Ernest Mandel
Uitgelezen moorden
Hoofdstuk 11


11. Geweld: explosie en implosie?

De veertiger en vijftiger jaren veroorzaakte een tweede scheidingslijn in de geschiedenis van de misdaad, vergelijkbaar met die van de twintiger jaren: de enorme uitbreiding van de drugverslaving en de “straatcriminaliteit” die daarmee gepaard ging. Er werd beweerd dat tegen het midden van de jaren zeventig tien tot twintig miljoen, meestal jonge, Amerikanen op één of andere manier hierbij betrokken waren. Met enige vertraging, en totnogtoe op beperkte schaal, breidde dit fenomeen zich uit tot West-Europa (vooral Groot-Brittannië, Italië en Frankrijk) en tot Japan. De wortels van deze nieuwe ontwikkeling zijn terug te vinden bij het eind van de Drooglegging (drankverbod). Toen de misdaadsyndicaten hun belangen in de illegale drankhandel moesten prijsgeven, konden zij dit niet zomaar compenseren door hun gok, prostitutie- en woekerpraktijken op te voeren. In de plaats van alcohol moesten andere consumptiegoederen gevonden worden wier distributie, per definitie illegaal, kon gemonopoliseerd worden. Verdovende middelen, die bij wet zelfs niet aan verslaafden mochten verkocht worden, dienden zich als vanzelfsprekend aan. Volgens het Congreslid Coffee lag de omzet van de drughandel in 1938 in de VS boven het miljard dollar per jaar, wat, omgerekend naar nu, het equivalent is van zes of zeven miljard dollar. Daarna leverden een aantal sociale factoren een bijdrage tot de verdere uitbreiding van dit fenomeen na de Tweede Wereldoorlog.

De reusachtige omvang van door GI’s in bezet Duitsland en Japan bedreven zwartemarktpraktijken enerzijds, en de problemen die vele gedemobiliseerde soldaten hadden om zich opnieuw aan te passen aan het burgerleven anderzijds, zorgden ervoor dat de Amerikaanse steden in de eerste jaren na de oorlog overstroomd werden door duizenden potentiële drugdealers en tienduizenden of honderdduizenden gedemoraliseerde potentiële gebruikers. Daar werden nog aan toegevoegd: het aanzwellen van de Amerikaanse steden tijdens de oorlog en tijdens de “boom” in de nasleep van de oorlog, ten gevolge van immigratie van zwarte en Portoricaanse families; racistische discriminatie; een onderwijssysteem afgestemd op het op reusachtige schaal voortbrengen van een subproletariaat; een economisch systeem dat erop berekend was een permanent reserveleger van arbeidskrachten in stand te houden (na de recessies van 1949 en 1953 lag de jeugdwerkloosheid tussen de 15 en de 20 % en klom zelfs op tot 30 % en meer in de zwarte en Spaanssprekende getto’s). Dit alles creëerde een reusachtig leger jonge mensen die gedwongen waren zich in leven te houden door kleine criminaliteit. Volgens Frank Browning en John Gerassi maakt deze kleine criminaliteit — die vooral draait rond autodiefstallen, inbraken en drughandel — integraal deel uit van de ondergrondse economie die op haar beurt een constante is in de alles overheersende kapitalistische economie omdat ondernemers de hoge belastingen proberen te ontduiken, en sociale zekerheidsbijdragen — en andere van staatswege opgelegde verplichtingen in het algemeen — trachten te ontwijken.

Wat betreft de consument, zijn het dezelfde psychologische stimuli tot deze massale uitbreiding van criminele activiteiten die de explosie van de markt voor misdaadverhalen verklaren: groeiende frustratie en spanningen in het dagelijkse leven, die voor jongeren, behorende tot het proletariaat of het subproletariaat, nog gekoppeld zijn aan toenemende individuele radeloosheid, een totaal gebrek aan een collectief sociaal perspectief en het nagaan van alles wat afleiding kan brengen in de desolate eentonigheid van gestandaardiseerde arbeid, consumptie en welstand. Maar terwijl voor de meeste lezers van detectiveromans misdaad en geweld natuurlijk een zuiver platonische aangelegenheid blijven, leidde de vertienvoudiging van de kleine criminaliteit in vele landen tot pogingen van de burgerij om via de massamedia en door rechtstreekse politieke initiatieven in te spelen op de “angst voor geweld” bij de bevolking, repressieve en antidemocratische wetten door te drukken en tegelijkertijd de linkerzijde ervan te beschuldigen te toegeeflijk en te weekhartig te zijn in verband met het probleem van het geweld.

Zoals Jean-Claude Chesnais (Histoire de la violence, 1981) op overtuigende wijze aantoonde, is het aantal moorden en zware misdrijven gedaald in vergelijking met het eind van vorige eeuw en zelfs tot en met de jaren ’30, gedaald. Dit is met name het geval in West-Europa dank zij de verzorgingsstaat en de sociale zekerheidsstelsels; het is dan ook niet verwonderlijk dat deze trend het zwakst is in de Verenigde Staten, waar de sociale zekerheid veel beperkter is. In de jaren ’70 bedroeg het aantal gevallen van vrijwillige doodslag per honderdduizend inwoners 9,3 in de VS, tegen 3 in Finland, 1,4 in Italië, 1,2 in West-Duitsland, 1,1 in Zweden, 1 in Frankrijk, 0,8 in Griekenland, 0,8 in Zwitserland en 0,5 in Spanje.

De kleine criminaliteit vertoont daarentegen precies de omgekeerde tendens. Hier zien we duidelijk de ideologische functie van de misdaad als boeman, waarop uiteraard wordt ingespeeld door rechtse drukkingsgroepen, om hun ideeën over “recht en orde” door te drukken. Systematisch stellen zij de armste maatschappelijke groepen en de meest uitgebuite lagen van de arbeidersklasse voor als “misdadige klassen” met een aangeboren aanleg tot oproer en moord, om aldus de systematische versterking van het staatsrepressieapparaat te rechtvaardigen. Tegelijkertijd moest de enorme toename van het aantal kleine misdadigers de onderwereld van de georganiseerde misdaad omvormen in een hiërarchie die ironisch genoeg een steeds getrouwer evenbeeld was van de burgerlijke maatschappij: onderaan een massa klein grut dat zich voortdurend in en uit de gevangenissen sleept, en aan de top een handvol alleenheersers die nagenoeg straffeloos kunnen opereren.

Het valt echter niet te ontkennen dat zich eind de jaren veertig, begin de jaren vijftig een enorme explosie van geweld heeft voorgedaan in de VS, dat deze nog aan belang toenam in de jaren ’60 en ’70 en de neiging vertoonde zich in uiteenlopende mate uit te strekken tot de meeste kapitalistische landen en dat dit feitelijke geweld samenviel met het algemene klimaat van geweld dat de laatkapitalistische maatschappij hoe langer hoe meer beheerst. De groeiende militarisering aan de éne kant en kinderen die hun moeders en leraars toeschreeuwen “ik ga je doodmaken!” aan de andere kant, zijn slechts twee uitersten van één en dezelfde historische trend.

Een van de onheilspellende resultaten van het om zich heen grijpende geweld was de sterke stijging van het aantal anonieme, lukrake misdaden en de massamoorden. Terwijl in het New York van de jaren ’30 75 % van de moordenaars bekenden waren van hun slachtoffer, wordt nu driekwart van de moorden door totaal onbekenden gepleegd. Blinde massamoorden door de “Texas Ripper”, de wurger van Boston, “Son of Sam”, en de “Yorkshire Ripper” komen zelfs nog vaker voor. De tragische collectieve zelfmoord in Guyana van 910 leden van de Jim Jones People sekte in november 1978, onder invloed van opgewekte paranoia, is tot nog toe zonder twijfelde meest extreme en de meest geconcentreerde uitdrukking geweest van deze tendens tot blind geweld.

Al deze trends vinden hun weerslag in de evolutie van het misdaadverhaal, en één van de subgenres in de jaren ’40 en ’50 zocht zelfs zijn heil in puur geweld en sadisme: in Frankrijk werd dit de Série noire genoemd. De voorloper van dit subgenre is William Irish, typische vertegenwoordigers zijn Mickey Spillane en James Hadley Chase en vele Duitse (o.a. de Jerry Cottonreeks) en Franse schrijvers volgden het voorbeeld. Hetgeen deze nieuwe afstammeling van de traditionele detectiveroman karakteriseerde was dat veel meer aandacht werd besteed aan het geweld op zich dan aan het ontrafelen van één of ander mysterie: in vele gevallen was dit mysterie nog slechts een voorwendsel of verdween het zelfs helemaal van het toneel. Zoals No Orchids for Miss Blandish van Chase ons zeer levensecht aantoont, werden geweld, brutaliteit, wreedheid, sadisme, verminking en moord voor eigen profijt de voornaamste onderwerpen van dit genre. Het feit dat dergelijke romans een overweldigend succes oogstten, bevestigt duidelijk hun functie als spiegel van een verziekte maatschappij: zij waren de symptomen van de sociale ontbinding. (In tegenstelling tot wat velen denken, was Chase in feite van Britse en niet van Amerikaanse afkomst: zijn voorganger was — zoals Benvenuti en Rizzoni opmerken — Peter Cheyney, bekend als vader van Lemmy Caution, hoewel Cheyney’s eigen romans niet zo erg met geweld doordrenkt waren als die van de echte série noire. Mickey Spillane en zijn held Mike Hammer daarentegen waren honderd procent Amerikaans).[1]

De brutaliteit en het sadisme van de “série noire” gingen gepaard met een reële literaire achteruitgang. Deze was grotendeels het gevolg van het nieuwe stadium van de massaproductie op het vlak van het schrijverschap en de ontwikkeling van lopende bandtechnieken, waarbij frequent met “negers” gewerkt werd. Het schijnt dat Chase zijn No Orchids for Miss Blandish in amper zes weken tijd op papier had. Ook schijnt het dat vele afleveringen van de Jerry Cottonserie geschreven werden door studenten voor de luttele som van 300 dollar per boek. Daartoe werden eerdere versies uiteen gehaald en uitgezochte ingrediënten weer samengebracht rond een nieuw centraal thema dat geleverd werd door de uitgever.

Deze achteruitgang in de techniek maakt de weg vrij voor meer diepgaande veranderingen. De nieuwe ruwheid in de taal zette de deur open voor een verandering van de aard zelf van het medium. Net zoals de ruige actieroman eertijds was overgegaan in de pulpreeksen van het type Nick Carter of Black Mask, zo gleed nu ook de série noire af naar het simplistische en sadistische manicheïsme van de comicstrips. Vandaar was het slechts een kleine stap naar de eigenlijke pulpverhalen (waarvan de Dick Tracey-reeks een betrekkelijk goed prototype is). Door de pulpschrijverij werd het gehele subgenre al snel opgeslorpt door de comicstripstijdschriften.

Men moet nochtans altijd voorbereid zijn op onverwachte verrassingen. In Mexico stootten we op een komische stripverhalenreeks waarin het personage van Fantomas een reeks geheel nieuwe en eigentijdse avonturen beleeft. Eén daarvan gaat over een tamelijk spannende en klassebewuste uitstap naar het Polen van Lech Walesa, om de arbeiders in de fabrieken en op straat te mobiliseren voor Solidarnosc!

De uitzondering bevestigt echter de regel. In het algemeen is de eliminatie van het denkwerk, van de subtiliteiten van de intrige, en dikwijls zelfs van elke vorm van mysterie, ten behoeve van gewelddadige actie zonder meer, een uiting van het feit dat de stripverhaal erfgenamen van de série noire — ontegenzeglijk fervente reactionair zijn. Het is niet overdreven hier van een prefascistische of halffascistische ideologie te spreken, die trouwens vaak verbonden is met uiteenlopende vormen van mystiek, occulte praktijken, duivelsaanbidding enz. Het was overigens geen toeval dat de série noire dit lot beschoren was. De stem van de onmenselijkheid klonk reeds luid en duidelijk door in de romans van Mickey Spillane: “Jullie moeten de groten te pakken krijgen! Maar arresteer ze niet en geef ze geen enkele kans op de democratische weg langs gerechtshoven en wetgeving... doe met hen wat zij met jou zouden doen! Geef hen de roemloze smaak van een plotse dood... Vermoord ze in het wilde weg en toon hen dat wij uiteindelijk geen slappelingen zijn. Vermoord, vermoord, vermoord...!!” (Geciteerd door Pete Hamill, Mike and Mickey in Dilys Winn, Murder Ink, blz. 132). We willen er hier de nadruk op leggen dat de teloorgang van de redelijkheid en de rationaliteit in de stripverhalen — waarvoor de aanzet reeds te vinden was bij de série noire — niet alleen betrekking had op de inhoud maar tevens op de vorm van het verhaal. De geleidelijke vervanging van de geschreven cultuur door een mechanisch (technisch) gefantaseerde subcultuur en ongeletterdheid is ongetwijfeld de formele uitdrukking van culturele achteruitgang, die op zijn beurt samenvalt met de degeneratie van de burgerlijke samenleving en met de dreigende teloorgang van de gehele geciviliseerde wereld. Terwijl in de Derde Wereldlanden een verwoed gevecht wordt geleverd tegen het analfabetisme, zien we in het westen — zij het nog op zeer marginale schaal — een snelle achteruitgang van de literaire vaardigheden. Hiervan getuigen een aantal empirische studies en onderzoekingen die met name bij Amerikaanse, Britse en Franse soldaten werden verricht.

Zelfs als we aannemen dat de vérgaande vereenvoudiging en standaardisering van het taalonderricht (de mechanische vraag-en-antwoord methode in de plaats van het systematisch leren begrijpen van een context: syntaxis, grammatica, ontleding van de taalstructuur) heeft bijgedragen tot deze achteruitgang, dan blijft de vervanging van boeken door tv en stripverhalen toch nog van cruciale betekenis. Experts in de communicatiewetenschappen zijn er steeds meer van overtuigd dat de vervanging van geschreven tekst door beelden en van transparante lineariteit door ondoorzichtige ruimte bijna onvermijdelijk leidt tot een primitievere inhoud en in het algemeen de inhoud van de boodschap afzwakt. Het is dus meer dan verontrustend dat er in Londen momenteel al meer videoshops dan boekenwinkels zijn (Sunday Times, 8.8.1982). Bovendien heeft de Amerikaanse psycholoog M.H. Thomas op overtuigende wijze aangetoond dat de consumptie van horrorfilms op videocassettes bij jongeren onverschilligheid kweekt ten aanzien van geweld, met alle ernstige politieke en sociale gevolgen vandien. De mentale structuren zelf worden in deze wijziging betrokken: het historisch denken, het deductieve en dialectische denken, het inductieve, causale en wetenschappelijke denken zijn immers alle structureel verbonden met het geschreven woord. Een terugkeer naar de niet-geschreven taal — en dus in essentie primitievere vormen van communicatie — stimuleert onvermijdelijk irrationele, ahistorische en zelfs antihistorische primitievere denkvormen. De teruggang die zijn uitdrukkingsvorm vindt in de série noire en de daarvan afgeleide comic strips — die overvloeien van onmenselijk sadisme en de meest gruwelijke menselijke gedragingen ten toon spreiden — bevestigt zonder meer de juistheid van deze hypothese.

_______________
[1] Voor wat betreft deze psychopathologie van het geweld, zie volgende passus uit Jack Higgins thriller Solo (Pan, Londen, 1980-81: “Regels van het spel. Zij waren het doelwit niet.”
“Het spel?” zei Morgan. “En welk spel mag dat dan wel wezen?”
“Jij zou het moeten weten. Je hebt het lang genoeg gespeeld. Het meest opwindende spel ter wereld, met je eigen leven als uiteindelijke inzet. Kan je me eerlijk zeggen dat je ooit iets anders gedaan hebt dat je dezelfde kick gaf?”
“Je bent gek”, zei Morgan.
Mikali keek tamelijk verrast. “Waarom? Ik deed dezelfde dingen toen ik een uniform droeg en ze gaven me er medailles voor. Dat is geheel jouw positie. Als je in de spiegel kijkt zie je mij.”
Mikali is een concertsolist en een psychopathologische doder. Morgan is een hoog legerofficier en heeft eveneens wat van een psychopathologische doder.