Ernest Mandel
Trotski: zijn bijdrage tot het marxisme


8. Het fascisme

Het fascisme, de overwinning van de politieke contrarevolutie in Rusland, was wezenlijk het product van een gedeeltelijke nederlaag van de wereldrevolutie in de periode 1918-1923. Zij heeft op haar beurt ernstig de uitslag van de massale uitbarstingen van klassenstrijd in de jaren 1923-40 beïnvloed. De balans van deze klassenstrijd was rampzalig in grote delen van de wereld. Het fascisme (of militaire dictaturen van hetzelfde type) werd gevestigd in een groot deel van de noordelijke hemisfeer met de cruciale uitzonderingen van de Verenigde Staten, Canada, Groot-Brittannië en Mexico. De moord op Trotski door een GPU-agent in augustus 1940 in Mexico vormde een symbolische uitdrukking van deze reactionaire trend op wereldschaal, die culmineerde in de barbarij van de Tweede Wereldoorlog.

Het fascisme, de overwinning van de politieke contrarevolutie in de imperialistische landen, was voor het sociale — ook marxistische — denken van die tijd even moeilijk te vatten als het stalinisme. En eens te meer stak Trotski bij het verklaren van dit nieuwe, schrikwekkende fenomeen torenhoog uit boven zijn tijdgenoten. Geen andere schrijver heeft zo duidelijk de aard van het fascisme begrepen, heeft zo duidelijk ingezien welke bedreiging het voor de arbeidersbeweging en de menselijke beschaving vormde; niemand anders ook heeft de arbeidersbeweging tijdig gewaarschuwd dat zij moest opstaan tegen die bedreiging, met aanduiding van de strategie en de tactieken waarmee men het kon bestrijden. Zonder overdrijving kan men zeggen dat er, mogelijk met uitzondering van Marx’ De achttiende Brumaire van Louis-Napoleon Bonaparte en de Klassenstrijd in Frankrijk, geen marxistische analyse van lopende politieke en sociale kwesties bestaat die wat diepte en scherpzinnigheid betreft vergelijkbaar is met Trotski’s geschriften over Duitsland in de periode 1923-33.

In zijn benadering van het fascistisch fenomeen werd Trotski nogmaals krachtig gesteund door zijn diepgaand inzicht in de wet van de ongelijke en gecombineerde ontwikkeling, deze synthese van materialistische dialectiek toegepast op de klassenmaatschappij. Zoals een paar andere marxistische schrijvers (bijvoorbeeld Ernst Bloch en Kurt Tucholsky) begreep Trotski de discrepantie tussen sociaal-economische en ideologische vormen — m.a.w. het feit dat irrationele ideeën, gevoelens en verlangens uit de prekapitalistische tijd waren blijven voortbestaan in grote delen van de burgerlijke maatschappij (in het bijzonder onder de middenklassen die met pauperisatie waren bedreigd, maar ook onder sectoren van de burgerij zelf, gedeclasseerde intellectuelen, en zelfs achtergebleven lagen van de arbeidersklasse). Beter dan wie ook heeft hij de volgende sociale en politieke conclusie getrokken: in omstandigheden van toenemende druk, van steeds ondraaglijker wordende sociaal-economische klassentegenstellingen, zouden aanzienlijke sectoren van de middenklasse en de andere sociale lagen die hierboven werden vermeld — menselijk stof, zoals Trotski hen snedig karakteriseerde — versmolten kunnen worden tot een krachtige massabeweging, gehypnotiseerd door een charismatische leider die bewapend is door sectoren van de kapitalistische klasse en haar staatsapparaat, om dan gebruikt te worden als een stormram om de arbeidersbeweging te verpletteren door bloedige terreur en intimidatie.

Dit zou de weg openen voor een tijdelijke kapitalistische “oplossing” van de geweldige crisis van de burgerlijke maatschappij, een oplossing gegrondvest op superuitbuiting van het proletariaat die onmogelijk was geworden met de opkomst van de georganiseerde arbeidersbeweging. Op lange termijn zouden stabiele kapitalistische voorwaarden echter niet opnieuw tot stand gebracht worden door superuitbuiterij in een enkel land. Nadat het fascisme de arbeidersklasse had verpletterd en met gewelddadige middelen een sterk gereglementeerde burgerlijke maatschappij had gevestigd, zou het fascisme vervolgens zijn angstwekkende dynamiek naar buiten moeten richten in een poging nieuwe kolonies en halfkolonies te veroveren, hele volkeren tot slaaf te maken, zijn imperialistische concurrenten te onderwerpen, de Sovjet-Unie te verpletteren en de wereldheerschappij te vestigen.

Deze diepgaande analyse van het fascisme verenigt en combineert verschillende analytische elementen, elk met een relatieve autonomie, die overeenstemmen met specifieke aspecten van de politieke en sociale realiteit van imperialistische landen in periodes van ernstige sociaal-economische crisis. Door deze elementen te combineren — wat iets heel anders is dan ze naast elkaar te plaatsen — worden ze geïntegreerd tot een instrument dat een volledig begrip van het fenomeen “opkomst van het fascisme” mogelijk maakt.

Fascistische (of proto-fascistische) ideologieën en politieke groepen ontstaan onafhankelijk van de onmiddellijke noden van de kapitalistische klasse uit de verbittering en de wanhoop van de middenklassen, die verpletterd worden tussen de macht van de kapitalistische monopolies en die van de vakbonden. (De betrekkelijke onafhankelijkheid van hun ideologie is een andere zaak. Het racisme is diep geworteld in de typisch burgerlijke ideologieën van het koloniaalimperialistische tijdvak, ofschoon het gecombineerd is met overblijfselen van preburgerlijke ideologie). In bepaalde overgangsfasen zijn dergelijke groepen legio, waarbij hevige concurrentie uitbreekt tussen would-be Führers. Slechts een bijzondere combinatie van omstandigheden — verergerende economische crisis, een dringende noodzaak voor het grootkapitaal zich te ontdoen van de voornaamste elementen van de burgerlijke democratie; een objectieve nood aan een grotere politieke centralisatie indien de burgerlijke maatschappij een aantal dringende economische doelstellingen wil verwezenlijken; een bepaald niveau van steun uit het volk voor tenminste een van de kandidaat-dictators — alleen deze omstandigheden kunnen het monopoliekapitaal er toe brengen daadwerkelijk de fascisten te steunen.

Vanuit het oogpunt van de belangen op lange termijn van de kapitalistische klasse in het algemeen, vanuit het oogpunt van de betrekkelijke stabiliteit van de burgerlijke maatschappij als geheel, zijn burgerlijk-parlementaire regimes ongetwijfeld te verkiezen boven elke vorm van dictatuur, om over fascistische vormen maar te zwijgen. De heerschappij van de burgerlijke klasse steunt op een specifiek mengsel van repressieve en integratieve instellingen. Hoe geringer het gewicht van de integratieve instellingen, hoe groter de sociale instabiliteit op lange termijn. Niet zonder reden heeft men fascistische en andere vormen van burgerlijke dictatuur “geïnstitutionaliseerde staat van belegering” of zelfs “permanente burgeroorlogen” genoemd (burgeroorlogen, weliswaar, waarin het ene kamp permanent ontwapend is en blootgesteld is aan het geweld vanwege het andere kamp). Dit zijn gevaarlijker vormen van regering voor de burgerij, omdat zij de neiging vertonen sociale spanningen op te stapelen die het explosiepunt kunnen bereiken in tijden van acute crisis, zonder mechanismen voor klassenverzoening te scheppen.

In feite heeft elke zegevierende sociale revolutie totnogtoe plaatsgegrepen in landen waar gedurende langere periodes repressieve regimes van een of andere aard hadden bestaan (tsarisme; een monarchistische dictatuur, dan een fascistische dictatuur in het bezette Joegoslavië; de dictatuur van Tsjan Kai-tsjek; de dictatuur van Batista; de dictaturen van Bao-Dai, Diem en Thieu in Zuid-Vietnam, enz.)

Wat betreft de burgerlijke klassenbelangen ligt de objectieve moeilijkheid in het feit dat, terwijl de sociale en politieke prijs op lange termijn voor repressieve dictaturen hoog en gevaarlijk is, de economische prijs op korte en middellange termijn voor burgerlijke democratie in bepaalde omstandigheden ondraaglijk hoog kan worden. De burgerlijke democratie in de geïndustrialiseerde landen impliceert een ontwikkelde arbeidersbeweging (op de eerste plaats een massale syndicale beweging), die op haar beurt collectieve — en geen individuele — verkoop van de waar “arbeiderskracht” inhoudt. In dergelijke omstandigheden zal de prijs van die waar aanzienlijk hoger liggen dan in voorwaarden waarin de arbeidersklasse versplinterd is. Daarbij komen extra kosten voor het kapitaal, zoals sociale zekerheid en andere sociale uitgaven, die alle het aandeel van de meerwaarde in de geproduceerde waarde verlagen. Wanneer het totaal van de geproduceerde waarde stagneert of zelfs begint te verminderen — misschien als resultaat van een ongunstige wending in de concurrentie tussen de imperialisten, een de facto verloren oorlog, een ernstige economische crisis, stagnatie op lange termijn van de productie of een combinatie van deze omstandigheden — kan de materiële mogelijkheid tot het betalen van die prijs verdwijnen en kan de burgerij wel eens geen andere keuze hebben dan trachten zich van de burgerlijke democratie te ontdoen. Laten wij hieraan toevoegen dat de kapitalistische klasse zelf vaak, indien niet altijd, verdeeld is over deze kwestie. Het lijkt aannemelijk dat sectoren die rechtstreeks produceren voor massaconsumptie meer terughoudend zullen zijn om openlijk een zwenking te maken in de richting van het financieren van en steun aan een fascistische machtsovername, terwijl sectoren die georiënteerd zijn op de zware industrie, die productiemiddelen en krijgstoerusting produceren, om voor de hand liggende redenen meer geneigd zullen zijn een dergelijke steun in overweging te nemen.

We hebben zonet gezegd dat de burgerij zou kunnen trachten zich van de burgerlijke democratie te ontdoen. De vestiging van een fascistisch regime hangt immers niet alleen of van wat er gebeurt binnen de kleinburgerij en binnen de kapitalistische klasse af de manier waarop deze veranderingen met elkaar verbonden zijn. Zij hangt ook in grote mate af van wat gebeurt binnen de arbeidersklasse, d.w.z. van de reacties van de georganiseerde arbeidersbeweging.

In tegenstelling tot het “menselijk stof” dat would-be Führers zouden kunnen trachten te verenigen tot indrukwekkende menigten, is de moderne arbeidersklasse in elk ontwikkeld industrieel land draagster van een geweldig potentieel aan economische, sociale en politieke macht. Alle productieve en creatieve functies van de maatschappij zijn rechtstreeks aanwezig in die klasse of zijn er steeds nauwer mee verbonden. In de meeste van deze landen waren de politieke en culturele organisaties van de arbeidersklasse op indrukwekkende wijze met elkaar verbonden tot in de late twintiger en de vroege dertiger jaren; zij omvatten honderdduizenden, indien niet miljoenen mensen, die in staat waren met enthousiasme en toewijding te strijden voor de gemeenschappelijke belangen van de klasse. En in al deze landen bestond een grote, machtige syndicale infrastructuur, die in staat was de kapitalistische economie te blokkeren en, potentieel, de burgerlijke staat zelf lam te leggen.

Teneinde zulk een sterke vijand aan te vallen moeten de meest bewuste vertegenwoordigers van de hoogste burgerlijke lagen (de monopolisten en financiers-) niet alleen door de hierboven geschetste oorzaken tot wanhoop zijn gebracht. Zij moeten er ook van overtuigd zijn dat zij tenminste een kans hebben niet hun leven, eigendom en macht te verliezen tengevolge van de gewelddadige krachtmeting, zonder dewelke de vernietiging van de burgerlijke democratie onmogelijk lijkt. Elke misrekening in dit opzicht zal voor de kapitalistische klasse rampzalige gevolgen hebben. Zij zou bijna, indien al niet werkelijk, zelfmoord kunnen betekenen, vanuit zowel een individueel als vanuit een sociaal oogpunt. De gebeurtenissen die zich in het midden van de maand juli 1936 voordeden in Barcelona, Madrid, Valencia en Malaga leveren een praktische les over deze gevaren.[1]

De leiders van de kapitalistische klasse zullen dan ook tijdens een periode van toenemende fascistische sterkte, maar nog voor er een machtsovername plaatsheeft, de grootste aandacht besteden aan alles wat gebeurt in de arbeidersklasse en de arbeidersbeweging ten aanzien van het fascistische gevaar. In feite zal hun analyse van de lopende veranderingen in de krachtenverhouding dicht bij die van de revolutionaire marxisten staan om parallelle, zij het tegengestelde redenen.

Elk teken van sterke, eendrachtige weerstand binnen de arbeidersklasse, elk teken van een massale ruk naar gewapende zelfverdediging, elk teken van een groeiend militantisme en beslistheid om het fascistische beest te allen koste te bestrijden, zal de twijfels en de aarzelingen die het grootkapitaal koestert over de wijsheid te grijpen naar de ultieme politieke oplossing vergroten. Omgekeerd zal elke toename van de verdeeldheid, de passiviteit of de berusting onder de arbeiders, elk belangrijk tactisch succes van de fascisten tegen de arbeidersorganisaties dat niet wordt gevolgd door een sterke weerstand of een tegenaanval, elke aanwijzing dat de leiders van de massaorganisaties ondanks hun gepraat tenslotte zullen capituleren voor de fascisten, en dat de massa’s geen spontane tegenoffensieven zullen lanceren die de fascistische aanval kunnen stoppen — elk dergelijk symptoom zal het grootkapitaal ervan overtuigen dat de prijs voor de verandering van het regime lager is dan zij hadden gevreesd.

Dergelijke tekenen van zwakte zullen het proces van de fascistische machtsovername versnellen door aan te tonen dat de burgeroorlog eenzijdig zal blijven, en dat de nederlaag van de arbeidersklasse verpletterend en duurzaam zal zijn.[2]

Vandaar de vitale noodzaak de opkomst van het fascisme vanaf het prilste begin tegen te gaan door een beslist, eensgezind en energiek antwoord, door een strijd ter verdediging van de vrije organisaties van de arbeidersklasse (kernen van proletarische democratie binnen de burgerlijke democratie, zoals Trotski hen terecht noemde), het recht op staking en alle andere fundamentele democratische vrijheden, zonder dewelke de arbeidersklasse op beslissende wijze verzwakt (en economisch verarmd) zal zijn voor een ganse historische periode.

Een dergelijk beslist, eensgezind en energiek antwoord veroorzaakt een kettingreactie die de ganse politieke atmosfeer in het land verandert. Zij doet de kleinburgerij eraan twijfelen of de fascisten werkelijk zullen zegevieren, waardoor hun massale steun verminderd wordt en zelfs de kansen toenemen dat niet onbelangrijke sectoren van de middenklassen geneutraliseerd of zelfs gewonnen kunnen worden voor de zaak van de arbeidersbeweging en het socialisme. Om hiertoe te komen dient echter een correct programma uitgewerkt te worden met betrekking tot deze sectoren, en de kleinburgerij moet de ernst en de beslistheid voelen waarmee de arbeidersklasse een samenhangend alternatief voor de fascistische oplossing van het probleem van de politieke macht biedt.

De kapitalisten zelf zullen ook door bittere ervaring leren dat in de fascistische moordbenden geïnvesteerd kapitaal een tenminste twijfelachtig rendement heeft, dat het volledig verloren kan zijn en leiden tot veel zwaarder verliezen op alle gebied. Zodoende zal hun bereidheid tot steun aan de fascisten weer een secundaire “reserve-tactiek” worden in plaats van het hoofdelement van hun politieke oriëntatie.

Wat de arbeidersklasse zelf betreft: elk tactisch succes in de strijd tegen de fascisten zal de eenheid van haar rangen verstevigen, het militantisme en de beslistheid van de klasse vergroten en haar vertrouwen in haar eigen lot en in de alternatieve oplossingen voor de sociale crisis die het land teistert verhogen. Zo zal het terrein voorbereid zijn voor een groots sociaal en politiek tegenoffensief, dat een socialistische revolutie snel op de dagorde zou kunnen plaatsen.

Al deze kansen en gelegenheden hangen of van de eenheid en de onafhankelijkheid van het proletariaat. Indien de klasse politiek verdeeld blijft, indien sociaaldemocraten en communisten (stalinisten) elkaar bevechten in plaats van de rangen te sluiten tegen de fascisten, indien de communisten denken dat ze de sociaaldemocraten moeten verslaan eer ze het met succes kunnen opnemen tegen de fascisten, indien de sociaaldemocraten denken dat het onmogelijk is het “fascistisch geweld” te “neutraliseren” (door wetgeving, tussenkomst van de burgerlijke staat enz.) zolang er “communistisch geweld” is, kortom indien men vergeet wat er voor de klasse op het spel staat in deze historische strijd in naam van een abstract, sectaire “point d’honneur”, zal er minder en minder kans zijn op een tijdig, beslist en zegevierend antwoord op de groeiende fascistische terreur, die gesteund en aangemoedigd wordt door het burgerlijke staatsapparaat en in toenemende mate gefinancierd wordt door het grootkapitaal. In plaats daarvan zal een kettingreactie van aarzeling, desoriëntatie en demobilisatie inzetten, die zal leiden tot de uiteindelijke nederlaag. Dit is wat gebeurde in Duitsland, ondanks de talrijke waarschuwingen van Trotski — waarvan de echo zich, buiten de kring der Trotskisten, uitstrekte tot andere communistische oppositiestromingen zoals de door Brandler en Thalheimer geleide KPO en de SAP, linkse splintergroep van de sociaaldemocratie. De Duitse catastrofe, de capitulatie van de sterkste massaorganisaties van de werkende klasse ter wereld zonder een gevecht, bracht het zelfvertrouwen en het klassenbewustzijn van de Duitse arbedersklasse een verpletterende slag toe.

De negatieve gevolgen van die nederlaag reikten veel verder dan haar onmiddellijke economische en politieke gevolgen: de mensheid heeft een verschrikkelijke prijs betaald voor de misdadige dwaasheid van Otto Wels en Stalin (Thalmann was in dit geval slechts een ongelukkig instrument van Stalin). Zij weigerden tegen de nazi’s een militant, gewapend eenheidsfront op te bouwen uit alle geledingen van de Duitse arbeidersbeweging, toen dit nog zeer goed mogelijk was en zeer doeltreffend zou zijn geweest. Nooit tevoren was de beslissende rol van de leiding — en de misleiding — in de klassenstrijd, van de beroemde “subjectieve factor in de geschiedenis” voor de marxisten duidelijker geïllustreerd dan in Duitsland in 1929-1933.

Nu is klassenonafhankelijkheid een even belangrijke voorwaarde voor succesvolle weerstand tegen het fascisme als klasseneenheid. Terwijl de rampzalige gevolgen van de verdeeldheid het duidelijkst zichtbaar werden in het geval van Duitsland, treden de rampzalige gevolgen van het tekort aan klassenonafhankelijkheid het duidelijkst aan het licht in het geval van Frankrijk en Spanje in de periode 1934-1938. Ook deze ervaringen onderwierp Trotski aan een marxistische analyse.

De nederlaag van de Duitse arbeidersklasse tegenover de nazi’s, de verachtelijke capitulatie zonder een gevecht van de sociaaldemocratische, stalinistische en syndicale leiding hebben een traumatisch effect gehad op de internationale arbeidersbeweging. Trotski voorspelde dit sinds de lente van 1933 en hij trachtte wanhopig zijn kleine groep volgelingen in de zich ontwikkelende situatie te leiden.

Het eerste resultaat van deze schok was een onweerstaanbare druk voor het eenheidsfront van alle organisaties van de arbeidersklasse tegen het fascistische gevaar of alle andere vormen van reactionaire dictatuur. Het rechtse offensief van 6 februari 1934 in Frankrijk heeft in feite geleid tot de oprichting van een eenheidsfront tussen de P.S. en de P.C., waardoor de krachtsverhouding en de dynamiek van de Franse maatschappij voor ten minste drie jaar volledig omgekeerd werd. De kracht van de arbeidersklasse groeide met sprongen. Tenslotte brachten de algemene staking van juni 1936 en de fabrieksbezettingen Frankrijk op de drempel van een socialistische revolutie.

Op gelijkaardige wijze heeft het reactionaire offensief dat in 1934 in Spanje werd ontketend en dat leidde tot een rechts regime waarvan een vleugel steunde op klerikale, semi-fascistische formaties, een krachtig, eensgezind antwoord van de arbeidersklasse uitgelokt. Dit kwam aanvankelijk tot uiting in de mislukte opstand van oktober 1934, vervolgens door een ononderbroken reeks van uitbarstingen van massastrijd tijdens de eerste helft van 1936 en tenslotte in het begin van de socialistische revolutie, die in vrijwel alle grote steden en belangrijke delen van het platteland uitbrak als antwoord op de militairfascistische coup van juli 1936.

In beide gevallen, zowel in Frankrijk als in Spanje, heeft men echter het geweldige potentieel van deze eensgezinde beweging van de arbeidersklasse afgeleid naar kanalen die perfect verzoenbaar waren met het overleven van het particulier eigendom en de burgerlijke staat. In feite was dit een bewuste politiek van klassensamenwerking vanwege de sociaaldemocratische, stalinistische en syndicale bureaucraten (en, in Spanje, van de voornaamste leiders van de krachtige anarchistische beweging). Sinds 1935 heeft de Communistische Internationale, onder leiding van Stalin, de oude sociaaldemocratische/mensjewistische strategie, d.w.z. een blok met de “liberale” burgerij tegen de “reactie”, overgenomen.

Deze “volksfrontpolitiek”, die samenviel met een ernstige structurele crisis van de kapitalistische economie en de burgerlijke democratie in haar geheel — die geenszins verlicht werd door de diverse hervormingen — betekende niet alleen dat eens te meer een historische kans verloren ging om de macht te veroveren, ditmaal hoofdzakelijk door de schuld van het stalinisme, zoals de schuld in de periode 1918-23 bij de sociaaldemocraten had gelegen (dezelfde ervaring deed zich een derde maal voor tijdens de periode 1944-48 in Frankrijk, Italië en Griekenland; en de communistische partijen bereiden op dit ogenblik de zoveelste herhaling ervan voor in Zuid-West-Europa). Zij betekende ook dat de ineenstorting van de arbeidersbeweging onder het offensief van de reactie en het fascisme slechts uitgesteld en niet werkelijk vermeden was.

In Spanje wonnen de fascisten tenslotte de burgeroorlog nadat de stalinisten en de reformisten de sociale revolutie in het republikeinse kamp de kop hadden ingedrukt. In Frankrijk is de geweldige ontwikkeling van de macht van de arbeidersklasse ineengestort door de capitulatie van opeenvolgende Volksfrontregeringen en de daaruit voortvloeiende ontgoocheling en ontmoediging van de arbeidersklasse. Nauwelijks twee jaar na de glorierijke algemene staking van juni 1936 volgden de verslagen algemene staking van september 1938, de opheffing van de vrijheden der arbeiders, de onwettigverklaring van de P.C., de verlamming van de vakbonden en de onterende zelfopoffering van de vierde republiek toen het seniele bonapartistische regime van maarschalk Main in 1940 de macht overnam zonder enige reactie vanwege de arbeiders.

Het is niet zonder reden dat Trotski’s bijtende kritiek op de verdeeldheid zaaiende politiek van de sociaaldemocratie en het stalinisme voor de machtsverovering door Hitler vandaag in brede kringen goedkeuring en bewondering opwekt,[3] terwijl zijn niet minder overtuigende demonstratie van de rampzalige gevolgen van het volksfront op onbegrip en zelf afwijzing stuit, zowel vanwege hem vijandige als goedgezinde critici en historici.[4] Het fascisme vertegenwoordigt immers niet alleen een fysieke bedreiging voor het overleven van de revolutionaire organisaties, maar zelfs voor de meest gematigde sociaaldemocratische organisaties; het wordt gezien als een barbaarse dreiging, niet alleen door de avant-garde van de arbeidersklasse, maar ook door een groot gedeelte van de kleinburgerlijke intelligentsia en door de arbeidersbureaucratie in haar geheel — dit is, welbeschouwd, de materiële basis voor een alle geledingen omvattende eenheidsfrontpolitiek!

Het volksfront daarentegen is niets anders dan een variante van de klassieke politiek van klassenverzoening en klassensamenwerking, die door reformistische leiders en bureaucratieën van de arbeiders werd gevoerd sinds het begin van de eeuw en die in het algemeen met instemming werd begroet door de meerderheid van de intellectuelen. Indien ze Trotski’s kritiek op het volksfront goedkeuren zou dit betekenen dat zij niet alleen hun eigen verleden en tradities moeten verwerpen, maar in vele gevallen rechtstreeks tegen de verdediging van hun eigen onmiddellijke, materiële belangen moeten ingaan.

Niettemin is het van cruciaal belang dat de marxisten en de ontwikkelde arbeiders van vandaag het logische verband begrijpen tussen Trotski’s strijd voor het eenheidsfront in Duitsland en zijn strijd tegen het volksfront in Frankrijk en Spanje in 1935-1938. De opkomst van het fascisme als een onmiddellijke bedreiging voor de georganiseerde arbeidersbeweging valt samen met een zware structurele crisis van de kapitalistische economie en de burgerlijke maatschappij als geheel. Wie in dergelijke omstandigheden de weerstand tegen het fascistische gevaar verbindt met de verdediging te allen koste van de burgerlijk-parlementaire instellingen, zet alles in op het overleven van instellingen die reeds ten dode zijn opgeschreven. Ofschoon het juist is alle veroveringen van de arbeidersklasse op politiek en economisch gebied te verdedigen tegen de reactie, met inbegrip van het algemeen stemrecht, staat het gelijk met zelfmoord het doel van een dergelijke verdediging te beperken tot het enge, in verval verkerende kader van de burgerlijk-democratische staatsinstellingen.

Indien de macht die opgebouwd werd door de zegevierende verdediging van de organisaties en vrijheden van de arbeidersklasse niet gebruikt wordt als een basis voor een revolutionaire socialistische oplossing van de crisis waarin de burgerlijke democratie en de burgerlijke maatschappij verkeren, zal de fascistische of semi-fascistische reactie eens te meer in het offensief gaan tegen een arbeidersklasse die gedemoraliseerd is door het gebrek aan positieve resultaten na haar geweldige militante inspanningen. Er is geen toekomst voor de burgerlijke democratie wanneer het kapitalisme in uiterste crisis verkeert. Zij zal ofwel vervangen worden door de proletarische democratie, ofwel ineenstorten onder de rechtse dictaturen. De weigering die les te trekken leidde in Spanje (en later in Chili) tot nederlagen die niet minder tragisch, bloedig en duurzaam waren dan degene die veroorzaakt werden door de verdeeldheid der arbeiders in Italië en Duitsland.

_______________
[1] De Spaanse burgerij heeft bij het beoordelen van de situatie in 1926 een ernstige misrekening begaan, denkende dat de fascistisch-militaire coup kinderspel zou zijn. Als een resultaat daarvan verloor zij bijna de macht in het grootste deel van het land.
[2] Het is interessant vast te stellen dat de Reichswehr de reactie van de KP op de provocerende SA-demonstratie van januari 1933 voor het hoofdkwartier van de KP te Berlijn afwachtte, voor zij tenslotte het licht op groen zette voor Hitlers benoeming tot kanselier van het Reich. Op gelijkaardige wijze is ook generaal Pinochet luidens een welbekend interview, dat hij toestond na zijn geslaagde coup, pas tot de conclusie gekomen dat de omverwerping van Allendes regering geen ernstige gevaren inhield nadat hij de passieve houding van de massaorganisaties van de arbeidersklasse op de mislukte “tankatazo” begin 1973 (de mislukte coup van een pantserregiment te Santiago) had bestudeerd.
[3] Nico Poulantzas (Fascism and Dictatorship, NLB/London 1974, pp. 61-62) heeft een dubbele kritiek op Trotski’s theorie van het fascisme. Op de eerste plaats zou Trotski door het racisme te karakteriseren als een staat van “burgeroorlog”, de verkeerde opvatting van de Komintern over het fascisme als een antwoord op een “oproerig” offensieve arbeidersklasse hebben gedeeld. Dit is duidelijk een verkeerde voorstelling van Trotski’s positie. Hij zag het fascisme als “een eenzijdige burgeroorlog” m.a.w. een burgerlijk offensief om een evident in het defensief staande arbeidersklasse te verpletteren. In zijn vurig verlangen het “economisme” te bestrijden begrijpt Poulantzas de economische druk niet die, in bepaalde omstandigheden, tot een dergelijke eenzijdige burgeroorlog kan voeren. Op de tweede plaats zou Trotski zich op “mechanistische” wijze hebben afgezet tegen de manier waarop de burgerij in verval steunt op het fascisme en tegen de steun die door een stabiele burgerij aan de sociaaldemocratie gegeven wordt. In werkelijkheid maakte Trotski nooit zulke algemene verklaringen over een gans tijdvak. Hij legde telkens weer de nadruk op de specifieke conjuncturele omstandigheden, waarin het grootkapitaal zich tot het fascisme wendt.
[4] Zie bijvoorbeeld Isaac Deutscher, The Prophet Outcast, London 1963, pp. 275-6 ; Monty Johnstone, “Trotski and World Revolution”, Cogito, 1976, pp. 10-14 ; Irving Howe, Trotsky, London 1978, p. 130 ; en Leonardo Rapone, Trotskij e Il Fascismo, Bari 1978, pp. 350-356. Het dient echter gezegd te worden dat Deutscher, ofschoon hij kritisch stond tegenover Trotski’s analyse van de Franse en Spaanse ontwikkelingen, niet de volksfrontpolitiek van de plaatselijke KPS steunde.