Leo Michielsen
Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging
Hoofdstuk 9 van deel 2 - II


De vestiging van het sovjetregime

(8 november 1917 – midden 1918)

De overwinning van de revolutie in de hoofdstad dreigde al direct ongedaan te worden gemaakt. De ontvluchte Kerenski slaagde erin verschillende Kozakkenafdelingen van het Noordfront, onder leiding van generaal KRASNOV, tegen het revolutionaire Petrograd te doen opmarcheren. Maar de Rode Garde en de revolutionaire troepeneenheden van de hoofdstad (10.000 man) rukten uit en op 13 november werd Krasnov verslagen.[116]

Ondertussen was de strijd voor de doorvoering van de revolutie in geheel het land volop bezig. In Moskou ging het niet zonder harde gevechten die een zestal dagen duurden. Op 16 november was de stad in handen van het RMC van de Sovjets.[117] Zeer snel, naarmate de berichten omtrent de revolutie in Petrograd de fronten bereikten, schaarden de soldaten en hun sovjets zich aan de zijde van het nieuwe regime. In Mohilev, in het legerhoofdkwartier, ondernam generaal DOECHANIN een poging om een contrarevolutionaire opstand te organiseren. Tevergeefs. Revolutionaire legereenheden rukten op naar Mohilev en liquideerden het verzet. Doechanin werd door zijn soldaten gedood (begin december 1917).

Overigens verliep de vestiging van de Sovjetmacht over het zo uitgestrekte Rusland relatief snel. Na een drietal maanden was ze in hoofdzaak een voldongen feit. Overal werd de macht overgenomen door Sovjets van arbeiders, boeren en soldaten. Overal werd de invloed van de bolsjewieken beslissend. Het proces verliep soms vreedzaam, soms min of meer gewelddadig, maar in de regel op basis van de revolutionaire krachten ter plaatse.

In enkele gevallen moesten de troepen van de sovjetregering samen met de plaatselijke revolutionaire krachten optreden. Dat was o.a. zo in zekere Kozakkengebieden. De Kozakken, kolonisten die destijds de grond van niet-Russische volkeren in bezit genomen hadden, die grondbezitters en soldaten tegelijkertijd waren, een geprivilegieerde militaire kaste vormden, sinds lang instrument van het tsaristisch imperialisme waren ... deze Kozakken vormden de basis voor de contrarevolutionaire ondernemingen. Hiertegen waren de plaatselijke revolutionaire krachten niet altijd opgewassen, zodat ze een beroep deden op de troepen van de centrale regering. Dat is gebeurd in de streek van Orenburg, waar de Kozakkengeneraal DOETOV, einde december 1917, verslagen werd. Dat is gebeurd in het gebied van de Don, waar “ataman” (hoofdman) KALEDIN einde februari 1918 verpletterd werd. Dat is ook gebeurd in de Koeban, waar de Kozakken, gesteund door de witgardisten van generaal KORNILOV een contrarevolutionair bewind instelden. Het werd midden maart 1918 met militaire middelen opgeruimd. Een hernieuwde poging van Kornilov (in april 1918) werd verijdeld. Kornilov trachtte zich meester te maken van Jekaterinodar (Krasnodar), maar mislukte totaal en sneuvelde.

De hier geschetste ontwikkeling voltrok zich terwijl Rusland ZEER ZWARE SLAGEN TE VERDUREN KREEG VANWEGE HET DUITSE MILITARISME. DE ONDRAAGLIJK HARDE DRUK VAN BUITEN UIT DIENT BESTENDIG IN GEDACHTE TE WORDEN GEHOUDEN BIJ ALLE ASPECTEN VAN DE WORDINGSGESCHIEDENIS VAN HET SOVJETREGIME.

* * *

Lenin en de bolsjewieken beschouwden het als een taak van de revolutie het bestaande staatsapparaat te vernietigen en een nieuwe staatsmacht op te bouwen, die als “dictatuur van het proletariaat” zou fungeren. We zien dan ook dat de bestaande politieorganisaties ontbonden en ARBEIDERSMILITIES opgericht werden onder toezicht van de plaatselijke sovjets. Door een decreet van 5 december 1917 werd het hele rechterlijke systeem afgeschaft en werden VOLKSTRIBUNALEN opgericht. Een decreet van 29 december bepaalde dat alle macht in het leger aan de sovjets van soldaten toekwam, dat de bevelhebbers verkozen werden, dat alle graden, titels en decoraties afgeschaft werden. Bij decreet van 28 januari 1918 werd het RODE LEGER opgericht.

De “verklaring van de rechten van de volkeren van Rusland” (15 november 1917) omschreef de fundamentele principes van de nationaliteitenpolitiek. Teneinde de emancipatie van de volkeren binnen de staatsgrenzen van Rusland te bevorderen, werd geproclameerd:
- gelijkheid en souvereiniteit van alle volkeren;
- recht op zelfbeschikking van de volkeren, incluis het recht zich af te scheiden en een aparte staat te vormen;
- afschaffing van de nationale of nationaal-religieuze privilegies of beperkingen;
- vrije ontwikkeling van de nationale minderheden en etnische groepen in Rusland.

Om deze politiek toe te passen werd een “commissariaat voor de nationaliteiten” opgericht.[118] Om de verhouding van vrije associatie tussen de naties tot uitdrukking te brengen, werd door het congres van de Sovjets in januari 1918 het oude Rusland de naam gegeven van “Federatieve Socialistische Sovjet Republiek Rusland.”

In de eerste maanden van het Sovjetbewind werden decreten afgekondigd over de invoering van de achturendag, over de afschaffing van de kasten en de burgerlijke graden,[119] over de instelling van het burgerlijk huwelijk en de gelijkheid van de vrouw met de man, betreffende de afschaffing van de kerkelijke privilegies, de scheiding van kerk en staat en de scheiding van school en kerk.

In de eerste maanden ook werden een aantal maatregelen getroffen die reeds een stap in de richting van een socialistische volkshuishouding waren. Al op 27 november 1917 stemde het Centraal Executief Comité van de Sovjets een reglement over de instelling van de ARBEIDERSCONTROLE. De controle van de arbeiders betrof alle aspecten van het bedrijfsleven (de productie, de commercialisatie, de financiën) en was bedoeld: – als maatregel tegen de voor de hand liggende sabotage van de productie door de kapitalisten, – als leerschool voor de arbeiders inzake het economisch beheer, – als etappe naar de socialisatie van de bedrijven; de arbeidersCONTROLE werd op dat moment inderdaad gezien als voorbereiding tot het arbeidersBEHEER van de bedrijven.

Een decreet van 18 december stelde een “Opperste Raad van de Nationale Economie” in, waarmee een strijdorgaan op economisch plan tegen kapitalisten en grootgrondbezitters werd bedoeld.

Door een decreet van 27 december werden de banken genationaliseerd en samengevoegd tot één staatsbank. Verder werd besloten tot nationalisatie van de spoorwegen en de handelsvloot en tot instelling van een staatsmonopolie voor de buitenlandse handel. Tegen het midden van het jaar 1918 omvatte de nationalisatie belangrijke sectoren van de grootindustrie, het mijnwezen, petroleum, chemie, enz.

Het geheel van de hier opgesomde maatregelen uit de eerste maanden na de revolutie geeft de inhoud aan die voor de bolsjewieken met het begrip “dictatuur van het proletariaat” was verbonden. Het decreet over de vrede en dat over de grond, de verklaring over de nationaliteiten, de modernisering van de rechten van de staatsburger, de economische omvormingen, de arbeiderscontrole, enz. geven ons een beeld van de maatschappij die Lenin en zijn medestanders wilden verwezenlijken.

Het toekomstideaal dat de overwinnaars van de Oktoberrevolutie beoogden, werd nog beklemtoond door de besluiten van het VIIe partijcongres (maart 1918). De partijnaam werd veranderd. Het predicaat “sociaaldemocratisch” klonk de bolsjewieken al te gediscrediteerd in de oren. Zij grepen naar de naam die Marx en Engels in hun manifest van 1848 vooropstelden en noemden zich van nu af “Russische Communistische Partij (b)”! Tevens werd daarmee tot uitdrukking gebracht dat het einddoel van de partij de instelling was van een “communistisch” regime. Uitgaande van Marx’ “Kritiek op het Programma van Gotha” voorzagen de bolsjewieken een ontwikkeling in twee etappen: – in een eerste, een lager stadium, dat van het SOCIALISME, zou de verdeling van de goederen geschieden “aan ieder volgens zijn prestaties”; in deze etappe dient de staat als “dictatuur van het proletariaat” te worden behouden; – in een tweede, een hoger stadium, dat van het COMMUNISME, zou de verdeling van de goederen gebeuren volgens de formule “aan ieder volgens zijn behoeften”; in deze etappe zou de staat als dwangapparaat afsterven.

* * *

Het begrip “dictatuur van het proletariaat”, zoals het door Lenin omschreven werd, drukt een klasseverhouding op politiek plan uit, stelt dat de arbeidersklasse het staatsapparaat leidt en beheerst en het als dwangapparaat aanwendt tegen de pogingen van de bourgeoisie om opnieuw heersend te worden. “Dictatuur van het proletariaat” betekent voor de arbeiders de meest complete democratie, het medebeslissingsrecht uitgebreid tot de laatste arbeider, de massale participatie, zo rechtstreeks en zo veelzijdig mogelijk. Dat was het doel, het gestelde ideaal. In hoeverre het zou verwezenlijkt worden, zou mede afhangen van een menigte historische omstandigheden, van allerlei krachtsverhoudingen, dwangsituaties, enz. Kortom, vele factoren die buiten de greep van de Sovjetleiding lagen, speelden mee.

Zo stelde zich al van af het eerste uur het vraagstuk van de positie van de communistische partij. De Raad van Volkscommissarissen was uitsluitend uit bolsjewieken samengesteld. Was dat gerechtvaardigd? De revolutie was tegen de Kerenski-regering – d.i. in hoofdzaak een regering van mensjewieken en sociaal-revolutionairen – doorgevoerd. Beide politieke groepen bevonden zich derhalve uiteraard in het kamp van de contrarevolutie, samen met de cadetten en de uitgesproken rechtse partijen van bourgeoisie en adel. Overigens was de houding van mensjewieken en sociaal-revolutionairen na 7 november er geen van toenadering tot de communistische partij; integendeel, in de regel stelden zij zich zeer uitdrukkelijk, kordaat en ondubbelzinnig vijandig op tegen de revolutie.

In de eerste dagen nochtans was er een groep mensjewieken en sociaal-revolutionairen, die het anders aanvatten: zij stelden voor deel uit te maken van de regering, samen met de bolsjewieken een “homogeen socialistische regering” te vormen. Was het hun bedoeling mee te werken aan de revolutie en haar basis te verbreden, of was het de bedoeling de revolutie van binnen uit te hollen, te onkrachten, af te remmen? Mensjewieken en sociaal-revolutionairen hadden de leiding in handen van de vakbond van het spoorwegpersoneel. Zij dreigden met een algemene spoorwegstaking, in geval onderhandelingen over regeringsdeelneming werden geweigerd. Dat gebeurde op het moment dat Kerenski en Krasnov met hun troepen naar de hoofdstad oprukten. Kamenev, president van het Centraal Executief Comité van de Sovjets trad in onderhandeling met het bestuur van de spoorwegvakbond. Maar Lenin, gesteund door de meerderheid van het C.C., was van mening dat de revolutie beslist onveilig werd gesteld door de opneming van mensjewieken en sociaal-revolutionairen. Kamenev liet gelden dat de communistische partij alleen een te enge basis vormde, dat een verbreding noodzakelijk was; “daarbuiten”, betoogde hij, “blijft slechts één uitkomst over: een puur bolsjewistische regering met de middelen van de politieke terreur in stand houden.” Het dispuut mondde uit op een zware politieke crisis. Kamenev, Zinovjev en Rykov traden uit het C.C. Een hele reeks leidende communisten (Nogin, Rykov, Miljoetin, Teodorovitsj, Riazanov, Joerenjev en Larin) legden hun functie neer als Volkscommissarissen. Kamenev trad af als voorzitter van het Centraal Executief Comité (en werd vervangen door Sverdlov).

Men besluite uit dit debat geenszins dat Lenin de “dictatuur van het proletariaat” met alleenheerschappij van de communistische partij vereenzelvigde. Alleen vond hij het lot van de revolutie nog te weinig zeker gesteld om partijposities in de staat aan twijfelachtige mensjewieken of sociaal-revolutionairen prijs te geven. Alles wijst er op dat die visie juist was. Maar anderdeels was het gevaar waarop de oppositie wees – vestiging van een partijdictatuur – geenszins denkbeeldig. In de geest van Lenin en zijn medestanders mochten gezag en invloed van de partij ten overstaan van de massa enkel op het vertrouwen, op de instemming van die massa gesteund zijn. Overtuigingswerk moest de basis van alle politiek optreden zijn. Maar de vraag stelde zich of men – GEZIEN DE BLIJVENDE BEDREIGING TEGEN DE REVOLUTIE GEDURENDE JAREN – deze politiek zou kunnen volhouden.

Zeker was Lenin geen principieel tegenstander van samenwerking met andere politieke formaties. Als kort daarop (7 december) het congres van de Sovjets van de Boeren gehouden werd, stelde Lenin de “linkse” sociaal-revolutionairen voor alle banden met de rechtsen van hun partij te verbreken en toe te treden tot de regering. Dat werd aanvaard, zodat KOLEGAJEV, SPIRIDONOVA, PROSJAN en STEINBERG tot de Raad van Volkscommissarissen toetraden.

Men kan de moeilijkheden, waarvoor het nieuwe sovjetregime zich bevond, niet overschatten. Er was de vijandigheid van de ten val gebrachte klassen en hun partijen. Er was de afwijzende houding van de overgrote meerderheid der intellectuelen. Er waren de staatsambtenaren die saboteerden zoveel ze konden. Al direct gingen de beambten van de 14 ministeries in staking; de bevoorrading van de stad werd ontredderd en het broodrantsoen op 150 gram gebracht; de diensten voor sociale voorzieningen onderbraken hun uitbetalingen. De banken weigerden krediet aan bedrijven met arbeiderscontrole; de vereniging van ingenieurs sloot haar leden uit die arbeiderscontrole aanvaardden, enz. Reken daarbij het gewapend verzet op meerdere plaatsen in het land en men krijgt een beeld van de wanhopige situatie, waarin de regering zich bevond.

Er was geen ontkomen aan: DE REVOLUTIE IS IETS DAT ZICH VERDEDIGT. Verbod en repressie waren onafwendbaar. Op 12 december werd de aanhouding bevolen van de leiding van de cadettenpartij. Op 20 december werd de TSJEKA[120] opgericht ter bestrijding van de contrarevolutie. De leiding werd toevertrouwd aan DZERZJINSKI, die zelf negen jaar in de tsaristische kerkers doorbracht en als een oude, beproefde bolsjewiek gold.

* * *

Een moeilijk politiek probleem stelde zich met de GRONDWETGEVENDE VERGADERING of CONSTITUANTE. Het gold een vergadering die nog ten tijde van Kerenski ontworpen werd. Diens regering was inderdaad maar “voorlopig”; ze bleef aan tot een grondwet een nieuwe staatsstructuur zou vestigen. De lijsten met de kandidaten voor de Constituante waren reeds vóór de revolutie opgesteld; de verkiezingen zelf hadden plaats in november, op een moment dat een groot gedeelte van de bevolking in het land zich nog niet goed bewust was van wat de revolutie betekende. De bourgeoisie, de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen zagen toen een kans om tegenover het “Alle macht aan de Sovjets” het “Alle macht aan de Constituante” te stellen. Men hoopte van de Grondwetgevende Vergadering het instrument te maken dat de revolutie zou vernietigen. Men kon zich daarbij achter de schone schijn van de democratie verbergen: de Constituante was immers het product van algemene verkiezingen. In die verkiezingen behaalden de sociaal-revolutionairen 20 miljoen stemmen, de mensjewieken 1,4 miljoen en de bolsjewieken ruim 9 miljoen stemmen. Dit betekende dat de overgrote meerderheid van de arbeidersklasse voor de bolsjewieken stemde, maar dat het platteland nog massaal achter de sociaal-revolutionairen stond. De Constituante verkreeg aldus volgende samenstelling: 412 sociaal-revolutionairen, 183 bolsjewieken en 120 van andere partijen (16 mensjewieken, 17 cadetten, 86 leden van nationale groepen). Dat maakte de rekening van Lenin en zijn partij niet. Maar dat maakte ook niet de rekening van de revolutie.

Lenin beweerde dat de Constituante door de revolutie was achterhaald. Politiek was dat juist. Maar het kwam er op aan dat door de massa te doen aanvaarden. De ontbinding zonder meer van de Constituante was een politieke onmogelijkheid. Het weze nogmaals beklemtoond: men mag zich niet voorstellen dat de communistische partij slechts decreteerde of zich vergenoegde met het uitdelen van bevelen. Het was steeds haar grootste zorg ieder ordewoord dermate te propageren, te verspreiden, uit te leggen, te verklaren, te doen begrijpen, ... kortom ... het dermate bij de massa te verdedigen, dat het ten slotte door de massa zelf als haar ordewoord, haar eis gesteld werd. De waarachtig alom aanwezige, intens propagerende en agiterende bolsjewieken heel het land door waren een factor van beslissende betekenis geworden. Zo is het gegaan met iedere maatregel, zo ging het met de Constituante. Eerst moest ze gediscrediteerd worden bij de massa (speciaal bij de boeren), dan kon ze uiteengejaagd worden. Weken voor de openingsdatum werd de idee verspreid dat de Constituante de Sovjetmacht niet mocht ongedaan maken en dat zij de decreten over de vrede, over de grond, de arbeiderscontrole, enz. moest erkennen. Eenmaal deze eisen voldoende vastgeankerd in de geest van de massa’s, konden ze op de dag van de opening (18 januari 1918) door Sverdlov als voorstel aan de Constituante worden voorgelegd. De sociaal-revolutionairen weigerden. De bolsjewieken verklaarden dan dat de Constituante de situatie van vóór de revolutie vertegenwoordigde. Zij trokken zich terug, overigens gevolgd door de “linkse” sociaal-revolutionairen. De 19de januari bepaalde het Centraal Executief Comité van de Sovjets dat de Constituante ontbonden was. Er was geen verzet.

Het derde congres van de Sovjets, dat enkele dagen later samenkwam, nam een verklaring aan, waarin bevestigd werd dat Rusland een “Republiek van Sovjets van arbeiders, soldaten en boeren” was, waarin “alle macht, centraal en aan de basis, behoort aan de sovjets.” Verder werd de taak van die sovjetmacht aldus omschreven: de uitbuiting van de mens door de mens ongedaan maken, een socialistische maatschappij in Rusland opbouwen, strijden voor de overwinning van het socialisme in alle landen.

* * *

Midden 1918 werd door het vijfde Sovjetcongres de GRONDWET van de FSSR (Federatieve Socialistische Sovjet Republiek Rusland) aanvaard. Het karakter van “dictatuur van het proletariaat” werd daarin nogmaals bevestigd. Van kiesrecht voor de Sovjets werden uitgesloten: zij die loonarbeiders uitbuitten of die leefden van niet door arbeid verworven inkomens. Kiesrecht werd ook onthouden aan monniken en bedienaars van de cultus, evenals aan de gewezen gendarmes en politieagenten. De opperste macht in de staat behoorde aan het CONGRES VAN DE SOVJETS, gevormd door vertegenwoordigers van STEDELIJKE SOVJETS (één afgevaardigde voor 25.000 kiezers) en LANDELIJKE SOVJETS (één afgevaardigde voor 125.000 inwoners). Deze ongelijkheid,die overigens slechts als tijdelijk werd opgevat, was de uitdrukking van de leidende positie van de arbeiders tegenover hun bondgenoten, de boeren. Het Congres van de Sovjets duidde het CENTRAAL EXECUTIEF COMITE aan, dat de RAAD VAN VOLKSCOMMISSARISSEN aanstelde.[121]

De uitvaardiging van deze grondwet betekende geenszins dat het nieuwe regime gestabiliseerd of geconsolideerd was. Integendeel, het maakte een diepe crisis door.

Er was vooreerst de harde confrontatie van de standpunten binnen de partij betreffende het beheer van de industrie. Door het decreet van 28 juni 1918 werd tot de nationalisatie van de grootindustrie in haar geheel besloten. Lenin verdedigde daarbij een reeks ideeën die heel wat tegenstand ondervonden in de partij. Hij sprak zich uit voor de regeling van het economisch leven door de staat, voor de verwezenlijking van een strikte arbeidsdiscipline, voor de toepassing van stukloon, voor het inschakelen van specialisten uit de kapitalistische industrie, VOOR DE EENHOOFDIGE LEIDING VAN HET BEDRIJF DOOR EEN BENOEMD DIRECTEUR, tegen de “gelijkmakerij” inzake beloning. Kortom, Lenin aarzelde niet om in het bedrijf een hele reeks praktijken uit het kapitalisme toe te passen. De “linkse communisten” (Boecharin, Ossinski) hadden veel voorbehoud, kenmerkten Lenins voorstellen als “bureaucratische centralisatie” en “staatskapitalisme”, drongen aan op ruimere inspraak van de arbeiders zelf in het bedrijf. Hun opvattingen gingen in de richting van het zelfbeheer, alhoewel zij deze term niet gebruikten.[122]

Lenin was het er volmondig mee eens dat met zijn voorstellen geen socialisme verwezenlijkt werd; zijn enige doel was het hoofd te bieden aan de toenemende economische desorganisatie.

Erger was de politieke crisis die uit de breuk met de linkse sociaal-revolutionairen ontstond. Aanleiding daartoe was de landbouwpolitiek. In de lente van 1918 werd de bevoorrading van de steden erg nijpend. Op slag ontwikkelde zich de woeker, wat de honger bij de arbeiders nog aanzienlijk deed toenemen. De boeren (kleine boeren, middenboeren en koelakken) wensten hun graan niet te verkopen tegen de door de regering vastgestelde prijzen. Zij verborgen hun voorraden om ze slechts druppelsgewijs op de zwarte markt af te zetten. Veruit het meest werd er gewoekerd door de koelakken. Uiteraard beschikten zij alleen over aanzienlijke overschotten en bovendien stonden zij meestal vijandig tegenover het sovjetregime. De regering besloot brigades arbeidersmilitanten naar het platteland te sturen met een dubbele opdracht:
- graan inzamelen voor de stedelijke bevolking;
- helpen bij het organiseren van de arme boeren.

Het lag in de bedoeling van de regering “comités van de dorpsarmoede” op te richten om de koelakken te isoleren, om een bondgenoot in de strijd tegen de koelakken te verwerven. Teneinde de arme boeren te winnen, werden de geconfisceerde herengronden, waarop de koelakken de hand gelegd hadden, voor een deel herverdeeld onder de dorpsarmoede. Ongeveer 50 miljoen ha. grond werden afgenomen van de koelakken.[123] De comités van de dorpsarmoede hebben veel bijgedragen tot de inzameling van graan; overigens leverden zij een massa strijders aan het Rode Leger en hielpen zij aanzienlijk bij de vestiging van de Sovjetmacht op het platteland. Einde 1918 werden deze comités met de sovjets van de dorpen versmolten.

Die landbouwpolitiek werd op het congres van de Sovjets (4 juli 1918) zeer heftig bestreden door de linkse sociaal-revolutionairen, waartoe 300 van de 800 afgevaardigden behoorden. Sociaal-revolutionairen – ook de linkse – hadden nu eenmaal hun basis op het platteland en niet speciaal bij de dorpsarmoede. Dat kwam tot uitdrukking in de harde kritiek die Maria SPIRIDONOVA op het Sovjetcongres uitbracht. De linkse sociaal-revolutionairen verlieten het congres en tevens de regering. De breuk was compleet. De rechtse sociaal-revolutionairen trachtten deze crisis ten nutte te maken om een staatsgreep te wagen. Op 6 juli vermoordde een van hen MIRBACH, de Duitse gezant in Moskou, met de bedoeling een oorlog met Duitsland te provoceren. Tegelijkertijd ontketenden zij, o.a. in Petrograd en Moskou, gewapende opstanden, die overigens snel konden neergeslagen worden.

Door de breuk met de linkse sociaal-revolutionairen kwam de politieke leiding voorgoed uitsluitend in handen van de communistische partij. Als dan op 30 augustus een dubbele aanslag door sociaal-revolutionaire elementen werd doorgevoerd (Oeritski in Petrograd vermoord, Lenin in Moskou zwaar gekwetst), dan werd daarmee tevens de “rode terreur” van de Tsjeka ontketend. Tegelijkertijd met de innerlijke crisis van midden 1918 kwam een enorm veel groter gevaar opdagen, waarover sprake onder volgende titel.

_______________
[116] Kerenski ontkwam andermaal door de vlucht. De gevangen genomen Krasnov werd, op zijn erewoord het sovjetregime niet meer te bekampen, terug vrij gelaten. Hij zou een der eerste witgardistische generaals worden.
[117] De eerste grootscheepse barbaarsheid van de revolutie greep in Moskou plaats. Ze kwam van rechts. Kolonel RIABTSEW liet in het Kremlin verschillende honderden ontwapende soldaten executeren.
[118] Het tsaristische Rusland telde 65 miljoen inwoners die tot de niet-Russische volkeren behoorden, een zeer grote verscheidenheid op alle gebieden vertoonden, dikwijls nog eeuwen ten achter stonden. Het sovjetregime heeft enorm bijgedragen tot hun ontwikkeling.
[119] In het vroegere Rusland was de bevolking officieel ingedeeld in edelen, bourgeois, kooplieden, boeren, enz.
[120] TSJEKA of W. Tsj.K of Alrussische Buitengewone Kommissie.
[121]
Raad van Volkscommissarissen
        ^                         ^
Centraal Executief Comité
        ^                         ^
Congres van de Sovjets
    /                                         \
Stedelijke Sovjets             Landelijke Sovjets
[122] ZELFBEHEER (autogestion, d.i. ieder bedrijf wordt beheerd door de arbeiders van dat bedrijf, dus eigenlijk zelfbeheer op micro-economisch plan) gaat niet volledig op in een socialistische economie. In het socialisme is een bedrijf niet het bezit van de arbeiders van dat bedrijf, maar van de hele gemeenschap. Ook zijn de resultaten niet alleen voor de arbeiders van dat bedrijf van belang, enz. Daarom precies opereert ieder bedrijf binnen het raam van een planeconomie. Daarom drukt de term zelfbeheer te weinig en te veel uit. TE WEINIG, want controle, inspraak, democratie is een vereiste op alle geledingen van de economische structuur. Zelfbeheerde eilandjes in een totaalstructuur die niet democratisch (of autogestionair) functioneert, is een onding. Zelfbestuur (per bedrijf) drukt ook TE VEEL uit, want een reeks beslissingen worden op hogere niveaus getroffen, komen van boven, worden derhalve VAN BUITEN het bedrijf opgelegd. Zodat voor het zelfbeheer in het bedrijf slechts ruimte wordt gelaten binnen zekere perken. Kortom, zelfbeheer is NIET de meest juiste formule voor een socialistische economie. Democratisch beheer is een betere aanduiding.
[123] Ook middenboeren bekwamen enig deel. Deze maatregel heeft er wel toe bijgedragen om de middenboeren te doen overhellen ten gunste van het sovjetregime. De meeste middenboeren zagen er geen bezwaar in om mee te profiteren van de woeker. Politiek aarzelden zij tussen de sovjets en de witgardisten. Echter, daar waar de “witten” terug meester werden, werd het grootgrondbezit hersteld. Deze ervaring heeft – in de herfst van 1918 – vele middenboeren aan de zijde ven de sovjets gebracht. Lenin omschreef het ordewoord van de partij zo: “Verstandhouding met de middenboer nastreven, zonder een ogenblik de strijd tegen de koelak op te geven en zich stevig steunen op de arme boeren alleen.”