Leo Michielsen
Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging
Hoofdstuk 4 van deel 2 - II


De inzinking

Gedurende korte tijd kon het de indruk geven alsof er toch iets gewonnen was, gezien zekere concessies vanwege de tsaar. Weldra bleek dat het slechts tijdelijke toegevingen waren, in afwachting dat de autocratie in al haar brutaliteit kon hersteld worden.

Op 17 oktober 1905 had de tsaar, in de hoop daarmee de gemoederen wat te bedaren, een manifest wereldkundig gemaakt, waarin hij vrijheid van persoon, van geweten, van woord, van vereniging en van vergadering beloofde, alsmede de oprichting van een parlementair lichaam, een verkozen DOEMA met wetgevende macht. Op 11 december 1905 werd de kieswet voor de Doema uitgevaardigd, een antidemocratische kieswet die een ruime vertegenwoordiging van de bezittende klassen regelde, terwijl het kiesrecht van boeren en arbeiders maar heel beperkt tot gelding kwam. Landarbeiders, dagloners en dergelijke hadden eenvoudig geen kiesrecht. Overigens werden de kiezers in vier “curieën” ingedeeld (grondheren, bourgeoisie, boeren, arbeiders). De curie van de grondheren had één afgevaardigde voor 2000 personen, die van de bourgeoisie één voor 7000, die van de boeren één voor 30.000 en die van de arbeiders één voor 90.000 stemgerechtigden.

De bolsjewieken besloten de verkiezingen te boycotten. Hun argument luidde dat het onzin was enige verwachting omtrent de Doema te koesteren, dat het een schijnconcessie betrof ... Maar de mensjewieken waren het daarmee niet eens.

Hier vermelde titels raadplegen?
Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief
of de: Zoekpagina

In april 1906 hield de sociaaldemocratische partij te Stockholm een congres, waarop een poging werd ondernomen om de partij te herenigen. Formeel, organisatorisch, slaagde men: er werd één Centraal Comité aangeduid met 3 bolsjewieken en 6 mensjewieken. Maar de meningsverschillen bleven even groot en grondig en de strijd tussen de fracties ging onverminderd voort.

Dat er van de Doema niets te verwachten viel, werd in feite door de tsaar zelf bevestigd. Eind april 1906, drie dagen vóór de opening van de Doema, werd een grondwettelijke tekst uitgevaardigd, waarin gesteld werd dat de “opperste autocratische macht in de Staat aan de Keizer van alle Ruslanden” toebehoorde en dat de tsaar decreten kon uitvaardigen die niet aan de goedkeuring van de Doema waren onderworpen. Tevens werd een “Staatsraad” opgericht, een soort senaat of vergadering van notabelen. Een wettekst, reeds door de Doema gestemd, moest ook nog door deze Staatsraad worden goedgekeurd; waarna de tsaar de wet al dan niet kon bekrachtigen. Zo werd de macht van de Doema in feite tot nul herleid.

De in 1906 verkozen Doema vertoonde volgende samenstelling:
- Voor uiterst rechts zetelden 44 contrarevolutionairen (o.a. De Zwarte Honderd, de Oktobristen);
- De grootste parlementaire groep telde 179 “cadetten”, afgevaardigden die behoorden tot de onlangs opgerichte partij van de “Constitutioneel-Democraten” en de liberale bourgeoisie vertegenwoordigden;
- De boeren hadden 94 “sociaal-revolutionairen” verkozen; onder de afgevaardigden van deze in 1900 gestichte partij waren vogels van diverse pluimage; sommigen waren eerder revolutionair, anderen erg wisselvallig in hun optreden;
- De sociaaldemocratische fractie telde 18 mandatarissen, uiteraard mensjewieken.

Midden 1906 kwam in de Doema het agrarisch probleem aan de dagorde. Sociaaldemocratische en sociaal-revolutionaire afgevaardigden stelden de verdeling voor van de heerlijke gronden onder de boeren. Die parlementaire debatten hadden een enorme weerklank in het land; in de helft van de districten deden zich woelingen voor. In Sveaborg [= Suomenlinna – MIA] en Kronstadt kwam het tot muiterij op de vloot. Door angst aangegrepen, sprak de tsaar op 8 juli 1906 de ontbinding van de Doema uit.

In het nieuw verkozen parlement was het aantal “cadetten” aanzienlijk verminderd (van 179 naar 98); het aantal sociaal-revolutionairen was vermeerderd (van 94 tot 157) evenals het aantal sociaaldemocraten (van 18 tot 65). Deze laatste vermeerdering hing voor een deel hiermee samen dat de bolsjewieken van tactiek veranderd waren; zij waren tot het inzicht gekomen dat het beter was aan de verkiezingen deel te nemen en de Doema als tribune voor revolutionaire ideeën aan te wenden. Met de samenstelling van de tweede Doema was de tsaar niet gelukkiger dan de eerste maal; integendeel, de linkse vertegenwoordiging was aanzienlijker geworden.

Maar ondertussen had de autocratie reeds haar tegenoffensief ingezet met het optreden van STOLYPIN, voordien Minister van Binnenlandse Zaken, nu gelast met de leiding van de regering.
Stolypin was onverbiddelijk in de repressie; hij gold weldra als de beul van de revolutie. Hij stelde direct speciale militaire gerechtshoven in die (tussen augustus 1906 en april 1907) MEER DAN DUIZEND DOODVONNISSEN VELDEN; iedere dag werden er mensen opgehangen.

De naam Stolypin is ook verbonden aan een belangrijke landhervorming. Door de OEKAZE van 9 november 1906 werd de oude, traditionele dorpsgemeenschap ontbonden, werd het grondbezit modern individueel, kon de grond verkocht worden. De hervorming kwam hierop neer: op enkele jaren tijd verloren ongeveer een miljoen minvermogende boeren hun grond ten voordele van de koelakken. Het aantal koelakken, die zich nu tot rijke herenboeren konden ontwikkelen, nam aanzienlijk toe. Dat betekende een gedeeltelijke modernisering van de landbouw, de vestiging van kapitalistische verhoudingen op het platteland en de vorming van een behoudsgezinde sociale laag, bereid het tsarisme te steunen. De modernisering was slechts gedeeltelijk, omdat de hervorming niet het feodale grondbezit had aangetast: de koelakken breidden hun grondbezit uit, niet ten koste van de grondheren, maar van de kleine boeren.

Op 3 juni 1907 voerde Stolypin, in opdracht van Nicolaas II, een STAATSGREEP door: – de tweede Doema werd ontbonden; – de leden van de sociaaldemocratische fractie werden van “complot tegen de Staat” beschuldigd, gearresteerd, achteraf tot dwangarbeid en verbanning veroordeeld; – de kieswet werd gewijzigd.
De repressie werd massaler dan ooit: honderdduizenden werden opgesloten en mishandeld. De regering nam ook haar toevlucht tot terroristische commando’s, gewapende benden samengesteld uit het schuim van de bevolking. Het waren door de politie aangemoedigde knokploegen die manifestaties uiteenranselden, arbeidersmilitanten martelden, soms vermoordden, anti-joodse pogroms op touw zetten ... In de wrede geschiedenis van het tsarisme is de Stolypin-periode een hoogtij van terreur geweest.[105] Niettemin hield het regime eraan een schijn van vertegenwoordigend lichaam in stand te houden. Er werd dus een derde Doema verkozen, ditmaal op grond van een kieswet die nog krasser was dan de eerste; nu kregen de grondheren één afgevaardigde op 230 stemgerechtigden, de bourgeoisie één op 1000, de boeren één op 60.000 en de arbeiders één op 125.000.

* * *

Het congres van de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (RSDAP), dat in mei 1907 in Londen doorging, gaf nog de indruk van een machtige partij. Sinds vorig jaar hadden de Poolse en Letse sociaaldemocratische partijen, evenals de Joodse “Bund”, zich bij de Russische partij aangesloten. Alles te samen waren op het Londense congres een 150.000 leden vertegenwoordigd. Waren vorig jaar de mensjewieken in de meerderheid, ditmaal waren het de bolsjewieken die het overwicht hadden.

Maar in de loop van het jaar 1907 werd het voor iedereen duidelijk dat Stolypin erin slaagde de beweging te onderdrukken. In december 1907 – na twee jaar clandestien leven – was Lenin verplicht (overigens in zeer hachelijke omstandigheden) het land te verlaten. Hij vestigde zich eerst te Genève, nadien in Parijs. Deze tweede emigratie zou haast tien jaar duren.

De partij werd in die dagen sterk uitgedund door talloze arrestaties. O.a. werd in maart 1908, STALIN, die tot dan hoofdzakelijk in het Transkaukasische gebied opereerde, aangehouden. Hoe totaal de inzinking van de beweging in deze jaren was, kan uit de cijfers van de stakingen afgelezen worden: nog 176.000 stakers in 1908, 64.000 in 1909 en 46.000 in 1910. Partijwerk was niet alleen uiterst gevaarlijk geworden; het leverde momenteel ook geen resultaten op. Dat leidde tot ontmoediging en desertie bij vele wankelbare elementen, die in de periode van de revolutionaire opgang toegetreden waren. Het aantal partijleden verminderde snel.

De momenteel uitzichtloze situatie bracht ook veel ontreddering in de geesten, vele meningsverschillen. Verschillende fracties vormden zich die in scherpe polemiek met elkaar gewikkeld geraakten, elkaar in nijdige en lasterlijke taal te lijf gingen, in de eerste plaats elkaars goede trouw betwistten, elkaar als verraders verketterden. Het dient gezegd dat ook Lenins polemieken in deze stijl gekleed waren. Men ontkomt niet aan de indruk dat Lenin in deze periode een serie vergiftigde stijlbloemen gekweekt heeft, die later, in de stalinistische periode, overwoekerend werden. De bedoeling van Lenin was met de bolsjewieken te komen tot een eigen partij, klaar afgebakend tegenover alle andere strekkingen, onverzoenlijk en in sektaire termen alle andere opvattingen bestrijdend. Lenin wilde een partij uit één stuk, revolutionair, marxistisch, vast aaneengesloten rond één programma en één tactiek in één organisatie.

Lenin ging uit van de idee dat de revolutionaire beweging in Rusland zou herleven, niet anders kon dan herleven, vermits geen enkel van de problemen was opgelost, waarvoor de omwenteling van 1905 begonnen werd. Hij hield daarom strikt vast aan het gekende toekomstschema: eerst de omverwerping van het tsarisme en de vestiging van een democratische republiek, een socialistische revolutie nadien. In de politieke strijd moesten, volgens Lenin, de legale met de illegale activiteiten worden verbonden. Strikt illegaal, streng clandestien moest de organisatie opereren. Maar anderdeels was het de taak van de bolsjewieken, zonder hun hoedanigheid kenbaar te maken, in de schoot van de legale organisaties (vakbonden, mutualiteiten, coöperatieven, culturele verenigingen) aangepaste stellingen te verdedigen. Benutten van legale mogelijkheden impliceerde ook aanwezigheid in de Doema. Om deze visie te doen zegevieren voerde Lenin polemiek met de “liquidatoren”, met de “otzovisten” en met de trotskisten.

De LIQUIDATOREN waren in de regel mensjewieken. Uitgangspunt was hun overtuiging dat de revolutie niet alleen tijdelijk mislukt, maar definitief afgeschreven was. Het perspectief van een revolutionaire herleving bestond voor hen niet. Hun voorstel was daarom de ontbinding (de liquidatie) van de illegale organisatie en het prijsgeven van de revolutionaire doeleinden om enkel als strikt legale partij op te treden binnen de grenzen van wat de machthebbers als toelaatbaar aanvaardden. Zij wensten zich tot vreedzaam geijver voor hervormingen te beperken. Zij wilden een reformistische sociaaldemocratische partij zoals in de West-Europese landen, een verzameling van allerlei min of meer progressistische stromingen, een partij erop afgestemd compromissen met de machthebbers af te sluiten.

De OTZOVISTEN integendeel vormden een gauchistische fractie. Zij scheidden zich van de bolsjewieken hierdoor af dat zij de legale werking verwierpen, bijvoorbeeld geen heil zagen in de aanwezigheid van sociaaldemocratische afgevaardigden in de Doema. Zij stelden voor die “terug te roepen” (otzovat). Alleen de oproep tot de directe stormloop tegen de autocratie klonk hen revolutionair in de oren. Maar ofwel was dat revolutionair verbalisme, ofwel avonturisme. Beide posities werden door Lenin als even schadelijk geoordeeld.

Derdens gingen Lenins felle aanvallen nog tegen de “centrumgroep” die Trotski gevormd had. Trotski maakte er aanspraak op “buiten de fracties” te staan om de “verzoening” tussen de verschillende strekkingen te bewerkstelligen. Maar verzoening was precies wat Lenin niet wilde; verzoening, zo stelde hij het, van bolsjewieken met mensjewieken wordt een “mengsel” en zulk mengsel wordt per definitie mensjewistisch. Lenin wilde, als instrument voor de revolutie, een homogene partij.

Zover is het ten slotte gekomen. In januari 1912, op een conferentie te Praag, werd de formeel organisatorische breuk met de mensjewieken voltrokken. De bolsjewieken vormden van nu af een aparte partij, een partij van een nieuw type, principieel anders dan de andere partijen van de Tweede Internationale, “leninistisch”. De officiële benaming luidde RSDAP(b). Het Centraal Comité omvatte o.a. Lenin, Ordsjonikidze, Stalin, Sverdlov (beide laatsten niet aanwezig, want in ballingschap).

* * *

Lenins verwachting dat er een herleving van de arbeidersbeweging zou komen, werd bewaarheid. Het begon in 1912. Uitgangspunt was het BLOEDBAD AAN DE LENA in Siberië. Er werkten daar 6000 man in de goudvelden en zij werkten in “Siberische” voorwaarden. Er brak een staking uit. Op 4 april 1912 werden in een botsing met de gendarmerie 250 arbeiders gedood en 270 gewond. In antwoord op een vraag daarover vanwege de sociaaldemocratische fractie in de Doema, antwoordde de minister: “Zo was het en zo zal het zijn.”

Maar er ontstond een diepe beroering in het land. In Petersburg en Moskou gingen in de maand april 300.000 arbeiders in staking. Aan de éénmeistaking namen dit jaar ongeveer 400.000 arbeiders deel. De jaarcijfers van de werkonderbrekingen geven een onmiskenbare aanduiding over de groei van de beweging:
- in 1912, volgens laagste schatting 725.000, volgens hoogste één miljoen deelnemers;
- in 1913, 861.000 of 1.272.000;
- in de eerste helft van 1914 meer dan 11/2 miljoen stakers.
Ook het aantal boerenacties tegen de landheren hernam: 13.000 werden er genoteerd over de jaren 1910 tot 1914.

Meerdere tekens wezen erop dat het land een nieuwe revolutie tegemoet ging. Om dichter bij Rusland te zijn, verhuisde Lenin in de zomer van 1912 van Parijs naar Galicië (Oostenrijks Polen). Hij organiseerde daar twee bolsjewistische conferenties.

Lenins stelling over de noodzakelijkheid ook de legale middelen aan te wenden bleek juist te zijn. Het tsarisme voelde zich genoodzaakt de teugels enigszins te vieren. Dat liet de bolsjewieken toe een legaal weekblad uit te geven, dat zij vanaf mei 1912 tot dagblad omvormden; dat was de “Pravda” (Waarheid). Natuurlijk moest in zulke legale krant rekening worden gehouden met de censuur; de bedoeling kon niet onomwonden tot uitdrukking gebracht worden; zware boetes waren veelvuldig; inbeslagneming van gedrukte nummers deed zich herhaaldelijk voor; vóór 1914 werd de “Pravda” tot acht maal toe door de regering verboden; al heel snel verscheen het blad dan onder een aanverwante naam: voor de waarheid, de weg van de waarheid, enz. Kenmerkend voor de Pravda was dat ze niet alleen door een redactionele ploeg werd opgesteld, maar ook massa’s correspondenties opnam handelend over gebeurtenissen, conflicten, problemen uit het dagelijks leven van de arbeidersklasse en van de boeren. De redactie van de krant was tevens een centrum van permanente ontmoetingen tussen militanten uit alle gewesten. De Pravda werd aldus een organisatorisch en agitatorisch centrum.

Omtrent de relatieve invloed van bolsjewieken en mensjewieken in die jaren, volgende gegevens:
- De Pravda had een gemiddelde oplage van 40.000 exemplaren,[106] het mensjewistische blad “Loetsj” bereikte 15 à 16.000 exemplaren;
- Van de 7.000 arbeidersgroepen, die in 1914 geld voor de kranten inzamelden, waren er 5.600 die hun bijdragen aan de bolsjewistische pers overmaakten, 1.400 die het geld naar de mensjewistische pers stuurden;
- Bij de verkiezingen voor de Vierde Doema, eind 1912, behaalden de mensjewieken 7 zetels, de bolsjewieken 6 zetels; maar de 6 vertegenwoordigden een groter deel van de arbeidersklasse.[107]

In 1914 maakte Rusland een heel zware beroering door. De stakingsbewegingen verliepen crescendo. Bijzonder belang had in de maand mei de algemene staking van de arbeiders uit de petroleumindustrie van Bakoe: een manifestatie van 20.000 arbeiders geraakte slaags met de politie. De verontwaardiging over de brutaliteiten van het repressieapparaat in Bakoe deed de beweging overslaan naar Petersburg en vandaar naar andere centra: in de hoofdstad groeide de beweging van 90.000 stakers op 4 juli tot 200.000 op 11 juli. Er werden barricaden opgeworpen. Petersburg kreeg het uitzicht van een legerkamp. Het regime werd zwaar betwist aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog.

_______________
[105] Stolypin bleef minister-president tot in 1911, toen hij tijdens een voorstelling in de schouwburg van Kiev vermoord werd.
[106] Veertigduizend exemplaren... Men bedenke daarbij dat een groot deel van het proletariaat analfabeet was en te arm om zich een dagblad aan te schaffen. Een exemplaar werd in de regel aan verscheidene lezers doorgegeven.
[107] De officiële geschiedenis van de Communistische Partij van de S.U. laat gelden dat de zes bolsjewieken verkozenen waren van grote industriecentra die meer dan een miljoen arbeiders telden, terwijl de 7 mensjewieken verkozenen waren van niet-industriële districten, waar men slechts 136.000 arbeiders telde.