______________
[1] Bij de Nederlandse vertaling van dit hoofdstuk werd gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling van Carrillo’s boek: Santiago Carrillo, “Eurocommunisme en staat”. Amsterdam, Van Gennep, 1978 (uit het Spaans vertaald door Fred de Vries en Anko Kwee). De paginering verwijst naar deze uitgave. (N.v.d.v.)