Ernest Mandel

Beginselen en toepassing van de marxistische economie


13. De overgangsperiode van het kapitalisme naar het socialisme


Het begrip overgangsperiode

Tussen de kapitalistische maatschappij en de socialistische maatschappij is er een overgangsperiode, waarin een reeks van fundamentele sociaal-economische verschijnselen van het verleden, verbonden zijn met bepaalde sociaal-economische verschijnselen van de toekomst.

Deze definitie is in feite een verbreding van de tweedelige evolutie naar een socialistische maatschappij, zoals die door Marx beschreven werd in zijn commentaar op het programma van Gotha (1878).

- de fase van het socialisme waarin de koopwarenproductie verdwijnt, maar met nog steeds bestaande werkverdeling, maatschappelijke ongelijkheid en burgerlijk recht;

- de fase van het communisme, waarin ook deze kapitalistische restanten verdwijnen.

Lenin heeft deze twee fasen uitgebreid tot drie:

- de overgangsperiode van kapitalisme naar socialisme, onmiddellijk na de overwinning van de socialistische revolutie, tijdens deze periode blijven koopwarenproductie, loonarbeid, geld- en markteconomie, en de staat nog verder bestaan, hoewel hun afstervingsproces een aanvang neemt;

- de fase van het socialisme, waarin de koopwarenproductie reeds is afgestorven, maar waarin nog steeds een nauwkeurige berekening in arbeidstijd nodig is van het aantal verbruiksgoederen die iedereen krijgt;

- de fase van het communisme, waarin er volledige overvloed is, en waarin de maatschappelijke werkverdeling volledig verdwijnt.

Deze indeling in drie fasen heeft niet alleen een theoretisch wetenschappelijke waarde, maar tevens belangrijke politieke gevolgen.

Want zij leidt tot de conclusie dat een volgroeide socialistische maatschappij vandaag nergens ter wereld bestaat, ook niet in de socialistische landen, die allen nog steeds in de eerste fase van de evolutie verkeren.

Dit laat toe te begrijpen dat een van de voornaamste hinderpalen voor de socialistische strijd en propaganda in het Westen de laatste 40 jaar, het feit is, dat Stalin en zijn navolgers het etiket 'socialistische maatschappij' hebben geplakt op de werkelijkheid van Rusland, terwijl deze werkelijkheid nog door vele aspecten - o.m. de graad van politieke vrijheid, de levensstandaard, de culturele ontwikkeling van de bevolking - beneden die van de westerse landen ligt. Met het gevolg dat de mensen in het Westen het socialisme hebben gelijkgesteld met een toestand die zij helemaal niet wensen.

Lenin heeft dus benadrukt dat de overgangsperiode een bepaald aantal verschijnselen van het verleden verbindt met een bepaald aantal verschijnselen van de toekomst. In zekere zin kan ook beweerd worden, dat in de laatste fase van het kapitalisme reeds bepaalde verschijnselen van de toekomst zich beginnen te verbinden met bepaalde verschijnselen van het kapitalistisch verleden.

Het gaat er dus om te zien in het raam van welke structuren en met welke dynamiek die verbinding plaats grijpt.

Hierbij dient uitgegaan van de geprivilegieerde positie van twee structuren, de productieverhoudingen en het staatsapparaat.

Inderdaad: het verschil tussen de laatste fase van het kapitalisme en die overgangsperiode tussen kapitalisme en socialisme ligt in een kwalitatieve verandering van de twee structuren. Ongetwijfeld vallen reeds in de laatste fase van het kapitalisme heel wat kwantitatieve veranderingen plaats. De kwalitatieve en revolutionaire veranderingen in productieverhoudingen en staatsapparaat zijn echter typische verschijnselen van de overgangsperiode.

Hieruit volgt dan de definitie van de overgangsperiode van kapitalisme naar socialisme, nl. een periode waarin de kapitalistische productiewijze en productieverhoudingen zijn uitgeschakeld en waarin de burgerlijke staat is omvergeworpen.

NB. We hebben hiervan reeds verschillende varianten gekend waarvan de minst radicale de Russische was in de periode voor het tweede vijfjarenplan. Want de Russische oktoberrevolutie heeft enkel de grootindustriële productiemiddelen genationaliseerd, niet de klein-industriële, en vooral niet de landbouwproductiemiddelen, hoewel het gewicht van de landbouw in de Russische economie na de oktoberrevolutie ongeveer 60% van het BNP bedroeg.

De meest radicale variante is deze van Cuba geweest, waar na de tweede landbouwhervorming in 1962 reeds 90% van het BNP reeds op basis van gesocialiseerde productiemiddelen werd geproduceerd.

Opheffing van de kapitalistische productiewijze en productieverhoudingen

Dit betekent niet noodzakelijkerwijze onmiddellijke, volledige uitschakeling van de privé-eigendom van de productiemiddelen. maar verregaande uitschakeling, zo ver dat de fundamentele dynamica van de economie niet meer deze van het kapitalisme is, m.a.w, dat de economische groei niet meer wordt bepaald door het heen- en weervloeien van kapitalen tussen verschillende sectoren van de economie, ten gevolge van de winstvoetschommelingen in die takken, en met het doel zoveel mogelijk surpluswinsten te verwezenlijken.

Dit betekent dat de economische groei:

- niet neer bepaald wordt door het heen- en weervloeien van kapitalen tussen verschillende sectoren van de economie naar gelang de schommelingen van de winstvoet en met het doel zoveel mogelijk surpluswinsten te verwezenlijken;

- maar wel bepaald wordt door een collectieve investering van het maatschappelijk meerproduct.

Dit is dus de kwalitatieve sprong op het gebied van de productiewijze, dus in de maatschappelijke bovenbouw.

Het omverwerpen van de burgerlijke staat

De kwalitatieve sprong in de maatschappelijke bovenbouw die hiermee gepaard gaat, is het veranderen van de staat, die de belangen van de burgerlijke klasse en het sacrale privé-eigendom verdedigt, in een staat die een instrument is van de belangen van de loon- en weddetrekkenden.

De centrale problematiek van deze overgangsperiode

De tegenstellingen van deze overgangsperiode, berustend op de overheveling van bepaalde kapitalistische elementen, vormt de centrale problematiek van deze overgangsperiode.

De centrale problematiek vanuit economisch standpunt

De fundamentele tegenstelling van de laatste fase van het kapitalisme, de groei van de productiekrachten enerzijds, en de conservatieve opvatting van de productieverhoudingen anderzijds, wordt volledig omgekeerd. door het volgend proces:

Voor de socialistische revolutie, ontwikkeling van de productiekrachten die het keurslijf van de bestaande productieverhoudingen doen barsten;

Na de socialistische revolutie, dialectische ommekeer, nieuwe productieverhoudingen waarvoor de bestaande productiekrachten nog niet voldoende ontwikkeld zijn.

Twee bijkomstige verklaringen.

Het inadequate van de ontwikkelingsgraad van de productiemiddelen t.o.v. de nieuwe productieverhoudingen is iets relatief. Hoe minder ontwikkeld een land is waarin zich de socialistische revolutie verwezenlijkt, des te groter is die tegenstelling tussen de nieuwe productieverhoudingen en de graad van ontwikkeling van de nieuwe productiekrachten.

Die tegenstelling is zeer groot in China; zij was zeer groot in Rusland in 1917, nu minder gezien Rusland de tweede industriële mogendheid is in de wereld, zij zou nog veel minder groot zijn, wanneer we een socialistische revolutie in Europa zouden hebben, en ze zou onbestaand zijn, wanneer we een socialistische revolutie zouden hebben in de USA.

Het feit dat het kapitalistisch wereldsysteem een zeer complex geheel vormt van zeer ongelijke graad van ontwikkeling van economie enerzijds, en van politieke, morele, en ideologische ontwikkeling van de klassestrijd anderzijds, houdt in dat er geen absolute mechanische correlatie is tussen de landen waar de economie het meest ontwikkeld is, en de landen waar de politiek-sociale toestand het rijpste is voor het doorbreken van die keten. Integendeel, daar waar het kapitalisme economisch het sterkst is, ook de burgerlijke klasse het sterkst is, zal dus ook de weerstand voor het verbreken van die productieverhoudingen en van de staat het sterkst zijn, en omgekeerd, daar waar het kapitalisme economisch minder ontwikkeld is, zijn ook de burgerlijke klasse en de staat veel zwakker, zodat de maatschappelijke verhoudingen daar veel explosiever zullen zijn en de politiek-sociale toestand vlugger rijp voor een revolutie.

Wat zijn productieverhoudingen?

In laatste instantie zijn de productieverhoudingen te herleiden tot de fundamentele arbeidsorganisatie.

Vanaf het begin van de economische groei van de mensheid heeft zich een groot probleem gesteld, nl. langs de ene kant groeiende arbeidsverdeling, langs de andere kant groeiende dwang tot coöperatie. De twee middelen tot coöperatie (of reconstructie van de verbrokkelde privé-arbeid),

  1. de a posteriori spontane reconstructie langs de markt, = markteconomie;
  2. de a priori bewuste reconstructie langs een geplande arbeidsorganisatie, = planeconomie.

Wat is planeconomie, niet alleen macro-economisch, maar ook sociaal-economisch beschouwd?

Planeconomie is niets anders dan een bewuste socialisatie, een bewuste coöperatie in het arbeidsproces, in de plaats van een a posteriori verwezenlijkte coöperatie langs de markt.

Hiervoor volstaat het niet een planning uit te wenken voor de verdeling van de macro-economische middelen. Wat deze planning inhoud moet geven, dat is de bekwaamheid van alle producenten in alle bedrijven, niet alleen om de arbeid te organiseren in functie van de productiviteit, maar tevens en vooral in functie van de onmiddellijke maatschappelijke behoeften (zie boven, de onproductieve naaimachines), m.a.w. dat alle producenten zulk een hoge graad van technische, culturele en wetenschappelijke ontwikkeling bezitten dat zij, bij wijze van spreken, geregeld telefonisch contact opnemen met de centrale computer, die permanent de sociaal-economische gegevens verwerkt en opslaat, om de productie gedurig aan te passen aan het veranderend verbruik (toekomstbeeld).

Naast de inadequate van de ontwikkeling van de productiekrachten t.o.v. de productieverhoudingen, bestaat er ook een menselijke inadequate, nl. een te geringe ontwikkeling van kennis en wetenschap bij de massa van de producenten.

De centrale economische tegenstelling die beantwoordt aan de centrale economische problematiek

Het betreft hier de tegenstelling tussen plan en markt, of de tegenstelling tussen de reeds gesocialiseerde productiewijze en de nog burgerlijke distributienormen van de verbruiksgoederen.

Verklaring.

a. Socialistische productiewijze.

Dit betekent dat de maatstaven voor de verdeling van het bruto-sociaal product, door de maatschappij zelf a priori worden bepaald. Dit houdt in dat de productiemiddelen die beslissend zijn voor de economische groei, geen privé-eigendom meer zijn (zware nijverheid, transport, vitale landbouwsectoren). Wanneer deze voorwaarde niet is voldaan, is het niet mogelijk te hebben:

- een a priori verdeling van het bruto-sociaal product en een centrale verdeling van de economische groeideterminerende productiemiddelen door de maatschappij zelf;

- dan is de economie niet gesocialiseerd, en dan heeft men geen vroeg-socialistische, maar nog steeds een laat- kapitalistische maatschappij.

b. Burgerlijke distributiewijze.

Dit betekent:

- dat de maatschappij nog steeds gedwongen is de hoofdelijke verdeling van de bestaande verbruiksgoederen af te meten en te beperken op basis van de arbeidsprestatie van elkeen;

- dat de toegang tot de verbruiksgoederen niet vrij is;

- dat er nog altijd schaarste is aan verbruiksgoederen;

- dat de verdeling van die schaarse verbruiksgoederen bepaald wordt op basis van de arbeidsprestatie (voor gelijke arbeid, gelijke hoeveelheid verbruiksgoederen).

Marx wees erop dat ten gevolg van die correlatie tussen arbeidsprestatie en arbeidsvergoeding bepaalde morele en ideologische processen niet overwonnen worden, o.m. het feit dat de arbeid nog altijd grotendeels aangevoeld wordt als een dwang, en niet eenvoudig als een uiting van de behoefte aan activiteit, aan beweging, aan creativiteit, die min of meer inherent zijn aan de menselijke natuur.

De overgang naar een socialistische distributiewijze eist derhalve niet alleen een overvloed van verbruiksgoederen, naar tevens een verandering in de mentaliteit van de mensen i.o.v. de arbeid. Tussen beide voorwaarden bestaat een zeker verband. Men zal eerst de gewoonte van de overvloed moeten kennen over een paar generaties, opdat die nieuwe mentaliteit even zo vanzelfsprekend zal zijn geworden als deze die nu vigerend is (arbeid = dwang, arbeid = middel om geld te verdienen, e.d.).

Waarom is er een tegenstelling tussen socialistische productiewijze en burgerlijke distributiewijze?

De maatschappelijke reden

Marx: “Omdat het afmeten van hoeveelheden verbruiksgoederen met als criterium arbeidsprestatie, nieuwe vormen van ongelijkheid doet ontstaan”.

Inderdaad, de arbeidsprestaties van alle mensen zijn niet gelijk, omdat hun fysieke en intellectuele bekwaamheden niet gelijk zijn. Wie dus zegt: gelijke beloning voor gelijk werk, zegt op hetzelfde ogenblik, behoud van een ongelijkheid die berust op ongelijke menselijke arbeidsprestaties.

De werkelijke gelijkheid is deze die de behoeften van eenieder dekt, hetgeen uiteraard impliceert het bestaan van overvloed van goederen en diensten op elk gebied.


De economische reden

Vanuit economisch standpunt betekent burgerlijke distributiewijze dat men de massa van de verbruiksgoederen gaat verdelen volgens objectieve criteria van arbeidsprestaties. Hiervoor zijn twee technische middelen voorhanden.

Distributie van arbeidsbonnen, onder twee mogelijke vormen.

- de gedifferentieerde rantsoeneringsbonnen (bv. goed voor 600 g brood, een paar kousen, 1/3 kostuum, e.d.)

Bezwaren, vermits behoeften van de gezinnen en van de individuen verschillend zijn, gaat er een circulatie ontstaan van de rantsoeneringsbonnen, maar dan een niet-transparante circulatie (bv. 5 melkbonnen tegen 2 sigarettenbonnen, 12 melkbonnen tegen één bon van 1/10 wasmachine, tegen 5 sigarettenbonnen + 3/10 regenmantel).

Het enige verschil met een geldsysteem is dat de circulatie niet transparant is, en dus bedrog en speculatie vergemakkelijkt.

- de algemene arbeidsbonnen (bv. goed voor 8 uur arbeid).

Deze algemene arbeidsbon zal even zo veel circuleren als geld. De ene zal al zijn bonnen onmiddellijk omzetten in verbruiksgoederen; de andere zal een gedeelte sparen om duurzame verbruiksgoederen te kopen, om een wereldreis te maken of om een reserve te vormen voor later, enz.

Het verschil tussen geld en deze algemene arbeidsbonnen is derhalve onbestaande.

Zie conclusie van Kautsky, Lenin, e.a. Het afschaffen van geld, onmiddellijk na de socialistische revolutie en voor het ontstaan van een toestand van algemene verzadiging, is niet alleen onmogelijk, maar ook zinloos.

Het zou slechts een invoeren zijn van geld onder een andere vorm, met als enig resultaat dat de toestand minder begrijpelijk zou worden voor de massa van de mensen, en de verhoudingen minder doorzichtelijk, hetgeen het bewust controleren van de economie ten zeerste zou bemoeilijken.

De technische reden

In de tegenstellingen plan - markt, socialistische productieverhoudingen - burgerlijke distributieverhoudingen, ligt een technische tegenstelling besloten. Concreet gezien komt deze technische tegenstelling neer op volgende vaststelling:

- geldcirculatie in de sector van verbruiksgoederen betekent het behoud van de uitwendige verschijnselen van markteconomie in de sector van de verbruiksgoederen;

- socialistische productiewijze, met planmatige verdeling van de productiemiddelen betekent uitschakeling van de marktverhoudingen in de sector van de productiemiddelen.

Men krijgt aldus een hybride economie, die een overheersing van a priori verdeling van de productiemiddelen verbindt met een a posteriori verdeling van de verbruiksmiddelen, of m.a.w. het plan heerst voor wat de verdeling van de productiemiddelen betreft, de markt heerst voor wat de verdeling van de verbruiksmiddelen betreft.

De tegenstelling berust op het feit dat een volledig planmatige verdeling van de productiemiddelen onmogelijk is wanneer de verbruiksmiddelen die door deze productiemiddelen worden geproduceerd, langs de omweg van de markt moeten bewijzen of zij maatschappelijke noodzakelijke arbeid inhouden of niet.

De oplossing ligt in de dynamiek van de tegenstelling plan - markt.

De Russische economist Eugène Preobrazhensky heeft dit voor het eerst duidelijk geanalyseerd in zijn werk “La nouvelle économie”, 1926. (Was voorganger van Stalin als eerste algemene secretaris van de communistische partij).

De opvatting van Preobrazhensky over markteconomie en planeconomie

Wanneer de markt overheerst en er dus een a posteriori verdeling is van de productiemiddelen over de verschillende bedrijfstakken, dan is er een spontane ontwikkeling van de economie, beantwoordend aan onberekenbare factoren.

Deze toestand is het gevolg van het feit dat er koopwaren geproduceerd worden en geen rechtstreekse gebruikswaarden, en dat de ontwikkelingsgraad van de productiekrachten nog onvoldoende is om een veralgemeende verzadiging van de behoeften te verzekeren.

Planeconomie. Betekent rechtstreekse verdeling van de productiemiddelen van de maatschappij over de verschillende bedrijfstakken, onafhankelijk van individuele rentabiliteit van de bedrijven, e.d.

Wat gebeurt er nu bij het fundamenteel groeiproces van de economie tijdens deze overgangsperiode?

Wanneer wij tijdens dat groeiproces, ten eerste een zodanig groeiende arbeidsproductiviteit in de sector van de productiemiddelen hebben, dat marginale verschillen in 'rentabiliteit' van machineproductie geen belangrijke uitwerking meer hebben in het groeiritme van de economie; en ten tweede, een zodanige groei van de totale productie van goederen en diensten hebben, zodat er een bepaald aantal behoeften kunnen worden verzadigd; dan krimpt het conflictvlak tussen markteconomie en planeconomie.

Want de kern van het conflict ligt niet zozeer in het vormverschil tussen beide systemen, maar veeleer in de verdeling van schaarse economische hulpmiddelen.

Hoe minder de hulpmiddelen schaars zijn, hoe meer het voor de groei van de economie onbelangrijk wordt juiste kostprijsberekeningen voor productiemiddelen door te voeren.

De tegenstelling kan worden opgeheven door:

- een verhoging van de productie;

- een geleidelijke uitschakeling van schaarste-verhoudingen op het gebied van verbruiksgoederen;

- een geleidelijke stijging van de behoeftendekking die de rol van de goederen die nog als koopwaren worden geproduceerd, meer en meer marginaliseert, zowel in het economisch leven als in het bewustzijn van de mensen.

Concreet voorbeeld:

In de geschiedenis zijn er veel oorlogen en conflicten geweest naar aanleiding van goederen voor vitale behoeftendekking (voedsel, water) en goederen voor de elementaire productie en circulatie van goederen in een kapitalistische economie (goud, grondstoffen).

Er is evenwel nooit oorlog gevoerd i.v.m. modemodellen, kleuren van auto’s, verdeling van geldoverschot over edelstenen, kunstvoorwerpen of juwelen.

Hoe meer de essentiële behoeften van de mens gedekt zijn, hoe geringer de kans wordt dat er conflicten van economische aard zouden ontstaan.

Het centrale probleem van de Russische economie stelt zich in de sector van de productiemiddelen, die nog een ontwikkelingsgraad hebben die te beperkt is opdat de marginale kostprijsberekeningen indifferent zouden worden.

Met het gevolg, dat de plan-economische dynamiek fundamenteel begint te verschillen van de markteconomisch dynamiek. Want een plan-economische dynamiek die ook uitgaat van berekeningen van marginale kostprijsverschillen tussen bedrijven, en die juist dezelfde rekeningstechniek; rentabiliteitstechniek en productietechniek moet toepassen als de markteconomische dynamiek, zal in laatste instantie een hele reeks technieken van economische organisatie moeten toepassen die ook in de markteconomie gebruikt worden.

Zie de rol van de winst in het bedrijf als maatstaf voor de berekening van de productiekosten. Vanaf het ogenblik dat de economische rijkdom groot genoeg is, kunnen maat schappelijke prioriteiten verwezenlijkt worden, zonder notitie te houden van marginale kostprijsberekeningen in de bedrijven.

Voorbeeld, USA prioriteit voor de constructie van de atoombom onder Roosevelt;

en prioriteit in de ontwikkeling van de ruimtevaart, bevolen door Kennedy.

Hoe rijker de maatschappij, des te groter haar mogelijkheid om de kostprijsberekeningen uit te schakelen in steeds meer gebieden van het maatschappelijke leven - gezondheidsdienst, bescherming van het natuurmilieu, onderwijs, behoeftendekking van de fundamentele levensmiddelen - om op die manier de grote psychologische omwenteling te produceren, nodig om een echte socialistische mens te scheppen.

Besluit. Er bestaat een hele reeks van dialectische twistpunten:

- prioriteit van de ontwikkeling van sector 1 of geen prioriteit;

- centralisatie of geen centralisatie;

- materiële stimuli of morele stimuli;

- gedwongen arbeidsorganisatie of vrije arbeidsorganisatie.

Deze tegenstellingen zijn het concreet resultaat van de spanning plan - markt, socialistische productiewijze - burgerlijke productiewijze, of de spanning socialistische fundamenten van de maatschappij en overleven van burgerlijke bovenbouwelementen (ideologie, moraal, houding t.o.v. maatschappij).

Marx heeft i.v.m. het kapitalisme een formule gebruikt, die ook op het socialisme toepasselijk is: “Men kan het kapitalisme niet kennen voor het volgroeid is”.

Vandaar dat de politieke economie tot en met Adam Smith niet alleen onvolmaakt was, maar zelfs het centrale economische probleem van de groei niet begreep.

Hetzelfde geldt ook voor de socialistische economische theorieën. De materiële, empirische basis voor de studie van een socialistische economie is die van een onvolgroeide socialistische economie.

Welke sociaal-economische voorwaarden zijn noodzakelijk om een maatschappij rijp te maken voor het opheffen van het kapitalisme en om die opheffing te zien doorvoeren?

Deze noodzakelijke voorwaarden voor de val van het kapitalisme kan men in twee categorieën insluiten, de objectieve voorwaarden, en de subjectieve voorwaarden.

De objectieve voorwaarden

Het ontstaan van een conflict tussen de organisatie van de maatschappij en de groei van productie en rijkdom.

Historisch gezien is het bestaan van dit conflict reeds vast te stellen met het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Deze imperialistische oorlog was zelf het resultaat van die tegenstelling, aangezien hij een uitdrukking was van het feit dat de ontwikkelingsgraad van de productiemiddelen indruiste tegen het bestaan van de nationale staten zoals die door de burgerlijke revolutie geproduceerd werden. Eén van de aspecten van de kapitalistische productieverhoudingen is de organisatie van de economie in nationale staten. Dit hangt zeer nauw samen met het privé-eigendom. Het eigendomsbezit werd gestructureerd:

- eerst in de vorm van individuele kapitalisten die zich een nationale markt veroverden voor hun producten;

- vervolgens, door de versmelting van het kapitaal binnen nationale grenzen in grote financiegroepen.

En sinds de eerste wereldoorlog is het conflict tussen die eigendomsstructuren en de ontwikkelingsgraad van de productiekrachten, praktisch permanent geweest. Er zijn twee wereldoorlogen geweest waarmee het kapitaal van sommige landen heeft geprobeerd zich een veel bredere actieradius te scheppen dan de vroegere nationale staat.

Thans probeert men dit vreedzaam, in de vorm van multinationale maatschappijen. Maar men ziet onmiddellijk, en dit is typisch voor het laatkapitalisme, dat ook multinationale kapitalistische ondernemingen een staat nodig hebben, die aan hun behoeften beantwoordt, die dus protectionistische en subventionistische functies doorvoert.

De supranationale Europese staat zou dus de staat zijn die beantwoorden zou aan de economische behoeften van die multinationale maatschappijen. Maar dat zou nog een “nationale staat” zijn op wereldschaal, want hij zou tegenover de Amerikaanse en de Japanse staat dezelfde protectionistische functie hebben die de Duitse, Franse, Engelse, Belgische staat tussen de twee wereldoorlogen tegenover de vreemde staten hebben gehad.

Besluit. De fundamentele tegenstelling tussen de (1) kapitalistische productieverhoudingen inhoudende privé-eigendom en nationale staat en (2) de ontwikkelingsgraad van de productiekrachten is nog niet overwonnen.

De wereld is rijp voor één enkele open wereldeconomie. Maar één enkele wereldeconomie, op basis van privé-eigendom is ondenkbaar. De noodzakelijkheid van een wereldplanning van de economie is een van de wortelen van de noodzakelijkheid van de sociale revolutie. Want het uitblijven van de opheffing van het kapitalisme doet verkwisting van materiële hulpmiddelen geweldig toenemen.

Vormen van verkwisting:

- overproductie en vernietiging van de geproduceerde goederen (opbranden van koffie, 1920-1930);

- produceren van vernietigingsgoederen (wapens) i.v.p. verbruiks- of productiemiddelen;

- het niet gebruiken van productiecapaciteit (USA in 1970, 25% niet gebruikte productiecapaciteit = 100 miljard dollar niet geproduceerde goederen en diensten; de gemiddelde verkwisting, berekend vanaf 1946 bedraagt 15%);

- het bewust produceren van goederen van gebrekkige kwaliteit (men zou voor relatief geringe kosten gloeilampen kunnen produceren met een levensduur van 20 à 50 jaar, hetzelfde geldt voor autoproductie, ijskasten, enz...);

- het produceren van consumptiegoederen die schadelijk zijn voor de gezondheid, voor het ecologisch evenwicht, enz...

Nota: Een belangrijk gedeelte van ons voedsel is min of meer vergiftigd. Nu begint men DDT te verbieden, nadat men het gedurende 25 jaar op grote schaal heeft gebruikt.

Momenteel is de wereld een reusachtig experimenteel laboratorium voor alle mogelijke scheikundige producten, met de mensheid als proefkonijn, en waar men na 20 jaar vaststelt dat bv. strontium 110 gevaarlijk is of niet.

M.a.w., het kapitalisme heeft zich overleefd, de markteconomie eveneens, en de socialistische economie is een absolute noodzakelijkheid geworden op wereldschaal, omdat er nu een hele reeks van producten bestaan waarvan iedereen erkent dat zij niet meer op de vrije markt mogen verkocht worden, omdat het overleven van de mensheid op het spel staat.

Zo begint ook de privé-petroleumnijverheid en privé-petroleum transport levensgevaarlijk te worden voor de mensheid. Thor Heyerdal, bij zijn laatste reis over de Atlantische Oceaan, heeft gezegd dat er een ononderbroken olievlek is tussen de twee oceanen, 5.000 Km breed, ontstaan in 15 jaar. De mensheid heeft een miljoen jaar geleefd op de aarde, en de oceanen hebben miljoenen jaren overleefd, en 15 jaar economische wanorde op wereldschaal volstonden om dat product van miljoenen jaren in gevaar te brengen.

Het Kanaal is op dit ogenblik een ware autostrade van petroleumtankers geworden, zodat het maar een kwestie van tijd is opdat we 4, 5, 6, botsingen tussen reuzentankers zullen krijgen, waardoor honderdduizenden tonnen olie in de zee zullen terechtkomen.

De noodzakelijkheid van bewuste ordening en regeling van het economisch proces dringt vanuit een hele reeks van terreinen naar het centrum van de economische organisatie op en vormt een objectieve drukking ten voordele van een socialistische planeconomie.

De subjectieve krachten van de revolutie

Na voorgaande beschouwingen die de rijpheid van de kapitalistische maatschappij onderstreepten voor een socialistische revolutie, rijst de vraag waarom dergelijke revolutie tot heden wel in achtergebleven landen, maar nog niet in industrieel ontwikkelde landen heeft plaats gegrepen.

De verklaring hiervoor ligt in het fundamenteel verschil tussen de socialistische en de burgerlijke revolutie.

- De burgerlijke omwentelingen van het verleden hebben zich steeds verwezenlijkt op min of meer spontane wijze. De klasse die de economische macht en rijkdom reeds in handen had voor de revolutie, heeft dan op een bepaald ogenblik de organisatie van de maatschappij en van de staat aangepast aan haar belangen. Omdat de burgerlijke klasse reeds de rijkste klasse was in de maatschappij voor de burgerlijke omwenteling plaats greep, de bankiers controleerden reeds eeuwen de monarchie, voordat zij werd afgeschaft.

Al de burgerlijke omwentelingen - Frankrijk 1789, USA 1776, Engeland 1649 en 1686, Nederlanden: de 80-jarige oorlog - beoogden enkel maar de politieke, juridische en ideologische erkenning van de reeds lang bestaande economische heerschappij van de burgerlijke klasse. De revolutie, nodig om deze verandering van staatsstructuur te bekomen, was relatief gemakkelijk, omdat diegenen die ze moesten uitvoeren, de economische macht in handen hadden.

De socialistische revolutie is de eerste revolutie in de geschiedenis van de mensheid die door twee fundamentele kenmerken verschilt van het voorgaande: (1) Het feit dat de klasse die ze moet doorvoeren de armste klasse van de maatschappij is; (2) Het feit dat deze revolutie de enige is die op bewuste wijze moet worden doorgevoerd.

Verklaring punt 2

De burgerlijke revolutie kon zich ertoe beperken de Code Napoleon in te voeren en het grootgrondbezit af te schaffen, want al het overige gebeurde door economische automatismen, door de markt. Eens dat de gelijkheid van de burgers er was, dan moest kapitaal worden geaccumuleerd, dan moest de burgerlijke klasse winnen.

De socialistische revolutie kan niet worden ingevoerd door spontane economische processen, zij vergt bewuste actie van een grote meerderheid van mensen.

De subjectieve voorwaarde voor de overwinning van de socialistische revolutie is dus de bewustheid, organisatie- en leidingsgraad van de arbeidersklasse, die haar in staat moet stellen die revolutie door te voeren.

En de hele problematiek van de mensheid de jongste 60 jaar is te herleiden tot de problematiek van het klassebewustzijn, de klasseorganisatie en de klasseleiding van het proletariaat (Trotski: de crisis van de mensheid is de crisis van het klassebewustzijn en van de proletarische leiding).

Met een doelmatig proletarisch klassebewustzijn en met een doelmatige leiding van de arbeidersbeweging zou de overwinning van het wereldsocialisme sinds lang mogelijk zijn geweest.

Dit is geen zuivere theoretische vaststelling van marxistische revolutionairen. Want de tussenschakel tussen die objectieve rijpheid en die subjectieve onrijpheid wordt ons geleverd door het feit dat wij sinds de eerste wereldoorlog een bijna ononderbroken keten van grote revolutionaire crisissen hebben beleefd. Tientallen miljoenen arbeiders hebben door hun praktische handelingen bewezen dat zij instinctief de maatschappij willen veranderen. Zoals:

- de talrijke crisissen in Duitsland tussen 1918 en 1923;

- een buitengewoon grote crisis in Italië in 1920;

- een algemene werkstaking in Engeland met het doel de politieke macht te veroveren in 1926;

- een Spaanse revolutie tussen 1932 en 1936;

- een geweldige revolutionaire losbarsting in Italië na de tweede wereldoorlog;

- mei 1968;

- nieuwe grote stakingsgolf in Italië 1969-1970 met 15 miljoen stakers.

Al deze prerevolutionaire of revolutionaire situaties waren situaties waarin de praktijk, onafhankelijk van het bewustzijn van de mensen, bleek dat er miljoenen mensen niet verder wilden leven zoals de maatschappij was georganiseerd en dat zelfs diegenen die aan de macht waren, niet verder konden regeren zoals zij totnogtoe hadden geregeerd.

Wanneer al die revolutionaire crisissen niet hebben geleid tot een overwinning van de revolutie, dan is het omdat die subjectieve factor ontbrak.

De mogelijkheid van een socialistische revolutie in de toekomst

Om een succesrijke socialistische revolutie in de toekomst mogelijk te maken, moet het bewustzijn van de arbeidersklasse opgedreven worden en moet er een arbeidersleiding gevormd worden van zulk een begrip, bewustzijn en omvang, dat bij een volgende uitbarsting er niet alleen 10 miljoen arbeiders zouden zijn die de fabrieken bezetten en daardoor duidelijk aantonen dat zij de hiërarchie en de bevelvoering van het kapitaal niet meer wensen te aanvaarden, maar ook arbeiders die niet alleen weten wat zij niet wensen, maar ook weten wat zij wel wensen.

Deze laatste beslissende schakel heeft totnogtoe ontbroken.

Revolutionaire uitbarstingen zullen we in de toekomst krijgen, zoals in het verleden. De concrete, praktische, instinctieve wens van de arbeiders om een nieuwe maatschappij op te bouwen, zullen wij tijdens die omstandigheden krijgen.

Besluit: De concrete schakel die nodig is om een socialistische doorbraak in het westen te verwezenlijken: Is de arbeidersklasse, en vooral een arbeidersvoorhoede voorbereiden om de concrete, specifieke, precieze stappen te zetten om tijdens zulke revolutionaire uitbarstingen een 'situation de non retour' te scheppen, zodanig dat er uit die grote arbeidersstrijd een nieuwe maatschappij geboren wordt.

Een voorbeeld. Wanneer de arbeiders in Frankrijk in mei 1968 zich niet beperkt hadden tot het bezetten van de fabrieken, maar tevens volgende stappen hadden ondernomen: (1) Het oprichten van gekozen stakingscomités in elk van die fabrieken en het federeren van die comités op lokaal, regionaal en nationaal vlak; (2) Het overnemen van een reeks van heel concrete machtsbevoegdheden door die comités, zoals:

- de machtsbevoegdheid om de productie te verzekeren in een bepaald aantal bedrijven;

- de machtsbevoegdheid om de openbare diensten opnieuw te doen functioneren, maar onder bevel van de stakingscomités;

- de machtsbevoegdheid zelfs, om geld te laten uitbetalen door de bankbedienden, maar volgens structuren van de stakers;

- en om zelfs geld te laten drukken als er niet genoeg was om uit te delen;

Dan zou de geboorte van een Franse socialistische staat een voldongen feit zijn geweest.

Deze concrete stappen kunnen bij het bestaan van een voldoend aantal bewuste arbeiders in de bedrijven zonder veel moeite gedaan worden. Door mensen die reeds de bedrijven hebben bezet, die reeds bereid zijn tot een en-bloc confrontatie met de burgerlijke klasse en de staatsmacht.

Te weten welke die volgende stap is, onder de omstandigheden van algemene werkstaking met fabrieksbezetting, dat is de concrete manier waarop wij de socialistische revolutie in het Westen zullen kennen.

Het kapitalisme zal zonder enige twijfel de 21e eeuw niet meer bereiken in een hele reeks van westerse landen.