Ernest Mandel
Trotski: zijn bijdrage tot het marxisme


11. Het socialisme

In het besef dat de aard van een klassenloze maatschappij steeds tenminste gedeeltelijk geconditioneerd wordt door de omstandigheden waarin zij tot stand is gekomen, waren Marx en Lenin steeds onwillig te beschrijven hoe een dergelijke maatschappij er werkelijk zou uitzien. Strikt gezien was hun onwil echter slechts betrekkelijk; hun geschriften bevatten immers talrijke opmerkingen die fundamentele aspecten van het socialisme aangeven. Indien we deze aspecten beschouwen — bovenal de afwezigheid van de warenproductie — is het duidelijk dat de landen die de Sovjetbureaucratie en de Westerse kapitalisten eensgezind, elk om eigen redenen “socialistisch” of “landen van het reëel bestaand socialisme” noemen, in het geheel niet socialistisch zijn. Wanneer Marx en Engels over het communisme spraken als “de reële beweging die de bestaande omstandigheden overwint” — in tegenstelling tot het idealistische (utopische) concept van de “verwerkelijking van het socialistische project”, gebruikten zij de term “bestaande omstandigheden” in de brede en algemene zin (alle reële omstandigheden van de burgerlijke maatschappij) en niet in de beperkte betekenis van particulier eigendom van de productiemiddelen.

Trotski heeft deze klassieke traditie van het marxisme in ere gehouden door zich krachtig te verzetten tegen de stalinistische mythe dat het “socialisme” in Rusland was gerealiseerd in 1935-36. Trotski begreep al van bij het begin dat dit stalinisme aan de zaak van het communisme geweldige ideologische en politieke schade toebracht door Rusland en de andere landen waar het kapitalisme was omvergeworpen te definiëren als “socialistische landen” (reëel bestaand socialisme). Nu pas beginnen duizenden communisten in te zien dat de “socialistische ongelijkheid”, de “socialistische concentratiekampen”, de “oorlogen tussen socialistische landen” theoretische monstruositeiten zijn die het imperialisme de krachtigste antisocialistische munitie leveren.[1]

Hoe langer echter de doodsstrijd van het kapitalisme duurt en hoe langer het kapitalisme in verval coëxisteert met gebureaucratiseerde maatschappijen in een overgangsfase tussen kapitalisme en socialisme (of, zoals Rudolf Bahro het treffend uitdrukt, de postkapitalistische, portosocialistische maatschappijen) hoe meer de begrijpelijke terughoudendheid van de marxisten om nauwkeurig te omschrijven hoe het socialisme er werkelijk zal uitzien en waarin het niet alleen zal verschillen van de ontwikkelde kapitalistische maatschappijen maar ook van de maatschappijen die het USSR-model min of meer hebben nagevolgd, een politieke hindernis zal worden. Voor de volkeren van de onderontwikkelde landen mag de sociale realiteit van de Sovjet-Unie, Cuba of China nog een zekere aantrekkingskracht bezitten; maar dit kan geenszins het geval zijn voor arbeiders in de imperialistische landen van Noord-Amerika, Europa en Japan. In dit opzicht is de situatie dramatisch veranderd sinds de dertiger en vroege veertiger jaren, toen het tegendeel nog het geval was.

De aard van het socialisme, de eerste fase van een klassenloze maatschappij, dient daarom met veel grotere nauwkeurigheid onderzocht te worden dan gebruikelijk was in de socialistische arbeidersbeweging voor en na de Eerste Wereldoorlog. En in deze nieuwe, belangrijke theoretische opgave speelde Trotski nogmaals de rol van pionier en was hij tenminste twee decennia voor op zijn tijd. Een van de redenen waarom deze taak veel gemakkelijker is dan in de dagen van Marx en Engels, of zelfs in die van de klassieke sociaaldemocratie, ligt in het feit dat de voorwaarden voor het ontstaan van een socialistische maatschappij inmiddels gerijpt zijn. De ontwikkeling van de productiekrachten; de toename in aantal, sociaal gewicht en relatieve homogeniteit van de loontrekkenden in de totale actieve bevolking van de ontwikkelde imperialistische landen; de radicale omkering van de verhoudingen tussen intellectuele en handenarbeid; het veel grotere bewustzijn van de interrelatie tussen de onderontwikkelde en de ontwikkelde landen en van de problemen die dit binnen het kader van het socialisme veroorzaakt — al deze materiële en intellectuele vorderingen van de laatste halve eeuw hebben het veel gemakkelijker gemaakt dan in de tijd van Engels, Bebel of Lenin een “socialistisch model” naarvoren te brengen (wij gebruiken deze term met de grootste terughoudendheid, bij gebrek aan een betere). Het beeld van wat het socialisme werkelijk is, werd grotelijk maar in negatieve zin opgehelderd door de tragische loop die de Russische en de Chinese revolutie — om de twee opvallendste voorbeelden te noemen — hebben genomen. Hierdoor wordt het voor revolutionaire marxisten veel gemakkelijker om te zeggen wat socialisme niet is. Zo kan men zeggen dat het socialisme geen maatschappij is of kan zijn die grote ongelijkheden op gebied van inkomen en consumptiegoederen, onderwijs, informatie en posities van politieke en sociale macht in stand houdt of zelfs vergroot. Het socialisme kan geen maatschappij zijn waarin beslissingen betreffende sociale prioriteiten en de algemene krachtlijnen van de economische ontwikkeling genomen worden door een klein aantal mensen en niet door de massa van de bevolking na een openbaar, democratisch debat over alternatieve voorstellen en oplossingen. Het socialisme kan geen maatschappij zijn waarin warenproductie en geld nog steeds een beslissende invloed hebben op een groot gedeelte van het individueel en groepsgedrag — met alle gevolgen vandien. Het socialisme is geen maatschappij — en kan dat ook niet zijn — waarin de mogelijkheden literatuur te publiceren, kunst te scheppen, wetenschappelijke research vrij te ontwikkelen en burgerlijke vrijheden in het algemeen uit te oefenen beperkter en niet onvergelijkbaar groter is dan onder de burgerlijke democratie. Het socialisme is geen maatschappij — en kan dat ook niet zijn — waarin de onderdrukking van de individuen die afwijken van de “gevestigde sociale normen” harder is dan onder het ontwikkelde kapitalisme.[2]

In het bijzonder nadat hij verbannen werd uit de USSR, maar ten dele ook reeds tijdens de twintiger jaren, heeft Trotski geleidelijk modellen van socialistische realiteit op vele gebieden van het sociale leven geschetst. Wij zullen ons er welbewust van onthouden zijn gedachtegang te volgen op zulke gespecialiseerde gebieden als de letterkundige en artistieke creatie. Wij zullen onze aandacht eerder concentreren op de voornaamste trekken van het socialisme op gebied van economie, politieke organisatie, cultuur, en relaties tussen groepen waartussen verschillen bestaan die niet door klassen worden bepaald: betrekking tussen mannen en vrouwen, tussen jongeren en volwassenen, tussen verschillende nationaliteiten.

Men heeft Trotski er vaak van beschuldigd dat hij een naïeve opvatting huldigde van de “overvloed aan materiële goederen” — een opvatting die hij overigens naar verluidt zou gedeeld hebben met Marx en Engels. Verwijzing naar de “onbereikbaarheid” van de overvloed als het definitieve argument tegen socialisme en communisme — reeds welbekend in de XIXe eeuw — werd onlangs ondersteund door de discipelen van de “school van de nulgroei” en de neomalthusianisme ecologisten, die verklaren dat — met een totale wereldbevolking van 10-12 miljard mensen, de overvloed aan materiële goederen hetzij een ramp voor het leefmilieu, hetzij een fysieke onmogelijkheid zou zijn.

Trotski beantwoordde dergelijke opwerpingen bij voorbaat door te verklaren dat het concept van overvloed niet slechts mechanisch verwijst naar het economische niveau, maar eerder een sociaal-psychologische opvatting is die vanzelfsprekend bepaald wordt door noodzakelijke materiële voorwaarden. Eens dat de gewoonte fundamentele goederen en diensten te verdelen naar behoefte is verwerkt door alle leden van de maatschappij, zal er vlug een verzadigingspunt bereikt worden en zal de feitelijke consumptie misschien zelfs dalen (of tenminste gestabiliseerd worden). Hij neemt het eenvoudige voorbeeld van de gewoonten van de burgerij en de kleinburgerij in luxueuze restaurants, hotels en pensions, waar de suiker gratis op tafel wordt geplaatst. Dit voert niet naar een scherpe toename in suikerverbruik — integendeel.

Nu zouden wij, Trotski’s argument verder doortrekkend, kunnen zeggen dat de consumptiegewoonten van lagen met een hoger inkomen in de ontwikkelde burgerlijke maatschappij de marxistische voorspelling hebben bevestigd dat, wanneer een verzadigingspunt is bereikt, de consumptie de neiging vertoont te dalen, niet alleen in functie van Engels’ wet, maar bovenal omdat de prioriteiten radicaal omgekeerd worden. Het behoud van de gezondheid en de vrije tijd vervangen in toenemende mate de absurde opstapeling van materiële goederen.[3] Men kan zelfs stellen, hoe paradoxaal het ook moge klinken, dat de burgerlijke maatschappij en de markteconomie met hun koortsachtige publiciteit om de markt uit te breiden voor steeds onnuttiger goederen, de mensen meer permanent frustreren maar tegelijkertijd de consumptie opdrijven boven het niveau dat beantwoordt aan een socialistisch distributiesysteem, gebaseerd op vrije goederen en diensten.

Trotski beklemtoonde ook dat de fundamentele investeringsopties in een socialistische gemenebest niet zozeer betrekking zullen hebben op de verdeling van de hulpbronnen tussen consumptie en investering als wel op alternatieve technologieën. “De oude techniek, in de vorm waarin wij ze geërfd hebben, is ten enenmale onbruikbaar voor het socialisme”, schreef hij in 1926. “De socialistische organisatie van de economie moet ernaar streven de psychologische last voor de arbeider te verminderen, in overeenstemming met de toename van de technische markt; tezelfdertijd dient ze ervoor in te staan dat de coördinatie van de inspanningen der verschillende arbeiders behouden blijft. Dat zal de betekenis zijn van het socialistische bandwerk, in tegenstelling tot de kapitalistische band. (...) Het is noodzakelijk ellende en de hebzucht die eruit voortspruiten uit te schakelen. Welvaart, vrije tijd en levensvreugde moeten voor eenieder verzekerd worden. Een hoog peil van arbeidsproductiviteit is onbereikbaar zonder mechanisatie en automatie, waarvan het bandwerk de meest volledige uitdrukking is. Eentonigheid in de arbeid kan echter uitgeschakeld worden door een vermindering van de arbeidsduur en van de last die zij de mens oplegt. Dit fundamenteel kenmerk van de productie zal blijven voortbestaan in de voornaamste takken van de industrie tot een nieuwe chemische en energetische revolutie in de techniek het huidige mechanisatieniveau doet springen.”[4] De laatste tijd heeft de gerechtvaardigde campagne van de ecologisten tegen de werking en de toename van het aantal kerncentrales op het huidige veiligheidsniveau een debat ontketend, dat deze voorspelling op treffende wijze bevestigt. In dezelfde richting wijst een nog wijder verbreid debat over alternatieve technologieën, gelanceerd door de toenemende afwijzing door de arbeiders van het taylorisme, de productie aan de lopende band en, meer in het algemeen, van arbeidsorganisatie die onverenigbaar is met echte arbeiderscontrole.

In zijn programma voor de politieke revolutie in de USSR hield Trotski vast aan de formule van veralgemeende arbeiderscontrole door fabriekscomités over het industrieel beheer. In andere geschriften (bijvoorbeeld over de toekomst van de VS) opperde hij echter boudweg de gedachte aan beheer door de producenten in de geïndustrialiseerde landen.

Er is een rechtstreeks verband tussen Trotski’s verpletterende kritiek op het bureaucratische wanbeheer, de verspilling en de willekeur in de Sovjeteconomie, en zijn visie van socialistische democratie als een waarborg voor harmonieuze economische planning en een institutionele beveiliging tegen de opkomst van nieuwe vormen van sociale ongelijkheid. Ofschoon Trotski er zich ten volle bewust van was dat de bureaucratie geworteld is in schaarste — de strijd van allen tegen allen — voor de verdeling van de consumptiegoederen, de nood aan een scheidsrechter voor moeilijke economische opties, en zo voort — begreep hij ook het institutionele element van het probleem. Om het bureaucratische monopolie van sociale en politieke macht te breken, om de staatscontrole over het sociale meerproduct uit te schakelen, zijn eveneens positieve ontwikkelingen noodzakelijk. Instellingen en kaders moeten geschapen worden, waarbinnen de massa van de producenten in toenemende mate de machten kan uitoefenen die in Rusland door de bureaucratie zijn geüsurpeerd.

In deze context keerde Trotski terug naar zijn oude overtuiging dat organen van zelforganisatie — de sovjets, de arbeidersraden — de meest soepele werktuigen zijn die de geschiedenis tot op heden heeft voortgebracht om dit probleem op te lossen. Hij legde er echter duidelijk de nadruk op dat zij, indien men wil vermijden dat zij lege omhulsels worden, gecombineerd dienen te worden met instellingen die in het werkelijke leven een sterke toename van de politieke activiteit en het politiek en sociaal initiatief vanwege de massa der arbeiders waarborgen. Dit kan slechts een veelpartijen-systeem zijn, in tegenstelling tot een eenpartij-systeem, werkelijke persvrijheid (ook voor oppositiepartijen) in tegenstelling tot het monopolie van toegang tot media voor de leidende fractie van de ene partij, d.w.z. voor de regering.[5]

Kunnen wij in Trotski’s duidelijke en ondubbelzinnige verklaringen over deze aangelegenheden, die hij aflegde tussen 1939 en 1940, een element vinden van (zelf onbeleden of halfbewuste) zelfkritiek met betrekking tot wat hij goedkeurde in de USSR tijdens de jaren 1920-21? Het is moeilijk deze vraag te beantwoorden. Trotski’s houding tegenover de gebeurtenissen in het toenmalige Rusland ontwikkelde zich geleidelijk in een gecombineerd oordeel op drie verschillende vlakken. Was de specifieke maatregel onvermijdelijk op het ogenblik dat hij genomen werd? Had hij positieve resultaten op lange termijn voor de Russische revolutie en de arbeidersklasse? Is het een voorbeeld dat verdient nagevolgd te worden door andere proletarische revoluties of zelfs verheven te worden tot de status van norm? Trotski was geneigd “ja” te antwoorden op de eerste vraag, en systematisch “nee” te zeggen op de tweede en de derde. Het is echter vanzelfsprekend dat het steeds duidelijker wordende “nee” op de tweede vraag implicaties inhoudt voor de eerste, die Trotski wegens tijdgebrek niet systematisch kon uitwerken, ofschoon men in zijn geschriften een reëel bewustzijn van het probleem kan aanvoelen.

Men kan een onderscheid maken tussen een veelpartijensysteem, in de traditionele betekenis van deze term, voor de overgangsperiode tussen het kapitalisme en het socialisme (voor een arbeidersstaat in gunstiger omstandigheden dan de Russische) en een veelpartijensysteem onder het feitelijke socialisme. Sprekend over het tweede gebruikte Trotski verschillende formules om het problematische feit te omzeilen dat, voor de marxisten, partijen verbonden zijn met klassen en segmenten van klassen. In een socialistische gemenebest, dat per definitie een klassenloze maatschappij is, is een dergelijk verband niet langer relevant. Wij zullen zeker groeperingen zien ontstaan en hen, via de massamedia en met massaparticipatie, in het openbaar polemieken zien voeren over alternatieve technologieën, alternatieve artistieke, architecturale of culturele scholen, alternatieve transportsystemen, alternatieve programma’s voor de ontwikkeling van de onderontwikkelde landen, alternatieve programma’s voor de stratosferische communicatie of alternatieve opvoedingssystemen. Sterker nog, deze zullen onder het socialisme hoger opbloeien dan wij ons ooit konden voorstellen op basis van onze voorbije ervaring. Maar het is een twistpunt of deze groepering met recht partijen kunnen genoemd worden.

Terwijl Trotski zich steeds meer uitsprak ten gunste van politiek pluralisme, legde hij steeds sterker de nadruk op de sleutelrol van cultureel en wetenschappelijk pluralisme. Zijn geschriften dienaangaande klinken als een profetische waarschuwing tegen de tragische Lyssenkozaak en dergelijke ervaringen in de USSR en kondigen de debatten aan die in de Sovjet-Unie en elders een kwart eeuw of meer later zouden beginnen. Elke verstikking van het intellectuele leven zal de opbouw van het socialisme zwaar te staan komen; dergelijke maatregelen zullen niet alleen een relatieve achterlijkheid in stand houden of vergroten, niet alleen een geweldig creatief potentieel verstikken maar zelfs de economische groei en rijkdom in de meest onmiddellijke en materiële betekenis van het woord verminderen. Zij dwingen de breedste massa’s immers tot onnodige, vermijdbare, steeds tergender en demoraliserende offers — een proces dat de nieuwe maatschappij slechts kan ontwrichten en haar vijanden sterke wapens in handen geven.

Trotski was er zich ook steeds meer van bewust dat de revolutionaire transformatie een gedifferentieerd en uitgesproken ongelijk effect heeft op de sociale infrastructuur en verschillende niveaus van de socialistische bovenbouw. Aangezien hij een marxist en geen utopische idealist was, zou hij de voluntaristische illusie afwijzen, die wil dat de “socialistische mens” kan geschapen worden terwijl de mensen nog steeds als voornaamste bezigheid met mest gevulde kruiwagens voortduwen. Maar aangezien hij een marxist was en geen mechanistische economische determinist, zou hij met evenveel kracht de illusie van de hand wijzen dat de ontwikkeling van de productiekrachten volstaat opdat de “socialistische mens” plots volledig ontwikkeld zou tevoorschijn komen uit een overvloed van machine-uitrusting en materiële goederen, zoals Minerva uit Jupiters hoofd oprees. Een van de grootste bijdragen die hij tot het marxisme leverde was precies zijn begrip van het gedesynchroniseerde karakter van een hele reeks sociale processen. Hij was daarom zeer gevoelig voor het feit dat, lang nadat het particuliere bezit van de productiemiddelen verdwenen is, wellicht zelfs na het uitdoven van wapenproductie en geld, nog resten van seksisme, onderdrukking van kinderen, chauvinisme van grote landen en allerlei andere vooroordelen in het bewustzijn van de mensheid zullen blijven hangen. Het is dan ook noodzakelijk een nooit aflatende strijd te voeren tegen deze achterlijke vormen van denken en voelen, deze grote hindernis op de weg naar een socialistische mens.

Is er een element van utopisme in dergelijke projecties? Wij geloven van niet. Bij zorgvuldig onderzoek wordt het duidelijk, dat zij geen wilde producten van fantasie zijn maar extrapolaties van tendensen die reeds aanwezig zijn in de meest gunstige voorwaarden van kapitalistische ontwikkeling. Bovendien gaat de extrapolatie steeds samen met economische, (materiële), sociale en culturele beperkingen, uitgedrukt in formules zoals: deze mogelijkheden zullen slechts gerealiseerd worden indien x, y en z samenvallen.

Een dergelijke procedure is ten volle verdedigbaar vanuit wetenschappelijk oogpunt. En zij is bijzonder nuttig wanneer men het historische dilemma van de mensheid tot aan zijn laatste conclusie doortrekt. Achter het dilemma “socialisme of barbarij” ligt inderdaad de diagnose dat dergelijke socialistische ontwikkelingen objectief mogelijk geworden zijn. Door het debat over deze mogelijkheden te verwarren met dat over de voorwaarden van hun verwerkelijking maakt men de zaak in feite duisterder, bemoeilijkt men een bewuste keuze van de mensheid over haar eigen toekomst of impliceert men dat een dergelijke keuze onmogelijk is, dat de mensheid gevangen is in verval en onvermijdelijk naar een ramp toegaat.

Het is veelbetekenend dat Trotski naar het einde van zijn leven toe meermaals terugkeerde naar een sleutelaspect van het socialisme: het feit dat het een maatschappij is waar niet alleen uitbuiting en onderdrukking zijn afgeschaft, maar die ook vrij is van sociaal geweld. Dit is wellicht voor onze generatie de belangrijkste, verreikendste van Trotski’s projecties; wij leven thans immers niet alleen met een graad van permanent geweld op massaschaal, die uitstijgt boven alles wat men in het verleden heeft gezien, maar ook in de schaduw van de nucleaire vernietiging van de mensheid. Kortzichtige sceptici -van het type “nieuwe filosofen” antwoorden weer: “Dit alles is slechts een utopie, want geweld is geworteld in de agressieve neiging (doodswens) zelf, die onze onvolmaakte geest geërfd heeft van zijn dierlijke verleden”. Zij schijnen niet te begrijpen waarover Trotski en de andere revolutionaire marxisten het hebben.

In een socialistisch gemenebest zou de mensheid het geweld kunnen uitroeien door eenvoudigweg de ganse wapenproductie op te heffen en alle wapens te vernietigen — een maatregel die vanzelfsprekend slechts een duurzaam effect kan hebben indien er een wereldomvattend gemeenschappelijk eigendom van de productiemiddelen is en wanneer de beslissingen over het gebruik dat ervan gemaakt wordt gemeenschappelijk genomen worden. Eerlijk gezegd, we zouden kunnen leren leven met de gedachte dat biljoenen mensen kunnen gedood worden met de pijlen en bogen of de boksbeugels die vervaardigd zijn door ontaarde individuen die hun agressieve neigingen niet weten te bedwingen. Of wij kunnen leven met arsenalen van kernwapens, met “klassieke” bommen die reeds hetzelfde verwoestende vermogen hebben als de atoombom van Hiroshima en met het ganse ultramoderne toebehoren van het militair-industriële establishment is op z’n minst twijfelachtig. Maar onze septische tegenstanders van “marxistische godsdienstigheid” lijken evenzeer twijfel te missen als verbeelding en rationele analyse.

Marx placht te zeggen dat de mensheid zich slechts de opgaven stelt die zij kan oplossen. Hij zegde er echter niet bij op hoeveel tijd. Trotski vergiste zich duidelijk in sommige van zijn tijdsprojecties, zoals ook Lenin, Engels en Marx voor hem hadden gedaan. Maar dit tast de waarde van de projecties zelf niet aan; zij waren immers gebaseerd op degelijke wetenschappelijke synthese van de voornaamste tegenstellingen en ontwikkelingstendenzen in onze tijd. De mensheid heeft zichzelf de socialistische omvorming van de wereldmaatschappij tot doel gesteld. De socialistische oktoberrevolutie, waarin Trotski zulk een beslissende praktische rol speelde, was het praktische bewijs dat men ermee begonnen is het probleem op te lossen. Trotski’s theoretische bijdragen zullen voor de toekomstige generaties gezien worden als niet minder doorslaggevend voor de uiteindelijke oplossing van het probleem. En zij zullen zelf een fundamentele bijdrage leveren tot de praktische oplossing ervan. Want wat was Trotski anders dan de voornaamste strateeg van de theorie en van de praktijk van de wereldrevolutie en het wereldsocialisme?

_______________
[1] Het onvermogen de aard van de overgangsperiode tussen het kapitalisme en het socialisme te begrijpen — zijn gecombineerde en tegenstrijdige productieverhoudingen en zijn socio-economische dynamiek en tegenstellingen — voert vrijwel automatisch tot een subjectivistische, idealistische en niet-marxistische definitie van een arbeidersstaat (of van een socialistische staat), waarin alles afhangt van de politiek van de overheersende fractie, onafhankelijk van de socio-economische structuur van het land. Op deze wijze konden de maoïsten zeggen dat het “sociaalimperialisme” of de overheersing van de “staatburgerij” in Rusland zijn verschenen na de dood van Stalin zonder dat er een kwalitatieve verandering plaatsgegrepen had in de sociaal-economische structuur van het land. De Chinese Maoïsten gingen zelfs zo ver te zeggen dat Bulgarije een kapitalistisch, maar Roemenië een socialistisch land was — ondanks het feit dat er duidelijk niet het minste verschil is tussen hun sociaal-economische structuren. In dit geval hing het “klassenverschil” van de staat uitsluitend af van de verschillen op gebied van buitenlandse politiek, of, om duidelijker te zijn, van de houdingen van deze regeringen tegenover China. Onlangs zijn de Moskou-gezinde KP’s, en op de eerste plaats de Cubaanse KP, de Chinese partijleiding en regering als “fascistisch” gaan bestempelen — waarbij zij zich opnieuw uitsluitend baseren op de buitenlandse politiek en elke analyse van sociaal-economische structuren uit de weg gaan.
[2] Gedurende de discussies over de nieuwe (Brezjnev) grondwet van de Sovjet-Unie, die in 1977 plaatsgrepen in de Russische pers en in de Opperste Sovjet, verdedigde KGB-chef en Presidiumlid Yuri Andropov twee volledig tegenstrijdige stellingen: dat de sovjet maatschappij de meest verenigde en coherente maatschappij ter wereld is; en dat de kleine minderheid van dissidenten en slechte elementen streng onderdrukt moeten worden, opdat zij het socialistische gemenebest niet schaden.
[3] Zie onze uitgebreide analyse in hoofdstuk XVII van Marxist Economic Theory, London 1971.
[4] “Culture and Socialism”, 1926, onze eigen vertaling van het Duitse pamflet gepubliceerd door Verlag fur marxistische Literatur, Lausanne 1974.
[5] Met de publicatie van The Revolution Betrayed (1936) sprak Trotski zich duidelijk uit ten gunste van een veelpartijensysteem. Deze positie werd vervolgens gecodificeerd in The Transitional Programme (1938). De eerste aanwijzingen van de verandering in zijn positie verschenen in zijn uit 1933 en 1934 daterende artikels over Duitsland en de Verenigde Staten.