Karl Marx
Het Kapitaal, boek 3
Hoofdstuk 16


Afdeling IV
Verandering van warenkapitaal en geldkapitaal
in warenhandelskapitaal en geldhandelskapitaal
(commercieel kapitaal)

Het warenhandelskapitaal

Het commerciële of handelskapitaal is verdeeld in twee vormen of onderdelen, warenhandelskapitaal en geldhandelskapitaal, dat we nu gaan definiëren, voor zover dat nodig is voor de analyse van het kapitaal in zijn basisstructuur. Dit is des te meer nodig omdat de moderne economie, zelfs door haar beste vertegenwoordigers, het handelskapitaal direct met het industriële kapitaal op één hoop gooit en de karakteristieke eigenaardigheden feitelijk volkomen over het hoofd ziet.


De beweging van het warenkapitaal is in boek 2 geanalyseerd. Van het totale kapitaal van de maatschappij bevindt zich steeds een deel ervan, hoewel steeds uit andere elementen samengesteld en zelfs wisselend van grootte, als waren op de markt, om te veranderen in geld; een ander deel in geld op de markt, om te veranderen in waren. Het is altijd in deze beweging van omzetting, in deze formele metamorfose te begrijpen. Voor zover deze functie van in het circulatieproces aanwezige kapitaal enigszins als bijzondere functie van een bijzonder kapitaal verzelfstandigd wordt en zich fixeert als arbeidsdeling van een bijzondere soort, functioneel voor kapitalisten van een bijzondere soort, wordt het warenkapitaal tot warenhandelskapitaal of handelskapitaal.

We hebben (boek 2, hoofdstuk 6, de circulatiekosten, 2 en 3) uiteengezet in welke mate de transportindustrie, opslag en distributie van waren in een distribuerende vorm, als productieprocessen te beschouwen zijn die blijven plaats vinden in het circulatieproces. Deze gebeurtenissen in de circulatie van het warenkapitaal worden deels verward met de kenmerkende functies van het commerciële of warenhandelskapitaal; voor een deel zijn ze praktisch met deze kenmerkende specifieke functies verbonden, hoewel met de evolutie van de maatschappelijke arbeidsdeling de functie van het handelskapitaal evolueert naar een zuivere vorm, d.w.z. gescheiden van de reële functies en zelfstandig. Voor ons doel gaat het erom de specifieke verschillen van deze bijzondere gedaante van het kapitaal te bepalen, dus van alle functies te abstraheren. Voor zover het alleen in het circulatieproces fungerende kapitaal, speciaal het warenhandelskapitaal, voor een deel alle functies samenvoegt, verschijnt het niet in een zuivere vorm. Na het ontdoen en verwijdering van alle functies hebben we de zuivere vorm.

We hebben gezien dat het bestaan van kapitaal als warenkapitaal en de metamorfose binnen de circulatiesfeer, op de markt als warenkapitaal – een metamorfose die in kopen en verkopen overgaat, verandering van warenkapitaal in geldkapitaal en van geldkapitaal in warenkapitaal – een fase is van het reproductieproces van het industriële kapitaal, dus het totale productieproces; dat zich in zijn functie van circulatiekapitaal echter tegelijk onderscheidt als productief kapitaal. Het zijn twee afgezonderde, verschillende bestaansvormen van hetzelfde kapitaal. Een deel van het maatschappelijk totale kapitaal is voortdurend als circulatiekapitaal op de markt, het proces van metamorfose inbegrepen, hoewel voor elk afzonderlijk kapitaal zijn bestaan als warenkapitaal en zijn metamorfose als dusdanig, een wisselwerking tussen continu verdwijnen en continu vernieuwen, een stadium is dat de continuïteit van het productieproces vormt, niettegenstaande hierdoor delen van het warenkapitaal op de markt voortdurend veranderen, omdat ze constant aan de warenmarkt worden onttrokken en net zo constant terugkomen als een nieuw product van het productieproces.

Welnu, het warenhandelskapitaal is niets anders dan de omgezette vorm van een deel van dit voortdurend op de markt, in een proces van metamorfose, aanwezig zijnde en steeds door de circulatiesfeer omvatte circulatiekapitaal. We spreken van een deel, omdat een deel van de warenverkoop en -koop altijd direct gebeurt tussen industriële kapitalisten. In dit onderzoek laten we dit deel buiten beschouwing, daar het niet bijdraagt aan de definitie, aan het inzicht van de specifieke aard van het handelskapitaal en anderzijds al uitvoerig in boek 2 is uiteengezet.

De warenhandelaar, zeker als kapitalist, gaat allereerst naar de markt als representant van een bepaalde geldsom, dat hij voorschiet als kapitalist, d.w.z., hij wil x (de oorspronkelijke waardesom) in x + Δx (de waardesom plus winst) veranderen. Maar voor hem, niet slechts als kapitalist, maar speciaal als warenhandelaar, is het evident dat zijn kapitaal in de oorspronkelijke vorm van geldkapitaal op de markt moet komen, want hij produceert geen waren, hij handelt er alleen in, bemiddelt de beweging en om ermee te handelen moet hij ze allereerst kopen, daarom in het bezit zijn van geldkapitaal.

Veronderstel dat een warenhandelaar £3.000 bezit, dat hij benut als handelskapitaal. Met deze £3.000 koopt hij bv. 30.000 el linnen van de fabrikanten, aan 2 sh. voor een el. Hij verkoopt deze 30.000 el. Wanneer de jaarlijkse gemiddelde winstvoet = 10 % en na aftrek van alle bijkomende kosten jaarlijks 10 % winst maakt, heeft hij aan het einde van het jaar die £3.000 in £3.300 omgezet. Hoe hij deze winst maakt is een vraag die we later behandelen. Nu kijken we eerst naar zijn kapitaalbeweging. Hij koopt met £3.000 voortdurend linnen en verkoopt steeds dit linnen; hij herhaalt voortdurend deze operatie van kopen om te verkopen, G – W – G’, de eenvoudige vorm van het kapitaal, zodat het volledig verbonden is met het circulatieproces, zonder door een interval van het productieproces, dat buiten de eigen beweging en functie ligt, onderbroken te worden.

Wat is nu de relatie van dit warenhandelskapitaal tot het warenkapitaal, als slechts een bestaansvorm van het industrieel kapitaal? Wat de linnenfabrikant betreft, met het geld van de warenhandelaar heeft hij de waarde van zijn linnen gerealiseerd, de eerste fase van de metamorfose van zijn warenkapitaal, de omzetting in geld, voltrokken en hij kan alleen, bij verder gelijk blijvende omstandigheden, het geld terug veranderen in garen, kolen, arbeidsloon enz., of in levensmiddelen enz. voor consumptie uit zijn revenu; dus, afgezien van het uitgeven van inkomsten, verder gaan met het reproductieproces.

Maar terwijl de verkoop van het linnen, de metamorfose in geld, is gebeurd, heeft het nog niet plaatsgevonden voor hem als producent, voor het linnen zelf. Dit is nog steeds op de markt als warenkapitaal om de eerste metamorfose te realiseren, om verkocht te worden. Met dit linnen is niets anders gebeurd dan een verandering van eigenaar. Volgens haar doel, haar plaats in het proces, is dit nog steeds warenkapitaal, te verkopen goederen; alleen is het nu in handen van de warenhandelaar, niet in de handen van de producent. De taak deze te verkopen, de eerste fase van de metamorfose, is van de producent afgenomen en door de warenhandelaar veranderd in een eigen bedrijf, terwijl dit vroeger een taak was van de producenten, na het produceren.

Stel dat het de warenhandelaar niet lukt de 30.000 el te verkopen gedurende de interval, vereist voor de linnenproducent om opnieuw 30.000 el voor een waarde van £3.000 op de markt te brengen. De handelaar kan ze niet opnieuw kopen, omdat hij die 30.000 onverkochte el in stock heeft en ze nog niet zijn omgezet in geldkapitaal. Er treedt dan een stilstand in, een onderbreking van de reproductie. De linnenproducent kan nochtans bijkomend geldkapitaal ter beschikking hebben, dat hij kan omzetten in productief kapitaal, ongeacht de verkoop van de 30.000 el, en zo het productieproces verder zetten. Maar deze veronderstelling verandert niets. Wat het kapitaal betreft, voorgeschoten in die 30.000 el, is en blijft het reproductieproces onderbroken. Hier toont zich heel concreet dat de operaties van de warenhandelaar niets anders zijn dan operaties die moeten verricht worden om het warenkapitaal van de producenten in geld om te zetten, operaties die de functies van het warenkapitaal in circulatie- en reproductieproces bemiddelen. Indien een bediende van een producent, in plaats van een onafhankelijke warenhandelaar, zich uitsluitend met de verkoop, en bovendien met de inkoop, bezig had gehouden, was dit verband geen ogenblik verborgen geweest.

Het warenhandelskapitaal is dus niets anders dan het warenkapitaal van de producent, dat het proces van omzetting in geld moet maken, dat zijn taak als warenkapitaal op de markt heeft te vervullen, alleen is het zo dat deze taak in plaats van een bijkomstige operatie van de producent, nu uitsluitend een operatie is van een bijzondere soort kapitalisten, de warenhandelaren, verzelfstandigd in een bedrijf met een eigen kapitaalinvestering.

Overigens komt dit ook tot uiting in de specifieke circulatievorm van het warenhandelskapitaal. De handelaar koopt de waar en verkoopt ze dan: G – W – G’. In de eenvoudige warencirculatie, of zelfs in de warencirculatie zoals die verschijnt in het circulatieproces van het industriële kapitaal, W’ – G – W, wordt de circulatie daardoor tot stand gebracht, dat elk geldstuk tweemaal van eigenaar verandert. De linnenproducent verkoopt zijn waar, het linnen, verandert het in geld; het geld van de kopers gaat naar hem. Met dit geld koopt hij garen, kolen, arbeid enz., geeft datzelfde geld weer uit om de waarde van het linnen terug om te zetten in de waren die de productie-elementen van het linnen uitmaken. De gekochte waar is niet dezelfde waar, niet de dezelfde soort waar die hij verkoopt. Hij heeft producten verkocht en productiemiddelen gekocht. Maar met betrekking tot de beweging van het handelskapitaal is het echter anders. Met de £3.000 koopt de linnenhandelaar 30.000 el linnen; hij verkoopt datzelfde 30.000 el linnen om zijn geldkapitaal (£3.000 plus winst) uit de circulatie te halen. Hier veranderen dus niet dezelfde geldstukken van plaats, maar dezelfde waren tweemaal van plaats; ze gaan van de verkopers over in de handen van de kopers en uit de handen van de kopers, die nu verkopers zijn geworden, over in die van een andere koper. Het wordt tweemaal verkocht en kan nog meerdere malen worden verkocht door een reeks tussenhandelaren; en het is precies door deze herhaalde verkoop, de tweevoudige verandering van plaats van dezelfde waar, dat het voorgeschoten geld voor de aankoop bij de eerste koper opgehaald, naar hem terugvloeit. In het geval W’ – G – W zorgt de tweevoudige verandering van hetzelfde geld, dat een waar in de ene vorm verkocht en in een andere vorm wordt toegeëigend. In het geval G – W – G’ zorgt de tweevoudige verandering van dezelfde waar dat het voorgeschoten geld weer uit de circulatie wordt gehaald. Het is duidelijk dat de waar nog niet definitief verkocht is, zodra ze van de producent in de handen van de warenhandelaar is overgegaan, dat de laatste de verkoopshandeling voortzet – ofwel de taak van het warenkapitaal bemiddelt. Tegelijk is het duidelijk dat wat voor de productieve kapitalisten W – G, slechts een functie is van zijn kapitaal in de tijdelijke gedaante van warenkapitaal, voor de warenhandelaar G – W – G’ een speciale toepassing is van het door hem voorgeschoten geldkapitaal. Voor de warenhandelaar verschijnt hier de warenmetamorfose als de fase G – W – G’, als de evolutie van een apart soort kapitaal.

De warenhandelaar verkoopt definitief de waar, het linnen, aan de consument, of dit nu een productieve consument is (bv. een bleker) of een individu die het linnen privé gebruikt. Daardoor keert het voorgeschoten kapitaal (met winst) terug bij hem en kan hij de operatie opnieuw beginnen. Diende het geld enkel als betaalmiddel voor de aankoop van het linnen, zodat hij maar na zes weken hoefde te betalen en lukte het voor die tijd te verkopen, kon hij de linnenproducent betalen zonder zelf geldkapitaal voor te schieten. Was het niet verkocht, zou hij £3.000 moeten voorschieten op de vervaldag, in plaats van bij de levering; en had hij door een daling van de marktprijs onder de inkoopprijs verkocht, dan moet hij het tekort met eigen kapitaal vergoeden.

Wat is het dan, dat het warenhandelskapitaal het karakter geeft van een zelfstandig fungerend kapitaal, terwijl het in de handen van een producent, die zelf verkoopt, ogenschijnlijk een bijzondere vorm van kapitaal is, in een bijzondere fase van het reproductieproces, gedurende zijn aanwezigheid in de circulatiesfeer?

Ten eerste: dat het warenkapitaal in geld wordt omgezet door een handelsagent, dus de eerste metamorfose, voldoet aan zijn taak van warenkapitaal op de markt en dat deze functie van het warenkapitaal tot stand komt door de operatie van de warenhandelaar, door het kopen en verkopen, zodat deze operatie een scheiding impliceert van de overige functies van het industriële kapitaal en daarom een zelfstandig bedrijf vormt. Het is een speciale vorm van maatschappelijke arbeidsdeling, het deel dat gewoonlijk een bijzondere fase is van het reproductieproces van het kapitaal, hier de circulatie, verricht exclusief een functie te onderscheiden van de producenten, uitgevoerd door de circulatie-agenten. Daarmee echter is dit aparte bedrijf in geen geval functioneel bijzonder, in het reproductieproces verschillend aan en zelfstandig tegenover het industrieel kapitaal; inderdaad zo lijkt het niet, daar waar de warenhandel wordt bedreven door handelsvertegenwoordigers of andere directe agenten van de industriële kapitalist. Er moet dus nog een tweede factor zijn.

Ten tweede: dat is het feit dat de onafhankelijke circulatieagent, de warenhandelaar, het geldkapitaal voorschiet (eigen of geleend). Wat voor het industriële kapitaal in het reproductieproces eenvoudig W – G is, omzetting van het warenkapitaal in geldkapitaal, of de verkoop, is voor de warenhandelaar G – W - G’, of koop en verkoop van dezelfde waren en daarom het terugvloeien van het geldkapitaal, dat zich in de koop van hem verwijderde en naar hem terugkeert door de verkoop.

Het is altijd W – G, de omzetting van warenkapitaal in geldkapitaal, dat voor de warenhandelaar G – W – G is, voor zover hij kapitaal voorschiet om waren te kopen van de producenten; altijd de eerste metamorfose van het warenkapitaal, hoewel dezelfde act voor een producent of voor het industriële kapitaal in de fase van reproductieproces G – W is, de terugverandering van geld in waar (de productiemiddelen) of als de tweede fase van de metamorfose. Voor de linnenproducent was W – G de eerste metamorfose, omzetting van warenkapitaal in geldkapitaal. Deze act is voor de warenhandelaar G – W, omzetting van zijn geldkapitaal in warenkapitaal. Verkoopt hij het linnen aan de bleker, dan is dat voor de bleker G – W, omzetting van geldkapitaal in productief kapitaal of de tweede metamorfose van zijn warenkapitaal; voor de warenhandelaar is het echter W – G, de verkoop van het door hem gekochte linnen. Feitelijk echter is pas nu het warenkapitaal, geproduceerd door de linnenfabrikant, definitief verkocht, of het G – W – G van de warenhandelaar is alleen een bemiddelend proces voor het W – G tussen twee producenten. Of stel dat een linnenfabrikant met een deel van de waarde van het verkochte linnen, garen koopt bij een garenhandelaar. Voor hem is dit G – W. Maar voor de warenhandelaar die het garen verkoopt is het W – G, wederverkoop van het garen; en met betrekking tot het garen, als warenkapitaal, is het slechts de definitieve verkoop, waarmee het uit de circulatiesfeer overgaat in de consumptiesfeer; W – G, de definitieve afsluiting van de eerste metamorfose. Of de warenhandelaar nu van de industriële kapitalist koopt of aan hem verkoopt, zijn G – W – G, de kringloop van het handelskapitaal, drukt altijd, met betrekking tot het warenkapitaal, als passage van het reproducerende industrieel kapitaal enkel het W – G uit, de voltrekking van de eerste metamorfose. Het G – W van het handelskapitaal is alleen voor de industriële kapitalisten tegelijkertijd W – G, maar niet voor het door hen [1e druk: voor hem; veranderd naar het manuscript van Marx] geproduceerde warenkapitaal: het is enkel een overdragen van het warenkapitaal van de industriëlen naar de circulatieagenten; het W – G van het handelskapitaal is het definitieve W – G van het fungerende warenkapitaal. G – W – G is slechts de twee W – G’s van hetzelfde warenkapitaal, twee opeenvolgende verkopen die de laatste en definitieve verkoop tot stand brengt.

Het warenkapitaal neemt dus in het warenhandelskapitaal de vorm aan van een zelfstandig kapitaal, geldkapitaal dat de warenhandelaar voorschiet, dat zich enkel als kapitaal realiseert, als kapitaal fungeert, doordat het uitsluitend daarvoor wordt gebruikt, de metamorfose van het warenkapitaal, zijn functie als warenkapitaal, d.w.z. zijn omzetting in geld te bemiddelen, door een voortdurende koop en verkoop van waren. Dit is zijn exclusieve operatie; het circulatieproces van het industriële kapitaal bemiddelen is de uitsluitende functie van het geldkapitaal, waarmee de warenhandelaar opereert. Door deze functie verandert hij zijn geld in geldkapitaal, maakt zijn G tot G – W - G’, en door hetzelfde proces zet hij het warenkapitaal om in warenhandelskapitaal.

Het warenhandelskapitaal, voor zover en voor zolang het in zijn vorm van warenkapitaal bestaat – bekeken vanuit het reproductieproces van het maatschappelijk totale kapitaal – is blijkbaar niets anders dan het nog op de markt aanwezige deel, in het proces van metamorfose, van het industriële kapitaal, dat nu bestaat en fungeert als warenkapitaal. Het is dus alleen het door de warenhandelaar voorgeschoten geldkapitaal, dat exclusief bestemd is voor de koop en verkoop en daarom nooit een andere vorm dan deze van warenkapitaal en geldkapitaal, nooit deze van productief kapitaal aanneemt en steeds opgesloten blijft in de circulatiesfeer van het kapitaal – alleen dit geldkapitaal is nu te bekijken met betrekking tot het gehele reproductieproces van het kapitaal.

Zodra de producent, de linnenfabrikant, zijn 30.000 el aan de warenhandelaar voor £3.000 heeft verkocht, koopt hij met het vrij gekomen geld de nodige productiemiddelen en zijn kapitaal gaat terug naar het productieproces; het productieproces continueert, gaat ononderbroken verder. Voor hem is de omzetting van zijn waar in geld afgerond. Maar voor het linnen zelf is de omzetting, zoals we zagen, nog niet rond. Het is nog niet definitief in geld omgezet, nog niet als gebruikswaarde, zij het productief, zij het in een individuele consumptie. De linnenhandelaar belichaamt nu op de markt het warenkapitaal dat de linnenproducent daar oorspronkelijk vertegenwoordigde. Voor de laatste is het metamorfoseproces ingekort, maar alleen om verder te gaan bij de warenhandelaar.

Indien de linnenproducent wacht tot zijn linnen werkelijk heeft opgehouden een waar te zijn, totdat het een laatste koper heeft, de productieve of de individuele consument, zou het reproductieproces onderbroken zijn. Of om geen onderbreking te hebben, had hij zijn operaties moeten inkorten, een kleiner deel van zijn linnen in garen, kolen, arbeid enz., kortom in bestanddelen van productief kapitaal moeten omzetten en een groter deel ervan houden als geldreserve, zodat een deel van zijn kapitaal als waar op de markt is, een ander deel het productieproces kan voortzetten, zodat als de waar op de markt komt, zij in de vorm van geld terugvloeit. Deze verdeling van zijn kapitaal wordt door de warenhandelaar niet opgeheven. Maar zonder de laatste zou het deel geldreserve in het circulatiekapitaal, altijd groter moeten zijn in verhouding tot het deel in het productieve kapitaal en dienovereenkomstig een beperking van het reproductieniveau. In plaats daarvan kan de producent nu constant een groter deel van zijn kapitaal aanwenden in het eigenlijke productieproces en een kleiner deel als geldreserve.

Maar daarvoor is er nu echter een ander deel van het maatschappelijk kapitaal, in de vorm van het handelskapitaal, constant in de circulatiesfeer. Alleen gebruikt om waren te kopen en te verkopen. Zo lijkt er enkel een verandering van personen met kapitaal te hebben plaatsgevonden.

Indien de warenhandelaar, in plaats van voor £3.000 linnen te kopen, om het opnieuw te verkopen, die £3.000 zelf productief aanwendde, zou dat het productief kapitaal van de maatschappij vergroten. Evenwel zou dan de linnenproducent een aanzienlijk deel van zijn kapitaal als geldreserve moeten aanhouden, en ook de warenhandelaar, nu veranderd in een industriële kapitalist. Aan de andere kant, als de warenhandelaar een warenhandelaar blijft, spaart de producent de tijd uit van het verkopen, dat hij kan gebruiken voor toezicht op het productieproces, terwijl de warenhandelaar al zijn tijd moet besteden aan de verkoop.

Indien het handelskapitaal de noodzakelijke verhoudingen niet overschrijdt, is aan te nemen:


1. dat als gevolg van de arbeidsdeling het kapitaal dat zich uitsluitend met kopen en verkopen bezighoudt (en behalve het geld voor de aankoop van waren, is dit het geld voor investering in de nodige arbeid voor de exploitatie van het handelsbedrijf, het constant kapitaal – opslaghuizen, transport enz.) kleiner is, dan het zou zijn, als de industriële kapitalist het gehele handelsgedeelte van zijn bedrijf zelf zou leiden.


2. doordat de warenhandelaar zich uitsluitend met deze handel bezig houdt, niet enkel de producenten hun waren eerder in geld wordt omgezet, maar het warenkapitaal zelf zijn metamorfose sneller doorloopt, dan het zou doen in de handen van de producent.


3. dat, gelet op het totale handelskapitaal in verhouding tot het industrieel kapitaal, een omzet van het handelskapitaal niet alleen het omzetten van vele kapitalen in één productiesector, maar het omzetten van een aantal kapitalen in verschillende productiesectoren kan voorstellen. Het eerste is het geval als bv. de linnenhandelaar, nadat hij met zijn £3.000 het product van een linnenproducent gekocht en verkocht heeft, alvorens dezelfde producent dezelfde hoeveelheid waren weer op de markt brengt, het product van andere of meerdere linnenproducenten koopt en weer verkoopt, zo de omzetten van verschillende kapitalen in dezelfde productiesectoren tot stand brengt. Het tweede, als de warenhandelaar, bv. na de verkoop van het linnen, zijde koopt, dus de omzet van een kapitaal in een andere productiesector bemiddelt.

Over het algemeen: de omzet van het industrieel kapitaal is niet alleen door de omlooptijd beperkt, maar ook door de productietijd. De omzet van het handelskapitaal, voor zover het één bepaalde warensoort betreft, is niet beperkt door de omzet van één industrieel kapitaal, maar door alle industriële kapitalen in dezelfde bedrijfstak. Nadat de warenhandelaar het linnen gekocht en verkocht heeft van de ene, kan hij die van de andere kopen en verkopen, voordat de eerste weer een waar op de markt brengt. Hetzelfde handelskapitaal kan dus achtereenvolgens de verschillende omzetten van in een bedrijfstak geïnvesteerde kapitalen tot stand brengen; zodat zijn omzet niet identiek is met de omzetten van een afzonderlijk industrieel kapitaal en dus niet enkel die ene geldreserve vervangt, die een individuele industriële kapitalist in petto moet hebben. De omzet van het handelskapitaal in een productiesector is natuurlijk door haar totale productie begrensd. Maar niet beperkt door de grenzen van de productie of de omzettijd van een afzonderlijk kapitaal uit dezelfde sector, voor zover deze omzettijd door de productietijd bepaald is. Gesteld, A levert een waar die drie maanden productietijd nodig heeft. Nadat de warenhandelaar ze gekocht en verkocht heeft, een maand bv., kan hij hetzelfde product van een andere producent kopen en verkopen. Of nadat hij bv. het graan van een pachter verkocht heeft, kan hij met hetzelfde geld dat van een tweede kopen en verkopen, enz. De omzet van zijn kapitaal is begrensd door de hoeveelheid graan die hij na elkaar in een gegeven tijd, bv. een jaar, kan kopen en verkopen, terwijl de omzet van het pachterskapitaal, afgezien van de omlooptijd, begrensd is door de productietijd, die een jaar duurt.

Maar de omzet van hetzelfde handelskapitaal kan net zo goed de omzet van kapitalen uit verschillende bedrijfstakken tot stand brengen.

Voor zover datzelfde handelskapitaal in verschillende omzetten dient om de verschillende warenkapitalen opeenvolgend in geld om te zetten, dus in volgorde koopt en verkoopt, verricht het als geldkapitaal tegenover het warenkapitaal dezelfde taak als het geld verricht in een aantal omlopen in een gegeven periode met betrekking tot de waren.

De omzet van het handelskapitaal is niet identiek met de omzet of de eenmalige reproductie van een even groot industrieel kapitaal; veeleer is het gelijk aan het omzetcijfer van een aantal dergelijke kapitalen, in dezelfde, of in verschillende productiesectoren. Hoe sneller het handelskapitaal omzet, des te kleiner, hoe langzamer het omzet, des te groter het deel van het totale geldkapitaal dat als handelskapitaal figureert. Hoe minder ontwikkeld de productie is, des te groter is de som van het handelskapitaal in verhouding tot de som van de waren in circulatie gebracht; maar des te kleiner is het absoluut of vergeleken met meer ontwikkelde situaties. Vice versa. Vandaar dat in zulke onontwikkelde situaties het groote deel van het geldkapitaal bij de warenhandelaren zit, en hun vermogen zo een geldvermogen vormt tegenover de anderen.

De omloopsnelheid van het door de warenhandelaar voorgeschoten geldkapitaal hangt af: 1. van de snelheid waarmee het productieproces vernieuwt en de verschillende productieprocessen in elkaar grijpen; 2. de snelheid van consumptie.

Voor de voltooiing van de omzet van hierboven is het niet nodig dat het handelskapitaal voor de volledige waardeomvang de waren koopt en ze dan verkoopt. De warenhandelaar maakt gelijktijdig beide bewegingen. Zijn kapitaal deelt zich in twee. Het ene bestaat uit warenkapitaal en het andere is geldkapitaal. Hij koopt hier, en zet daarmee zijn geld om in waren. Hij verkoopt daar, en zet daarmee een ander deel van het warenkapitaal om in geld. Aan de ene kant keert zijn kapitaal terug als geldkapitaal, terwijl aan de andere kant het warenkapitaal terugkeert. Hoe groter het deel in de ene vorm, des te kleiner het deel in de andere vorm. Dit wisselt af en nivelleert zich. Combineert het zich met het geld als circulatiemiddel en het gebruik als betaalmiddel en het daaruit ontwikkelende kredietsysteem, dan wordt ook het geldkapitaal, deel van het handelskapitaal, nog kleiner in verhouding tot de grootte van de verrichtte transacties van het handelskapitaal. Koop ik voor £3.000 wijn op drie maand krediet en is de wijn cash verkocht, vóór het verstrijken van de drie maanden, dan moet er voor deze transactie geen cent voorgeschoten worden. In dit geval is het zonneklaar dat het geldkapitaal, dat hier als handelskapitaal figureert, niets anders is dan het industriële kapitaal in de vorm van geldkapitaal, dat terugkeert in de vorm van geld. (Het feit dat de producent tegen £3.000 waren op drie maand krediet verkoopt, die wissel, d.w.z. de schuldbrief, ten gelde kan maken bij de bankier, verandert niets aan de zaak en heeft niets te maken met het kapitaal van de warenhandelaar.) Dalen ondertussen de marktprijzen van de waren, misschien tot 1/10, dan heeft de warenhandelaar niet alleen geen winst, maar slechts £2700 in plaats van 3.000. Hij moet £300 toeleggen om te betalen. Die £300 fungeren als reserve voor het nivelleren van het prijsverschil. Maar hetzelfde geldt voor de producent. Had hij zelf verkocht tegen dalende prijzen, had hij eveneens £300 verloren en kan hij de productie niet opnieuw beginnen op hetzelfde niveau, zonder reservekapitaal.

De linnenhandelaar koopt voor £3.000 linnen van een fabrikant; van deze £3.000 betaalt hij bv. 2.000 om garen te kopen; hij koopt dit garen van een garenhandelaar. Het geld waarmee de fabrikant de garenhandelaar betaalt, is niet het geld van de linnenhandelaar; want deze heeft waren voor dit bedrag ontvangen. Het is de geldvorm van zijn eigen kapitaal. In de hand van de garenhandelaar verschijnt de £2.000 nu als teruggekeerd geldkapitaal; maar in hoeverre is het verschillend van deze £2.000, als afgelegde geldvorm van het linnen en de opgenomen geldvorm van het garen? Indien de garenhandelaar op krediet kocht en tegen contanten verkocht vóór het vervallen van de betalingstermijn, dan zit in deze £2.000 geen cent handelskapitaal verschillend aan de geldvorm, die het industrieel kapitaal zelf aanneemt in zijn kringloopproces. Het warenhandelskapitaal, voor zover het niet louter een vorm is van industrieel kapitaal, dat zich in de vorm van warenkapitaal of geldkapitaal in de hand van de warenhandelaar bevindt, is niets anders dan het deel van het geldkapitaal dat aan de warenhandelaar behoort en gedreven wordt door koop en verkoop. Op een kleinere schaal, stelt dit deel het deel voor van het voor productie voorgeschoten kapitaal, dat als geldreserve, koopmiddel, altijd voor de hand is bij de industriëlen en altijd als geldkapitaal moet circuleren. Dit deel is nu, gereduceerd, in de handen van handelskapitalisten en fungeert als zodanig steeds in het circulatieproces. Het is dat deel van het totale kapitaal, afgezien van uitgegeven inkomsten, dat voortdurend als koopmiddel op de markt moet circuleren om de continuïteit van het reproductieproces gaande te houden. Hoe sneller het productieproces verloopt, en hoe meer het geld functioneert en ontwikkeld is als betaalmiddel, d.w.z. het kredietsysteem, des te kleiner is dat deel in verhouding tot het totale kapitaal.[38]

Het handelskapitaal is niets anders dan binnen de circulatiesfeer functionerend kapitaal. Het circulatieproces is een fase van het hele reproductieproces. Maar in het circulatieproces wordt geen waarde geproduceerd, dus ook geen meerwaarde. Er zijn enkel vormveranderingen van dezelfde waardemassa. In feite gebeurt er niets anders dan een metamorfose van waren en dat heeft als zodanig niets te maken met waardecreatie of waardeverandering. Wordt er bij de verkoop van een geproduceerde waar een meerwaarde gerealiseerd, dan bestaat die al in de waar; bij de tweede act, de ruiling van geldkapitaal tegen waren (productie-elementen), wordt er daarom door de kopers geen meerwaarde gerealiseerd, maar alleen de initiatie van productie van meerwaarde door ruil van het geld tegen productiemiddel en arbeidskracht. Integendeel. Voor zover deze metamorfoses circulatietijd kost – een tijd waarbinnen het kapitaal uiteraard niet produceert, dus ook geen meerwaarde – is het een beperking van de waardecreatie en de meerwaarde zal zich als winstvoet in een omgekeerde verhouding uitdrukken tot de duur van de circulatietijd. Het handelskapitaal schept daarom waarde noch meerwaarde, d.w.z. niet direct. Voor zover het de circulatietijd inkort, helpt het indirect meerwaarde, door de industriële kapitalisten geproduceerd, te vermeerderen. In de mate dat het de markt helpt uitbreiden en de arbeidsdeling tussen de kapitalen bemiddelt en het kapitaal in staat stelt op grotere schaal te werken, bevordert zijn functie de productiviteit van het industrieel kapitaal en haar accumulatie. Voor zover het de omlooptijd inkort, verhoogt het de verhouding van de meerwaarde tot het voorgeschoten kapitaal, dus de winstvoet. En in de mate dat een kleiner deel van het kapitaal, als geldkapitaal, in de circulatiesfeer vertoeft, stijgt het direct aangewende kapitaal in de productie.

_______________
[38] Om het handelskapitaal als productiekapitaal te kunnen classificeren, verwart Ramsay het met de transportindustrie en noemt de handel: “het transport van waren van één plaats naar een andere”. (An Essay on the Distribution of Wealth, p. 19) Dezelfde verwarring bij Verri (Meditazioni sull’ Ec.Pol., § 4, [p. 32].) en Say (Traité d’éc. Pol., 1, pp. 14, 15). – In zijn Elements of Pol. Ec., (Andover en New York 1835) zegt S.P. Newman: “In de bestaande economische organisatie van de maatschappij is het namelijk de eigenlijke taak van de warenhandelaar, tussen de producenten en de consumenten te staan, de eerste het kapitaal voor te schieten en producten als tegenprestatie te ontvangen, deze producten aan de ander over te dragen en daarvoor kapitaal terug te krijgen, een transactie, die zowel het economisch proces van de gemeenschap gemakkelijker maakt alsook waarde toevoegt aan de producten waarmee het gebeurt” (p. 174). Producent en consument sparen zo geld en tijd door tussenkomst van de warenhandelaar. Deze dienst vereist een voorschot van kapitaal en arbeid en moet beloond worden, “daar het waarde toevoegt aan de producten, want dezelfde producten zijn meer waard in handen van de consumenten dan in handen van de producenten”. En zo lijkt voor hem de handel, net als bij de heer Say, “strikt een daad van de productie” (p. 175). Deze opvatting van Newman is totaal fout. De gebruikswaarde van een waar is groter in de handen van de consument dan in de handen van de producent, omdat het eerst wordt gerealiseerd door de consument. Want de gebruikswaarde van een waar wordt eerst gerealiseerd, komt in functie, zodra de waar in de consumptiesfeer overgaat. In handen van de producent bestaat het alleen in een potentiële vorm. Maar men betaalt niet tweemaal voor een waar, eerst de ruilwaarde en dan de gebruikswaarde nog eens extra. Door te betalen voor de ruilwaarde, heb ik de gebruikswaarde. En de ruilwaarde neemt helemaal niet toe, als de waar uit de handen van de producent of tussenhandelaar overgaat in die van de consumenten.