Leo Michielsen

Omtrent het revolutionaire perspectief


Bron: Stappen naar de verte, Jan Debrouwere (red.), uitgeverij ACCO Leuven/Amersfoort, 1997 (enkel de teksten van Michielsen zijn opgenomen)
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 25 september 2009


Verwant:
Van Lenin tot Stalin
Van nul opnieuw beginnen
Arbeiders en Theorie

Socialisme: markteconomie én planning

Men weet dat Marx nooit een gedetailleerde beschrijving heeft gegeven van wat een socialistisch regime zou zijn. Hij heeft zich vergenoegd met het formuleren van een paar fundamentele kenmerken. Voor de concrete uitwerking rekende hij op de intelligentie van de toekomstige mensen. Marx wenste zich duidelijk af te zetten tegen de utopisten die precies wisten te vertellen om welk uur de bel zou rinkelen in de door hen bedachte ideale samenleving. Als man der wetenschap wenste Marx de mogelijke verdere ontwikkelingen in de maatschappij enkel af te leiden uit de gegevens die reeds in zijn tijd voorhanden waren.

Marx was tijdgebonden. Wij zijn dat ook, maar op grond van massa’s nieuwe historische ervaringen. Wij beschikken o.m. over de ervaringen van de Russische en de Chinese revolutie en van de verdere ontwikkelingen in die landen. Er werden daar zeer belangrijke, omvangrijke moderniseringen doorgevoerd: industrialisatie, infrastructuur, sociale voorzieningen, alfabetisering, onderwijs, wetenschappelijke opleiding enz. Maar op de vraag of er ook socialisme tot stand kwam moet het antwoord duidelijk negatief luiden. Het ideaal dat beide revoluties bezielde, werd geenszins bereikt.

Socialisme – en dat werd reeds zo door Marx gesteld – is in hoofdzaak overdracht van productiemiddelen aan de collectiviteit. Daarmee worden én uitbuiting én aliënatie opgeheven.

Deze overdracht kan geschieden:
1. Aan particulieren, aan landbouwers, ambachtslieden, klusjesmannen, haarkappers, pedicures... kortom aan zelfstandigen die geen loonarbeiders in dienst hebben.
2. Aan coöperaties, d.i. samenwerkende vennootschappen in de echte betekenis van de term, d.w.z. enkel met leden die deelnemen aan de arbeid. Coöperaties kunnen ontstaan in de landbouw, de nijverheid, de handel en de sector van de dienstverlening. Hun socialistisch karakter veronderstelt a) dat ze op puur vrijwillige basis tot stand kwamen, en b) dat ze geen loonarbeiders in dienst hebben.
3. Aan de Staat.

Staatsbezit en -planning, staatsbeheer van de economie, staatsbedrijven... Als die Staat uitsluitend door één partij wordt geleid, als die partij het zogenaamd ‘democratisch centralisme’ huldigt, als dit ‘democratisch centralisme’ ook in de vakbeweging en de andere ‘massaorganisaties’ geldt, als deze massaorganisaties dan nog in één richting functioneren, nl. als ‘transmissieriemen’ van de partij naar de bevolking, kortom als het democratisch centralisme tot de hele staat en tot de hele bevolking wordt uitgebreid, dan wordt er geen socialisme maar staatskapitalisme gevestigd. De Sovjet-Unie is onder de leiding van Stalin een staatskapitalistisch regime geworden, een dictatuur waarin zich een bureaucratie gevestigd heeft, de zogenaamde ‘nomenklatoera’ met haar aanzienlijke privilegies. Die privilegies vormen een door bureaucraten toegeëigende meerwaarde. Er is dus nog uitbuiting.

Marx ontleedde destijds hoe de uitbuiting door het kapitaal in het kapitalistische stelsel in zijn werk ging. Die analyse blijft onverminderd geldig. Maar Marx heeft nooit beweerd dat hij daarmee het enig mogelijke systeem van uitbuiting heeft beschreven. Hij wees er in tegendeel op dat in de prekapitalistische tijden slaven en lijfeigenen ook werden uitgebuit, zij het op een andere manier.

In het stelsel van het staatskapitalisme wordt langs de machtsposities in het staatsapparaat meerwaarde onttrokken aan de arbeidende bevolking. Dus niet alleen in de periodes vóór het klassieke kapitalisme, ook in de periode erna kunnen nog uitbuitingsmechanismen werkzaam zijn.

[Marx stelde zeer duidelijk dat het voltooide socialisme geen markteconomie, wel een planeconomie zou zijn. Maar hij wist ook dat een socialistisch regime niet de dag na de ‘grote avond’ zou verwezenlijkt worden. Het zou een proces van lange duur worden en nog de ‘moedervlekken’ vertonen van het systeem waaruit het werd geboren. De economie die na de Oktoberrevolutie vorm kreeg, was nog in ruime mate een wareneconomie, ook al willen de Sovjetautoriteiten dat niet graag toegeven.]

Als de zelfstandige boer gewassen van zijn privé-exploitatie op de markt aanbiedt, biedt hij waren aan. Idem voor de ambachtsman: ook hij verkoopt tegen geld. Als een coöperatie haar producten verkoopt, zijn die producten waren. Als de arbeiders in een staatsbedrijf een loon verdienen en zich daarmee consumptiegoederen aanschaffen, kopen zij waren. De producten die de staatsbedrijven aan mekaar en uiteindelijk aan de warenhuizen verkopen, zijn eveneens waren waarvoor moet worden betaald. De bedrijven zijn (nog) niet de administratieve onderafdelingen van één grote onderneming. Ze zijn nog bedrijven op zichzelf; zij kopen en verkopen wel degelijk waren.

Een waren- en geldeconomie moet de waardewet toepassen, moet m.a.w. markteconomie bedrijven. De economische impulsen dienen uit economische motieven en niet uit administratieve voorschriften voort te vloeien. Kortom, bedrijven moeten winst maken, winst waarmee de autofinanciering van de investeringen geschiedt, waarmee sociale voorzieningen worden bekostigd en waaruit premies kunnen worden betaald (aan de directieleden én de arbeiders).

Binnen het marktmechanisme moet er ruimte zijn voor concurrentie met prijzen, kwaliteit, leveringstermijn enz. Markteconomie is uiteraard onverenigbaar met een streng gecentraliseerde planning. Het bedrijfsleven moet over een aanzienlijke autonomie kunnen beschikken, moet o.m. keuzevrijheid genieten omtrent de aangeboden grondstoffen, machines en halffabricaten, moet ook speelruimte hebben om te bepalen aan welk bedrijf of aan welke groothandelsonderneming en tegen welke voorwaarden het zijn producten aanbiedt.

Een zeker liberalisme dus? Ja, maar niet in de zin van het kapitalistisch liberalisme. Het bedrijf is geen privé-eigendom en de beslissingsmacht ligt niet enkel bij de beheerraad en het management. Het staatsbezit wordt reëel gemeenschapsbezit, zo ook in het bedrijf de democratie tot een voldoende mate van zelfbeheer wordt doorgedreven, zo het bedrijf een glazen huis is waarin de directie wordt verkozen en de arbeiders volledig worden geïnformeerd, waarin de arbeiders die informatie op haar waarheid kunnen toetsen, waarin de functionarissen niet alleen spreekrecht hebben maar ook spreekplicht opgelegd kunnen krijgen, ten overstaan van de arbeidersvergadering. De inspraak van de arbeiders betreft niet alleen wat uitvoeringsmodaliteiten, maar het bedrijfsbeheer in zijn geheel, de strategie, de globale beleidsopties.

Gemotiveerdheid van het personeel vergt inspraak. Verantwoordelijkheidsgevoel komt maar tot stand, als er ook verantwoordelijkheid is in de praktijk. Zo bijvoorbeeld in een onderneming geen winst zou worden gemaakt, is het de opdracht van het personeel te beslissen welke maatregelen zullen getroffen worden: ofwel snijden in het inkomen van arbeiders en directie, of harder werken en de arbeid beter organiseren, nieuwe technologieën invoeren of een combinatie van verschillende maatregelen uitwerken. Te verwachten resultaat: groei van de productiviteit en verbeterde kwaliteit van de voortbrengst.

Maar hoe autogestionair het bedrijfsleven ook verloopt, markteconomie alleen volstaat niet om een socialistisch productiesysteem tot stand te brengen. Ook planning is noodzakelijk. Er moet een centrale instantie zijn – zeg maar een planbureau – dat toezicht houdt op het verloop van het economische proces in zijn geheel en over de nodige middelen beschikt om bepaalde algemene oriënteringen door te voeren, zekere macro-economische evenwichten te herstellen of ecologisch in te grijpen...

Socialisme als resultaat van een historisch initiatief

Feit is dat op dit moment het socialisme nergens ter wereld op de dagorde staat. De vraag kan gesteld worden: staat de socialistische revolutie wel op de agenda van de geschiedenis? Het antwoord van de marxistische traditie is daarop ondubbelzinnig: het socialisme is de toekomst, dat staat wetmatig vast alsof het bij voorbaat in het boek van de geschiedenis werd opgetekend en ergens in de genen van de mensheid stond geprogrammeerd. De verwachting werd aldus gefundeerd: het kapitalisme zal dermate in zijn eigen contradicties verstrikt geraken dat de socialistische oplossing zich als het ware vanzelf zal opdringen.

We hebben nu ervaring genoeg om te weten dat het niet zo eenvoudig is. Welke miseries het kapitalisme in de wereld ook teweeg brengt – en ze zijn waarachtig niet klein – zolang de massa’s het regime niet in vraag stellen, beschikt het kapitaal over middelen om er zich onderuit te wurmen. Conjuncturele recessies, hoe zwaar ook, betekenen geenszins crisis van het regime.

Revolutionaire militanten moeten daarom weten dat de socialistische omwenteling wel een toekomstmogelijkheid is, maar geen zekerheid. De toekomst blijft open. Het historisch initiatief is beslissend.

Een socialistische revolutie verschilt grondig van de vroegere omwentelingen. Meermaals in de geschiedenis is het gebeurd dat de macht van een klasse naar een andere overging. Telkens betrof het een machtsoverdracht naar een in rijkdom opkomende klasse. Slaven, armen, uitgebuitenen, onderdrukten, boeren en proletariërs zijn dikwijls in opstand gekomen, dat wel. Revoltes zijn er heel wat geweest. Maar een klasseheerschappij van bezitslozen?... Oktober 1917 heeft ons lang doen geloven dat het ditmaal was gelukt. Maar uiteindelijk bleek dat het toch anders was gelopen.

In tegenstelling dus tot de vroegere omwentelingen is de socialistische revolutie niet de machtsgreep van een economisch opkomende klasse. Het is een ingrijpen van bezitslozen. Bezitslozen vandaag niet meer in de zin van 19de eeuwse proletariërs, maar toch van massa’s die niet in het bezit zijn van de productiemiddelen.

De zogenaamde ‘industriële revolutie’ was een zeer geleidelijk proces: kapitalistische ondernemingen kwamen – nu hier, dan daar – tot stand te midden van een agrarische, ambachtelijke, nog min of meer feodale context. Het kapitalisme is niet vooraf als systeem ontworpen; het groeide op elementaire wijze, op grond van partiële initiatieven en werd stilaan een systeem.

Anders dan het kapitalistisch stelsel is het socialisme wél een op voorhand ontworpen systeem.

De revolutionaire (?) arbeidersklasse

[Marx stelde heel terecht dat de socialistische revolutie maar mogelijk was mits de actieve steun van een zeer ruime massabasis. Die ruime massabasis zag hij tot stand komen in de arbeidersklasse.]

Tot aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog vormden de handarbeiders van de werkhuizen en de grote fabrieken een compacte en tamelijk homogene massa. Met ‘arbeidersklasse’ bedoelde men toen in de eerste plaats en haast uitsluitend deze massa. De arbeidersklasse wordt maar volledig klasse in zoverre zij zichzelf als dusdanig erkent, naarmate er dus ook een zeker klassebewustzijn aanwezig is. Niet alleen het objectieve, ook het subjectieve heeft belang. Feit is dat in die tijd de genoemde handarbeiders zich nog min of meer duidelijk als klasse herkenden. Zij vormden dan ook de kern en de massabasis van de socialistische beweging.

Sinds enkele decennia vermindert in de hoogontwikkelde kapitalistische landen het aantal handarbeiders, aanvankelijk relatief, weldra ook in absolute cijfers. We zien in de industrie, de handel, het bank- en verzekeringswezen, de openbare diensten enz. het aantal bedienden, technici en lagere kaders onophoudelijk toenemen. Allen behoren ze – of ze het weten of niet, of ze het wensen of niet – tot de arbeidersklasse. Deze omvat alle loon- en weddetrekkenden, gelokaliseerd in de ondergeschikte lagen van het productieproces. Zo omschreven, behoort in een land zoals België 70 tot 75 % van de bevolking tot de arbeidende klasse.

Kortom, de arbeidersklasse is niet bezig te verdwijnen; ze breidt zich in tegendeel uit. Wel vertoont ze een gewijzigde samenstelling, waarbij de traditionele sector geleidelijk afbrokkelt.

Het is onmiskenbaar dat in alle hoogontwikkelde kapitalistische landen alle lagen van de arbeidersklasse diep worden beïnvloed door de bourgeoisideologie en er zelfs volledig in gevangen zitten. De revolutionair die dat niet ziet is veroordeeld aan zijn desillusies ten onder te gaan. Marx heeft meermaals de verwachting uitgesproken dat de arbeidersklasse, op grond van haar eigen ideologie, de socialistische revolutie zou verwezenlijken. Maar wat in de tijd van Marx een historische waarschijnlijkheid kon lijken, wat op bepaalde momenten (Commune van Parijs, Oktoberrevolutie) inderdaad gebeurde, vond sindsdien in het Westen geen doorgang meer.

Er is geen ontkomen aan: Marx moet op dat punt worden geamendeerd.


Zoek knop