Leo Michielsen
Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging
Hoofdstuk 6 van deel 2 - I


De Labour Party

De LP had de vredesresoluties van de internationale congressen mee goedgekeurd. Zolang het nog geen oorlog was, sprak de LP zich heel resoluut voor de vrede uit. Zij veroordeelde de regeringspolitiek van blokvorming en beklemtoonde het gevaar door Rusland en Frankrijk in een oorlog tegen Duitsland te worden meegesleurd. Op 1 augustus gaven KEIR HARDIE en ARTHUR HENDERSON, namens de Britse afdeling van de Tweede Internationale, een manifest uit, waarin opgeroepen werd tot “massademonstraties tegen de oorlog.” De taal was heftig: “Arbeiders, verenigt u, verslaat uw vijanden, de militaristen, de zelfzuchtige imperialisten, nu en voor altijd. Gedaan met de klassenheerschappij.” Dat was de taal die ook ’s anderendaags nog gesproken werd op de massaverzamelingen.

Hier vermelde titels raadplegen?
Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief
of de: Zoekpagina

Op 3 augustus betoogde GREY, minister van buitenlandse zaken, in het Lagerhuis, dat in geval van schending van de Belgische neutraliteit, Groot-Brittannië zou ingrijpen. Op slag verhief zich MACDONALD, voorzitter van de Labour-groep in het Parlement, om tegen de deelneming aan de oorlog te protesteren.
Nog op 4 augustus – enige uren voor de Engelse oorlogsverklaring – stelde een conferentie van Labour (partijbestuur + parlementaire groep) de eis dat Engeland buiten de oorlog moest blijven.
Op 5 augustus – de oorlogsverklaring was nu gebeurd – werd in de voormiddag door het uitvoerend bestuur van de LP nogmaals de stelling geformuleerd dat de Britse politiek van blokvorming mede verantwoordelijk was voor de oorlog en dat de taak van de arbeidersklasse erin bestond de vrede zo snel mogelijk te herstellen, om opnieuw tot hartelijke verhoudingen tussen de Europese arbeiders te komen.

De ommekeer kwam in de namiddag. De Labour-fractie vergaderde om uit te maken wat de houding ’s avonds zou zijn, bij de stemming van de oorlogskredieten in het Lagerhuis. MacDonald stelde voor de resolutie, die in de voormiddag aangenomen werd, in het Parlement voor te lezen. De meerderheid van de fractie verwierp dit en besloot voor de oorlogskredieten te stemmen.
MacDonald trad daarom als leider van de parlementsgroep af en ARTHUR HENDERSON, secretaris van de LP, werd in de plaats verkozen.
Ter rechtvaardiging liet men gelden: – de schending van de Belgische neutraliteit; – Engelands al te gevaarlijke positie als de Atlantische kust in Duitse handen zou vallen; – het dodelijke gevaar voor de democratie, als het Duitse militarisme de oorlog, die het begonnen had, ook nog zou winnen.
Dat alles veranderde niets aan het feit dat de ommekeer, die zich bij Labour voordeed, even plotseling en radicaal was als bij de andere arbeiderspartijen.

Toch lag deze ommekeer wel voor de hand. Vooreerst kwam de nieuwe positie NA die van de Duitse sociaaldemocratie. Overigens was de LP nooit revolutionair geweest en had zij dat ook nooit over zichzelf beweerd; zij had nooit het marxisme onderschreven; zij had zichzelf nooit uitdrukkelijk een socialistische partij genoemd. Feitelijk was Labour niet veel meer geweest dan een soort linkervleugel van de Liberale Partij. De LP was niet een organisatie van individuele leden; zij was een conglomeraat van verschillende formaties. Het gros van de troepen werd gevormd door de VAKBONDEN: van de 1.600.000 leden waren er 1.570.000 lid van de 172 aangesloten TRADE UNIONS.

Lange tijd waren vele van deze vakbonden op politiek plan intiem met de Liberale Partij verbonden gebleven. Het verschijnsel van de “liblabs” nam maar een einde na de aansluiting van de mijnwerkersvakbond bij de LP in 1909.

Nog in de verkiezingen van 1910 waren haast alle Labourzetels bekomen op grond van zekere kiesafspraken mept de Liberalen. Sommige Labourmandatarissen verborgen geenszins hun afkeer voor het socialisme. Overigens werd de liberale regering in het Parlement systematisch gesteund door de Labour-groep: om de conservatieven van de macht verwijderd te houden, om het Hogerhuis uit te schakelen, om de Osborne-uitspraak ongedaan te maken.

De vakbonden (leiding EN basis) beschouwden het Britse kapitalisme als een solide gevestigde macht in de wereld, als een systeem dat niet in vraag gesteld werd, als een onomstootbaar gegeven dat moest aanvaard worden. Het kwam er alleen op aan binnen dit systeem zekere verbeteringen voor de arbeidersklasse te bevechten; de politiek van Labour werd in functie daarvan gezien. Behalve voor deze directe belangenstrijd werd van syndicale zijde weinig belangstelling betoond; socialistische theorieën waren wel de laatste van hun bekommernissen.

In 1914 stond ook in Engeland het gros van de arbeidersklasse politiek en ideologisch te weinig “apart” om niet met het geheel van de bevolking in de maalstroom meegesleurd te worden. Dat wordt bewezen door de talrijke arbeiders, die zich als vrijwilligers (dienstplicht bestond niet) voor het leger aanmeldden. In 1914 trok men – in Engeland zoals elders – zingend en juichend, in wilde opwinding, naar de oorlog. Basis en leiding van de arbeidersklasse waren in eenklank.

* * *

Buiten de massa gesyndikeerden telde de LP nog ruim 30.000 leden, die tot verschillende socialistische groeperingen behoorden. De voornaamste twee waren de FABIAN SOCIETY en de INDEPENDENT LABOUR PARTY (ILP).

De FABIAN SOCIETY,[36] een in hoofdzaak Londense groep, had in 1914 2500 leden, meestal intellectuelen. De Fabians stelden wel het collectivistisch perspectief op lange termijn, maar overigens waren zij van bij de aanvang zuiver reformistisch georiënteerd. Velen onder hen hadden zich trouwens altijd voor het Britse imperialisme uitgesproken. Hun stellingneming voor de oorlogsvoering was niets nieuws, niets verwonderlijks, lag eigenlijk in de verlengenis van de tot hiertoe gevolgde lijn.

De INDEPENDENT LABOUR PARTY,[37] een organisatie van ongeveer 25.000 leden, omvatte het politiek meest bewuste en meest actieve deel van de LP. Terwijl de LP eigenlijk maar alleen tijdens de kiescampagne in de massa bedrijvig was, voerde de ILP bestendig propaganda. Zij hechtte belang aan het socialistische einddoel, spande zich in om socialistische militanten te vormen en socialistische ideeën te verspreiden. De leidende elementen van de ILP hadden ook de leidende posities in de LP. Het volstaat de namen KEIR HARDIE, RAMSAY MACDONALD en PHILIP SNOWDEN te noemen, om dat duidelijk te maken. Keir Hardie,[38] de enige Engelsman die met Bebel, Jaurès, Vandervelde en V. Adler tot de tenoren van de Tweede Internationale behoorde, had zich steeds ingespannen om de stelling van de algemene staking tegen de oorlog door de Internationale te doen aanvaarden.
Hardie was een radicaal agitator, voerde de klassenstrijd (op morele, niet op marxistische grondslag), was reformist (in deze zin: voorstander ENKEL van hervormingen), maar geen princieploos opportunist. Ook na het uitbreken van de oorlog bleef hij vasthouden aan de antimilitaristische positie.
Ook MacDonald en Snowden deden dat, maar op een eerder dubbelzinnige wijze. Beiden waren – de eerste in meerdere, de tweede in mindere mate – rechtse opportunisten.

Bij het uitbreken van de oorlog sprak de ILP zich tegen de ondersteuning van de regeringspolitiek uit. Dat werd klaar gesteld in het manifest op 13 augustus door de Nationale Raad van de ILP uitgegeven: verantwoordelijk voor de oorlog zijn de regeringen van beide kampen; wij beschouwen de arbeiders van Duitsland als kameraden en broeders; boven het kanongebulder uit betuigen wij de Duitse socialisten onze sympathie; zij hebben zich – zoals wij – voor goede betrekkingen tussen de staten ingespannen; zij zijn niet onze vijanden maar trouwe vrienden...
Wel verbazingwekkend, dit document: eerder uitdrukking van evangelische geweldloosheid, dan van politiek bewustzijn.

De ILP is gedurende geheel de oorlog op deze stelling gebleven. Maar daarmee verloor ze op slag haar leidende posities in de LP. De vervanging van MacDonald door Henderson was geen alleenstaand feit. Ook uit de andere leidende posten werden de ILP-elementen verwijderd. Tot een breuk echter is het – ondanks het diepe meningsverschil – nooit gekomen. De ILP bleef met haar eigen positie apart staan, tamelijk geïsoleerd, maar ze bleef een samenstellend deel van de LP. A. Henderson en zijn collega’s deden geen poging om de ILP uit te drijven. Een klimaat van verdraagzaamheid tussen de verschillende tendensen behoorde tot de traditie van de beweging in Engeland.

Bovendien was het de bekommernis van allen de eenheid van de partij te behouden om na de oorlog over een instrument te kunnen beschikken, waarmee politieke macht kon veroverd worden.
Ten slotte bood het afwijkende optreden van een kleine groep ruimere aanpassingsmogelijkheden, in geval zich een radicale ommekeer aan de basis zou voordoen.
Harerzijds spande ook de ILP zich in om een breuk te vermijden: ze trad weinig militant op met haar antioorlogspositie. Ze vergenoegde er zich mee afzijdig te blijven, ze bevestigde wel haar mening, maar vocht niet om haar standpunt te doen zegevieren, ze vermeed alle agressiviteit tegen de oorlog ondersteunende leiding van de LP. Keir Hardie had wellicht een meer militante houding voorgestaan, maar hij overleed in 1915. MacDonald en Snowden waren er niet op gesteld om de zaken op de spits te drijven.

Buiten de Labour Party was er nog een eerder beperkte groep werkzaam, de BRITISH SOCIALIST PARTY (BSP),[39] die in 1914 ongeveer 14.000 leden telde en eveneens aangesloten was bij de Tweede Internationale. Alhoewel de BSP zich uitdrukkelijk op het marxisme beriep, toch sprak haar Uitvoerend Comité, onder invloed van HYNDMAN, zich voor ondersteuning van de oorlog uit. Daarover was veel ontstemming aan de basis en die ontstemming zou bestendig toenemen.

* * *

Op 24 augustus 1914 besloten vakbonden en LP zich in te spannen om in de industrie vreedzame samenwerking tussen patroons en arbeiders te bewerkstelligen; “industrial truce” was het ordewoord: geen klassenstrijd, geen eisenbewegingen meer, het komt er alleen op aan de arbeiders maximaal als productiefactor voor de oorlogsinspanning in te schakelen. Vermits er in Groot-Brittannië geen dienstplicht was, besloot de LP op 29 augustus de vrijwillige rekrutering actief aan te moedigen.
In februari 1915 namen LP, ILP, de Fabians en ook BSP deel aan een conferentie te Londen van socialistische organisaties uit de Geallieerde landen. Vastgesteld werd dat de oorlog “het verschrikkelijk resultaat was van de contradicties die de kapitalistische maatschappij verscheuren, alsmede van de politiek van koloniale overheersing en agressief imperialisme.” Maar “een overwinning van het Duitse imperialisme zou de vernietiging van de democratie in Europa betekenen.” Met stellingnames van die aard had het geen zin de LP buiten de regering te houden. In mei 1915 werd de uitsluitend liberale regering van ASQUITH tot een nationale regering omgevormd. Zij omvatte: 12 Liberalen, 8 Conservatieven, en één vertegenwoordiger van Labour, Arthur Henderson.

De oorlog, de patriottische roes en de syndicale inschikkelijkheid werden al direct door het patronaat aangegrepen om de uitbuiting te verscherpen. Op alle gebieden waar schaarste optrad, kwamen profiteurs en woekeraars opduiken. De levensduurte nam aanzienlijk toe. Vermits de politieke en syndicale leiding van de arbeidersklasse volledig in het oorlogsbedrijf van de bourgeoisie geïntegreerd waren, moest het verzet uitsluitend van de basis komen en zich tegen de leiding opstellen.

Dat begon in februari 1915 aan de CLYDE in Schotland, bij de metaalarbeiders, die eigenlijk op geen enkel moment aan de oorlogsroes deelachtig waren geweest en die onder invloed stonden van agitators als McLEAN, GALLACHER, McMANUS, MUIR en KIRKWOOD.[40] Het begon om een loongeschil: de arbeiders eisten een toeslag van 2 pence en het voorstel van de vakbondsleiding om zich met 3/4 penny tevreden te stellen werd met 8.927 stemmen tegen 892 verworpen. Haast tienduizend metaalarbeiders legden het werk neer. De staking duurde twee weken en liep uit op een compromis: 1 penny of 10 %.

De Clyde-beweging was een “wilde” staking, met overigens een politieke inslag. Bovendien waren niet enkel de regering en het patronaat, maar ook de syndicale leiding erg verontrust geraakt door het optreden in deze staking van de zogenaamde SHOP STEWARDS (werkhuisafgevaardigden). Dat was iets nieuws. De naam zelf was al langer in gebruik, maar tot hiertoe waren de Shop Stewards eerder afgevaardigden van de vakbond met als opdracht de Trade Union in het bedrijf te propageren, bijdragen te innen, soms enige delegatie bij het patronaat waar te nemen voor detail aangelegenheden.

Het nieuwe in de Clyde-beweging, en bij gelijkaardige strijden weldra op meerdere plaatsen, was dat het hier ging over Shop Stewards die niet door de vakbond, maar door de arbeiders van het bedrijf aangesteld werden, los, onafhankelijk van en eerder in oppositie met de vakbondsleiding. In principe betrof het een revolutionair verschijnsel; vele Shop Stewards waren trouwens revolutionair ingesteld.

De vakbondsleiding vreesde haar greep op de arbeidersmassa’s te verliezen en zocht naar een middel om verdere bewegingen aan banden te leggen. Daarom sloot zij in maart 1915 met de regering het “Treasury agreement” af.
Het akkoord BETROF DE OORLOGSINDUSTRIEEN en voorzag: – 1) gedwongen arbitrage, d.i. de verbintenis voor beide partijen de uitspraak van een arbitrage te aanvaarden; praktisch kwam dat neer op verzaking van het recht op staking; – 2) opschorting van zekere gewoonterechtelijke syndicale macht inzake tewerkstelling: de Trade Unions stonden erop dat geschoolde arbeid ENKEL door geschoolde arbeiders mocht verricht worden; om in het tekort aan arbeidskrachten te voorzien werd bepaald dat van nu af ook ongeschoolde arbeiders mochten ingezet worden (oudere werkers en vrouwen, niet voor legerdienst in aanmerking komend); – 3) de regering waarborgde dat de winsten van de oorlogsindustrie zouden beperkt blijven. Onnodig te zeggen dat van deze belofte niets terecht kwam.
De schikkingen van het Treasury agreement werden op 2 juli in een wet, de “munitions act”, vastgelegd. Tevens werd daardoor bepaald dat een arbeider een bedrijf niet zonder instemming van zijn patroon mocht verlaten. Op de toepassing van al deze regels zou worden toegezien door de plaatselijke tribunalen.

Maar ondanks die wet kwam het kort daarop bij een 200.000 mijnwerkers van Zuid-Wales tot een staking om loon. De regering haastte zich om concessies te doen, ze moest wel. Een verder effect van de strijd in Zuid-Wales was de voorzichtiger en meer verzoenende houding van de regering en de patroons in de volgende maanden. Ze waren ervoor beducht dat de vakbondsleiders hun gezag volledig zouden verliezen. Er waren ernstige redenen om dat te vrezen. Inderdaad, de beweging van de Shop Stewards nam uitbreiding. In meerdere bedrijven werden “Shop Stewards’ Committees” gevormd.
Aan de Clyde werd reeds een hogere trap gebouwd met de vorming van een lokaal “Workers’ Committee”, samengesteld uit afgevaardigden van een reeks bedrijven aan de Clyde. Dit comité voerde, onder voorzitterschap van William Gallacher, een dynamische strijd tegen de “munitions act” en voor de instelling van arbeiderscontrole.

Tegen het einde van 1915 werd de regering geconfronteerd met een dramatische situatie. Terwijl eensdeels de geestdrift voor het voluntariaat sinds lang voorbij was, werden anderdeels de vrijwilligers op de slagvelden in zulk snel tempo “verbruikt”, dat de regering het moment zag naderen, waarop de dienstplicht niet langer kon ontweken worden. Enige verstandhouding met de beweging was dus wel hoogst wenselijk. Daarom begaven Lloyd George en Henderson zich naar de Clyde. Zij hoopten de Shop Stewards te kunnen overreden, maar ze werden op spot en protest onthaald; de ontmoeting eindigde in tumult. Nu besloot de regering het met brutale repressie te winnen. Het blad “Forward”, dat verslag had uitgebracht over het onthaal van de ministers, werd verboden. McLean, die een campagne voerde tegen de komende invoering van de dienstplicht, werd tot 3 jaar veroordeeld. James Maxton, een leider van de ILP, werd eveneens gevangen genomen. “The Worker”, het blad van het Clyde Workers’ Committee, mocht niet meer verschijnen, de drukker kreeg 3 maanden, de redacteurs Muir en Gallacher liepen een veroordeling van 12 maanden op.
Uit protest tegen deze repressie gingen de metaalbewerkers van de Clyde opnieuw in staking. Maar acht van de meest leidende figuren werden uit het gewest gedeporteerd. Beroofd van hun leiding, hernamen de arbeiders het werk. Aan de Clyde had de beweging een zware slag gekregen.
Maar de onrust verspreidde zich naar elders, naar Londen en Sheffield en andere industriecentra. Overal werden “Workers’ Committees” gevormd en stappen werden ondernomen om de beweging landelijk te centraliseren in een NATIONAL SHOP STEWARDS AND WORKERS’ COMMITTEE.

* * *

In de schoot van de BSP won de antioorlogsstemming bestendig veld. FAIRCHILD werd aangeduid om de BSP te vertegenwoordigen op de conferentie van Zimmerwald in september 1915. Maar de regering weigerde hem (evenals aan BRUCE GLASIER van de ILP) een paspoort.

Uit de Zimmerwald-conferentie was een “Internationale socialistische commissie” ontstaan. In december 1915 besloot het bestuur van de BSP met 5 tegen 4 de mening van de afdelingen in te winnen over aansluiting bij de Zimmerwaldcommissie. Een zeer aanzienlijke meerderheid sprak zich uit voor die toetreding. Begin 1916, op de jaarconferentie van Salford, werd de chauvinistische leiding afgesteld.

De BSP bevestigde haar antioorlogspositie. Tevens vroeg ze – om de arbeidersbeweging gemakkelijker te kunnen bereiken – aansluiting bij de Labour Party.
HYNDMAN, die heftig anti-Duits en woest oorlogsgezind was, scheurde zich met een kleine groep af van de BSP en vormde de NATIONAL SOCIALIST PARTY.

De radicalisatie in de BSP hing samen met de invoering – in maart 1916 – van de dienstplicht (eerst enkel voor ongehuwden...). Naarmate het verzet daartegen toenam, werden ook de noodwetten (Defence of the Realm Acts) harder toegepast: pacifistische propaganda,- mondeling of door manifesten, boeken of brochuren, werd verboden; het recht op vergadering werd niet langer geëerbiedigd; huiszoekingen werden talrijk, provocateurs en aanbrengers werden ingezet. In hechtenis nemen kon zonder proces geschieden; de “habeas corpus” werd in feite weer eens buiten werking gesteld. Duizenden dienstweigeraars, leden van de “no conscription fellowship”, kwamen in werkkampen terecht. Dienstplicht werd een middel om strijdvaardige voormannen van de arbeidersbeweging te intimideren en uit te schakelen. De arbeidersbeweging werd “uitgekamd” door militanten voor het front op te roepen.

Hoogtepunt van het verzet in 1916 was de PAASOPSTAND TE DUBLIN, tegelijkertijd een protest tegen de oorlog, een beweging met socialistisch revolutionaire stromingen en vooral een strijd voor nationale bevrijding van Ierland.
De vloot en een leger van 60.000 soldaten werden tegen de opstandelingen ingezet en de revolte werd verpletterd. Vijftien leiders werden geëxecuteerd. Een van hen was de marxistische revolutionair JAMES CONNOLLY: zwaar gekwetst als hij was, werd hij, op een stoel gezeten, gefusilleerd.

Einde 1916 kwam er een regeringswisseling in Engeland. LLOYD GEORGE slaagde erin Asquith ten val te brengen en in zijn plaats te treden aan het hoofd van een nieuwe combinatie van nationale regering: 15 Conservatieven, 13 Liberalen en 3 Labour. Het Labour-aandeel werd dus iets uitgebreider. Lloyd George vormde een “WAR CABINET” van vijf leden, waartoe A. Henderson behoorde.

* * *

Het jaar 1917 bracht grote spanningen. De verliezen door de Duitse onderzeeoorlog sinds februari 1916 toegebracht, waren verschrikkelijk; de schaarste werd bestendig erger, de prijzen bleven stijgen. De afslachting op de fronten was eindeloos en massaal. Te Passendale slaagden de Engelsen erin 8 kilometer op te rukken, maar dat kostte hen meer dan 300.000 doden en gewonden. Dat de weerzin tegen de oorlog groeiende was, werd bewezen door het enorme succes in deze dagen van het linkse weekblad “The Herald” van GEORGE LANSBURY. De regering durfde deze publicatie niet verbieden.

Die linkse stroming kwam op het jaarcongres van de LP in januari 1917 slechts zeer zwak tot uitdrukking. Een resolutie, waarin aangedrongen werd op onmiddellijke vredesonderhandelingen, werd met 1.697.000 stemmen tegen 302.000 afgewezen. De deelneming aan de regering werd met 1.849.000 stemmen tegen 307.000 bekrachtigd. Een resolutie die erop aandrong dat het een vrede zonder annexaties zou worden en die de samenroeping van het Internationaal Socialistisch Bureau vroeg, werd met 1.498.000 tegen 696.000 verworpen.
Wel moet men bij de beoordeling van deze cijfers de wijze van stemmen op een LP-congres in acht nemen. Iedere afvaardiging had daar zoveel stemmen als het aantal leden van zijn organisatie en de mening van de minderheid in die organisatie kwam niet aan bod.
Zo bracht de afvaardiging van de metaalarbeiders 340.000 stemmen aan de zijde van de meerderheid uit, terwijl haast de helft van de leden zich in tegenovergestelde zin had uitgesproken. Ook het voorbeeld van de mijnwerkers was frappant: in de organisatie hadden 320.000 zich rechts, 270.000 zich meer links uitgesproken; op het congres werden dat 590.000 stemmen voor rechts.

De eerste Russische Revolutie had een formidabele weerklank in Engeland; er werd massaal en geestdriftig gemanifesteerd. Als de regering dan ook nog de inschakeling van ongeschoolde (meestal vrouwelijke) arbeidskrachten tot ALLE takken van de nijverheid uitbreidde,[41] werd de reactie zeer fel. In mei ging een zware stakingsgolf over Engeland: in Sheffield waren er 10.000 stakers, in Coventry 30.000, in Lancashire 60.000, in Londen was er algemene staking.[42]

De beweging van de Shop Stewards maakte opnieuw vorderingen. De idee groeide om ware ASR naar Russisch model op te richten, d.i. raden die zich tot reële machtsorganen zouden ontwikkelen. Op een nationale conferentie in juni te Leeds door de ILP en de BSP georganiseerd, en waarop de Workers’ Committees ruim vertegenwoordigd waren, was er veel sprake over arbeidersraden in de zin van “sovjets”.
De regering weigerde te onderhandelen en 8 Shop Stewards werden aangehouden. De vakbondsleiding van de metaalbewerkers, die tot hiertoe afzijdig gebleven was, achtte nu het moment gekomen om als bemiddelaar op te treden. Zij slaagde erin de 8 vrij te krijgen en het werk te doen hervatten. Door verdere onderhandelingen bekwam zij dat de bepalingen omtrent de ongeschoolde arbeid niet toegepast werden, terwijl ook nog een loontoeslag verworven werd. Zo werd nogmaals de algemene regel bevestigd dat enkele tijdig gedane concessies vanwege de machthebbers volstaan om het gezag van de reformistische leiding te herstellen. Daartoe zijn niet eens ruime toegevingen noodzakelijk.[43]

Eenmaal het gezag van de reformisten in de beweging hersteld, hoefde Lloyd George zich ook om de reformisten niet langer te generen. Dat werd bewezen door het Henderson-incident van augustus. Henderson was – evenals andere socialistische voormannen uit het Geallieerde kamp – in opdracht van de regering naar Rusland gegaan om de Voorlopige Regering aldaar aan te sporen tot voortzetting van de oorlog in bondgenootschap met de Westerse Geallieerden. De Voorlopige Regering was daartoe wel bereid, maar zij drong er tevens op aan dat de conferentie van de socialistische partijen te Stockholm zou doorgaan. Henderson was het hiermee eens, Lloyd George had zijn akkoord betuigd en een partijconferentie van de LP stemde op 10 augustus in met deelneming aan de Stockholm-conferentie. Ondertussen was Lloyd George echter van mening veranderd. Hij convoceerde Henderson voor een zitting van het War Cabinet. Erger nog, Henderson moest buiten wachten, terwijl de andere leden van het War Cabinet zijn gedrag bespraken. Eindelijk verzocht om binnen te komen, moest Henderson zich harde verwijten vanwege Lloyd George laten welgevallen. Daarmee was de maat vol en Henderson nam ontslag. Maar Labour vond dat nog steeds geen voldoende reden om de regering te verlaten.

G.N. BARNES trad als officieel vertegenwoordiger van de LP in de plaats van Henderson.

De tweede Russische Revolutie werd door de Engelse arbeidersklasse met wilde vreugde onthaald. De LP hield daar rekening mee. Haar jaarlijkse conferentie van januari 1918 werd namens de sovjetregering door LITVINOV toegesproken. Er was veel bijval. Maar MacDonald en Henderson zorgden ervoor dat het congres de eis van directe vredesonderhandelingen afwees en zich met de Geallieerde oorlogsdoeleinden solidair verklaarde.

Naarmate het jaar 1918 vorderde, namen de stakingen en de manifestaties tegen de voortzetting van de oorlog toe, werd de onrust in Engeland dieper, deden zich meer gevallen van muiterij voor, bij de matrozen, in het leger en zelfs bij de politie. De meeste voormannen van Labour voerden een zwenking door. Om hun krediet bij de massa’s niet te verliezen, namen ze geleidelijk aan duidelijker afstand van Lloyd Georges politiek. In plaats van “oorlog tot de complete capitulatie van Duitsland” kwam “de noodzaak van vredesonderhandelingen.”

In november 1918 nam Labour een door SIDNEY WEBB opgesteld programma aan: LABOUR AND THE NEW SOCIAL ORDER. Voor de eerste maal schaarde Labour zich achter een uitgesproken socialistisch programma. Hierin werd inderdaad het perspectief van een genationaliseerde industrie gesteld; de meerwaarde die uit de economische activiteit ontstond, moest ter beschikking van de gemeenschap komen.
Aansluitend bij zekere ideeën van het GUILD SOCIALISM[44] werd de noodzaak beklemtoond om de bureaucratisering van de economie te vermijden: daartoe werden decentralisatie van het bedrijfsleven en democratisering door arbeiderscontrole en -inspraak vooropgesteld. Maar in feite was dat programma vrijblijvend. Het gaf slechts een perspectief op lange termijn aan. De verwezenlijking ervan werd reformistisch gezien, puur als resultaat van parlementaire activiteit verwacht. In de geest van Labour betekende parlementarisme + algemeen stemrecht een volkomen democratie. Buiten het parlement oordeelde men propaganda voor ideeën wel toegelaten. Maar ACTIES van de arbeidersklasse, die tot doel hebben regering en parlement onder pressie te zetten, te dwingen, werden eigenlijk als inbreuken op de democratie beschouwd.
De theorie van Labour onderscheidde zich in geen enkel opzicht van de doorsnee-ideologie van de doorsnee-Engelsman. Labour bleef een links liberalisme.

_______________
[36] Over het verleden van FABIAN SOCIETY, cfr. deel 1 van dit werk.
[37] Omtrent ILP, cfr. deel 1 van dit werk.
[38] Voor KEIR HARDIE, cfr. deel 1 van dit werk.
[39] De in 1884 door Hyndman gestichte SOCIAL DEMOCRATIC FEDERATION, waarvan zich na 1900 een paar groepen afgesplitst hadden, nam in 1911 de naam BRITISH SOCIALIST PARTY (BSP) aan.
[40] John MacLean en William Gallacher waren marxistische revolutionairen, die tot de BSP behoorden en een zeer intense propaganda voerden in de Schotse industriecentra. Arthur McManus, J.W. Muir en David Kirkwood behoorden tot de kleine – maar op bepaalde momenten zeer invloedrijke – SOCIALIST LABOUR PARTY van Schotland. Ook zij waren propagandisten en agitatoren van formaat.
[41] Tot dan mocht dat enkel in de oorlogsindustrie.
[42] Aan de Clyde bleef men ditmaal doorwerken.
[43] ‘Concessies vanwege de machthebbers’ kunnen heel dikwijls hierin bestaan DAT AGRESSIEVE MAATREGELEN TERUG INGETROKKEN WORDEN. Zodat, over de hele lijn genomen, er zelfs geen concessie is.
[44] GUILD SOCIALISM, een haast vergeten en in vele opzichten achterhaalde Engelse socialistische theorie, die tussen 1910 en 1920 enige invloed had. Het uitgangspunt was een zeer reële bekommernis: wat te doen om in het socialisme (staatsbeheer en nationale planning) de bureaucratisering te verhinderen? Gesteld werd: zoveel als mogelijk decentralisatie + “industrial democracy”, d.i. langs de directe arbeiderscontrole en -inspraak naar “selfgovernment”. Moderner uitgedrukt: een zekere mate van zelfbeheer (autogestion) wordt voorgestaan als correctief op de bureaucratische tendensen, die onvermijdelijk aan een uitsluitend centralistische structuur verbonden zijn. Het “Guild Socialism” stelde dat socialisme niet alleen de zeggenschap van de arbeidersklasse ALS KLASSE, maar ook de inspraak van de arbeiders ALS INDIVIDUEN moet vestigen.
“Guild Socialism” sloot ook aan bij een traditie, die naar het midden van de 19de eeuw terugging en ondernam pogingen om productiecoöperatieven op te richten te midden van de kapitalistische economie, o.a. na de Eerste Wereldoorlog: voor huizenbouw, machinebouw, kledingconfectie,... Deze ondernemingen gingen bij de crisis van 1921 failliet.