Ernest Mandel
Trotski: zijn bijdrage tot het marxisme


2. De grenzen van de socialistische ontwikkeling in achtergebleven landen

Indien Trotski er zich toe beperkt had te voorspellen dat in relatief achtergebleven landen de arbeidersklasse de macht kon veroveren en een klassenloze maatschappij kon beginnen op te bouwen voor een volledig ontwikkelde kapitalistische maatschappij was verschenen en voor de industriële burgerij zelf de staatsmacht had veroverd, zou hij niet, met behoud van de interne cohesie van het theoretische systeem, zulk een belangrijke bijdrage tot de ontwikkeling van de marxistische theorie hebben geleverd. Hij zou er eerder een diepe bres in geslagen hebben. Inderdaad was het precies dat waarvan de mensjewieken en de traditionele sociaaldemocraten hem vanaf het begin beschuldigden.

Marx’ concept van het socialisme was nauw verbonden met de hypothese dat het kapitalisme de materiële, sociale en subjectieve omstandigheden moest scheppen die de opbouw van een klassenloze maatschappij mogelijk maken. Het is waar dat hij, toen zijn opvattingen in vraag gesteld werden door de eerste, door het populisme beïnvloede, Russische socialisten, de gedachte niet van de hand wees dat landen buiten de traditionele Europese ontwikkelingslijn de kapitalistische fase konden “overslaan” indien ze zich baseerden op de dorpsgemeenschap en Westerse industriële technologie leenden, zodat ze de zware sociale tol, die de massa’s hadden moeten betalen voor een industriële revolutie onder het kapitalisme, konden vermijden. Voor Marx hing deze mogelijkheid af van de afwezigheid van een ontwikkelde klassenscheiding of particulier grondbezit binnen het dorp — m.a.w. van een nog zeer embryonale ontwikkeling van het kapitalisme met zijn geld- en markteconomie, die nefaste gevolgen heeft voor de dorpsgemeenschap. En aangezien zulke zware voorwaarden vervuld dienden te zijn opdat een dergelijke “sprong” realistisch werd, is het niet verbazend dat Friedrich Engels deze hypothese enkele jaren later kon terzijde schuiven als in elk geval door de gebeurtenissen voorbijgestreefd. In feite is het twijfelachtig of zij ooit met de werkelijkheid heeft overeengestemd.

In al zijn geschriften legt Marx telkens opnieuw de nadruk op de “beschavende effecten” van het kapitalisme, dat de weg effent voor het socialisme. Deze nadruk is nauw verbonden met een kritisch onderzoek van alle voorbije sociale revoluties, een analyse van de reden waarom zij, in plaats van te voeren tot een klassenloze maatschappij, steeds de oude heersende en uitbuitende klasse vervingen door een nieuwe. Marx verklaarde dit ondubbelzinnig door het feit dat de materiële en sociale omstandigheden vroeger niet rijp waren geweest voor een dergelijke maatschappij.

De materiële noodzakelijke voorwaarde voor het socialisme was, in Marx’ ogen, een graad van ontwikkeling van de productiekrachten die de heersende klasse objectief overbodig zou maken, die met andere woorden de maatschappij zou toelaten alle mannen en vrouwen gedurende een aanzienlijk deel van hun arbeidstijd te bevrijden van de noodzaak rechtstreeks hun eigen materieel bestaan te produceren, waardoor de fundamentele sociale arbeidsverdeling tussen rechtstreekse producenten en beheerders uitgeschakeld werd. De sociale noodzakelijke voorwaarde voor het socialisme was het verschijnen van een sociale klasse die door het naakte feit van haar bestaan en haar strijd bereid zou zijn veralgemeende samenwerking en solidariteit in de plaats te stellen van alle vormen van gedrag en motivatie die geassocieerd zijn met particulier eigendom en concurrentie. Slechts een hoogontwikkeld industrieel kapitalisme en het verschijnen van een sterk, modern industrieel proletariaat vervulden deze twee voorwaarden.

Zeker, Marx heeft nooit beweerd dat het socialisme zou voortgebracht worden door een of andere geheimzinnige “uiteindelijke ineenstorting” van het systeem, wanneer er eenmaal voldoende kapitalistische industrie en een voldoende sterk en goed georganiseerd proletariaat was; hij geloofde niet dat men slechts hoefde te wachten tot die dag aanbrak. Zulk een grof economisch determinisme was hem volledig vreemd; voor zijn dialectische geest was sociale verandering gebaseerd op de interactie van de materiële voorwaarden die bepaalde vormen van sociale organisatie mogelijk maken en de revolutionaire praktijk van de mensheid die ze daadwerkelijk realiseert. De mogelijkheden tot beslissende revolutionaire actie zijn echter op hun beurt materieel, economisch en sociaal bepaald. Zij kunnen niet in gelijk welke omstandigheden ontstaan, wat ook het ontwikkelingsniveau van de, zowel menselijke als materiële, productiekrachten is; indien deze voorwaarden niet aanwezig zijn, zal, “al de oude rommel” zoals Marx het zo kleurrijk uitdrukte, opnieuw verschijnen. Wie iets anders gelooft maakt zich niet alleen schuldig aan primitief voluntarisme, op de wijze van Mao Tse-tung en zijn volgelingen, maar keert ook wezenlijke gedeelten van Marx’ denken om en verstoort zijn innerlijke coherentie.

Evenzeer of zelfs meer dan Lenin en Rosa Luxemburg heeft Trotski de nadruk gelegd op het actieve, bewuste aspect van de strijd van het proletariaat voor het socialisme, in tegenstelling tot de meer fatalistische traditie van Bebel, Kautsky, Plekhanov en de austro-marxisten. Hij heeft echter nooit de materiële economische voorwaarden, die de revolutionaire praxis genadeloze beperkingen opleggen, uit het oog verloren. Daardoor kwam hij tot een dubbele ontdekking en een dubbele voorspelling: ofschoon het mogelijk, ja zelfs waarschijnlijk was dat de arbeidersklasse vroeger de macht zou veroveren in betrekkelijk achtergebleven dan in de meest ontwikkelde landen, was het niet mogelijk met succes het socialisme op te bouwen in deze betrekkelijk achtergebleven landen alleen. De combinatie van deze voorspelling, helder verwoord aan het einde van zijn uit 1906 daterende Resultaten en perspectieven bevat bij voorbaat de triomfen en de tragedies die het socialisme tijdens het grootste gedeelte van de XXe eeuw zou doormaken.

De logica van Trotski’s redenering is onontkoombaar voor eenieder met een onbevooroordeelde geest. Nochtans is het opmerkelijk hoeveel auteurs — niet alleen broodschrijvers die aangeworven zijn om Trotski af te maken, maar zelfs werkelijk belangstellende commentatoren en geschiedkundigen — wat hij werkelijk gezegd heeft verkeerd blijven begrijpen. Bij talloze gelegenheden heeft men gezegd dat deze twee stellingen elkaar tegenspreken, terwijl zij elkaar zo duidelijk aanvullen.[1] Al wat Trotski aanvoerde is dat, om precies dezelfde redenen die het voor het Russische proletariaat gemakkelijker maken de macht te veroveren dan voor, laten we zeggen, het Britse of het Amerikaanse, het voor de eerste groep ontelbare malen moeilijker is dan voor de tweede om beslissende stappen te zetten in de richting van een klassenloze maatschappij.

Deze identieke redenen kunnen samengevat worden in een enkele formule: de betrekkelijke zwakheid van de burgerij of, meer algemeen, de globale zwakheid van de kapitalistische beschaving in de breedste zin van het woord. Het is wegens haar relatieve zwakheid (in vergelijking tot het proletariaat) dat de burgerij in het Westen de moed, noch de wil heeft een werkelijk burgerlijke revolutie te leiden; daardoor laat zij de weg vrij voor de arbeidersklasse om de leiding te nemen in de strijd voor de nationale emancipatie en modernisatie. Het is wegens de algemene zwakheid van de burgerlijke beschaving dat krachtige tendensen naar sociale ontbinding — die de burgerij niet kan opslorpen, controleren of neutraliseren — de industrialisatie en de modernisatie begeleiden en zowel de arbeidersklasse als talrijke andere lagen van de maatschappij revolutioniseren. Het is echter precies omdat het kapitalisme in de betrekkelijk achtergebleven landen zijn historische taak niet heeft vervuld, dat het proletariaat, wanneer het aan de macht is, geconfronteerd wordt met onoverwinnelijke hindernissen die de verwerkelijking van een echte klassenloze maatschappij in de weg staan.

In die landen heeft het kapitalisme de noodzakelijke materiële voorwaarden voor een snelle afschaffing van de fundamentele sociale arbeidsverdeling, met name de scheiding tussen degenen die produceren en degenen die beheren, niet tot stand gebracht. En wanneer de arbeidersklasse tracht deze voorwaarden zelf in het leven te roepen, worden de voorwaarden zelf van de “primitieve socialistische accumulatie” geweldige hindernissen voor het overleven van de rechtstreekse politieke heerschappij van de arbeidersklasse.

Anderzijds wordt de revolutionaire politiek van het zegevierende proletariaat door de zwakheid van de moderne beschaving — het lage niveau van cultuur en technische bekwaamheid, het gebrek aan ervaring van de arbeidersklasse en de lagere kleinburgerij op gebied van politiek zelfbestuur — tot een bestendig kleiner wordende kring van mogelijkheden beperkt.

Aan beide zijden, de objectieve en de subjectieve, staan onoverwinnelijke hindernissen de opbouw van het socialisme in achtergebleven landen in de weg.

Naast deze beperkingen, die voortvloeien uit het verleden en het heden van onderontwikkeling, speelt het nog zwaarder doorwegende feit dat men betrekkelijk achtergebleven landen niet los kan zien van de wijze waarop ze ingeschakeld zijn in de kapitalistische wereldmarkt, d.w.z. de wereld als geheel. Vanzelfsprekend zou het overdreven zijn te zeggen dat Trotski reeds voor 1914 alle argumenten had uitgewerkt die hij in het midden van de twintiger jaren zou aanvoeren tegen de theorie van de opbouw van het “socialisme in één enkel land”. Talrijke van zijn geschriften uit de periode 1905-1906 en uit de jaren van de eerste burgeroorlog tonen echter duidelijk aan dat hij zich scherp bewust was van de veranderingen die het verschijnen van het imperialisme had tot stand gebracht in de interrelaties tussen achtergebleven en ontwikkelde naties en van de schrikwekkende dynamiek van het imperialisme, zowel op gebied van de economie met haar verschillende sociale implicaties als op dat van de politiek, met haar militaire gevolgen.

Zelfs indien de arbeidersklasse van een bepaald land in staat was de halffeodale of burgerlijke staatsmacht omver te werpen, zou zij in driedubbele zin niet kunnen ontsnappen aan de druk van het wereldkapitalisme. Op de eerste plaats zou deze aanwezig blijven op politiek-militair vlak. Het kapitalisme zou steeds blijven trachten dat deel van de wereld te heroveren waar het zich tengevolge van zegevierende socialistische revoluties niet langer rechtstreeks meerwaarde kan toe-eigenen (d.w.z. investeren en accumuleren van kapitaal). Krachtens zijn eigen aard neigt het ertoe zich verder en verder uit te breiden tot het de gehele wereld omvat. Wanneer het achteruitgedreven wordt, legt het zich nooit bij die situatie neer; en in het beste geval kan het slechts gedwongen worden een tijdelijke en ongemakkelijke wapenstilstand te aanvaarden. De politiek-militaire druk houdt dreigingen van oorlog en herovering, pogingen tot subversie en tot het ontketenen of ondersteunen van burgeroorlogen in. Dit dwingt de zegevierende socialistische revoluties tot militaire zelfverdediging, d.w.z. dwingt hen ertoe sterke strijdkrachten op te bouwen en in stand te houden. De economische kosten van dergelijke militaire krachten zijn des te groter naarmate het betrokken land betrekkelijk meer achtergebleven en arm is. En de politieke, ideologische en morele kosten zouden (niet onvermijdelijk maar tenminste potentieel) geweldige hindernissen kunnen vormen voor het tot stand komen van een werkelijk klassenloze maatschappij.

De tweede vorm van druk is van rechtstreeks economische aard. De toestand van achtergeblevenheid in de landen waar de socialistische revolutie het eerst zegevierde, onderwierp hen aan de constante druk van goedkopere waren en meer ontwikkelde technologie, afkomstig van de kapitalistische wereldmarkt. Zeker, zij kunnen zichzelf in de onmiddellijke toekomst verdedigen door een staatsmonopolie van buitenlandse handel, het onmisbare complement van de socialisatie van de productiemiddelen (zij het in de laagste vorm: nationalisatie); zodoende hebben zij ervoor gezorgd dat de economische ontwikkeling van de postkapitalistische maatschappijen niet langer meer zou beheerst worden door de waardewet, m.a.w. dat het imperialisme geen ontwikkelingsmodel oplegt dat met zijn eigen belangen overeenstemt. Een dergelijke zelfverdediging houdt echter niet in dat de onrechtstreekse effecten van de druk van de wereldmarkt binnen de gesocialiseerde economie kunnen uitgeschakeld worden of dat die druk volledig kan verdwijnen.

De kapitalistische wereldmarkt, die immers de geweldige voordelen van een internationale arbeidsverdeling geniet, zal voor onbepaalde tijd een hogere arbeidsproductiviteit behouden. Daardoor zal zij de gesocialiseerde economieën zelfs in de gunstige omstandigheden van een echte arbeidersmacht in de staat en in de economie verplichten tot een strijd op twee fronten: enerzijds de sociale wederopbouw op basis van gelijkheid, broederlijkheid en solidariteit tussen alle werkers, anderzijds de concurrentie met een sociaal systeem dat door zijn aard zelf gedreven wordt in de richting van een ongeregelde, chaotische, discontinue maar tezelfdertijd explosieve groei. De sociale wederopbouw zal gecombineerd moeten worden met “primitieve socialistische accumulatie”, gevolgd door “ontwikkelde socialistische accumulatie” — met alle harde maar onontkoombare beperkingen voor de sociale wederopbouw die dit meebrengt. De goedkope waren en meer ontwikkelde technologie van het kapitalisme zullen nog grotere hindernissen voor de “opbouw van een socialisme in één enkel land” blijken te zijn dan de legermachten, vloten en luchtmachten van het imperialisme.

De derde vorm van druk is gesitueerd op het sociaal-psychologische vlak en vloeit voort uit de twee voorgaande. Ofschoon het tot stand komen van een socialistische maatschappij op de allereerste plaats afhangt van een zeker aantal noodzakelijke voorwaarden, vergt zij evenzeer een radicale transformatie in de psychologie, denkwijze, gewoonten, motivaties en dagdagelijks gedrag van de doorsnee man en vrouw, m.a.w. een reusachtige culturele revolutie (een term, tussen haakjes, die Trotski bedacht veertig jaar voor hij gebruikt werd door Mao Tse-tung). Teneinde deze radicale verandering te bewerkstelligen moet een gunstig klimaat geschapen worden, gekenmerkt door de ontwikkeling van de productiekrachten, een verhoging van de levensstandaard, de bevrediging van de fundamentele materiële behoeften, een toename in het “sociaal loon” in verhouding tot de individuele lonen (d.w.z. rechtstreekse sociale bevrediging van een stijgend aantal behoeften, onafhankelijk van de individuele productieve inspanning). Niet het systeem van individuele materiële beloningen en straffen (winst en verlies, berekend in geld en goederen), maar een groeiend vertrouwen in het vermogen van de sociale samenwerking en solidariteit tot het bevredigen van alle fundamentele materiële behoeften op een gelijkelijk wijze — dit is een onmisbare voorwaarde indien men het eeuwenoude streven naar individuele verrijking wil vervangen door broederlijke solidariteit en samenwerking als basis van het dagelijkse gedrag van een grote meerderheid van mannen en vrouwen. (Dat dit mogelijk is en niet utopisch wordt bewezen door het feit dat de trend naar individuele verrijking zelf geen deel uitmaakt van de menselijke aard maar een product is van specifieke socio-economische omstandigheden — de verschijning van warenproductie en markteconomie. Deze omstandigheden zijn historisch bepaald: honderdduizenden jaren lang heeft de mensheid ze niet gekend en ze zullen dan ook niet eeuwig duren.)

Maar zolang als andere socio-economische voorwaarden overheersen in een groot deel van de wereld, waarvan de gesocialiseerde landen zich niet afzijdig kunnen houden; zolang als tenminste een deel van de kapitalistische landen onvermijdelijk een hogere levensstandaard geniet tengevolge van hun historische voorsprong op gebied van industriële ontwikkeling en hun gemiddelde arbeidsproductiviteit; zolang als die hogere levensstandaard verbonden blijft met consumptiemodellen die niet bevorderlijk zijn voor het verschijnen van de “socialistische mens”, zal er een zeer sterke druk blijven bestaan om dergelijke modellen na te bootsen en na te volgen binnen de gesocialiseerde economieën, met alle psychologische, sociale, politieke en economische vervormingen die daaruit voortvloeien.

Aangenomen dat de socialistische revoluties betrekkelijk achtergebleven landen niet kunnen veranderen in volledig ontwikkelde socialistische maatschappijen: volgt daaruit dat het zegevierende proletariaat en zijn leidende partij geen andere keuze hebben dan zich in een wanhopig avontuur te storten (een revolutionaire oorlog ontketenen om de socialistische revolutie over de ganse wereld uit te breiden) om te vermijden dat zij de macht moeten verliezen? In tegenstelling tot wat beweerd wordt[2] was dit nooit Trotski’s opvatting. Daar waar deze vraag zich niet in concrete termen stelde voor de bolsjewieken daadwerkelijk de macht veroverden in de Oktoberrevolutie, trad ze steeds duidelijker op de voorgrond als het fundamentele twistpunt tussen de communisten in de vroege twintiger jaren. En Trotski’s antwoord was ondubbelzinnig: het zegevierende proletariaat moest al het mogelijke doen om aan de macht te blijven en te voorkomen dat het kapitalisme hersteld werd; daarbij diende het echter uitsluitend middelen en een politiek aan te wenden die verenigbaar waren met het doel, namelijk de opbouw van een klassenloze maatschappij, en die de maatschappij dichter bij dit doel brachten i.p.v. haar ervan te verwijderen. Dit hield niet alleen in dat de arbeidersstaat zijn vermogen tot militaire zelfverdediging diende te handhaven en dat hij de tegenstellingen tussen de burgerlijke regeringen moest uitbuiten door alle vormen van diplomatieke intriges toe te passen, die de strijdvaardigheid en het zelfvertrouwen van het wereldproletariaat zouden kunnen vergroten. Het betekende ook dat de nationale economie van het land dat het kapitalisme omvergeworpen had krachtig ontwikkeld diende te worden, en wel op een wijze dat het gewicht van het proletariaat in de maatschappij vergroot werd qua aantal, vaardigheden, cultureel peil, politiek bewustzijn en vermogen de economie en de staat te beheren.

Dit betekende niet een utopische breuk met het marxisme, maar wel de inzet van een reusachtig nieuw hoofdstuk in de marxistische theorie en praktijk. Wat zijn de taken van zegevierende revoluties die tijdelijk geïsoleerd blijven in een vijandig kapitalistisch milieu? Zouden zij moeten trachten een adempauze te bekomen tot de socialistische revolutie elders is vooruitgekomen? Wat zouden zij moeten doen tijdens die adempauze? Trotski was zich ten volle bewust van de economische, sociale en politieke beperkingen waardoor het aantal opties, dat voor een dergelijke zegevierende revolutie openstaat, verminderd wordt. De macht vrijwillig overlaten aan de klassenvijand zou een daad van verraad zijn, terwijl een poging tot het opbouwen van een klassenloze maatschappij binnen enge nationale grenzen een reactionaire, utopische droom zou zijn die rampzalige gevolgen moest meebrengen. Tussen deze beide uitersten bleven talrijke opties open, hoeveel bijkomende beperking zij ook mochten inhouden. Het is zeker dat geen fataal economisch determinisme het stalinisme tot het onvermijdelijke gevolg maakte van de materiële voorwaarden, die tijdens de twintiger jaren in Rusland overheersten.

Andere vormen van economische, sociale en culturele politiek zouden geleid hebben tot alternatieve correlaties van sociale krachten binnen de USSR — correlaties die het stalinisme wellicht onmogelijk zouden gemaakt hebben. Bovenal, indien de communistische Internationale een andere strategie en andere tactieken gekozen had en niet steeds afhankelijker was geworden van de stalinistische fractie in de KPSU als de politieke vertegenwoordiger van de sovjetbureaucratie, had dit een fundamenteel verschillend kader voor het overleven van de Russische revolutie kunnen scheppen — met beslissende gevolgen voor haar inwendige ontwikkeling.

Noch de nederlaag van de tweede Chinese revolutie, noch de overwinning van Hitler, noch de wijze waarop de mensheid zich willoos naar de Tweede Wereldoorlog liet voeren waren voorbeschikt sinds de vroege twintiger jaren of de dood van Lenin. Met andere woorden Trotski verviel met zijn voorspelling dat betrekkelijk achtergebleven landen nooit in staat zouden zijn alleen op eigen krachten “het socialisme op te bouwen” geenszins in dat mechanistische en fatalistische economische determinisme waarmee hij had moeten breken toen hij de theorie van de permanente revolutie formuleerde. Integendeel, deze voorspelling was gegrondvest op dezelfde gedurfde toepassing van de wet van de ongelijke en gecombineerde ontwikkeling op wereldschaal. Door het kapitalisme omver te werpen op zijn zwakste punt in een belangrijk land als Rusland zou het proletariaat het wereldevenwicht van sociale en politieke krachten zodanig verstoren dat het een geweldige impuls zou geven aan het proces van socialistische wereldrevolutie. Het zou daardoor de beslissende krachtmeting tussen sociale krachten die actief, bewust tegenover elkaar stonden op een hoger niveau en in een breder geografisch kader plaatsen. De socialistische revolutie zou beginnen op nationaal vlak. Zij zou zich internationaal verbreiden en zou tenslotte zegevieren of verslagen worden op het niveau van de wereld als geheel.

De negatieve gevolgen van het “socialisme in één enkel land” van de bureaucratische ontaarding van de Komintern en de ondergeschiktmaking ervan aan de bijzondere belangen van de sovjetbureaucratie speelden een beslissende rol in het ontketenen van beslissende nederlagen van de internationale arbeidersklasse en hebben daardoor eveneens de verdediging van de USSR ondermijnd.

Kan men met dit alles voor ogen zeggen dat de socialistische revoluties in betrekkelijk achtergebleven landen — bij gebrek aan een snelle overwinning van de wereldrevolutie — objectief een niet-kapitalistisch middel vertegenwoordigen om te komen tot de industrialisatie en modernisatie van landen waar de kapitalistische weg is afgesloten In zekere zin is deze bewering waar en levert zij een bijkomende historische rechtvaardiging voor die revoluties. (Zij rechtvaardigt echter geenszins de bureaucratieën die daar heersen of de misdaden die zij hebben begaan jegens hun eigen arbeiders en die van andere landen.) Trotski verwierp uitdrukkelijk de gedachte dat de volkeren van die landen zouden moeten wachten tot de arbeiders van de ontwikkelde landen hun revolutie hadden tot stand gebracht; door zulk een afwachtende houding aan te nemen zouden zij halverwege tussen kapitalisme en socialisme blijven steken.[3] Zij kunnen een geweldige vooruitgang tot stand brengen; sterker nog, zij hebben dit gedaan, zelfs al konden zij niet gans alleen een socialistisch gemenebest opbouwen.

Het isolement van de revolutie in betrekkelijk achtergebleven landen is echter geen fataliteit. Het is op zijn beurt nauw verbonden met de tegenstrijdige effecten die de eerste overwinningen van de revolutie hebben gehad op de internationale arbeidersbeweging. De gevolgen van een dergelijk isolement verergeren deze effecten door de specifieke vormen van politieke macht die daaruit in deze landen ontstaan. Slechts indien we al deze elementen in hun samenhang bestuderen, kunnen we begrijpen wat concreet gebeurde — kunnen we de gedachte overwinnen dat de geschiedenis zo moest verlopen, en zo alleen.

_______________
[1] Een van de fundamentele argumenten die Stalin en de stalinisten tegen Trotski hebben aangevoerd was de beschuldiging dat hij de interne krachten van het Russische proletariaat (of de Russische revolutie) “ontkende” of “onderschatte”. Maar hoe kan men dergelijke “onderschatting” rijmen met het feit dat Trotski als eerste voorstelde dat hetzelfde proletariaat de macht diende te grijpen? Men vindt een recente herhaling van dit argument in Kostas Mavrakis, On Trotskyism, London 1976, pp. 25-40.
[2] Lenin uber Trotzki, Frankfurt 1969, p. 9
[3] Zie het Manifest van de buitengewone conferentie van de IVe Internationale van mei 1940: “Door het naakte feit dat de oorlog enorme moeilijkheden en gevaren schept voor de imperialistische moederlanden opent hij een enorm veld van mogelijkheden voor de onderdrukte volkeren. Het kanongebulder in Europa kondigt het nakende uur der bevrijding aan... Alleen de rechtstreekse, openlijke revolutionaire strijd van de geknechte volkeren aan de weg van hun emancipatie ontsluiten... Het perspectief van de permanente revolutie betekent in geen geval dat de achtergebleven landen het teken van de ontwikkelde landen dienen of te wachten, of dat de koloniale volkeren geduldig moeten wachten tot het proletariaat van het moederland hun bevrijdt. Hulp komt tot degene die zichzelf helpt. De arbeiders moeten de revolutionaire strijd ontwikkelen in elk land, koloniaal of imperialistisch, waar gunstige omstandigheden tot stand zijn gebracht, en daardoor een voorbeeld stellen voor de arbeiders van andere landen”. (Writings of Leon Trotsky 1939-1940. New York 1973, pp. 202, 206.)