Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Fysica

Schok en wrijving. De mechanica beschouwt het effect van de schok louter als een actie [vorgehend]. Maar in werkelijkheid gaat het er anders aan toe. Bij elke botsing wordt een deel van de mechanische beweging omgezet in warmte, en wrijving is niets anders dan een vorm van botsing, waarbij voortdurend mechanische beweging in warmte wordt omgezet (vuur door wrijving bekend uit de oertijd).

*

Het verbruik van kinetische energie als zodanig binnen de dynamica is altijd dubbel en heeft een dubbel resultaat: 1. de verrichte kinetische arbeid levert een overeenkomstige hoeveelheid potentiële energie, maar altijd minder dan de aangewende kinetische energie; 2. Het overwinnen van – naast zwaartekracht – van wrijving enz., weerstanden, die de rest van de verbruikte kinetische energie omzetten in warmte. – Ook zo bij het terug veranderen: afhankelijk van de manier waarop dit gebeurt, wordt een deel van het verlies door wrijving, enz., als warmte afgevoerd – en dat is allemaal eeuwenoud!

*

De eerste naïeve zienswijze is meestal correcter dan de latere metafysische. Zo zei Bacon al (en na hem Boyle, Newton, en bijna alle Engelsen) dat warmte beweging is (Boyle zei zelfs moleculaire beweging). Pas in de 18e eeuw verscheen in Frankrijk de Calorique [de warmtestof], die min of meer op het continent werd aanvaard.

Warmtestof

*

Behoud van energie. De kwantitatieve onveranderlijkheid van beweging die reeds door Descartes werd geformuleerd, en bijna in dezelfde bewoordingen als nu door ? (Clausius, Robert Mayer?) Anderzijds is de verandering van de vorm van de beweging pas sinds 1842 ontdekt, en dit, niet de wet van de kwantitatieve onveranderlijkheid, is het nieuwe.

*

Kracht en behoud van kracht. Te citeren, de passages van J. R. Mayer in zijn twee eerste essays tegen Helmholtz.

*

Kracht.{1} – Hegel (Geschichte der Philosophie, 1, p. 208) zegt:

“Het is beter om te zeggen dat een magneet een ziel heeft” (zoals Thales het uitdrukt) “dan dat het een aantrekkingskracht heeft; kracht is een soort eigenschap die, scheidbaar van de materie, naar voren wordt gebracht als een predikaat – terwijl de ziel, aan de andere kant, deze beweging zelf is, identiek aan de aard van de materie.” [cursief van Engels]

*

Wanneer Hegel kracht en manifestatie, oorzaak en gevolg, als identiek opvat, wordt dit bewezen in de vormverandering van de materie, waar de gelijkwaardigheid mathematisch wordt aangetoond. Al eerder erkend in de meting. De kracht gemeten door verschijningsvorm, oorzaak en gevolg.

*

Kracht. Indien een beweging van het ene lichaam op het andere wordt overgebracht, kan de beweging, voor zover zij wordt overgebracht, [en] actief is, worden opgevat als de oorzaak van de beweging, voor zover zij wordt overgebracht, [en] passief is, en dan verschijnt deze oorzaak, de actieve beweging, als een kracht, de passieve als uitdrukking. Volgens de wet van de onverwoestbaarheid van de beweging volgt uit zichzelf dat de kracht precies even groot is als de uitdrukking ervan, omdat het dezelfde beweging is in het ene als in het andere. Maar beweging die wordt overgebracht is min of meer kwantificeerbaar, omdat zij voorkomt in twee lichamen, waarvan er een kan dienen als meeteenheid om de beweging van het andere te meten. De meetbaarheid van beweging geeft de categorie kracht haar waarde; anders heeft zij geen waarde. Vandaar dat hoe meer dit het geval is, hoe meer de categorieën van kracht en de manifestatie ervan bruikbaar zijn in onderzoek. Daarom, vooral in de mechanica, waar krachten nog verder worden ontleed, worden zij beschouwd als samengesteld, en zo worden soms nieuwe resultaten verkregen, hoewel men niet mag vergeten dat dit slechts een operatie in het hoofd is; door de analogie van werkelijk samengestelde krachten, zoals uitgedrukt in het parallellogram van krachten, toe te passen op werkelijk eenvoudige krachten, zijn zij daardoor nog niet werkelijk samengesteld. Net zo in de statica. Vervolgens bij de omzetting van andere vormen van beweging in mechanische (warmte, elektriciteit, magnetisme in het geval van aantrekking door ijzer), waarbij de oorspronkelijke beweging kan worden afgemeten aan het geproduceerde mechanische effect. Maar hier, waar verschillende vormen van beweging tegelijkertijd worden beschouwd, staat de beperking of verkorting van de categorie kracht, al vast. Geen enkele fatsoenlijke natuurkundige zal elektriciteit, magnetisme, warmte alleen maar krachten noemen, net zomin als materie of imponderabilia. Indien wij weten hoeveel warmte wordt omgezet in een bepaalde hoeveelheid mechanische beweging, weten wij in het geheel niets van de aard van de warmte, hoe noodzakelijk het onderzoek van deze omzetting ook moge zijn voor de bestudering van deze aard van de warmte. Het begrijpen als een vorm van beweging is de laatste vooruitgang in de fysica, en daarmee is de categorie van kracht in haar afgeschaft: in bepaalde verhoudingen – die van de overgang – kunnen zij [de verschillende vormen van beweging] als krachten verschijnen en kunnen zij op die manier worden gemeten. Dus de warmte als gevolg van de uitzetting van een verhit lichaam. Indien de warmte niet overging van het ene lichaam naar het andere – de maatstaf – d.w.z. indien de warmte van het maatstaf-lichaam niet veranderde, dan zou er geen sprake zijn van meting, van een verandering in grootte. Men zegt eenvoudig: warmte zet een lichaam uit, in plaats van: warmte heeft de kracht om lichamen uit te zetten, dat zou een tautologie zijn, en te zeggen: warmte is de kracht die lichamen uitzet, zou niet juist zijn, aangezien 1. uitzetting, bv. van gassen, komt ook op een andere manier tot stand, en 2. warmte niet uitputtend wordt gekarakteriseerd op deze manier.

Sommige scheikundigen spreken ook van chemische kracht als datgene wat verbindingen maakt en bij elkaar houdt. Hier is echter geen sprake van een echte overdracht, maar van een combinatie van de beweging van verschillende lichamen tot één geheel, en dus bereikt de “kracht” hier zijn grens. Het is echter nog steeds meetbaar door de warmteproductie, maar tot nu toe zonder veel resultaat. Hier wordt het zuiver een frase, zoals overal waar men, in plaats van niet-onderzochte bewegingsvormen te onderzoeken, een zogenaamde kracht verzint om ze te verklaren (bv. het drijven van hout op water verklaart men uit een zwemkracht – brekingskracht in het licht, enz.), waar men dan evenveel krachten krijgt als onverklaarde verschijnselen, en waar men alleen maar de uiterlijke verschijningsvorm in een zuivere frase vertaalde. (Aantrekking en afstoting zijn gemakkelijker te verontschuldigen; hier worden een aantal voor de natuurkundige onverklaarbare fenomenen omarmd onder een gemeenschappelijke naam, die een flauw vermoeden van innerlijke verbondenheid geeft).

Tenslotte, in de organische natuur, is de categorie kracht volledig inadequaat, en toch altijd toegepast. Het is waar dat de werking van de spieren volgens hun mechanische werking spierkracht genoemd, en gemeten, kan worden; men kan zelfs andere meetbare functies als krachten beschouwen, bv. de verteringscapaciteit van de verschillende magen, maar dit wordt al gauw een ad absurdum (bv. zenuwachtigheid [Nervenkraft]), en in ieder geval kan men hier slechts in zeer beperkte en figuurlijke zin van krachten spreken (de gewone uitdrukking, op krachten komen). Maar deze onbetamelijkheid heeft ons ertoe gebracht te spreken van levenskracht. Als dat betekent dat in het organische lichaam, de bewegingsvorm anders is dan de mechanische, fysische en chemische vorm, en dit gesublimeerd bevat, dan is dit een triviale uitspraak, vooral omdat de kracht – die de overdracht van beweging veronderstelt – hier verschijnt als iets dat van buitenaf in het organisme wordt gebracht, er niet inherent aan is, er onafscheidelijk van is, en dat is de reden dat de levenskracht het laatste toevluchtsoord was voor allen die in het supernaturalisme geloven.

Gebrek: 1. de kracht die gewoonlijk als onafhankelijk bestaan wordt behandeld. (Hegel, Naturphilosophie, p. 79)

2. De latente kracht, in rust – te verklaren uit de relatie tussen beweging en rust (inertie, evenwicht), met krachten die vragen om behandeld te worden.

*

Kracht (zie hoger). De overdracht van de beweging vindt natuurlijk alleen plaats wanneer alle verschillende voorwaarden aanwezig zijn, die vaak gevarieerd en complex zijn, vooral bij machines (de stoommachine, het geweer met grendel, de trekker, slaghoed en buskruit). Ontbreekt er één, dan vindt de overdracht niet plaats, tot die voorwaarde is vervuld. In dat geval kan men zich voorstellen dat de kracht eerst moet worden opgewekt door de introductie van deze laatste voorwaarde, alsof deze latent in een lichaam bestaat, de zogenaamde krachtdrager (buskruit, steenkool), terwijl in werkelijkheid niet alleen dit lichaam maar alle andere voorwaarden aanwezig moeten zijn om juist deze bijzondere overdracht te realiseren. –

Het idee van kracht komt tot ons door het feit dat wij in ons eigen lichaam middelen bezitten om bewegingen over te brengen die binnen bepaalde grenzen door onze wil in beweging kunnen worden gebracht, in het bijzonder de spieren van de armen, waarmee wij mechanische plaatsveranderingen teweegbrengen, andere lichamen in beweging brengen, tillen, dragen, werpen, slaan, enz., wat resulteert in duidelijk nuttige effecten. De beweging lijkt hier te worden voortgebracht, niet overgebracht, en dit geeft aanleiding tot het idee dat kracht beweging voortbrengt. Dat spierkracht ook alleen maar overdracht is, is nu pas fysiologisch bewezen.

*

Kracht. De negatieve kant moet ook geanalyseerd worden: de weerstand tegen de overdracht van de beweging.

*

Warmtestraling in de ruimte. Alle hypotheses van Lavrov voor de vernieuwing van dode hemellichamen (blz. 109) omvatten verlies van beweging. De eenmaal uitgestraalde warmte, d.w.z. het oneindig grote deel van de oorspronkelijke beweging, is en blijft verloren. Helmholtz tot nu toe 453/454. Zo komt men uiteindelijk toch bij de uitputting en het staken van de beweging. De vraag is pas definitief opgelost als aangetoond is hoe de in de ruimte uitgestraalde warmte weer kan worden gebruikt. De leer van de verandering van de beweging stelt deze vraag absoluut, en men kan er niet omheen door gemakzuchtig afwisselend te prolongeren en zich eraan te onttrekken. Maar dat tegelijkertijd de voorwaarden voor hun oplossing gegeven zijn – c’est autre chose [dat is een andere kwestie]. De transformatie van beweging en de onverwoestbaarheid ervan werden nauwelijks 30 jaar geleden ontdekt, en pas recent zijn de gevolgen ervan verder ontwikkeld en toegepast. De vraag wat er gebeurt met de schijnbaar verloren warmte is, om zo te zeggen, pas sinds 1867 (Clausius) nettement posée [duidelijk gesteld]. Geen wonder dat het nog niet is opgelost; het kan nog lang duren voor we er met onze weinige middelen komen. Maar het zal worden opgelost, net zoals het zeker is dat er in de natuur geen wonderen gebeuren, en dat de oorspronkelijke warmte van de nevelvlek niet op miraculeuze wijze van buiten het heelal wordt doorgegeven. Evenmin helpt de algemene bewering dat de hoeveelheid beweging oneindig, d.w.z. onuitputtelijk is, ons over de moeilijkheden van elk afzonderlijk geval; ook brengt het geen herleving van uitgestorven werelden, behalve in de gevallen die in de bovenstaande hypothesen zijn voorzien en die altijd verband houden met verlies van kracht, dus alleen tijdelijke gevallen. De kringloop is niet ontdekt en zal niet worden ontdekt totdat de herbruikbaarheid van de warmtestraling is ontdekt.

*

Clausius – if correct [als ik hem goed begrijp] – bewijst dat de wereld geschapen is, ergo, dat materie te creëren is, ergo, dat zij vernietigbaar is, ergo, dat kracht resp. beweging ook te creëren en te vernietigen is, ergo, dat de hele leer van het “behoud van kracht” onzin is, ergo, dat al zijn conclusies daaruit ook onzin zijn.

*

Clausius, II. stelling enz., hoe deze ook is geformuleerd, energie is voor hem verloren, kwalitatief zo niet kwantitatief. Entropie kan niet op natuurlijke wijze worden vernietigd, maar het kan wel worden gemaakt. De wereldklok moet worden opgewonden, dan loopt zij terug tot zij in evenwicht komt, vanwaar alleen een wonder haar weer in beweging kan brengen. De voor het opwinden gebruikte energie is verdwenen, althans kwalitatief, en kan alleen nog door een impuls van buitenaf worden opgewekt. Dus de impuls van buitenaf was ook in het begin nodig, daarom is het kwantum van de beweging resp. energie in het heelal niet altijd hetzelfde, daarom moet energie geschapen zijn, daarom moet het scheppend zijn, daarom moet het vernietigbaar zijn. Ad absurdum!

*

Conclusie voor Thomson, Clausius, Loschmidt: de omslag bestaat erin dat de afstoting zichzelf afstoot en zo terugkeert uit het medium naar de dode hemellichamen. Maar hierin ligt ook het bewijs dat afstoting eigenlijk de actieve kant van beweging is, de aantrekking de passieve.

*

Bij de beweging van gassen – in het proces van verdamping – gaat de beweging van massa’s direct over in moleculaire beweging. Hier moet dus de overgang worden gemaakt.

*

Aggregatietoestanden – knooppunten waar kwantitatieve verandering overgaat in kwalitatieve.

*

Cohesie – reeds negatief bij gassen – verandering van aantrekking in afstoting, dit alleen reëel bij gas en ether (?).

*

Bij absolute 0° is geen gas mogelijk, alle beweging van de moleculen is gestopt, de geringste druk, d.w.z. hun eigen aantrekkingskracht, duwt hen samen. Daarom is een permanent gas een onding.

*

mv2 is ook voor gasmoleculen bewezen door de kinetische theorie van gassen. Vandaar dat er voor de moleculaire beweging dezelfde wet is als voor de beweging van de massa’s: het verschil tussen de twee is hier opgeheven.

*

De kinetische theorie moet bewijzen hoe moleculen, die naar boven streven, tegelijkertijd een neerwaartse druk kunnen uitoefenen en, in de veronderstelling dat de atmosfeer min of meer permanent is ten opzichte van de ruimte, zich ondanks de zwaartekracht van het middelpunt van de aarde kunnen verwijderen, maar niettemin, op een bepaalde afstand, nadat de zwaartekracht volgens het kwadraat van de afstanden is afgenomen, erdoor gedwongen kunnen worden tot rust of omkeren.

*

De kinetische gastheorie:

“In een perfect gas liggen de moleculen al zo ver uit elkaar dat hun onderlinge werking verwaarloosd kan worden.” (Clausius, p. 6)

Wat vult de tussenruimte op? Dito ether. Dus hier het postulaat van een materie, die niet ingedeeld is in moleculaire- of atoomcellen.

*

Tegenstelling in de theoretische ontwikkeling. Van horror vacui gaat men onmiddellijk over op de absoluut lege ruimte, pas daarna de ether.

*

Ether. Als de ether al weerstand biedt, moet hij ook weerstand bieden aan licht en dus ondoordringbaar zijn voor licht op een bepaalde afstand. Maar het feit dat de ether het licht voortplant, dat het zijn medium is, houdt noodzakelijkerwijs in dat het ook weerstand biedt aan het licht, anders zou het licht het niet in trilling kunnen brengen. – Dit is de oplossing van de controversiële kwesties door Mädler opgeworpen en door Lavrov vermeld.

Licht en duisternis zijn zeker de meest opvallende en duidelijke tegenstellingen in de natuur; ze hebben altijd gediend als retorische uitdrukking voor religie en filosofie vanaf de tijd van het vierde Evangelie tot aan de lumières [de Verlichting] van de achttiende eeuw.

Fick, p. 9: “de lang geleden in de natuurkunde strikt bewezen stelling ... dat de bewegingsvorm die wij warmtestraling noemen, in alle essentiële opzichten identiek is aan de bewegingsvorm die wij licht noemen.” [cursief van Engels] Clerk Maxwell, p. 14: “Deze stralen” (of radiant heat [van warmtestraling]) “hebben alle fysische eigenschappen van lichtstralen en zijn in staat tot reflectie, enz. ... sommige van de warmtestralen zijn identiek aan lichtstralen, terwijl andere soorten warmtestralen geen gewaarwording geven aan onze ogen.”

Er zijn dus donkere lichtstralen, en de beroemde tegenstelling van licht en duisternis verdwijnt als een absolute tegenstelling uit de natuurwetenschap. Overigens veroorzaken de donkerste duisternis en het felste, meest verblindende licht hetzelfde verblindende effect op onze ogen en zijn ook op deze manier identiek voor ons. – De zaak [is] dit: afhankelijk van de lengte van de trilling, hebben de zonnestralen verschillende effecten; die van de grootste golflengte zenden warmte uit, die van het gemiddelde, licht, en de minste, een chemische werking (Secchi, p. 632 e.v.), waarbij de maxima van de drie werkingen dicht bij elkaar liggen en de binnenste minima van de buitenste stralengroepen samenvallen in hun actie in de lichtgroep. Wat licht is en wat geen licht is, hangt af van de structuur van het oog. Nachtdieren kunnen misschien nog wel een deel van de chemische stralen zien, maar niet de warmtestraling, omdat hun ogen zijn aangepast aan kortere golflengten dan de onze. De moeilijkheid vervalt indien wij, in plaats van drie soorten stralen, slechts één aannemen (en wetenschappelijk kennen wij er slechts één, al het andere is een overhaaste conclusie), die verschillende effecten hebben naar gelang van de golflengte, maar verenigbaar zijn binnen nauwe grenzen.

*

Hegel construeert de theorie van licht en kleur vanuit het zuivere denken, en vervalt daarbij in het lompste empirisme van de huisbakken filistijnse ervaring (zij het met enige rechtvaardiging, want dit punt was toen nog niet opgehelderd), bv. wanneer hij tegen Newton de kleurenmengsels van de schilders opsomt (p. 314 hieronder).

*

Elektriciteit. Over Thomsons roversverhalen, cf. Hegel, [Naturphilosophie] pp. 346-47, met precies hetzelfde. – Aan de andere kant ziet Hegel wrijvingselektriciteit al duidelijk als spanning, in tegenstelling tot de vloeistoftheorie en de theorie van de elektrische materie (p. 347).

*

[Nu volgt er tekst waar Engels zijn Duitse zinnen doorweeft met Engelse woorden, zie hiervoor de inleiding van Haldane. Voor eenvoud en comfort wordt dit niet gereproduceerd.]

Wanneer Coulomb spreekt over “elektrische deeltjes die elkaar in omgekeerde richting afstoten als het kwadraat van hun afstand”, aanvaardt Thomson dit onbekommerd als bewezen (p. 358). Dito p. 366, de hypothese dat elektriciteit bestaat uit “twee stromen, positief en negatief”, waarvan de “deeltjes elkaar afstoten”. Dat elektriciteit in een geladen lichaam wordt behouden louter door de druk van de atmosfeer (p. 360). Faraday plaatste de elektriciteit in de tegenovergestelde polen van atomen (of moleculen, wat nog steeds erg verwarrend is) en drukte zo voor het eerst uit dat elektriciteit geen vloeistof was, maar een vorm van beweging, “kracht” (p. 378). Wat de oude Thomson helemaal niet kan begrijpen, dat is dat het juist de vonk is die materieel van aard is!

Faraday had reeds in 1822 ontdekt dat de kortstondige geïnduceerde stroom – zowel de eerste als de tweede, omgekeerde stroom – “meer deelneemt aan de stroom die wordt geproduceerd door de ontlading van de Leidse fles dan die van de voltaïsche batterij” – hierin ligt het hele geheim (p. 385).

De vonk is het onderwerp geweest van allerlei broodjeaapverhalen, die nu bekend staan als speciale gevallen of illusies: de vonk van een positief lichaam zou een “bundel van stralen, kwast of kegel” zijn, waarvan de punt een ontladingspunt is; terwijl de negatieve vonk een “ster” is (p. 396). Een korte vonk is altijd wit, een lange meestal roodachtig of paars (leuke onzin van Faraday over de vonk, p. 400). De vonk die door de primaire geleider werd opgewekt met een metaal was wit, met de hand paars, met water rood (blz. 405). De vonk, d.w.z. het licht, zou “niet inherent zijn aan elektriciteit, maar slechts het resultaat zijn van de compressie van de lucht. Dat de lucht hevig en plotseling wordt samengedrukt wanneer er een elektrische vonk doorheen gaat, wordt bewezen door het experiment van Kinnersley in Philadelphia, volgens hetwelk de vonk plotseling een verdunning van de lucht in de buis teweegbrengt en het water erin duwt (p. 407). In Duitsland geloofden Winterl en anderen 30 jaar geleden dat de vonk, oftewel het elektrische licht, “van dezelfde aard was als vuur” en ontstaat door de samenvoeging van twee elektrische verbindingen. [cursief van Engels] Terwijl Thomson ronduit bewijst dat de plaats waar de twee electriciteiten zich verenigen juist de plaats is waar het minste licht is, en dat is 2/3 van het positieve en 1/3 van het negatieve resultaat! (pp. 409-410) Dat het vuur hier nog steeds iets mythisch is, is duidelijk.

Met dezelfde ernst [citeert Thomson] de experimenten van Dessaignes, volgens welke, wanneer de barometer stijgt en de temperatuur daalt, glas, hars, zijde, enz. negatief elektrisch worden door onderdompeling in kwik, maar positief wanneer de barometer daalt en de temperatuur stijgt, en in de zomer altijd positief worden in onzuiver kwik, en negatief in zuiver; dat goud en verschillende andere metalen positief worden in de zomer door verhitting, en negatief bij afkoeling, en omgekeerd in de winter; dat zij buitengewoon elektrisch zijn bij hoge barometer en noordenwind, positief wanneer de temperatuur stijgt, en negatief wanneer deze daalt, enz. (p. 416).

Hoe men keek naar warmte: “Om thermo-elektrische effecten te produceren is het niet nodig om warmte toe te passen. Elk ding dat de temperatuur in een deel van de keten verandert... geeft aanleiding tot een afwijking in de declinatie van de magneet.” [cursief van Engels] Dus afkoeling van een metaal door ijs of verdamping van ether! (p. 419)

De elektrochemische theorie (p. 438) wordt geaccepteerd als buitengewoon ingenieus en aannemelijk.

Fabbroni en Wollaston hadden reeds lang, en meer recent Faraday, beweerd dat voltaïsche elektriciteit eenvoudig het gevolg is van chemische processen, en Faraday had zelfs de juiste verklaring gegeven van de atoomverplaatsing die in de vloeistof optreedt en vastgesteld dat het kwantum van elektriciteit wordt afgemeten aan het kwantum van het elektrolytische product.

Met de hulp van Faraday, voltooit hij de wet:

“dat elk atoom natuurlijk omgeven moet zijn door dezelfde hoeveelheid elektriciteit, zodat in dit opzicht warmte en elektriciteit gelijk zijn!” [cursief van Engels] (p. 454)

*

Statische en dynamische elektriciteit. Statische of wrijvingselektriciteit is het in spanning brengen van de elektriciteit die al in de natuur aanwezig is in de vorm van elektriciteit maar in een evenwichtige, neutrale toestand. Het opheffen van deze spanning gebeurt dus ook – indien en voor zover de elektriciteit zich kan voortzetten – met één klap, de vonk, die de neutrale toestand herstelt.

Dynamische of voltaïsche elektriciteit daarentegen is de elektriciteit die ontstaat door de omzetting van chemische beweging in elektriciteit. Onder bepaalde voorwaarden wordt het geproduceerd door de oplossing van zink, koper, enz. Hier is de spanning niet acuut, maar chronisch. Op elk moment wordt nieuwe + en – elektriciteit geproduceerd uit een andere bewegingsvorm, en niet reeds bestaande ± elektriciteit gescheiden in + en –. Het proces is een continu proces, en dus ook het resultaat, elektriciteit, neemt niet de vorm aan van onmiddellijke spanning en ontlading, maar van een continue stroom die aan de polen kan worden omgezet in de chemische beweging waaruit het is ontstaan, een proces dat elektrolyse wordt genoemd. Bij dit proces, evenals bij de opwekking van elektriciteit uit chemische samenstelling (waarbij elektriciteit vrijkomt in plaats van warmte, en evenveel elektriciteit als warmte onder andere omstandigheden vrijkomt, Guthrie, p. 210), kan men de stroom in de vloeistof volgen (atoomverandering in de naburige moleculen – dit is de stroom).

Deze elektriciteit, die het karakter van een stroom heeft, kan om die reden niet direct worden omgezet in statische elektriciteit [Spannungselektrizität]. Maar door middel van inductie kan reeds als zodanig bestaande neutrale elektriciteit niet-neutraal worden [deneutralisiert]. Het ligt in de aard der zaak dat de geïnduceerde de geïnduceerde zal moeten volgen, dus zal het ook stromen. Aan de andere kant bestaat hier natuurlijk de mogelijkheid om de stroom te condenseren en om te zetten in spanningselektriciteit, of liever in een hogere vorm die de eigenschap van stroom met die van spanning verenigt. Dit wordt opgelost door de machine van Ruhmkorff. Het zorgt voor een inductiestroom, waarmee dit resultaat wordt bereikt.

*

Een mooi voorbeeld van de dialectiek van de natuur is de manier waarop volgens de huidige theorie de afstoting van gelijke magnetische polen wordt verklaard uit de aantrekking van gelijke elektrische stromen, (Guthrie, p. 264).

*

Elektrochemie. Wanneer Wiedemann het effect van de elektrische vonk op chemische ontbinding en nieuwvorming [Neubildung – maar niet in de medische zin] beschrijft, legt hij uit dat dit meer een zaak voor de chemie is. In hetzelfde geval verklaren de chemici dat dit meer een zaak voor de fysica is. Op het raakpunt van moleculaire en atomaire wetenschap verklaren beide zich dus onbekwaam, terwijl juist daar de grootste resultaten te verwachten zijn.

*

Wrijving en schokken brengen een interne beweging van de betrokken lichamen teweeg, een moleculaire beweging, onderscheiden als warmte, elektriciteit, enz. Deze beweging is echter slechts tijdelijk: Cessante causa cessat effectus [Met het ophouden van de oorzaak houdt ook het gevolg op]. In een bepaald stadium gaan ze allemaal over in een permanente moleculaire verandering, de chemische.


{1} Engels gebruikte deze notitie in het hoofdstuk “Basisvormen van de beweging”.