Leo Michielsen
Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging
Hoofdstuk 1 van deel 3 - B


Economische crisis en fascistische agressie

Hier vermelde titels raadplegen?
Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief
of de: Zoekpagina

Sinds ruim honderd jaar werd het kapitalisme periodiek geteisterd door CYCLISCHE CRISES. De grote depressie van 1929 was de twaalfde sinds 1825: ze was tevens de diepste, de meest wereldomvattende en de langste uit de hele reeks.[447]

De bourgeoisie en haar economisten hadden zich daar helemaal niet aan verwacht. PRESIDENT HOOVER kondigde in zijn inaugurale rede van 1928 aan dat zijn land aan de vooravond stond van de uiteindelijke triomf over de armoede. Professor Irving FISHER voorzag in dat jaar “a permanently high plateau”. R.G. HAWTREY schreef in 1926 en herhaalde in 1928 dat de crisis “a thing of purely historical intrest” was geworden. Werner SOMBART wijdt in zijn heel lijvig werk Der Moderne Kapitalismus een klein, nietig hoofdstukje aan de cyclische economische crisis. Dat verschijnsel behoort definitief tot het verleden, beweert hij. Het kapitalisme functioneert dermate perfect... Het boek van Sombart verscheen in 1928. De voorzitter van de Beurs van New York verklaarde in september 1928: “Vele lieden hebben nog altijd niet begrepen dat het nu gedaan is met die economische cycli, zoals wij die tot hiertoe kenden.”

Het optimisme was algemeen. Er werd wild gespeculeerd. Ook de “kleine man” waagde er zijn spaarcentjes aan. In 1929 bereikte de Amerikaanse beursspeculatie een hoogterecord. Van 1925 tot 1929 was de waarde van de industriële effecten in Wall Street dubbel zoveel gestegen als die van de industriële productie. Er waren nochtans een paar aanduidingen dat alles niet zo best verliep: de landbouw worstelde al sinds enkele jaren met grote moeilijkheden (speciaal in de USA) en begin 1929 – dus nog in volle hoogconjunctuur – telden alle kapitalistische landen samen 9 à 10 miljoen werklozen.

Vanaf het midden van 1929 begonnen in de USA de groothandelsprijzen voor ijzer, staal en koper te dalen; ook de winsten in de auto-industrie (die als een conjunctuurindicator werd beschouwd) liepen achteruit. De grote speculanten, die het voelden komen, begonnen vanaf 21 oktober massaal te verkopen om nog snel hoge prijzen te realiseren. De koers van de aandelen begon direct te dalen en op 24 oktober – “zwarte donderdag” – was de paniek algemeen: iedereen wilde zijn effecten kwijt, maar er daagden geen kopers op. De ineenstorting werd nog enigszins afgeremd door het ingrijpen van een bankiersconsortium. Maar het hekken was van de dam. Tienduizenden speculanten gingen eraan ten onder. De koersdaling zou uiteindelijk zelfs de meest solide waarden treffen en voortduren tot midden 1932, het dieptepunt van de economische crisis: “U.S. Steel” was toen van 250 tot 22 en “Chrysler” van 135 tot 5 gedaald. De crisis drukte zich ook uit in het stijgend aantal bankfaillissementen: 659 in 1929 (de meesten na de beurskrach). 1352 in 1930, 2294 in 1931.

Een maand na de krach van Wall Street betoogde het Duitse “Konjunkturinstitut” nog dat “eine allgemeine Wirtschaftskrise... nicht zu erwarten” was. Maar precies Midden-Europa zou het eerst getroffen worden. Amerikaanse banken begonnen de kapitalen, die ze o.a. in Duitsland en Oostenrijk – meestal op korte termijn – hadden belegd, te repatriëren. Maar die Duitse en Oostenrijkse banken hadden een groot deel van de op korte termijn geleende gelden in langlopende beleggingen bevroren. Toch hielden de banken nog een tijd stand. In mei 1931 echter faalde de machtige Oostenrijkse KREDIT ANSTALT van de Rothschildgroep. De weerslag daarvan was enorm, ook in Duitsland. De “run” van de depositohouders was begonnen. In juli 1931 moest de aanzienlijkste van alle Duitse instellingen, de DANAT BANK, haar loketten sluiten. De Duitse regering blokkeerde de vreemde kapitalen die zich nog in het land bevonden. Dat verergerde de moeilijke kredietsituatie van Groot-Brittannië: 100 miljoen Engelse ponden, in Duitsland belegd, konden niet gerepatrieerd worden, terwijl Engeland zelf voor 400 miljoen ponden schuld aan het buitenland had...
Zo breidde de crisis, die in Amerika was uitgebroken, zich uit over alle kapitalistische landen. Maar de beurskrach en de kredietcrisis waren eerder uitingen van de algemene economische ontreddering, dan wel de fundamentele gegevens ervan. Aan de basis lag de periodiek weerkerende wanverhouding tussen de productiecapaciteiten en de opnamemogelijkheden, de typisch kapitalistische contradictie tussen het aanbod van goederen en de koopkrachtige vraag. Zoals voordien – en ook daarna – was de crisis er een van relatieve overproductie. De afzet raakte geblokkeerd, onverkoopbare stocks stapelden zich op, de prijzen daalden tot beneden de productiekosten, de productie van consumptiegoederen werd ingekrompen, de investeringen werden stopgezet en massa’s arbeiders werden afgedankt, waardoor de globale koopkracht nog meer daalde. De crisisverschijnselen werken cumulatief op mekaar in; de crisis voedt zichzelf.

Industrie- en landbouwbedrijven, handelsvennootschappen en banken, winkeliers en ambachtslieden gingen met vele duizenden ten onder. Het reserveleger van de werklozen steeg tot 30 à 35 miljoen in de kapitalistische wereld: de USA telde 15 à 17 miljoen werklozen, Duitsland meer dan 6 miljoen. Engeland ruim 3 miljoen... Ook de boeren en de stedelijke middenstandslagen werden zwaar getroffen. Er was bittere armoede omdat er te veel rijkdom werd aangeboden. De productie daalde, de prijzen stortten in en de internationale handel verschrompelde.[448]

Het was een economische catastrofe waarvan de samenhang door de officiële economisten wel zeer slecht werd begrepen. De maatregelen om de crisis tegemoet te treden, waren dan ook niet gelukkig gekozen. Men ging soms over tot het vernietigen van voorraden (graan, koffie, vee, auto’s...). Men stelde protectionistische tarieven in om de invoer af te remmen. Men trachtte de concurrenten van de wereldmarkt te verdringen, hetzij door dumpingpraktijken, hetzij door een devaluatie.[449] Kortom, men spande zich in om de moeilijkheden op de buur af te schuiven. Geen wonder dat de internationale economische conferentie in 1933 mislukte. Ten slotte greep men naar het verkeerde middel van de deflatie en wel op twee manieren: – om goedkoper en dus meer te kunnen uitvoeren, werd zware drukking uitgeoefend op de lonen: – de minderinkomsten van de staat (als gevolg van de recessie) trachtte men goed te maken door te besparen op de staatsuitgaven: men klampte zich vast aan de “financiële orthodoxie” die een budgettair evenwicht vereiste. Resultante van de deflatie was de verdere inkrimping van de koopkracht, wat de economische crisis nog verergerde.

Het dient gezegd dat de marxisten (cfr. het werk van Eugen VARGA) een toch meer bevredigende analyse van de economische crisis wisten aan te bieden. Bovendien was de wereld getuige dat er in de Sovjet-Unie geen economische crisis was: integendeel, daar werd het EERSTE VIJFJARENPLAN verwezenlijkt. De uitvoering verliep wel niet zo rimpelloos en succesvol als Stalins propaganda beweerde, maar niettemin deed zich hier een onstuimige ontwikkeling voor.

De communisten trokken twee besluiten uit de wereldsituatie. Enerzijds leek het Sovjetexperiment hen een onomstootbaar bewijs voor de superioriteit van het socialistisch systeem. Anderzijds stelden de communisten – niet zonder “Schadenfreude” – vast dat de bourgeoisie de wanhoop nabij was. Zij waren dan ook overtuigd dat ditmaal het kapitalisme wel degelijk zijn eindcrisis beleefde, in eigen contradicties verstrikt geraakt en niet langer leefbaar was.

Een voorbarig besluit. Zelfs onoplosbaar schijnende contradicties zijn niet noodzakelijk zo destructief; ze kunnen ook als een uitdaging werken, als een aansporing om grondiger aanpassingen door te voeren. Vanaf 1933 begon men het in een nieuwe richting te zoeken. Er was de “New Deal” van ROOSEVELT en er waren de economisch-financiële maatregelen van SCHACHT in nazi-Duitsland. Hoe totaal verschillend deze experimenten ook waren, hoe volkomen anders het politieke klimaat waarin ze werden toegepast, toch treft iets gemeenschappelijks in de aanpak: het inspuiten van koopkracht door de staat en derhalve verruiming van de markt en de werkgelegenheid. Tegelijkertijd werden een paar interessante ontwerpen uitgewerkt: het PLAN VAN DE ARBEID in België door de BWP en een gelijkaardig plan in Nederland vanwege de SDAP. Ook in deze plannen constateren wij economische politiek, uitgebreid staatsingrijpen, openbare werken en verruiming van koopkracht door de staat.

De eerste waardevolle analyse van de economische crisis kwam er in 1936 met het beroemde boek van J.M. KEYNES, “THE GENERAL THEORY OF EMPLOYMENT, INTEREST and MONEY.” Deze analyse werd het uitgangspunt, de eerste theoretische fundering van een actieve economische politiek. Keynes zou gedurende decennia de profeet van de kapitalistische economie blijven. Zijn ontleding van de macro-economische samenhang was sterk verwant aan die van Marx.[450] Keynes verwierp het liberalisme: het is niet waar, zo luidt zijn betoog, dat de “vrije concurrentie” met een “onzichtbare hand” het ganse economisch bestel in evenwicht houdt; als men het economisch proces aan zijn eigen impulsen overlaat, dan leidt dat van de ene catastrofe naar de andere; de staat moet ingrijpen, moet een economische politiek voeren en moet maatregelen treffen om de conjunctuur op peil te houden; het is de taak van de staat ervoor te zorgen dat de globale vraag (voor consumptie en investering) altijd voldoende ruim blijft: prioritair nochtans dient de investering te worden bevorderd, want de uitbreiding van de investering induceert tevens de uitbreiding van het loonfonds en dus van de koopkracht voor verbruiksgoederen.[451] Vooral twee technieken komen daarbij aan bod: – de monetaire politiek, – de budgettaire politiek. Sindsdien is het staatsdirigisme, de staatsprogrammatie, de staatsplanning bestendig uitgebreid. Dat proces liep uit op de vestiging – na de Tweede Wereldoorlog – van het STAATSMONOPOLIEKAPITALISME dat als een nieuwe fase in de ontwikkeling van het kapitalisme kan worden beschouwd. Staatsmonopoliekapitalisme is:
- een economie die in haar grondslagen nog altijd kapitalistisch is;
- en waarin de monopolies overheersend zijn;
- een economisch regime met een permanent en systematisch, zeer uitgebreid en veelzijdig ingrijpen van de staat;
- welke staat in de eerste plaats de belangen van de monopolies behartigt.

Alles samen is het een inflatoir systeem, waarin het staatsbudget optreedt als accumulator van alle economische en sociale contradicties.

* * *

Zodra de economische crisis intrad, was het gedaan met de internationale ontspanning. De inter-imperialistische tegenstellingen spitsten zich toe en de fascistische agressie stak de kop op.

Het probleem van de Duitse herstelbetalingen werd tamelijk snel opgelost. In antwoord op een verzoek van de regering BRUNING kondigde de Amerikaanse president Hoover in 1931 een moratorium van één jaar af voor alle intergouvernementele schulden. Deze tijdelijke schorsing draaide in feite uit op de definitieve afschaffing van de Duitse herstelbetalingen: van de 132 miljard goudmark die in 1921 werden opgelegd, heeft Duitsland er uiteindelijk amper 23 betaald.

Nog een probleem uit de voorgaande periode was de sinds jaren in de schoot van de Volkerenbond voorbereide ontwapeningsconferentie. Die werd in februari 1932 te Genève geopend, d.i. op een moment dat de ontspanning reeds volop terrein verloor. De conferentie bleef aanslepen, resultaten werden niet geboekt. Inmiddels was HITLER aan de macht gekomen en op 14 oktober 1933 besloot hij de ontwapeningsconferentie te verlaten. Enkele dagen later zegde Duitsland ook zijn lidmaatschap van de Volkerenbond op.

Ondertussen zette de agressie in het Verre Oosten zich volop door. JAPAN veroverde Noord-Mantsjoerije in 1931. De Volkerenbond protesteerde, maar ondernam niets. Japan ging ongestoord verder met zijn agressie, bracht geheel Mantsjoerije onder zijn heerschappij, werd daarvoor door de Volkerenbond met een platonische afkeuring bedacht, maar verliet de Geneefse instelling in maart 1933. De agressors in de wereld wisten het nu wel: het volstond de mogendheden brutaal voor een voldongen feit te plaatsen om het pleit te winnen. Dat was de conclusie die Hitler onmiddellijk trok. Voor wie wilde zien, was het vanaf de eerste dag duidelijk dat Hitler niet de weg van de vrede zou bewandelen. Maar de regeringen van de democratische landen (de Engelse, de Franse, de Belgische...) hadden hun politieke redenen om de bedreiging niet te zien.

Wie zich wel bewust was van een zeker gevaar, was MUSSOLINI. Ondanks de verwantschap tussen het Italiaanse fascisme en het Duitse nazisme, bestond in de eerste jaren na Hitlers machtsgreep geen goede verstandhouding tussen beide dictators. Mussolini, die van de Donaulanden een economisch “Hinterland” van Italië wilde maken, had met de regeringen van Oostenrijk en Hongarije reeds verdragen in die zin afgesloten. Mussolini vreesde dat Hitler, zelf een geboren Oostenrijker, Oostenrijk als een deel van de Duitse “volksgemeenschap” beschouwde en vroeg of laat tot “Anschluss” zou willen overgaan. Bovendien leefde een Duitssprekende minderheid in het sinds de oorlog verworven Italiaanse Zuid-Tirol; de kans dat Hitler te gelegener tijd ook dit gebied zou terugeisen, achtte Mussolini geenszins uitgesloten. Om al deze redenen wenste hij Oostenrijk als bufferstaat tegen Duitsland te handhaven.

Met de verdieping van de economische crisis won het fascisme ook in Oostenrijk terrein. En wel langs verschillende wegen: – er was de HEIMWEHR van STAHRENBERG; – er was de Christen-Sociale Partij van DOLLFUSS; – en er waren de nazi’s die Hitler rechtstreeks als hun Führer erkenden. De eerste twee bewegingen wilden een klerikaal-fascistisch Oostenrijk, maar dan los van Duitsland. Zij werden door Mussolini gesteund. Dollfuss vernietigde de sociaaldemocratische arbeidersbeweging en vestigde de fascistische dictatuur, maar werd in juni 1934 geconfronteerd met een poging tot staatsgreep vanwege de nazi’s. De putsch mislukte, maar Dollfuss werd vermoord. Haastig had Mussolini troepen op de Brennerpas geconcentreerd om zich tegen een eventuele “Anschluss” te verzetten. Kort voordien hadden Frankrijk en Engeland zich – samen met Italië – plechtig voor de onafhankelijkheid van Oostenrijk uitgesproken. Nu bleek echter dat ze geen vinger bewogen, wat Hitler niet ontging en Mussolini erg ontstemde.

Naarmate het Duitse gevaar zich preciezer aftekende, overwoog de Franse regering toenadering tot de Sovjet-Unie. In 1933 was het al tot een niet-aanvalsverdrag tussen beide landen gekomen; in januari 1934 volgde een handelsakkoord. Onderhandelingen tussen BARTHOU (Fr.) en LITVINOV (SU) leidden ertoe dat de USSR in september 1934 lid werd van de Volkerenbond.
Barthou spande zich in een front tegen de Duitse bedreiging tot stand te brengen. Daartoe ondernam hij in 1934 een rondreis door Oost-Europa. Hij bezocht Warschau, Praag en Belgrado. In Belgrado nodigde Barthou koning ALEXANDER van Joegoslavië uit naar Frankrijk te komen. Maar toen op 9 oktober 1934 Barthou koning Alexander in Marseille onthaalde, werd een aanslag gepleegd. Barthou en Alexander werden vermoord door een lid van de “Ustaša”, een Kroatische fascistische terroristenorganisatie, die haar hoofdkwartier in Berlijn had. In feite betrof het een nazi-aanslag, de zogenaamde “Operation Teutonenschwert”.

De dubbele moord van Marseille maakte een voor Hitler-Duitsland gunstige persoonswisseling mogelijk. In Joegoslavië werd Alexander door zijn 11-jarige zoon Peter opgevolgd, in wiens naam PAUL VAN JOEGOSLAVIë het regentschap uitoefende. Onder dat bewind werd de pro-Franse politiek in een pro-Duitse omgezet. In Frankrijk werd de beruchte LAVAL minister van buitenlandse zaken.

* * *

Begin 1935 moest in SAARLAND (krachtens de bepalingen van het verdrag van Versailles) een volksraadpleging worden gehouden omtrent de politieke toekomst van het land: aansluiting bij Duitsland, bij Frankrijk of voortzetting van het Volkerenbondsbestuur. Lang vóór de datum van het plebisciet hadden de nazi’s de bevolking zo intens bewerkt, de tegenstanders dermate geïntimideerd en geterroriseerd, dat men het land als volledig in handen van Hitlers aanhangers kon beschouwen. Laval liet de nazi’s gewoon de vrije hand. De raadpleging gaf 90 % voor de terugkeer naar Duitsland. Dat succes was van aard om Hitler ook binnenlands in zijn positie te versterken.

Hitler behaalde in 1935 nog een tweede succes. Dat Duitsland zich sinds lang herbewapende, wist iedereen. Maar in maart 1935 ging Hitler een hele stap verder: door een wet werd de DIENSTPLICHT HERSTELD. Zo werd het verdrag van Versailles openlijk en onomwonden in een van zijn meest essentiële schikkingen nietig verklaard. Als uitdaging ging dat zeer ver.

Vanzelfsprekend werd er diplomatiek geprotesteerd. Er was o.a. een Volkerenbondveroordeling. Maar er werd niet afdoende gereageerd. Wel won van nu af aan in Frankrijk de overtuiging veld dat een bondgenootschap met de Sovjet-Unie een oplossing bood. Daarover heerste onder de Franse politici echter verdeeldheid. Eerste minister FLANDIN bijvoorbeeld wenste een vergaand en stevig akkoord. Laval spande zich in het zo weinig mogelijk operatief te maken. Het verdrag, op 2 mei 1935 te Parijs ondertekend, kwam hierop neer: 1. Als een van beide partijen aangevallen wordt – en de Volkerenbond sancties tegen de aanvaller uitspreekt – zal de andere partij alle hulp verlenen. 2. Bij een aanval van Duitsland op de USSR of Frankrijk, zal de bijstand maar in werking treden, als Engeland en Italië het bestaan van de aanval erkennen. Kortom, het betrof een totaal ontkracht verdrag, zonder enige waarborg dat het effectief in werking zou treden; dat werd ondergeschikt gemaakt aan de uitspraken van de Volkerenbond, van Engeland en Italië. Overigens ontbraken militaire conventies en Laval zorgde er wel voor dat die er niet kwamen.

Een tweede reactie op de Duitse herbewapening was het pact dat de Sovjet-Unie op 16 mei 1935 met TSJECHO-SLOWAKIJE tekende. Het was een rechtstreeks bijstandspact van de USSR aan Tsjecho-Slowakije, maar met deze belangrijke restrictie, dat Rusland slechts gehouden was hulp te bieden, als ook Frankrijk zijn verplichtingen tegenover Tsjecho-Slowakije nakwam (verdrag van 1924).

Het maakte deel uit van het systeem van Hitler, telkens hij een stap verder had gezet op weg naar de oorlog, zeer vredelievende redevoeringen te houden. Zo ook in 1935, na het decreet over de dienstplicht: hij wenste het Locarno-pact te eerbiedigen hij dacht er niet aan het Rijngebied te bezetten, een “Anschluss” van Oostenrijk lag helemaal niet in zijn bedoeling, enz.

De Engelse regering, die erg ontstemd was over het Frans-Sovjetisch pact omdat zij meende dat daardoor de tegenstellingen in Europa nutteloos op de spits werden gedreven, deed alsof ze Hitler op zijn woord geloofde en trad in onderhandeling met Duitsland betreffende de omvang van hun respectieve vloten. Op 18 juni 1935 komt het tot een akkoord: Duitsland wordt gerechtigd zijn vloot uit te bouwen tot 35 % van de Engelse; en meer nog, inzake onderzeeërs mag Duitsland er even veel als Engeland hebben. Zo’n akkoord kan vanwege de Engelse regering niet op grond van een naïef geloof in Hitlers vredelievendheid worden verklaard. Er moest een andere berekening in het spel zijn, die echter maar langzamerhand duidelijk zou worden.

In 1935 werd de aandacht voor een groot deel opgeëist door het agressieve optreden van die andere fascist, van Mussolini, die in oktober de vijandelijkheden tegen Ethiopië inzette. De Volkerenbondveroordeling impliceerde enkel een wapenembargo zonder enig praktisch resultaat. Hoe sterk de geest van concessie overheerste, werd duidelijk geïllustreerd door het zogenaamde PLAN LAVAL-HOARE, dat Mussolini op 7 december 1935 werd aangeboden door de Franse en Britse ministers van buitenlandse zaken. Door dit plan werd in feite gans Ethiopië aan Mussolini geschonken, lang voor hij het veroverde. De beroering daarover was, althans in Engeland, zo heftig dat minister Samuel Hoare moest aftreden en door ANTONY EDEN werd vervangen. Deze laatste deed pogingen Mussolini te dwarsbomen, maar vond daartoe niet de nodige medewerking.

Op 5 maart 1936 rukten de Italiaanse troepen ADDIS ABEBA binnen. Ethiopië was dus veroverd. Voor Mussolini eindigde de zaak over heel de lijn met een triomf. Belangrijk is tevens de vaststelling dat Mussolini het Frans-Engelse kamp in feite reeds had verlaten. Een toenadering tussen Mussolini en Hitler tekende zich af. Ook Hitler trad dus versterkt uit de situatie naar voren. Overigens erkende hij in het Italiaanse avontuur een aanmoediging: eens te meer bleek dat het volstond de Westerse democratieën voor een voldongen feit te stellen om ze te doen capituleren. Hitler besloot nu zijn slag te wagen in het RIJNLAND.

Het Rijnland moest krachtens het verdrag van Versailles gedemilitariseerd blijven: de Duitse troepen hadden geen toegang tot deze zone en Duitsland mocht er geen versterkingen aanbrengen. De Duitse regering had met het Locarno-verdrag van 1925 deze militaire beperking in volle soevereiniteit onderschreven. Frankrijk en België bekwamen toen voor hun grens met Duitsland de waarborg van Engeland en Italië. Het verdrag van Locarno bepaalde dat het binnenrukken van Duitse troepen in de gedemilitariseerde Rijnzone een gewapend optreden rechtvaardigde van de vier anderen tegen Duitsland.

Op 7 maart 1936 zegde Hitler het Locarno-verdrag op en liet hij de troepen van de Wehrmacht het Rijnland binnenmarcheren. Op te merken valt dat de Duitse Generale Staf Hitler dat ten zeerste heeft afgeraden. De legerleiding liet gelden dat het Duitse leger – op dat moment – helemaal niet in staat was het hoofd te bieden aan een eventueel ingrijpen van het Franse leger. Maar Hitler rekende erop (en daarin heeft hij zich niet vergist) dat Frankrijk en Engeland zouden laten begaan. Daarmee behaalde Hitler weer een enorm prestigesucces in Duitsland zelf. Voor de zoveelste maal liet hij zijn beslissing door een plebisciet met 99 % instemming bekrachtigen.

Er is, vanzelfsprekend, diplomatiek protest gerezen; er is heel wat over en weer gepalaverd tussen Londen, Parijs, Rome en Brussel; maar al dat diplomatiek touwtrekken verandert niets aan de vaststelling dat men geen enkele maatregel wenste te treffen. De Westerse democratieën hadden op dat moment nog ruimschoots de mogelijkheid paal en perk te stellen aan Hitlers agressiepolitiek, maar ze hebben het niet gedaan.

We zien de verantwoordelijken van de democratische regeringen achteraf onschuldig pleiten door zich achter elkaar te verschuilen. Zo zegde de Belgische regering: hoe zouden wij, het kleine België, hebben kunnen optreden, als Frankrijk en Engeland niet marcheerden... En de Franse regering meende: zonder Engeland was het voor ons onmogelijk iets te ondernemen. Het is een feit dat de Britse regering het meest op toegevingen aan Hitler was ingesteld. Maar het is ook een feit dat in Frankrijk en België de leidinggevende politici dankbaar gebruik maakten van de Engelse positie om zelf niet op te treden. Fundamenteel gegeven is, dat geen van allen er op uit was Hitler een strobreed in de weg te leggen.

Dat de Belgische regering in de politiek van toegeving tegenover Hitler HAAR EIGEN VERANTWOORDELIJKHEID droeg, werd bewezen door de verandering die zij in 1936 in haar buitenlandse militaire politiek doorvoerde.

Sinds 1920 bestond een akkoord tot militaire coördinatie tussen Frankrijk en België. Zolang er geen reëel gevaar bestond, was die overeenkomst niet zo belangrijk. Maar naarmate de Duitse agressie zich preciezer aftekende, werd ook het Frans-Belgische militair akkoord van groter belang. Juist op dat moment nam de Belgische regering het initiatief het akkoord met Frankrijk te verbreken en te verklaren “dat de contacten tussen de generale staven van de twee landen nog maar enkel binnen het kader van het Locarno-verdrag dienen voortgezet te worden.” Dat verklaarde de Belgische regering op 6 maart 1936, d.i. één dag voor Hitler het Locarno-verdrag vernietigde en tot de militarisatie van het Rijnland overging. M.a.w. de besprekingen tussen de Franse en de Belgische militaire staven werden nog maar alleen gerechtvaardigd geacht binnen het raam van een verdrag dat enkele uren later zou vernietigd worden. Toch wel een vreemd samentreffen!

Tot hiertoe bevond het Duitse leger zich op een behoorlijke afstand van de Belgische grens; van nu af lag het er vlak tegen en nu werd het besluit genomen het Belgisch leger geïsoleerd te houden.

Dat besluit werd in twee etappen doorgevoerd. In een EERSTE ETAPPE gaf het de indruk dat de Belgische verbondenheid met Frankrijk en Engeland niet alleen behouden, maar zelfs uitgebreid werd. Dat was op 19 maart 1936 de zogenaamde REGELING VAN LONDEN: 1) Het verdrag van Locarno – aan de zijde van Hitler vernietigd – bleef door Engeland, Frankrijk, Italië en België behouden; het bondgenootschap tussen genoemden tegen een Duitse agressie bleef bestaan. 2) Besprekingen tussen de militaire staven werden voorzien om de militaire samenwerking voor dit geval uit te werken. De “regeling van Londen” kwam in feite hierop neer: 1) tegen de Rijnbezetting ondernemen we vandaag niets; 2) tegen een mogelijke (toekomstige) rechtstreekse aanval op een van ons zullen wij ons in bondgenootschap verzetten. Het eerste punt was essentieel; het tweede zou nog in vraag worden gesteld. Inderdaad, er waren in België invloeden werkzaam om dat bondgenootschap te verbreken. Die verbreking werd de TWEEDE ETAPPE. Aanvang ervan was de REDE VAN LEOPOLD III OP 14 OKTOBER 1936 tot de ministerraad; deze rede (op aandringen van minister Vandervelde, die ze zo mooi vond) werd gepubliceerd. Wij lezen daarin het besluit dat België van nu af zijn grondgebied alleen zou verdedigen. België aanvaardde geen enkele verplichting meer tegenover Frankrijk of Engeland. In zekere zin was dat een terugkeer naar de neutraliteit van vóór 1914. Maar men was zo onbeschaamd deze politiek “onafhankelijkheidspolitiek” te noemen. Spaak zegde: “une politique étrangère exclusivement et intégralement belge”. Van Zeeland sprak over “des buts entièrement et exclusivement belges”.

Van nu af was er dus ook geen Locarno-verdrag meer. Derhalve, zo oordeelde Leopold III, mogen er ook geen besprekingen tussen de generale staf van België met die van Frankrijk of Engeland meer plaatsgrijpen: die moeten definitief stopgezet worden. Spaak, die het daar niet mee eens was, werd door Leopold III onder druk gezet tot hij zwichtte. Zo werd de Belgische nederlaag voorbereid.

Waarom die koerswijziging in België? In 1936 werd door het Franse parlement het pact met de Sovjet-Unie bekrachtigd. Eveneens 1936 behaalde het FRONT POPULAIRE een verkiezingsoverwinning; talloze bedrijven werden door de arbeiders bezet. “Plutôt Hitler que le Front Populaire” was niet alleen de leuze van de Franse bourgeoisie. Dezelfde rechtse reflex liet zich ook in België gelden.

Met de verkiezingen van 1936 won ook het FRENTE POPULAR in Spanje. De rechtse pers sprak over “Frente Crapular” en als in juli de fascistische opstand een aanvang nam, betuigden de reactionairen van alle Europese landen hun sympathie met FRANCO. Onder hun druk werd de zogenaamde “non-interventiepolitiek” toegepast, die het Spaanse fascisme ten goede kwam en de dekmantel wierp over de massale Italiaanse en Duitse hulp aan de Francotroepen. Drie jaar lang zou de Spaanse burgeroorlog duren. Drie jaar lang zouden de Westerse democratieën hierbij posities aan het fascisme prijsgeven.

1936 werd ook het jaar van de toenadering tussen Hitler en Mussolini. Hitler begon Mussolini inzake Oostenrijk gerust te stellen. Dat was de betekenis van het Duits-Oostenrijkse verdrag van 11 juli 1936. Hitler beloofde daarin de soevereiniteit van Oostenrijk integraal te eerbiedigen en zich niet te mengen in de binnenlandse aangelegenheden van zijn buur. Maar anderzijds beloofde SCHUSCHNIGG bij zijn politiek tegenover Duitsland in acht te nemen dat Oostenrijk een “Duitse Staat” was. Praktisch betekende dat: amnestie voor de Oostenrijkse nazi’s die aan de moord op Dollfuss deelnamen en toelating van vijf Duitse kranten in Oostenrijk. Mussolini onderschreef dat Duits-Oostenrijks verdrag: hij hoopte, door goede betrekkingen met Hitler, de Duitse verzekering van Oostenrijks onafhankelijkheid te kunnen waarmaken.

In oktober 1936 ging CIANO (Italiaans minister van buitenlandse zaken) naar Duitsland om met VON NEURATH en Hitler te onderhandelen: daaruit ontstond het “protocol van oktober”, een vaag akkoord tot samenwerking. Enkele dagen later sprak Mussolini over de AS BERLIJN-ROME; de formule vond ingang.

De laatste belangrijke etappe in 1936 was het ANTIKOMINTERNPACT dat Hitler op 25 november met Japan afsloot en waarbij zich, een jaar later, ook Italië zou aansluiten.
“Antikominternpact” ... dat klonk sommigen bijzonder goed in de oren. In het kamp van de Westerse democratieën groeide de mening dat het mogelijk moest zijn Hitlers agressie af te wenden en op het Oosten te oriënteren. Die hoop versterkte in het Westen de strekking een politiek van toegevingen aan Hitler te volgen. Kampioen van deze politiek van “appeasement” werd NEVILLE CHAMBERLAIN, de conservatieve eerste minister van Groot-Brittannië sinds mei 1937.

1937 werd het jaar van JAPAN. Na een reeks veroveringen in het noordoosten van China (Mantsjoerije in 1932, Jehol in 1933, Sjahar in 1934, Hopei in 1935...) zette Japan op 26 juli 1937 een grootscheepse algemene aanval in op China. Enorme, uitgestrekte gebieden werden onder de voet gelopen. Maar noch de Volkerenbond, noch de democratische mogendheden verzetten zich. Japan kon ongehinderd zijn veroveringen ten koste van China voortzetten.

Die straffeloosheid werd weer een aanmoediging voor Hitler om in Europa sneller toe te slaan.

* * *

In maart 1938 werd de OOSTENRIJKSE ANSCHLUSS doorgevoerd. Mussolini die, tegen alle afspraken in, niet eens verwittigd was, legde zich bij het voldongen feit neer. De Engelse en de Franse regeringen verroerden geen vinger. Chamberlain achtte het moment gekomen om Eden te vervangen door HALIFAX, een uitgesproken voorstander van “appeasement”.

Hitler liet zijn tegenspelers niet op adem komen. Tsjecho-Slowakije was het volgend slachtoffer op zijn lijst. In de Tsjechische randgebieden – een geïndustrialiseerde zone en een tot het uiterste versterkte gordel – woonden een 3.200.O00 Duitsers. Bij deze zogenaamde SUDETENDUITSERS verwierf de nazipartij van KONRAD HENLEIN een zeer grote invloed. Aanvankelijk stelde Henlein enkel eisen van administratieve autonomie, maar achteraf werden die eisen steeds opgedreven.

Tsjecho-Slowakijes onafhankelijkheid was destijds gewaarborgd: 1) door een verdrag met Frankrijk in 1924: het voorzag automatische bijstand in geval van Duitse agressie: 2) door een verdrag met de USSR in 1935: het voorzag dat bij een Duitse aanval de Sovjet-Unie Tsjecho-Slowakije hulp zou bieden. INDIEN FRANKRIJK ZIJN VERPLICHTINGEN NAKWAM.

Sinds de Anschluss was Tsjecho-Slowakije voor een groot deel door de Wehrmacht omsingeld; gans Bohemen zat als in een tang gevangen. De crisis van het Sudetengebied begon in april 1938. Henlein stelde steeds drastischer eisen: de autonomie die hij bedong, leek eerder op separatisme. Inmiddels werd in Duitsland een verwoede perscampagne ingezet omtrent de ondraaglijke verdrukking waarvan de Sudeten-Duitsers het slachtoffer zouden zijn.

In april 1938 werd in Frankrijk de regering DALADIER gevormd met GEORGES BONNET als minister van buitenlandse zaken. Allebei waren ze voorstanders van toegevingen aan Hitler. Op dat moment lag het nog wel in hun bedoeling Tsjecho-Slowakije te steunen, maar zij hoopten daartoe niet verplicht te worden en drongen bij de Tsjechische regering aan tegemoetkomend op te treden tegenover Henlein. Daladier en Bonnet gedroegen zich alsof het een binnenlandse Tsjechische aangelegenheid betrof, alsof het volstond enige binnenlandse wrijvingen op te lossen om ook Hitler tevreden te stellen. Dat was de houding van de Franse politici op het ogenblik dat de datum van de Duitse invasie reeds was vastgesteld: 1 OKTOBER 1938.

Chamberlain liet de Franse regering duidelijk weten dat Engeland niet bereid was een oorlog om Tsjecho-Slowakije te wagen. De Sovjetregering verklaarde zich wel bereid tot hulp, maar dat werd door NIEMAND op prijs gesteld, ook niet door president Benes, wiens regering zich inspande tot een regeling met Henlein te komen. Maar vermits Henlein geen regeling wenste en enkel uit was op agitatie in functie van Hitlers plan, leidden de besprekingen tot niets.

Hitler zorgde ervoor dat de spanning rond Tsjecho-Slowakije bestendig toenam. In september 1938 was die spanning in Europa ondraaglijk geworden. Ze gaf de indruk dat het uitbreken van de oorlog nog slechts een kwestie van dagen was. Dan stelde Chamberlain Hitler voor hem op te zoeken in BERCHTESGADEN om een regeling uit te dokteren. Precies op 15 september, de dag van het onderhoud te Berchtesgaden, stelde Henlein de eis van aanhechting der Sudetengebieden hij Duitsland. Deze eis maakte Hitler aan Chamberlain over, die zich persoonlijk akkoord verklaarde, maar liet gelden dat hij die zaak eerst aan zijn regering en aan die van Frankrijk moest voorleggen.

De Britse en Franse regeringen gingen ten slotte hierover akkoord: 1) Benes’ regering wordt uitgenodigd om de gebieden die meer dan 50 % Duitssprekenden omvatten, af te staan. 2) Een internationale commissie zal de grenzen op die grondslag bepalen. Deze Frans-Britse capitulatievoorstellen werden op 20 september door de regering te Praag in een koortsachtige atmosfeer besproken. De Tsjechische regering leek weinig geneigd het voorstel te aanvaarden. Dan stuurden Parijs en Londen een waarachtig ultimatum aan Praag: – reken maar niet op onze steun; – u moet capituleren over heel de lijn, “zo niet zal de hele wereld Tsjecho-Slowakije als de enige verantwoordelijke voor de oorlog beschouwen” ... waarbij Benes en zijn regering zich neerlegden.

Met deze resultaten in handen ontmoette Chamberlain Hitler voor de tweede maal, ditmaal te GODESBERG, op 22 september. Chamberlain had verwacht dat Hitler zeer tevreden zou zijn. Niets daarvan. Hitler vond de Frans-Engelse voorstellen totaal onvoldoende: 1) de aan Duitsland over te maken gebieden moesten veel ruimer zijn; 2) Polen maakte aanspraak op TESCHEN, ook die aanspraak moest worden ingewilligd; 3) HONGARIJE maakte aanspraak op een ruime strook langs de zuidgrens van Slowakije (waar Hongaren woonden); ook dat moest worden aanvaard. Chamberlain verklaarde dat hij die nieuwe eisen bij de openbare opinie van Frankrijk en Engeland niet kon verdedigen en keerde onverrichter zake terug.

Nu besloot Hitler het met militaire middelen aan te pakken. Op 28 september om 14 uur zou in Duitsland de algemene mobilisatie een aanvang nemen. Mussolini was daarover zeer ongerust. Hij was niet klaar voor de oorlog. Daarom, ingaande op een suggestie van Chamberlain, deed Mussolini op het allerlaatste moment Hitler het voorstel de Duitse mobilisatie nog 24 uur uit te stellen en een conferentie met vier te houden. Hitler verklaarde zich akkoord en bepaalde de bijeenkomst te MUNCHEN op 29 september.

Daar waren ze dus met vier: Hitler en Mussolini, Chamberlain en Daladier. Tsjecho-Slowakije, de voornaamste geïnteresseerde, was er niet; Hitler wilde van die presentie niet weten. Van belang was ook de afwezigheid van de Sovjet-Unie. Zij was geïnteresseerd, omdat de bakens toch in haar richting zouden verplaatst worden.

Op de conferentie van München kwam Mussolini met een voorstel, dat hij als “zijn” voorstel aanbood, maar dat in feite enige tijd voordien door Hitler aan Mussolini was voorgelegd ... zodat dezelfde Herr Schmidt, die kort te voren deze tekst uit het Duits in het Italiaans had vertaald, hem nu uit het Italiaans in het Duits moest “übersetzen”. Kortom, het ontwerp van Mussolini, met de kaart van de prijs te geven gebieden erbij, was een Duits ontwerp. Het werd aanvaard.

Chamberlain en Daladier stelden daarbij in annex de verklaring op dat ze de nieuwe grenzen van Tsjecho-Slowakije waarborgden tegen iedere (verdere) agressie, een belofte die ze evenmin zouden nakomen.

Chamberlain en Daladier hadden angst voor het onthaal dat hen hij hun terugkeer zou te beurt vallen. Als hun vliegtuig te Londen en te Parijs neerstreek, zagen ze een massa volk verzameld staan. Beiden vreesden vijandelijke manifestaties. Maar integendeel, die mensen waren naar de vlieghaven gekomen om hen te verwelkomen en te huldigen als redders van de vrede. Chamberlain had, vóór zijn vertrek uit Duitsland, nog een briefje meegekregen van Hitler, waarop een niet-aanvalsverdrag, belofte van goede verstandhouding, wederzijdse raadpleging, enz. stonden neergeschreven. Chamberlain, vanaf de landingstrap van het vliegtuig, wuifde met dat briefje: “Ik denk dat dit de vrede voor ons tijdperk betekent.” Toejuichingen.

Om de publieke reactie te begrijpen, moet men de manipulaties van pers en overheid in acht nemen. Normaal mag men bij internationale spanningen verwachten dat de pers zich inzet om de oorlogsgeest op te zwepen. Maar in de dagen die München voorafgingen, was dat niet zo. Alle bladen stonden in het teken van de angst voor de oorlog. Men wilde de mensen verlammen door de schrik. Die psychologische aanval op de bevolking werd met allerlei uiterlijkheden versterkt. In Engeland werden gasmaskers uitgedeeld, schuilplaatsen en loopgraven werden in de Londense parken aangelegd, zandzakken rond de openbare gebouwen opgestapeld, geruchten verspreid over de evacuatie van de Londense bevolking... Gelijkaardige maatregelen trof men in Frankrijk: luchtafweer werd geplaatst op de drukste punten van Parijs... Eenmaal de Münchenakkoorden afgesloten, zien wij de pers in haar totaliteit (de communistische bladen uitgezonderd) jubelen dat de vrede werd gewonnen.

De akkoorden van München hadden een drievoudige betekenis. Ten eerste waren zij een verraad tegenover Tsjecho-Slowakije. Ten tweede waren zij een verraad aan de vrede: de oorlog was slechts uitgesteld en zou achteraf, onder voor de Westerse democratieën slechtere condities, uitbreken. Sindsdien is inderdaad gebleken dat in 1938 Hitler niet klaar was voor een oorlog tegen Tsjecho-Slowakije en Frankrijk tegelijk. Juist om die reden wilde een groep generaals, die oordeelden dat Hitler een avontuurlijk en onverantwoordelijk waaghals was, het naziregime omverwerpen. Maar het formidabele succes van München deed die generaals in hun schelp kruipen... Ten derde was München een uitnodiging voor Hitler vanwege de Westerse democratieën om zijn agressie naar het Oosten (d.i. tegen de Sovjet-Unie) te oriënteren. Inderdaad werd Tsjecho-Slowakije nu als hinderpaal tegen de opmars naar het oosten volledig ontkracht.

Het land brokkelde in oktober 1938 in feite af: Duitsland hechtte de randgebieden van Bohemen aan; Polen bezette Teschen; Hongarije nam langs de zuidgrens van Slowakije een brede strook in bezit; Slowakije werd autonoom en kwam in handen van Mgr. TISO, een fascist en handlanger van Hitler; ROETHENIE (het meest Oostelijk deel van het land) werd autonoom en kwam in handen van Mgr. VOLOSIN, eveneens een fascist en een agent van Hitler. Tsjecho-Slowakije lag nu zo maar voor het grijpen.

* * *

Na München was Benes als president afgetreden. Hij werd opgevolgd door HACHA. Die werd op 14 maart 1939 naar Berlijn geconvoceerd en van 10 uur ’s avonds tot 4 uur in de morgen aan een soort “foltering in de derde graad” onderworpen... In de vroege morgen ondertekende Hacha een document waardoor het Tsjechische gebied onder Duits “protectoraat” werd gesteld. Op dat moment rukten de Duitse troepen reeds binnen: op 15 maart om 9 uur marcheerden zij door de straten van Praag. Van de Frans-Britse waarborg voor de nieuwe grenzen was geen sprake meer. Het Tsjechische gebied werd ingelijfd en daarmee vielen o.a. de machtige wapenfabrieken van SKODA in handen van de nazi’s. SLOWAKIJE verklaarde zich “onafhankelijk” en schaarde zich onder Duitse bescherming. Hongarije (met instemming van Hitler) palmde ROETHENIE in. Geheel Tsjecho-Slowakije was dus opgedeeld.

Chamberlain bleef onverstoorbaar aan zijn politiek van “appeasement” vasthouden, ook al zag hij de fascisten langs alle kanten hun posities in Europa consolideren.

Op 22 maart bezette Hitler het MEMELGEBIED (destijds door Litouwen aangehecht).

Op 23 maart sloot Hitler een ECONOMISCH VERDRAG MET ROEMENIE, waarbij de exploitatie van petroleum aan een gemengde Duits-Roemeense maatschappij werd overgedragen.

Op 28 maart liep de SPAANSE BURGEROORLOG ten einde: Madrid werd ingenomen door de Francotroepen en de Spaanse dictator sloot zich aan hij het antikominternpact.

Op 7 april bezette Mussolini ALBANIE.

Ondertussen stelde Hitler de kwestie van DANZIG. De datum van aanvang der militaire operaties tegen Polen had hij reeds bepaald: 1 SEPTEMBER 1939.

In Moskou zag men heel duidelijk waar alles naartoe evolueerde; men gaf zich rekenschap dat het de bedoeling van de politieke leiders in het Westen was nazi-Duitsland als een gepantserde vuist tegen de Sovjet-Unie te gebruiken. Maar anderzijds stelde men ook vast dat in Engeland en Frankrijk het verzet tegen de gevoerde politiek stilaan op gang kwam, zich klaarder aftekende. Daarom achtte de Sovjetregering het mogelijk misschien toch tot een akkoord met de Westerse mogendheden te komen. Bedoeling was een vredesfront tot stand te brengen, waardoor de verdere nazi-agressies de weg zou versperd worden. Daarom deed de Sovjetregering op 18 maart een voorstel tot conferentie met Engeland en Frankrijk. Chamberlain oordeelde dit voorstel “voorbarig”. Als op 23 maart Churchill in het parlement de vraag stelde: “zou het niet gunstig zijn blok te vormen met Rusland?”, antwoordde Chamberlain: “dat zou naar oorlog leiden.”

Chamberlain had echter geen bezwaar dat de Sovjet-Unie met Duitsland in oorlog zou treden en daarom stelde hij op 15 april Moskou voor waarborgen aan Polen en Roemenië te verlenen. Maar Stalin en Molotov wensten niet – zoals zij het uitdrukten – “de kastanjes voor de anderen uit het vuur te halen.” Vandaar hun antwoord van 17 april met een voorstel in drie punten: 1) enkel een drievoudig pact (Groot-Brittannië, Frankrijk en USSR) van wederzijdse bijstand heeft zin; 2) die wederzijdse bijstand moet nauwkeurig omschreven worden in een militaire overeenkomst; 3) ALLE landen tussen de Baltische Zee en de Zwarte Zee moeten gewaarborgd worden.[452]

Daarop kwam in drie weken geen antwoord. Ondertussen bleef Hitler niet werkloos: op 26 april verscheurde hij het Anglo-Duitse vlootakkoord. In het Engelse parlement werd de oppositie tegen de rampzalige Chamberlain politiek nu zeer hevig. De interpellaties kwamen hierop neer: “gij, Chamberlain, die met Hitler en Mussolini ging praten ... waarom niet met Stalin?” Eindelijk dan, op 27 mei, tien weken van vitaal belang na de inname van Praag, gaven de Engelse en Franse regeringen hun AMBASSADEURS in Moskou opdracht besprekingen aan te vatten over een drieledig pact. Een aangelegenheid die rechtstreeks contact van regeringsleiders vereist, werd aan ambassadeurs overgelaten ... het was op zijn minst niet ernstig.

Al direct trad een moeilijkheid op: Estland en Letland, waar fascistische regeringen aan de macht waren, lieten Londen weten dat ze niet wensten “gewaarborgd” te worden. Erger nog: op 7 juni sloten deze twee Baltische regeringen een “niet-aanvalspact” af met Hitler, wat in feite een onderwerping was. HALDER, chef van de Generale Staf van het Duitse leger, ging versterkingen inspecteren die in Estland en Letland onder toezicht van Duitse militaire experten werden opgericht.

Hoe weinig de Engelse regering tot serieuze onderhandelingen geneigd was, blijkt uit een parlementaire rede van LORD HALIFAX (minister van buitenlandse zaken) die op 12 juni betoogde dat een akkoord met Duitsland mogelijk moest zijn, zelfs inzake “Lebensraum”, want hij hield niet van verdeling in “potentieel vijandige groepen”. Waarop LORD DAVIES volgende repliek gaf: “De Russische regering weet zeer goed dat in zekere milieus van ons land de hoop gekoesterd wordt de Duitse arenden oostwaarts en niet westwaarts te zien vliegen[453]... Soms vraag ik mij af, of zelfs nu de regering het ernstig meent dan wel of die onderhandelingen slechts een toegeving zijn om de publieke opinie aan het lijntje te houden.” Precies daarom werd op 12 juni Mr. STRANG naar Moskou gestuurd. Op zichzelf was dat weer een aanduiding: Mr. Strang was een ambtenaar van tweede rang. LLOYD GEORGE besloot daaruit dat Chamberlain en Halifax geen akkoord met Moskou wilden.[454]

Ondertussen voerde de Engelse regering geheime besprekingen met de Duitse. Als in de derde week van juli het nieuws over die onderhandelingen uitlekte, heerste daarover grote verontwaardiging in Engeland. Chamberlain zat er erg mee verveeld. Daarom ging hij eindelijk in op het aandringen van Moskou om MILITAIRE BESPREKINGEN aan te vatten. Op 25 juli viel de beslissing om een Engelse en een Franse militaire missie te sturen.

Op 5 augustus, dus 11 dagen later – men was helemaal niet gehaast! – reisde die missie af. De samenstelling zelf was weer typisch: geen officieren van leidende rang. Ondanks de hoogdringendheid – de fatale datum van 1 september was nakend – duurde de reis zes dagen. De onderhandelaars tussen het Foreign Office en de Wilhelmstrasse beschikten over een vliegtuig voor hun verplaatsingen. De militaire missie naar Rusland reisde niet per vliegtuig, zelfs niet met een snelvarend schip. Men vaarde met een vaartuig dat cargosnelheid haalde. Bij hun aankomst bleek dat de leden van de missie geen enkele volmacht hadden...

Het hele opzet struikelde ten slotte over de kwestie POLEN. De Sovjetregering betoogde dat, vermits ze geen gemeenschappelijke grens met Duitsland had, zij Polen niet kon helpen, indien Polen niet bereid was de Sovjettroepen doorgang te verlenen over zijn grondgebied. Dat was de evidentie zelf. De Franse en Engelse regeringen aanvaardden dat en namen het op zich de nodige stappen bij de Poolse regering te ondernemen. Die wees het voorstel af. De Franse en Engelse regeringen aanvaardden die weigering en het blijkt dat ze niet de minste poging ondernamen de Poolse regering van idee te doen veranderen. Van nu af was het voor Moskou evident dat alle kans op een drieledig pact met de Westerse democratieën was verzwonden.

Wij noteren de datum: 17 augustus 1939.

Nu speelde de Sovjetdiplomatie haar andere kaart uit, want ook zij was in onderhandeling met Hitler. Op 19 augustus kwam het tot een DUITS-SOVJET HANDELSAKKOORD. Voor de Westersen was dat een zeer klare verwittiging. Een akkoord Hitler-Stalin tekende zich duidelijk af. Toch was het voor hen nog niet te laat. Maar Chamberlain en Daladier deden geen enkel gebaar. Resultaat: op 23 augustus kwam RIBBENTROP in Moskou toe. Een NIET-AANVALSPACT werd getekend.

Een Hitler-Stalinpact was wel iets bijzonder sensationeels; het was het laatste wat de openbare opinie verwachtte. Een woeste anti-Sovjethetze brak uit. WAT WAS DE POSITIE VAN STALIN?

1) De enige manier om een Hitler-agressie tegen te houden is een degelijk akkoord met het Westen. In deze problematiek wordt de kern van de zaak samengevat in de getuigenis van de Franse minister REYNAUD: “De Russen wilden wel een akkoord, maar wij wilden niet.”

2) Indien het Westen met ons, Sovjetregering, geen akkoord wil, moeten wij ervoor zorgen de dans zo lang mogelijk te ontspringen en de agressie tegen ons zo lang mogelijk uit te stellen. Van de pauze moeten wij gebruik maken om onze posities te versterken: d.i. de productie en de bewapening opvoeren, nieuwe militaire kaders vormen,[455] de verdedigingslinies vooruitschuiven...

Met het oog op dit laatste werd aan het niet-aanvalspact een GEHEIM PROTOCOL toegevoegd met twee bepalingen: a) indien de Duitsers Polen binnenvallen, zullen zij slechts tot aan de CURZON-LIJN oprukken; het gebied ten oosten daarvan (overigens hoofdzakelijk bewoond door Bielo-Russen en Oekraïners) zal door Sovjettroepen worden bezet; b) BESSARABIë zal terug hij de Sovjet-Unie komen.

3) Supplementair werd Stalin nog meer tot een niet-aanvalspact met Duitsland gedreven door de angst voor de Japanse aanval in het Oosten. Sinds 11 mei woedde aan de grens van Mantsjoerije een zware slag met een Japans leger van 60.000 man. Die gevechten zouden tot 16 september duren en eindigen met een Japanse nederlaag. Gezien er een antikominternpact tussen Duitsland en Japan bestond, lag het voor de hand dat Hitler op het bondgenootschap van Japan een beroep zou doen. Een niet-aanvalsverdrag met Hitler beveiligde in zekere mate de oostgrens van de USSR.

4) Ten slotte was er Stalins visie, zoals hij die reeds in 1928 formuleerde: “Het zou een illusie zijn te denken dat de kapitalisten ons niet zullen aanvallen. Het komt er voor ons op aan niet door allen samen te worden aangevallen. Wij moeten de innerlijke contradicties tussen de imperialisten onderling exploiteren. Wij moeten zo manoeuvreren dat, als wij door de enen worden aangevallen, wij het bondgenootschap van de anderen verwerven.”

Zo zal het inderdaad verlopen en dat zal de eindoverwinning op Duitsland mogelijk maken.

_______________
[447] Eerst in 1934 begon in de meeste landen een zekere economische heropleving. Maar reeds in 1938 kwam er opnieuw een inzinking. In Japan, Duitsland en Italië bleef de economische conjunctuur nochtans aan de hoge kant: hier was men sinds jaren reeds volledig op de oorlogseconomie overgeschakeld.
[448] Gegevens voor het jaar 1932 in vergelijking met 1929:
- in de industriële productie een gemiddelde daling van 38 %;
- een veel aanzienlijker daling in sector I (productie van productiemiddelen) dan in sector II (productie van consumptiegoederen): bv. in de USA: – 72 % in sector I en – 24 % in sector II;
in Duitsland: – 65 % in sector I en – 23 % in sector II;
- een prijsdaling: voor de grondstoffen met 50 % – voor de afgewerkte producten met 30 %;
- een vermindering van de wereldhandel: met 1/2 in hoeveelheid – met 2/3 in waarde.
[449] Op 21 september 1931 werd door Groot-Brittannië de goudstandaard prijsgegeven; al heel snel verloor het pond 40 % van zijn waarde. Deze devaluatie sleurde al direct een dertigtal andere landen mee. Later volgden nog meer muntontwaardingen.
[450] Cfr. L. Michielsen, Neokapitalisme (Antwerpen 1970) pp. 93-109.
[451] De kern van KEYNES’ theorie ligt vervat in de formule
Y = C + S → I
Inkomen = Consumptie + Spaarwezen dat dient voor Investering.
De economische recessie treedt in als S > I, als het Spaarwezen niet in zijn geheel geïnvesteerd wordt: de investering dient derhalve te worden gestimuleerd.
[452] Een waarborg enkel van Polen en Roemenië komt praktisch neer op een uitnodiging voor Hitler om langs de Baltische landen aan te vallen.
[453] Deze gedachte was trouwens niet nieuw. Hitler was amper aan de macht, of de Belgische eerste minister De Broqueville ging bij Mussolini op bezoek, o.m. om met deze laatste te overwegen hoe men de Duitse agressie oostwaarts kon oriënteren. Deze demarche gebeurde met medeweten en instemming van Koning Albert.
[454] “Mr. Chamberlain negociated directly with Hitler. He and Lord Halifax made visits to Rome. They went to Rome, drunk Mussolini’s health, shook his hand and told him what a fine fellow he was. But whom they have sent to Russia? They have not sent even the lowest in rank of a Cabinet Minister; they have sent a clerk of the Foreign Office. It is an insult.”
[455] Herinneren we eraan dat de moorddadige stalinistische uitzuivering (o.a. proces TOECHATSJEVSKI) de legerkaders zwaar had getroffen.