Ernest Mandel
Trotski: zijn bijdrage tot het marxisme


7. Het stalinisme

Het feit dat de arbeidersklasse zonder de hulp van de internationale revolutie de macht niet zou kunnen behouden in het relatief achtergebleven Rusland werd zowel door de Russische als door de internationale communisten als evident beschouwd, voor en na de oktoberrevolutie.[1] Een dergelijk verlies van de staatsmacht werd echter algemeen vereenzelvigd met het herstel van het kapitalisme, van de economische en de politieke macht van de Russische burgerij. In plaats daarvan nam de geschiedenis een onvoorziene loop. De nederlaag van de eerste na-oorlogse revolutionaire golf had inderdaad als gevolg dat de arbeidersklasse de rechtstreekse uitoefening van de politieke macht verloor. Deze macht kwam echter niet opnieuw in handen van de Russische burgerij, zij het oud of nieuw; zij kwam in handen van een nieuwe geprivilegieerde sociale laag, de sovjetbureaucratie, die als een kankergezwel op de Russische arbeidersklasse zelf verschenen is.

De fundamentele historische verklaring van deze nieuwe wending in de geschiedenis is tweeledig. Het feit dat geen enkele nieuwe overwinning van de socialistische revolutie de grote na-oorlogse revolutionaire omwentelingen in Centraal-Europa — en in China tussen 1925-27 — kwam bekronen, had immers tot gevolg dat Sovjet-Rusland geïsoleerd bleef in een vijandige kapitalistische omgeving, heeft de Russische arbeidersklasse verzwakt en de voorwaarden van de sovjet-macht, zoals zij bestond in 1917-20, verzwakt. Niettemin waren de revolutionaire omwentelingen sterk genoeg om het wereldimperialisme te beletten het kapitalisme in Rusland te herstellen. Het nieuwe, wankele wereldevenwicht tussen kapitalistische en anti-imperialistische machten liet de Sovjet-Unie toe te overleven, zij het dan in een uitermate geperverteerde en ontaarde vorm.

Bovendien vormden de overwinning van het Rode Leger in de burgeroorlog; de beslissende verzwakking van de oude Russische burgerij,,de verstrooiing van de boerenstand en de kracht van het nieuwe staatsapparaat evenzovele elementen die samen de verschijning van een nieuwe kapitalistische klasse die de macht nastreefde omzetten in een proces dat, ofschoon het ongetwijfeld vergemakkelijkt werd door de “Nieuwe economische politiek” van de bolsjewieken uit 1921 (NEP) veel langzamer, veel tegenstrijdiger en zwakker was dan Lenin en Trotski aanvankelijk hadden voorgesteld. Evenzo is uit de parallel verlopende verzwakking van het Russische proletariaat en de Russische grote, middelgrote en kleine burgerij, een nieuw, onstandvastig evenwicht binnen de sovjetmaatschappij ontstaan, dat het duidelijkst tot uiting kwam door de geleidelijke verovering van de exclusieve politieke en sociale macht door de sovjetbureaucratie. Wanneer we zeggen dat deze gang van zaken als een verrassing kwam voor de Russische en de internationalistische marxisten, moeten wij erop wijzen dat de mogelijkheid van een bureaucratische ontaarding van de arbeidersmacht (van een arbeidersstaat) theoretisch reeds onder ogen was gezien in een betrekkelijk vroege fase in de geschiedenis van het socialistisch denken — o.a. door bepaalde anarchistische denkers en door Kautsky in zijn beroemd voorwoord van Oorsprong van het christendom (1898). In de nadagen van de Russische revolutie hebben eerst Rosa Luxemburg en dan Otto Bauer een dergelijke variante geplaatst tegenover de onvermijdelijke restauratie van het kapitalisme, die door mensjewieken werd voorspeld.

Wat voor tijdgenoten de juiste perceptie en de wetenschappelijke analyse van dit proces zo moeilijk maakte en wat de verklaring ervan zelfs voor hedendaagse marxisten zo ingewikkeld maakt is de wijze waarop het vervlochten is geweest met de economische structuren en de sociale vormen die de socialistische oktoberrevolutie had voortgebracht. De nationalisatie van de productiemiddelen; het grondwettelijke verbod tot particuliere toe-eigening van deze productiemiddelen en particuliere uitbuiting van loontrekkenden; het staatsmonopolie van de buitenlandse handel; de afschaffing van de kapitalistische productieverhoudingen en de veralgemeende warenproductie (d.w.z. het feit dat de sovjeteconomie niet te werk gaat volgens de wetten van de ontwikkeling van het kapitalisme die door Marx[2] werden ontdekt), de mogelijkheid tot planning op lange termijn — al deze veroveringen van de oktoberrevolutie blijven tot op de dag van heden onaangetast.

Deze continuïteit is echter geenszins beperkt tot het domein van het economische systeem. Alle opeenvolgende leiders van de bureaucratie, van Stalin tot Khroetsjev en Brezjnev, over Malenkov, hebben zichzelf steeds voorgesteld als de wettige erfgenamen van Lenin. Het marxisme blijft de officiële staatsdoctrine. De opbouw van een klassenloze communistische maatschappij wordt nog steeds uitgeroepen tot het officiële doel van de regeringspolitiek. De Communistische partij van de Sovjet-Unie is nog steeds de Communistische partij van de Sovjet-Unie. En ofschoon de Communistische Internationale officieel werd ontbonden in 1943, blijft de “communistische wereldbeweging”, haar onwettige spruit, een sterke band vormen tussen de KPSU en belangrijke sectoren van de internationale arbeidersbeweging.

Om al deze redenen hebben de Russische revolutionaire marxisten, Trotski op de eerste plaats, reeds vroeg getracht de aard van het contrarevolutionaire proces, dat zich sinds de twintiger jaren in de Sovjet-Unie ontwikkelde, te verklaren in het licht van een beroemde historische parallel, die wel voor de hand lag: de Thermidor, die het keerpunt van de grote Franse Revolutie aangaf.

Zoals zijn Franse tegenhanger was de Russische Thermidor een werkelijke contrarevolutie. Maar in plaats van te leiden tot het machtsherstel van de klasse die heerste voor de revolutie (de semi-feodale aristocratie in Frankrijk, de kapitalisten en de landheren in Rusland) heeft Thermidor in grote lijnen de voornaamste socio-economische veroveringen van de revolutie gehandhaafd. Het was als het ware een politieke contrarevolutie binnen de revolutie — wat niet impliceert dat haar gevolgen beperkt bleven tot de sfeer van de sociale bovenbouw. Precies zoals het proces in Frankrijk van Thermidor over het bonapartisme en het keizerrijk van Napoleon tot de restauratie van de Bourbons in 1815 liep, had ook de contrarevolutie in Rusland een enorme impact op sociaal-economisch vlak maar leidde zij niet tot een herstel van de prerevolutionaire eigendom- en productieverhoudingen.

De gedachte van sovjetmacht alleen al impliceert een zwak en weinig kostbaar staatsapparaat. Dit was een van Marx’ hoofdargumenten geweest ten gunste van de dictatuur van het proletariaat in het licht van de ervaring van de Franse Commune. En het werd met kracht bevestigd door Lenin in Staat en revolutie, een van de meest “libertaire” werken die geschreven werden door een openlijke marxist. Vanuit het oogpunt van de algemene marxistische theorie is de macht van de staat proportioneel met de ernst van de sociale tegenstellingen. Zo zou een staat van de grote meerderheid, die een betrekkelijk kleine minderheid wil verhinderen de macht te heroveren, niet de graad van hypertrofie of repressief geweld moeten hebben, waardoor een staat gekenmerkt wordt die ten dienste staat van een betrekkelijk kleine minderheid en die de uitbuiting en de onderdrukking van de grote meerderheid door de heersende klasse verdedigt.[3]

Maar ofschoon deze redenering zeker juist is voor de dictatuur van het proletariaat in de ontwikkelde industriële landen en naar onze overtuiging in de praktijk zal bevestigd worden, hield de toepassing ervan op Sovjet-Rusland een aantal cruciale tekortkomingen in.

Op de eerste plaats is de “grote meerderheid” waarnaar Lenin constant verwijst in Staat en Revolutie noch een proletarische, noch een relatief homogene sociale kracht. Zij bestaat eerder uit arbeiders en boeren (of, nauwkeuriger gezegd, uit arbeiders, rurale half-proletariers, arme boeren, en die lagen van de middelgrote boeren die niet fundamenteel betrokken zijn bij de uitbuiting van de loonarbeid); met andere woorden, een heterogeen blok van verschillende sociale klassen, wier onmiddellijke en historische belangen geenszins identiek zijn. Ofschoon de bolsjewieken, met Lenin vooraan, grote nadruk legden op de noodzaak een bondgenootschap op lange termijn tussen deze klassen te handhaven, bleek het utopisch te geloven dat dit kon gebeuren zonder, tenminste gedeeltelijk, constant de belangen van een, meerdere of alle componenten van dat blok geweld aan te doen.[4] Vandaar de nood aan een scheidsrechter om betwistingen tussen deze botsende belangen te beslechten. In omstandigheden van schaarste van consumptiegoederen en veralgemeende armoede eist deze scheidsrechter — de sovjetbureaucratie — een steeds hogere prijs voor zijn diensten in de vorm van materiële privileges. De situatie van een belegerde vesting, waarin de Sovjet-Unie tussen de twee wereldoorlogen kwam te verkeren, heeft ongetwijfeld dit proces bevorderd.

Ten tweede vooronderstelt de gedachte aan een goedkoop, zwak staatsapparaat dat de arbeidersklasse — samen met haar bondgenoten — in staat is een groot aantal traditionele staatsfuncties uit te oefenen in het kader van de sovjets (arbeidersraden). Dit veronderstelt echter op zijn beurt objectieve en subjectieve voorwaarden die gunstig zijn voor zulk een geleidelijke uitbreiding van het zelfbeheer door de arbeidersklasse. In het Sovjet-Rusland dat tevoorschijn kwam uit drie jaar burgeroorlog en strijd tegen buitenlandse imperialistische interventie, waren de omstandigheden voor een dergelijk ontbloeien van de sovjetdemocratie (zelfbeheer van de massa) buitengewoon ongunstig. De arbeidersklasse was numeriek en fysiek verzwakt. Zij had zich afgewend van de politieke activiteit, niet alleen wegens de ontgoochelende afwezigheid van een wereldrevolutie, maar bovenal door de druk van materiële nood en ellende. Aangezien zij een relatief laag niveau van vakkundigen en cultuur had, moest zij in onevenredige mate vertrouwen op kleinburgerlijke technici en experten. En de meest bewuste en politiek actieve leden van de klasse waren gedecimeerd door de burgeroorlog of opgeslorpt door het staats- en militair apparaat. Al deze factoren hadden een grote invloed op de toenemende hypertrofie van de macht en de groeiende monopolisatie ervan door de bureaucratie. De arbeiders werden niet zozeer uit de sovjets verdreven, zij verlieten ze geleidelijk.

De sovjetbureaucratie is geleidelijk verschenen in de postrevolutionaire Russische maatschappij via een fusie van verschillende elementen: sterke resten van het oude tsaristische staatsapparaat dat, zoals Lenin kloeg, in veel mindere mate was vernietigd of verstrooid dan aanvankelijk was verondersteld; een managersgroep die professionele beheerders van “economische eenheden” omvatte (fabrieken; commerciële ondernemingen van de staat, staatsondernemingen voor transport, telecommunicatie enz.) wier aantal sprongsgewijze toenam toen de industrialisatie werd versneld in 1928; het personeel van het nieuwe sovjetstaatsapparaat (met inbegrip van het militaire apparaat) dat, voor zoverre het de twee voorgaande groepen niet overlapte, voortkwam uit en uitsteeg boven de arbeidersklasse en de kleinburgerlijke intelligentsia; en het partijapparaat zelf (met inbegrip van tenminste de bovenste lagen van het syndicale apparaat). De opgang van de sovjetbureaucratie tot de status van geconsolideerde, geprivilegieerde heersende kaste, die hardnekkig vasthoudt aan een monopolie van politieke en sociale macht — een proces dat vorm kreeg door de vestiging van de stalinistische dictatuur — vormt de uitdrukking van de versmelting van deze componenten tot een enkele, zij het tamelijk heterogene, sociale laag die zich bewust is van haar eigen collectieve sociale belangen.

Lenin heeft tamelijk vroeg het gevaar beseft van een bureaucratische ontaarding van de sovjetstaat — een paar jaar voor Trotski en ongeveer op hetzelfde ogenblik dat de Arbeidersoppositie, gegroepeerd rond de oude bolsjewistische arbeidersleider Schlyapnikov bange voorgevoelens in die zin verwoordde. Vanaf 1921 definieerde Lenin de Russische staat als een “staat van arbeiders en boeren met bureaucratische misvormingen” of liever “een arbeidersstaat met bureaucratische misvormingen” zoals hij enkele dagen later zijn formule verbeterde. Hij rechtvaardigde arbeidersstakingen tegen staatsondernemingen door te verwijzen naar dit fenomeen van bureaucratische misvorming van de arbeidersstaat. Tijdens de laatste jaren van zijn leven was Lenin letterlijk geobsedeerd door de groei van de sovjetbureaucratie en werd hij gekweld door de vraag of zijn politiek niet had geleid tot het ontstaan van een monster, of zijn partij niet de historische rol van de tovenaarsleerling had gespeeld.

Net voor en onmiddellijk na Lenins dood hebben Trotski en de linkse oppositie dit gevecht tegen de bureaucratisering van de sovjetstaat overgenomen; zij hebben hem gevoerd als leden van de partij tot aan hun uitstoting in 1927-1928, als een publieke fractie die vroeg om wederopname in de Partij en de Communistische Internationale tussen 1929 en 1933, als een onafhankelijke organisatie na 1933. Het staat vast dat zij met hun bange twijfels niet meer geïsoleerd waren dan Lenin was geweest tijdens de periode 1921-1923. Gezien het hoge niveau van theoretische scholing en klassenbewustzijn dat de bolsjewistische leiders en kaders bezaten, hebben vele instinctief of bewust op verschillende ogenblikken tussen 1921 en 1936 aangevoeld dat de bestaande situatie niet overeenstemde met wat het bolsjewisme had trachten te verwezenlijken, dat men, hoe men de zaken ook draaide of keerde, niet kon zeggen dat de Russische arbeidersklasse werkelijk de staatsmacht uitoefende.

De tragedie van de bolsjewistische partij na de dood van Lenin of zelfs na 1921 was dat een dergelijke bewustwording niet op hetzelfde ogenblik tot stand kwam in alle verschillende elementen die er deel van uitmaakten. Om deze reden werd zij niet op een georganiseerde wijze tot uitdrukking gebracht — uitgezonderd door de linkse oppositie, een kleine minderheid — leidde ze niet tot dezelfde politieke conclusies en is ze bovenal niet samengesmolten met een politiek actieve voorhoede van de arbeidersklasse, de enige mogelijke sociale basis voor een radicale herziening van de politiek van de KPSU.[5] Het is in deze combinatie van subjectieve en objectieve factoren dat de wortels van de overwinning van Stalin en de bureaucratie liggen. Zij was niet het onvermijdelijke resultaat van ongunstige objectieve voorwaarden — zoals gezegd wordt in alle objectivistische interpretaties van de sovjetgeschiedenis, waarin onvermijdelijk een apologetische houding tegenover Stalin en de bureaucratie doorklinkt.

De voornaamste illusie van de doorsnee bolsjewistische leiders en kaders was niet zozeer de ontkenning van de mogelijkheid van een ontaarding van de sovjetstaat als wel het feit dat zij in de partij een tegengewicht zagen dat sterk genoeg was om een dergelijk proces te voorkomen. Zij begrepen niet of wensten niet te begrijpen dat de partij met de radicale daling van de politieke activiteit van de arbeidersklasse meer en meer werd herleid tot een leeg omhulsel van het partijapparaat, dat ze meer en meer afgesneden werd van het levende proletariaat.

Dit partijapparaat werd op zijn beurt onvermijdelijk opgeslorpt in een proces van geleidelijke versmelting met het staatsapparaat. En in plaats van in de kiem te worden gesmoord door een strijdlustige bolsjewistische partij, werd de bureaucratisering van de sovjetstaat versneld en vervolledigd door de bureaucratisering van de bolsjewistische partij zelf. In een woordenwisseling op een van de laatste debatten die Trotski bijwoonde binnen de leidende organen van de KPSU wordt deze transformatie op dramatische wijze uitgedrukt:

Molotov: En de partij, wat doet u met de partij? Trotski: De partij, die hebt u verstikt! Stalin: Deze kaders kunnen alleen verwijderd worden door een burgeroorlog.[6]

De tactiek van Trotski en de linkse oppositie berustte geenszins op “centristische aarzelingen”, “besluiteloosheid” of een soort “vadercomplex” (dat hem zou verhinderen zich radicaler op te stellen tegenover een staat die hijzelf, bijna evenzeer als Lenin, had helpen scheppen). Zij was integendeel gegrondvest op een buitengewoon sobere en objectieve analyse van de wortels van de bureaucratie en de middelen om er tegen in te gaan. De politieke passiviteit van de arbeidersklasse — of tenminste van haar voorhoede — was het voornaamste struikelblok en men moest zich tot het uiterste inspannen om dit struikelblok te verwijderen. Zo streden Trotski en zijn vrienden gelijktijdig voor: een verbreding van de democratie binnen de partij; een verbreding van de sovjetdemocratie (dit was de voornaamste boodschap van zijn beroemde Nieuwe Koers, gepubliceerd in 1923, waarvan de algemene conclusies hevig aangevochten werden door het triumviraat Stalin-Zinovjev-Kamenev, maar die niettemin formeel werden overgenomen door de partijleiding; een onmiddellijke alternatieve economische politiek die o.a. een stijging van de reële lonen en het verdwijnen van de massale werkloosheid inhield, een algemene oriëntering in de richting van versnelde industrialisatie en versterking van de klassenstrijd op het platteland. (Een hevig offensief moest ingezet worden tegen de koelakken, niet door terroristische middelen, maar door de arme boeren te helpen zichzelf door coöperaties en mechanisatie te bevrijden van de wurggreep der rijke boeren op de dorpseconomie). Het is volledig onjuist te beweren dat Stalin en zijn overheersende fractie eenvoudigweg de economische politiek van de linkse oppositie hebben overgenomen. In werkelijkheid zijn er in de late twintiger jaren drie verschillende strategieën met het oog op de economische groei naar voren gekomen. Op de eerste plaats was er de positie van Boecharin, gebaseerd op een langzame industrialisatie en een harmonische integratie van de koelakken in de “opbouw van het socialisme”; ten tweede, het programma van de linkse oppositie, gebaseerd op een snellere industrialisatie ten koste van de koelakken en de “nepmannen”, maar ten voordele van de arbeiders en de arme boeren, en op vrijwillige collectivisatie van dat deel van de landbouw dat gemechaniseerd en beheerd kon worden door de arme boeren; en een derde, Stalins positie, gebaseerd op een avonturistische synthese van industrialisatie en geforceerde collectivisatie, ten koste van zowel de arbeiders als de boeren. De respectievelijke sociale basis van deze drie politieken ligt voor de hand.

Voor ons is het duidelijk dat er een coherente politiek, economisch en sociaal alternatief was voor de door Stalin gevolgde politiek. Indien dit de overhand had gehaald, zou een heel andere Sovjet-Unie en een heel andere wereld ontstaan zijn. Gedurende de twintiger en het grootste deel van de dertiger jaren zou de sovjetleiding een aanzienlijke macht bezeten hebben om de verschillende kansen tot wereldrevolutie te steunen in plaats van ze te verstikken. Trotski heeft de politiek van Lenin, die gericht was op het bekomen van een adempauze tot de volgende doorbraak van de wereldrevolutie — maar een adempauze die moest toelaten het objectieve gewicht, het gemiddelde klassenbewustzijn en het niveau van politieke activiteit van de sovjetarbeidersklasse aanzienlijk te doen stijgen — voortgezet. Indien het tegendeel gebeurde, zouden zowel de volledige overwinning van de sovjetbureaucratie als de nederlaag van de wereldrevolutie uitermate waarschijnlijk worden. En zo lang de arbeidersklasse niet opnieuw politiek actief werd, konden alleen het partijkader en de partijmilitanten de beslissende elementen worden, die de omkering van de trend konden bewerkstelligen. Vandaar dat Trotski zijn aandacht concentreerde op de fractiestrijd binnen de communistische partij in de jaren 1923-33. Vandaar de gevolgen van zijn nederlaag in die strijd.

De nederlaag van de linkse oppositie betekende de nederlaag van de fractie die binnen de Communistische partij in de Sovjet-Unie — en meer nog, binnen de sovjetmaatschappij en de Communistische Internationale — de klassenbelangen van het proletariaat zowel op historisch als op het onmiddellijke niveau vertegenwoordigde. Zij betekende dan ook de nederlaag van het proletariaat en de overwinning van de politieke contrarevolutie, culminerend in de fysieke uitroeiing van het bolsjewistisch kader in 1936-38. Wanneer men haar een andere connotatie wil geven, wanneer men wil beweren dat de opgang van het stalinisme de overwinning betekent van de “persoonsverheerlijking” of van “ongunstige objectieve voorwaarden in de Sovjet-Unie en daarbuiten” moet men breken met een marxistische interpretatie van de geschiedenis. Stormachtige omwentelingen, waarbij het leven (en helaas ook de dood) van miljoenen mensen betrokken zijn, dienen in laatste instantie steeds verklaard te worden als het resultaat van de strijd tussen machtige sociale klassen (niet alleen antagonistische klassen maar ook fracties van sociale klassen). Zoniet zouden de Eerste, en in zekere mate ook de Tweede Wereldoorlog niet kunnen verklaard worden in marxistische termen.

Maar de verschijning van de stalinistische dictatuur zelf kan niet ernstig geïnterpreteerd worden tenzij men de aard van die bureaucratie, van de sovjetmaatschappij en de sovjetstaat, op correcte wijze begrepen heeft. Het is op dit gebied dat Trotski een van zijn schitterendste theoretische prestaties heeft geleverd, wellicht de opmerkelijkste sinds hij de theorie van de permanente revolutie formuleerde. Dankzij een meesterlijke toepassing van de marxistische dialectiek en van de marxistische analytische methode in het algemeen is hij erin geslaagd een coherente verklaring te leveren van een der meest verwarrende en tegenstrijdige fenomenen van de twintigste eeuw.

Trotski kwam tot de conclusie dat hetgeen in de Sovjet-Unie gebeurde noch het herstel was van het kapitalisme (zij het in de vorm van staatskapitalisme) noch het verschijnen van een nieuwe heersende klasse en van een nieuwe productiewijze (bureaucratisch collectivisme). Hij verklaarde dat de dictatoriale macht van de bureaucratie uitgeoefend werd binnen het kader van een maatschappij die een overgangsfase tussen het kapitalisme en het socialisme doormaakte, waardoor de vooruitgang in de richting van het socialisme op onoverkomelijke wijze werd geblokkeerd; de sociale vormen waren sterk misvormd door een proces van bureaucratisering dat echter niet in stabiele, homogene en zelfreproducerende vormen van sociale heerschappij was uitgemond. De sovjetstaat bleef een arbeidersstaat, zij het een uitermate ontaarde. De bureaucratie kon geen nieuwe productieverhoudingen scheppen, maar evenmin kon zij een vlot functioneren verzekeren van de verhoudingen die voortgevloeid waren uit de oktoberrevolutie. Zij verminkte hen op bestendige wijze, zodat hun inwendige logica werd ondermijnd. De specifieke wijze waarop de bureaucratie heerste en de verschillende privileges die zij zich — hoofdzakelijk op gebied van consumptie — toe-eigende als de prijs van die heerschappij, botsten hevig met de vereisten van een optimale economische planning. Vandaar zowel de constante economische crisis die de sovjetmaatschappij teisterde en die kwalitatief verschilde van de kapitalistische crisis van overproductie — en een gemiddelde economische groei die op lange termijn hoger ligt dan die van de kapitalistische wereld. Wij zullen hier niet opnieuw ingaan op de specifieke correlatie tussen de opgang van de sovjetbureaucratie tot de absolute macht en de noden van de zogenaamde “primitieve socialistische accumulatie”. Evenmin zullen we terugkomen op de correlatie tussen de opkomst van het stalinisme en de implicaties van de theorie van het “succesvolle verwezenlijken van het socialisme in een enkel land” (d.w.z. de politiek van vreedzame coëxistentie met het wereldkapitalisme, en de transformatie van de Communistische Internationale van een instrument van de wereldrevolutie tot een instrument van de diplomatieke manoeuvres van de sovjetbureaucratie). Deze onderwerpingen werden reeds behandeld in het tweede hoofdstuk.

Op drie beslissende keerpunten in de sovjetgeschiedenis na Lenin is deze dubbele, tegenstrijdige natuur van de sovjetbureaucratie reeds duidelijk aan het licht gekomen, wat Trotski en zijn volgelingen toeliet te begrijpen wat er gebeurde. De aanhangers van andere theorieën over de stalinistische contrarevolutie daarentegen zijn hopeloos het spoor bijster geraakt.

Op de eerste plaats heeft de bureaucratie als sociale laag (afgezien van minderheidsfracties) zich tijdens de crisis die de sovjeteconomie in 1928 doormaakte niet verbonden met de koelakken en de nep-man ten gunste van de herinstelling van het kapitalisme en een nauwere integratie in de kapitalistische wereldmarkt. In plaats daarvan gebruikte zij gewelddadige, terroristische middelen om de primitieve accumulatie van privé-kapitaal en de zeer verbreide kleine warenproductie de kop in te drukken. Deze oriëntatie had vanuit economisch oogpunt zulke rampzalige gevolgen dat zij leidde tot een sterke daling van de verwachte arbeidsproductiviteit. Alleen de zeer ernstige sociale spanningen die daaruit voortvloeiden kunnen de massale zuiveringen uit de periode 1934-38 en de barbaarse regimentering van het sociale leven verklaren.

Gedurende en na de Tweede Wereldoorlog, in het bijzonder tijdens de aanval van de nazi-imperialisten, is de sovjetbureaucratie als sociale laag (weer afgezien van niet onbelangrijke minderheidsfracties) niet gezwicht voor het imperialisme en is ze niet de kern geworden van een nieuwe, neokoloniale Russische burgerij in dienst van het Duitse of Amerikaanse imperialisme. Globaal gezien heeft zij onder de impuls van het verzet der sovjetarbeiders de sociaal-economische structuur van de USSR, die de oktoberrevolutie in Rusland tot stand had gebracht, verdedigd — zij het door middel van haar eigen militairterroristische methodes die bij talloze gelegenheden de zaak van de verdediging op de drempel van de ineenstorting brachten.

Toen tenslotte de militaire macht van Sovjet-Rusland in 1944-45 de grenzen van de USSR overschreed en een groot gedeelte van Oost- en Centraal-Europa innam, moesten de gebieden waarover de macht van de bureaucratie uiteindelijk geconsolideerd werd (in de specifieke context van de koude oorlogsmachtsverhoudingen) “structureel geassimileerd” worden met de eigendoms- en productieverhoudingen die de oktoberrevolutie had voortgebracht. De bureaucratie heeft het privé-bezit in die landen niet behouden, maar afgeschaft. En terwijl zij niet de heerschappij van de arbeidsraden vestigde, ja zelfs alle vormen van rechtstreekse arbeidersmacht de kop indrukte, was zij niet in staat zich te verheffen tot een niveau dat enigszins vergelijkbaar was met dat van een nieuwe heersende klasse. Trotski’s definitie van de sovjetbureaucratie, de sovjetmaatschappij en de Sovjetstaat is fundamenteel bevestigd bij deze drie gelegenheden.

Om al deze redenen, zei Trotski, zou de restauratie van het kapitalisme in de USSR een reusachtige historische stap achteruit betekenen. Het was in het belang van zowel het Russische als het wereldproletariaat een dergelijke stap achteruit te voorkomen en de USSR te verdedigen tegen het imperialisme. Het was echter noodzakelijk dit te doen met behulp van methodes die overeenstemmen met de globale belangen van de arbeidersklasse, niet op zulk een wijze dat het omverwerpen van het internationale kapitalisme moeilijker werd.

Een dergelijke opvatting van de sovjetbureaucratie onderschat geenszins haar historische contrarevolutionaire rol; zij legt slechts de grenzen van de contrarevolutie vast. De rol van de bureaucratie is op de eerste plaats contrarevolutionair op wereldvlak — zowel door haar bewuste politiek van samenwerking met het kapitalisme teneinde nieuwe socialistische revoluties te vermijden (die een “samenspanning” van het wereldimperialisme tegen de Sovjet-Unie zouden veroorzaken) als door de rampzalige gevolgen die de identificatie van de sovjetomstandigheden met het “socialisme”. heeft gehad op de bereidheid van het Westerse proletariaat de strijd voor de socialistische revolutie aan te gaan. De bureaucratie speelt echter ook een contrarevolutionaire rol in Rusland zelf — waar de grootste depolitisering en atomisering van de arbeidersklasse zijn voortgevloeid uit de opeenvolging van tegen de arbeiders gerichte politieke oriëntaties (massale repressies, genadeloze arbeidswetgeving en uitroeiing van het bolsjewistische kader onder Stalin: toenemende sociale ongelijkheid; vulgaire consumptiepolitiek onder Chroetsjov en Brezjnev; de opheffing van elke vorm van onafhankelijke syndicale activiteit).

De gevolgen van de geweldige verliezen en de ontzaglijke ontwrichting die de bureaucratisch gecentraliseerde planning in de sovjeteconomie veroorzaakt heeft, gaan op lange termijn in dezelfde contrarevolutionaire richting.

Uit deze coherente analyse van de sovjetmaatschappij na Lenin trok Trotski de conclusie dat men een nieuwe politieke revolutie diende voor te bereiden die wel de voornaamste economische veroveringen van de oktoberrevolutie moest handhaven en consolideren, maar anderzijds de dictatoriale macht van de bureaucratie zou uitschakelen, de sovjetmaatschappij grondig zou democratiseren en de politieke macht in handen zou leggen van het proletariaat. Die macht zou uitgeoefend worden via democratisch verkozen sovjets, die een meerpartijensysteem insluiten, een herzien systeem van planning zou onder arbeidsbeheer en publieke, democratische controle geplaatst worden, zodat de meeste oorzaken van monsterachtige verspilling, die vandaag het normale functioneren van het systeem in de weg staan, zouden uitgeschakeld worden.

De ontwikkeling van de productiekrachten en de ontwikkeling van de arbeidersklasse zou objectief een dergelijke politieke revolutie vergemakkelijken; hetzelfde geldt ook voor nieuwe revolutionaire overwinningen in het Westen of het Oosten.

Hoe een dergelijke politieke revolutie er zou uitzien is op treffende wijze aangetoond door de Hongaarse revolutie van oktober-november 1956 en de Praagse lente van januari 1968-februari 1969. De wijze waarop deze beide massale arbeidsopstanden door de militaire interventie van de Sovjet-Unie de kop werden ingedrukt, bevestigt eens te meer, de contrarevolutionaire aard van de sovjetbureaucratie.

Het is gemakkelijk te begrijpen waarom geen ander aspect van Trotski’s denken hardnekkiger in vraag werd gesteld dan zijn poging het fenomeen stalinisme te verklaren binnen het klassieke theoretische kader van het marxisme.[7] Een theorie van de bureaucratisch ontaarde sovjetarbeidersstaat als een maatschappij die een overgangsfase vertegenwoordigt tussen het kapitalisme en het socialisme, maar die zelf kapitalistisch noch socialistisch is, en van de bureaucratie als een geconsolideerde, geprivilegieerde laag binnen de arbeidersklasse eerder dan als een nieuwe heersende klasse, is zeker complexer en minder gemakkelijk te vatten dan een manicheïstisch antwoord van het type “ja-neen”, “zwart-wit”. Dit is een verklaring die strikt wetenschappelijke maar niettemin hogelijk abstracte criteria in de plaats stelt van morele verontwaardiging of blind fanatisch loyalisme. Met het vorderen van de tijd dringt zij zich echter meer en meer op als de enige marxistische verklaring van het stalinistische fenomeen, een verklaring die zelfs een toenemende echo vindt in de rangen van de communistische partijen zelf.[8]

_______________
[1] “Zowel voor oktober als tijdens de oktoberrevolutie hebben wij altijd gezegd dat wij onszelf slechts beschouwen en slechts kunnen beschouwen als een van de contingenten van het internationale proletarische leger, een contingent dat op het voorplan is getreden, niet wegens zijn niveau van ontwikkeling en paraatheid, maar wegens de uitzonderlijke omstandigheden in Rusland; wij hebben altijd gezegd dat de overwinning van de socialistische revolutie daarom alleen als voltooid kan beschouwd worden wanneer het de overwinning wordt van het proletariaat in tenminste verschillende ontwikkelde landen. Het was in dit opzicht dat we de grootste moeilijkheden ontmoetten. Onze investering in de wereldrevolutie, indien men het zo mag noemen, was globaal gezien ten volle gerechtvaardigd. Maar vanuit het oogpunt van haar ontwikkeling hebben we een uitzonderlijk moeilijke periode doorgemaakt; we hebben zelf gezien dat de ontwikkeling van de revolutie in meer ontwikkelde landen aanzienlijk langzamer, aanzienlijk moeilijker, aanzienlijk meer ingewikkeld is geweest... Maar deze langzamere ontwikkeling van de sociale revolutie in West-Europa heeft ons ongelooflijke moeilijkheden bezorgd”. (Lenin, “Report to the Seventh All-Russia Congress of Soviets”, in Collected Works, Vol. 30, p. 207.)
[2] Deze wetten omvatten de concurrentie tussen afzonderlijke kapitalen, die alle gemotiveerd worden door streven naar maximale winsten — een concurrentie die onvermijdelijk leidt tot productieanarchie. Gecombineerd met de tangentiële daling van het gemiddelde winstpercentage en de tendens van de productie de werkelijke vraag te overtreffen, resulteert dit in een periodieke crisis van overproductie. In overeenstemming met zijn bewering dat het kapitalisme hersteld was in Rusland, voorspelde de intelligentste van de “staatskapitalisten”, A. Bordiga, vol vertrouwen dat een geweldige crisis van overproductie Rusland zou treffen in de zeventiger jaren: “In de loop van de volgende twintig jaar zullen de industriële productie en de wereldhandel een crisis doormaken op de schaal van de Amerikaanse crash van 1932; maar ditmaal zal het Russische kapitalisme niet gespaard worden” (A. Bordiga, Revolution and Konterrevolution in Rusland, Milan 1957.) Wij weten wat van die voorspelling terechtkwam.
[3] Lenin, “State and Revolution”, in Collected Works, Vol. 25 pp.
[4] Tijdens de periode 1924-27, toen Boecharin de voornaamste theoreticus van de leidende fractie van de KPSU en de voornaamste tegenstander van de Linkse oppositie was, koesterde hij de fundamentele illusie te geloven in een dergelijke harmonie tussen het proletariaat en niet alleen de arme en halfproletarische sectoren van de boerenstand, maar met de boerenstand in haar geheel. Zie Stephen F. Cohen, Bukharin and the Bolshevik Revolution, New York 1973, pp. 192-201.
[5] Men heeft vaak kritiek uitgeoefend op Trotski omdat hij niet met de hulp van het Rode Leger de macht gegrepen heeft toen dat mogelijk was in de periode onmiddellijk na Lenins dood. Maar gezien de passiviteit van de arbeidersklasse in die tijd zou hij op zijn beurt een gevangene en een werktuig van de bureaucratie zijn geworden — zij het dan een minder barbaars werktuig dan Stalin. Voor een proletarische revolutionair is er geen vervangmiddel voor het strijden en regeren met zijn klasse. Waar hij enerzijds verkeerdelijk kritiek uitoefent op Trotski’s “intellectuele” oppositie tegen Stalin, verklaart Irving Howe (Trotsky, London 1978, p. 98) terecht: “Diegenen die hem laakten omdat hij deze weg niet is opgegaan, begrijpen noch de man noch zijn denken.”
[6] De woordenwisseling tussen Trotski en Molotov greep plaats op I augustus 1927 in de gemeenschappelijke vergadering van het CC en de centrale controle kommissie van de KPSU. (Die Linkse Opposition in der Sowjet-Union, Vol. 5, Berlin 1976, p. 280.) Stalins opmerking werd gemaakt tijdens zijn toespraak op deze vergadering.
[7] De lange lijst van critici omvat in historische volgorde: Dan, Bordiga, Rizzi, Schachtman, C.L.R. James, Cliff, Castoriadis, Sweezy, Bettelheim en maoïstische schrijvers als Mavrakis.
[8] Zo laten zowel Santiago Carrillo (“Eurocommunism” and the State, London 1977) en Jean Elleinstein (The Stalin Phenomenon, London 1977) zich in grote mate inspireren door Trotski’s analyse van de sovjetbureaucratie, zij het dan vanuit een objectivistische gezichtshoek. In l’URSS et Nous (Paris 1978), een halfofficieel werk dat gepubliceerd werd door de PCF spreken Alex Adlet, Francis Cohen, Mauice Decaillot, Claude Frioux en Leon Robel van een geprivilegieerde bureaucratische laag als het voornaamste instrument van de heerschappij in de USSR, een instrument dat een vrijwel onomkeerbaar machtsmonopolie geniet. Maar zij vermelden niet eenmaal Trotski’s analyse van de bureaucratie.