Michel Oukhow

De Pers (1875-1885)


Geschreven: 1960-1967
Bron: S.M. Ontwikkeling nr. 144 Antwerpen (Een reeks bestaande uit losstaande maar genummerde delen, geschreven door verschillende auteurs over verschillende onderwerpen
Deze versie: spelling – de oorspronkelijke fouten in de voetnoten zijn overgenomen, wegens niet te herstellen
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 24 mei 2009


De Internationale heeft schipbreuk geleden. De Werker en l’Internationale waren niet meer de moedgevende organen van de tot grote macht inspirerende internationale arbeidersbeweging: zij werden als het ware herleid tot het eigen milieu. Nu was hun terrein wel steeds beperkt geweest, ondanks heel veel grote frasen, en was het doel lokkender gebleken dan de realiteit. De Werker bleef voor het Vlaamse landsgedeelte nog het enige orgaan. Balancerend tussen Antwerpen en Gent, met een kenmerkend gebrek aan afwisseling in de artikels, geeft het een voortdurende indruk van anemie. Men begrijpt niet hoe het blad bleef bestaan, tenzij alleen maar door de overgrote belangstelling voor het plaatselijk gebeuren. Een zorgenkind in de ergste betekenis van het woord: dat is het ook gebleven bij de oprichting van de Vlaamse Socialistische partij, toen het blad ook van deze nieuwe organisatie de spreekbuis is geworden. In de Gentse sectie raakt men niet uitgepraat: men wil er graag een beter orgaan van maken, doch de kosten drukken te zwaar op een bijna ledige kas, waaruit dan toch steeds moest geput worden voor andere doeleinden zoals meetings, reisvergoedingen voor het bestuur en de innerlijke organisatie.[1]

De verspreiding van het blad over de overige delen van het Vlaamse land, liep eerder mank: er waren enige verbindingen met Mechelen en Leuven: in Turnhout werd een schuchtere poging in het werk gesteld, die weldra de kop werd ingedrukt. Pas in 1879 zou het blad weer aan zelfstandigheid winnen, maar ten koste van veel lezers in het Gentse. In dat jaar werd aldaar De Volkswil opgericht. Voor De Werker betekent dat een herwonnen zelfstandigheid, maar tevens vergrote moeilijkheden, die gedeeltelijk werden opgevangen door haar overname door De Vrije Bakkers.

Te Brussel lag de toestand anders. In 1873 was de l’Internationale verdwenen. De drukker Brismée, die het zelf niet al breed had, kwam er aardig gepluimd uit. De pers had zich in deze stad bijna steeds rond intellectuelen gegroepeerd. De gewone arbeider begreep van het geschrevene niets: geen wonder dat de pers daar steeds met ontzaglijke moeilijkheden had te kampen en zeer kunstmatig in het leven moest worden gehouden.[2] Om de propaganda effectiever te maken, dat wil zeggen, meer binnen het bereik der arbeiders, zocht men naar een klaarder en praktischer middel. Dit werd gevonden door Bertrand in de stichting van La Chambre du Travail, waarin de verschillende Brusselse syndicaten verenigd zouden worden. Behalve de toen bestaande syndicaten, waren een “Kring van sociale studies” en de “Vlaamse socialistische Kring” bij aangesloten. Het klinkt wel erg mooi, maar die syndicaten en kringen telden op zichzelf weinig leden, zodat men weer niet van de grote massa kon spreken.[3] De oude garde, waaronder Steens en Brismée, waren niet erg enthousiast daar zij meenden dat men hen aan de dijk had gezet. Door de nieuwe kring werden contacten met Anseele en Van Beveren gelegd, wat Gent betrof, en met Coenen, voor Antwerpen. De organisatie verliep niet van een leien dakje: bepaalde groepen arbeiders meenden in de Chambre du Travail een vermomde Internationale te vinden. Klaarblijkelijk wilden zij daar niets meer van weten, aangezien zij een tamelijk heftige oppositie tegen het plan voerden. Vrij theoretisch stak men van wal: men discuteerde hoe een programma zou gevonden kunnen worden om de materiële nood van de arbeider te verlichten: salarisverhoging, vermindering van de toenmaals twaalfurige arbeidsdag, de reglementering van de kinderarbeid, dit laatste in overeenstemming met de reeds herhaaldelijk door de Academie van geneeskunde ingestuurde rapporten. Tegelijkertijd ging men er toe over een reeks volksvoordrachten in te richten. Terloops zij er op gewezen, dat tot 1914 de voordracht als verspreiding van nieuwe ideeën en als volksopvoedkundig element een doorslaande rol speelde. Reeds het Willemsfonds was enkele jaren eerder, eerst te Gent en later in andere steden, met de inrichting ervan begonnen.

La Chambre richtte een bibliotheek in, waarvan jammer genoeg geen catalogus meer te vinden is. De voordrachten hadden veel succes: César De Paepe begon met in de twee landstalen — het is de enige maal dat hij in het openbaar zijn moedertaal gebruikte — een les in fysiologie en hygiëne te geven, en later een reeks lezingen over sociale economie. Zo doet men in Chambre zeer veel aan politieke opvoeding, naast het aanleren van elementaire kennis in talen en rekenen. Deze voordrachten grepen plaats in het oude vertrouwde café Le Cygne op de Grote Markt, reeds lang het trefpunt van democraten en socialisten. Onder de overige sprekers treffen wij Janson, De Greef, Haeck en Denis aan.

La Chambre kreeg in 1875 op toevallige wijze een orgaan. Onder haar toehoorders bevond zich Sellier, die het plan opvatte een weekblad op te richten, L’Economie Sociale, een klein formaat op acht bladzijden. Aanvankelijk ten dienste staande van La Chambre publiceerde het weldra tamelijk revolutionaire artikels. Sellier, die een Frans uitgewekene was, werd door de staatsveiligheid in het oog gehouden. Hem werd overigens duidelijk gemaakt dat hij de redactie van zijn weekblad beter in andere handen kon overlaten.

Natuurlijk stond hij vrij dit te laten, maar dan kon de gastvrijheid wel eens ophouden. Van augustus 1876 af nam César De Paepe de redactie waar.[4] Behalve dit kleine blad bestond er te Brussel niets bijzonders aan vooruitstrevende pers. Zeker niet toen men meer en meer streefde naar het collectivisme. In Luik verdedigde Le Mirabeau nog steeds de oude theorie, in Vlaanderen kwam naast De Werker de Volkswil. Een buitenkansje voor Bertrand, bezorgde Brussel een weekblad. Deze had in het Duitse tijdschrift Die Zukunft een paar artikels gepubliceerd, waarvoor hij in zijn ogen de royale som van vierhonderd frank als honorarium ontving. Het is enigszins ontroerend in Bertrands herinneringen te lezen, dat hij nooit zo’n kapitaal in zijn bezit had gehad, en dat aanstonds het plan rijpte om zelf een blad op te richten. Dit is dan de Voix de l’ouvrier, organe des intérets du Travail geworden, waarvan het eerste nummer op 5 mei 1878 verscheen. De hoofdredacteur was toen tweeëntwintig jaar oud: vandaar de enorme moed, om praktisch helemaal alleen te zorgen voor abonnementen en reclame, voor de verspreiding en in Brussel en in de provincie, met bovendien nog de zorg om een groot deel van de nodige kopij te bezorgen. Daarbij was het blad ook al weer niet van de goedkoopste: 0,10 fr was een grote som en niet elke arbeider had zoveel geld voor een weekblad over.[5]

De programmaverklaring onderscheidt in de maatschappij twee klassen: enerzijds de kapitalisten, anderzijds de werklui. De kapitalisten of burgers zijn de beheersers van de maatschappij, maar de klasse der werklieden zou de rechtvaardigheid en een eerlijke verdeling van de goederen brengen. Dit zou natuurlijk maar gaan als zij de geëiste politieke rechten door haar eigen gevormde organisaties veroverd, zou kunnen gebruiken. Het blad vond ook in de provincie gehoor, de redactie kreeg brieven uit alle delen van het Waalse land en maakte er goed gebruik van. Bertrands zorgen verminderden, toen enige maanden later La Chambre du Travail er haar eigen officieel orgaan van maakte. Tot in het Noorden van Frankrijk drong het blad door: Rijsel, Roubaix en Tourcoing waren in die jaren centra waar veel Belgische arbeiders te werk gesteld waren. Doch reeds na het vierde nummer verloor de Voix daar haar afzetgebied, getroffen door een ministerieel verbod.

Het eerste nummer werd op een oplage van 1.500 exemplaren getrokken, maar de volgende overschreden nimmer meer de duizend. Bij de stichting van de Belgische Werklieden Partij, werd de Voix de l’Ouvrier overgenomen als officieel partijorgaan voor het Brusselse en voor een groot deel ook voor het Waalse land. Dat bleef weer niet erg lang duren: immers de aanvang van de socialistische pers is niets anders dan een verhaal van komen en gaan: in september 1881 verdween het blad.

Het wordt eentonig te vertellen dat het ook aan bloedarmoede leed, hetgeen betekent arm aan abonnementen en dus aan geld. In het afscheidsartikel kondigde Bertrand de stichting aan van een maandschrift l’Avenir Social. Het lag nu eenmaal een beetje in de lijn erg knap te doen; maar wie van de arbeiders zou zoiets lezen. Dat bleek al heel duidelijk toen de inschrijvingslijsten geopend werden, maar nimmer gevuld raakten. Het maandschrift is dan ook nooit verschenen. Het propagandawerk werd overgenomen door La Sentinelle dat te Verviers verscheen. Bertrand ging over tot de redactie van het laatste blad, tot in 1884 de Voix de l’Ouvrier terug verscheen. Doch ook dat duurde niet lang.[6]

Gent werd nog steeds voorzien door De Werker. Dat bracht echter geen oplossing: de groeiende socialistische partij, de stijgende activiteiten in het Gentse zelf eisten een lokaal blad. Tot dit doel werd de Volkswil gesticht. Voor de eerste maal treedt Anseele op als een der voornaamste opstellers, naast Van Beveren. Het eerste nummer verscheen op 6 april 1879, het laatste op 10 april 1881. Ook hier weer een zelfde verhaal van twee jaar harde strijd om het blad aan de man te brengen; zeker was er succes in het begin, maar gedurende de acht kwartalen van zijn bestaan verminderde het getal lezers gestadig: in het eerste kwartaal heeft het 1.223 lezers, het tweede noteert het er 1.124, het derde 971, het vierde 801, het vijfde 713, het zesde 713, om te eindigen met 675.

Kenmerkender dan deze getallen is er geen illustratie, en dat heeft over het algemeen nog steeds het elan niet gebroken. Toch had deze publicatie natuurlijk weer het nadeel De Werker van een onbepaald aantal lezers af te helpen. Het blad verdween, maar nu staat de vechtersnatuur van Anseele paraat. Hij weigert deze vorm van propaganda te laten vallen. Ogenblikkelijk zoekt hij nieuwe middelen.[7]

Bij de verschijning van het laatste nummer van De Volkswil werd aangekondigd dat een nieuw blad opgericht zou worden, ter vervanging van De Werker en van het verdwijnende blad. Erg duidelijk is nooit gebleken of er werkelijk plannen hebben bestaan om de twee bladen samen te smelten en aldus de actie voor het Vlaamse landsgedeelte in een enkel blad te centraliseren. Dat blad zou dan De Toekomst moeten zijn geweest. In elk geval is De Werker niet verdwenen en De Toekomst is als Gents blad verschenen, gaf Gents nieuws en speelde in het Gentse partijleven een belangrijke rol. Het doel was “Volksveredeling en Volksontwikkeling”: ... verkondig alom de blijde boodschap van het socialismus, treed in de armoedige woning van den boer, treed in de werkhuizen, in de fabrieken, in de mijnen...” aldus heette het in de inleiding. Nu was dit weer een idealistisch beeld, een verwachting van de redactie, die niet in vervulling mocht gaan. Ook hier kwam hetzelfde liedje in de mode: vijf centiem per nummer was voor de arbeider te duur om aan een weekblad uit te geven. Toen het op 1 april 1881 als weekblad begon, waren de verwachtingen hoog gespannen: en geen wonder na de moeilijkheden van De Werker, blad dat zoveel goeds bracht voor Gent of voor Antwerpen, maar bijna nooit voor beide steden tezamen. Is dit nu de reden geweest dat men van een samensmelting heeft afgezien, en meer resultaat dacht te krijgen door een aparte publicatie in beide steden? De verzorging van het blad was — de gegeven omstandigheden in aanmerking genomen — uitmuntend.

Benevens een hoofdartikel, kreeg men een buitenlands overzicht, een (afschuwelijk) feuilleton, liederen, gemengd nieuws — een beetje sensatie dat de lezer vaak in zijn gedachtewereld moest helpen, om als voorbeeld te dienen. Men was er tevreden mee en het deed in geen geval onder voor de andere toen verschijnende dag- en weekbladen. Deze laatste opmerking is bij de beoordeling van de socialistische pers uit de vorige eeuw natuurlijk van belang: want — laten de schrijffouten menigvuldig geweest zijn — het geheel van de pers stond op een schrikbarend laag peil: zo laag zelfs, dat men zich af vraagt hoe de katholieke en liberale Vlaamse burgerij enig voedsel vond in de door hun partijen uitgegeven pers.

Men kan in geen geval beweren, dat de socialistische pers even zwak van uitzicht was: daar hoorde men toch een fris geluid!

Vanaf 1 januari 1883 verscheen De Toekomst tweemaal per week. Zoiets kon de moeilijke financiële toestand van het blad niet beter maken, alhoewel het tegenovergestelde werd vermoed. Reeds vroeger had men zijn toevlucht moeten nemen tot een klassiek strijdmiddel, nl. de strijdpenning, een in het blad gepubliceerde lijst met vrijwillige stortingen. De kas sloot met het aanzienlijk tekort van maar eventjes 2.022,55 frank! De verkoop van het nummer ging in stijgende lijn: tijdens het eerste jaar werden er wekelijks 805 exemplaren aan de man gebracht; de negen daarop volgende maanden bereikte De Toekomst een oplage van gemiddeld 1.360 nummers per week. Het tekort steeg: doch van teruggaan is geen spoor te merken. Een onverwachte gebeurtenis gaf een stoot aan de socialistische pers, maakte een snel einde aan De Toekomst maar niet valt dit te bezien als een achteruitgang, doch eerder als de ontwaking van de socialistische pers in haar geheel, nl. de periode van de stichting van de grote, nu nog bestaande partijorganen.

* * *

Benevens de propaganda voor de weekbladen, gaf in 1876 de Gentse afdeling van het Internationaal Werkliedenverbond een volksalmanak uit: De Vlaamsche Lantaarn. Deze uitgave werd, bij de stichting van de Vlaamse Socialistische Partij, door de partijinstanties overgenomen: dit geldt althans voor de nummers van 1878 en 1879. Het nummer van 1880 werd door de Belgische Socialistische Arbeiderspartij in het licht gezonden. Naast de verduidelijking van de socialistische idee wilde men de arbeiders tegelijk iets nuttig in handen geven, wat hun ontspanning betreft. Daarmee was het laatste nummer van De Vlaamsche Lantaarn verschenen: na 1880 noemde men dezelfde onderneming, onder ietwat gewijzigde vorm, Volksalmanak, die een lang leven leidde en pas in 1914 verdween.

In Brussel gooide Vaughan het over een andere boeg: in 1878 gaf hij, bijgestaan door de Franse uitwijkeling Poteau een satirisch blad La Bombe, éclatant tous les samedis uit. Scherp in woord en beeld hekelde het de politieke wantoestanden, soms zeer geestig, maar steeds uiterst bitter. Het blad geeft een overvloed van karikaturen, die bijzonder beeldend zijn voor de toenmalige geestesgesteldheid der socialisten, en die aldus een rijke aanvullende iconografische bron vormen, op de reeds ruime documentatie, die wij thans bezitten. Erg lang bleef La Bombe niet ontploffen: in 1879 verdween het reeds.

Vaughan gaf de moed niet op en stichtte met Bertrand en Bodart, die zich vooral in die tijd met boekhandels en dagbladzaken bezighield, in 1879, ter vervanging van La Bombe een nieuw satirisch tijdschrift uit, La Trique. In kleurendruk verschenen de tekeningen van Henri Bodart: geheel in de geest van de toenmalige krantentekening: niet goed in onze ogen, maar volkomen in hun eigen tijd verantwoord. Net als La Bombe bleef ook La Trique zonder winst: de medewerkers verleenden voor niets hun diensten, alhoewel de verwachtingen tamelijk hoog gespannen waren. Beide weekbladen kenmerkten zich door hun sterk antiklerikale houding.[9] In 1880 verdween ook La Trique.

Het werd gedrukt door Brismée, die niet bang was van onbetaalde rekeningen. In 1880 liep het blad vast. Als redacteur fungeerde Emile Flahaut, op wiens schouders eigenlijk de gehele uitgave rustte, want van buiten uit kreeg hij geen hulp. Bertrand debuteerde daar als journalist en publiceerde er artikels die braaf waren geïnspireerd op de lesen in sociale economie door César De Paepe gegeven in La Chambre du Travail.

Voor de socialistische idee zijn eveneens bijzonder belangwekkend de progressieve liberale bladen uit het Brusselse, La Réforme verscheen in februari 1884. De redactie werd waargenomen door Feron, die tevens de voornaamste geldschieter was, Janson, Lambiotte, Arnould, Robert en met als los medewerker De Greef. De verkoop in de Brusselse agglomeratie werd door Bertrand verzekerd. Le National Belge stond onder redactie van Wilmart. Aan dit blad werkten de socialisten De Paepe, Delfosse en Caubergh mee. Het was zeer republikeinsgezind en streed heftig voor het algemeen stemrecht.[10] Het publiceren zat Bertrand erg hoog in die tijd. Met Delfosse stichtte hij in 1883 een weekblad Les hommes du Jour.

Het blad gaf een kritische biografie van een politiek figuur, plus een getekend portret. Bijzonder belangwekkend was het niet; overigens bleef het nog niet eens een vol jaar bestaan. Rond 1881 — dus na de verdwijning van La Voix de l’Ouvrier — zag het er voor de Franstalige socialistische pers maar donker uit: sedert 1880 had ook Le Mirabeau uit Verviers zijn uitgave gestaakt, zodat er geen propagandaorgaan meer voor het Waalse landsgedeelte bestond. Reeds hebben wij er op gewezen dat er enige uitkomst kwam van La Sentinelle. De redacteurs van La Voix werkte mee aan het tweemaal per maand verschijnende blad uit Verviers, dat voor de streek rond deze stad eigenlijk een aansluiting en voortzetting van Le Mirabeau was. Voor de Waalse gebieden is La Sentinelle het leidinggevende orgaan. Dit bleef het dan tot oktober 1884, toen La Voix de l’ouvrier terug verscheen met als ondertitel Organe du Parti Socialiste et des Ligues Ouvrières. De programmaverklaring is wel kenmerkend voor de evolutie.

“Wij willen voor alles de lotsverbetering van de arbeiders, van de gesalarieerden van iedere conditie ... Wij menen dat het huidige loonregime, de scheiding tussen patronaat en arbeiders, tussen kapitalisten en werklieden, gevolg van verouderde regimes, moet verdwijnen. Om deze redenen zijn wij socialisten. Ons socialisme nochtans, gebaseerd op gegevens van de wetenschap en op de economische feiten, zal natuurlijk evolutionair, veranderend en vooruitstrevend zijn... Wij zijn niet sektair en sluiten niemand uit. Ofschoon wij krachtdadig de vlag van de sociaaldemocratie hooghouden, aanvaarden wij de medewerking van arbeiders die niet geheel onze mening delen.” De nieuwe Voix de l’Ouvrier maakte de heftige republikeinse strijd mee, die in het jaar 1884 te Brussel losbrak en die door de rechterlijke instanties zeer overdreven, maar natuurlijk gewild, het republikeins complot werd genoemd, ofschoon het eigenlijk alleen maar een uiting was van republikeins gezinden, verenigd in een Ligue Républicaine. Hierin hadden zitting de gebroeders Defuisseaux, De Paepe, Delfosse, Wilmart, Volders, Steens, Bertrand, Van Loo e.a. bijna allen namen die in de socialistische en liberaal-progressieve pers een rol speelden. Dit is trouwens een zeer belangrijk punt in de geschiedenis van het socialisme: overigens snijden de lijnen van het progressief liberalisme en de jonge socialistische beweging elkaar zeer vaak. Het door de republikeinse liga uitgegeven manifest was dermate opgesteld, dat de socialisten er zich geheel bij konden aansluiten: vorming van een republiek en inrichting van het algemeen stemrecht.

Wij mogen bij de studie van dit tijdperk in de geschiedenis in geen geval de reeds vernoemde National Belge vergeten, een rijke bron om de evolutie van het toenmalige socialistische denken te begrijpen. De meetings zetten hun werk van verspreiding der socialistische denkbeelden voort. Waren zij vroeger al het object geweest van politiecontrole nu werden zij — naargelang hun groei — heel bijzonder in het oog gehouden. Men zag er terecht een groeiende macht in, die een band ging scheppen tussen alle met het bestaande staatsbestel in botsing komende personen. Op handige wijze wist de staatsveiligheid gebruik te maken van verklikkers. Tussen 1875 en 1885 verandert het op de meetings besproken onderwerp niet: algemeen stemrecht, afschaffing van de bloedwet, de kinderarbeid, aanvallen op het economisch systeem, dat de arbeider in een mensonwaardige situatie hield. Te Brussel, Gent, Antwerpen, Verviers en in mindere mate te Luik, dat pas na 1881 een meer vooruitstrevende rol in het Belgische socialisme gaat spelen, in het centrum, waar Jolimont een reusachtige rol speelt, en van deze plaatsen uitvloeiend naar de omliggende gemeenten, met af en toe een poging op het platteland, een toen nog onneembare klerikale vesting, heldhaftig verdedigd door de pastoor en kasteelheer-burgemeester — geheel in de trant van de verhalen van Cyriel Buysse — grijpen in schuchterheid afnemende, in vastberadenheid toenemende meetings plaats. De meetings blijven gelijke tred houden met de pers. Zij zijn er het onmisbare complement van. Meer dan het gedrukte woord, heeft het gesproken woord vat op de massa. Er ligt heel wat psychologische kijk in die eerste jaren van publiek optreden besloten. Overigens betekent het samenzijn van velen voor de weifelende enkeling een sterkte. Daarbij krijgt de meeting een officieel aspect, sedert de stichting in 1877 van de Vlaamse en Brabantse Socialistische Partij, nog in kracht verhoogd toen in 1879 beide afdelingen in een enkele Socialistische Partij werden verenigd. Langs de meetings om voelt men hoe de beweging groeit: veel meer dan de eerste sociale veroveringen, die — natuurlijk — onder druk van de stijgende ontevredenheid van de wetgever verkregen werden. Wij beschikken, jammer genoeg, niet over veel getallen, die ons het aantal belangstellenden op een meeting laten kennen.

Bij een huldiging op de graven van Dumoulin, de Luikse democratische dichter, en Moyson, die beiden op de begraafplaats van Robermont rusten, greep er te Luik een massameeting plaats, die tweeduizend personen verenigde (september 1882). Van dit ogenblik kreeg het socialisme te Luik nieuwe kracht, en het blijkt dat eigenlijk van toen af de partij definitief in het Luikse tot bloei kwam.

Met als doel de mijnwerkers tot een vereniging te groeperen, schreef Bertrand in 1878 zijn bekend gebleven brochure Aux ouvriers mineurs Belges, par L. Bertrand, ouvrier marbrier. Deze brochure was een herhaling van hetgeen de arbeiders op verschillende meetings was gezegd. Meetings werden te Chatelineau in 1879, tijdens de stakingen, door Bertrand gehouden. Door zijn mémoires weten wij hoe moeilijk het was de arbeiders tot doelbewuste organisaties te brengen. Overigens woorden van kalmte door de meetingleiders gesproken werden maar al te vaak verknoeid door het dikwijls onwettelijk optreden van de ordediensten. Wezenlijk een propagandistisch succes mag men de grote nationale manifestatie op 15 augustus 1880, ten voordele van het algemeen stemrecht ingesteld, noemen. Die datum was door het Belgisch gouvernement uitgekozen om de vijftigjarige herdenking van onze onafhankelijkheid te vieren. Treffender kon deze manifestatie dus niet zijn. Uit alle landsdelen kwamen afgevaardigden naar de hoofdstad. Even was er sprake om de manifestatie te verbieden: maar zover durfde de burgemeester niet gaan. Alleen het voeren van de rode vlag werd verboden. Vijfduizend deelnemers uit beide landsdelen marcheerden door Brussels straten, geen rode vlaggen dragend... dan alleen door de Gentse groep, die aan de Koninklijke straat door de politie werd aangehouden: De Gentenaar Verbauwen, die de vlag droeg, werd opgeleid. Na de manifestatie gingen meerdere meetings door in verschillende lokalen van de stad. Op dat ogenblik heeft Bertrand zijn eerste werkje als kritiek op de vijftig jaren onafhankelijkheid gepubliceerd, Cinquante années de bonheur et de prospérité. De eis voor het algemeen stemrecht groeide aan. Vrijwel in het hele land ontstonden nu meetings, die meer en meer een doorn in het oog werden van de grote burgerpers. De aanvallen werden hatelijker: bij het lezen van de dagbladen krijgt men sterk de indruk dat de gezette burgerij zich langzaam de stijgende macht van de socialisten bewust begint te worden. Als dusdanig is dan ook hun reactie volledig te begrijpen: de censitaire koek zou niet erg lang meer kunnen worden verdeeld. Er zijn geen uitvluchten meer, als o.a. de mindere ontwikkeling van de arbeider. Er heerst een stijgende vrees voor het leiderschap, dat in de zich iedere dag verstevigende organisatie begint door te breken: en de leiders waren geen ongeletterden meer. Hun op intellectueel gebied gestelde eisen waren juist van die aard om de uitzonderingspositie van de geletterde groepen te vernietigen. Over de betekenis van het algemeen stemrecht wordt in andere hoofdstukken gehandeld: voor ons is het alleen maar nodig enkele beelden uit de gehele strijd te schetsen.

Overigens — met nadruk willen wij erop wijzen — zijn wij ver van volledig: er is teveel materiaal om het op een beperkte plaats volledig te behandelen.

De propaganda buiten meetings en pers om, nam in deze jaren een grote vlucht. In Gent werd een actief deel van de werkzaamheden op propagandistisch gebied door het Middencomité der Vlaams Socialistische Partij genomen. In de eerste plaats besteedde men er ruime aandacht aan de onmiddellijke randgemeenten als St. Amandsberg, Gentbrugge, Ledeberg. Wij leven in een tijd toen deze gemeenten nog van de stad gescheiden waren door een onbebouwde vlakte, hetgeen een geheel ander beeld schept dan vandaag het geval is. De autonomie — zo vaak omstreden vraagstuk in ons land — was toen zichtbaar. Het leek ook dat het juist daarom zo zwaar was om in die gemeenten binnen te dringen. Heel langzaam en langs talrijke mislukkingen om verliep daar de strijd. Voor de in dit hoofdstuk geschetste periode kunnen wij niet gewagen van een succes: regelmatig worden er socialistische propagandaclubs opgericht, die met een even grote regelmaat weer in elkaar stuiken. Het centrale uitgangspunt van de actie in het Gentse is Gent zelf: Van Beveren, Anseele en Verbauwen, om maar enkele namen te noemen. Hier kunnen wij ook wijzen op de naam van De Witte, die later in conflict is gekomen, en die zich heeft teruggetrokken uit de beweging, hetgeen in feite een pijnlijk incident is geweest, maar waarvan de liberalen met gretigheid gebruik hebben gemaakt.[12]

Onder de Gentse arbeiders werden verschillende brochures verspreid: citeren wij onder meer Bracke: Weg met de sociaaldemocraten; Hasselman: Het lot van den fabriekwerker; Most: Bloedige Herfstdagen; Liebknecht: Tot aanval en verdediging; en dan natuurlijk het door Edmond Van Beveren — vooral onder aandrang van het Gentse Middencomité geschreven Het algemeen stemrecht, door een werkman. Een van de belangrijkste ondernemingen bleek de uitgave en verspreiding van De Verborgenheden des Volks te zijn. Men gaat er thans graag langs, enigszins glimlachend, wanneer men nu op de markten aan de boekenstalletjes verfomfaaide delen van die oude en eerste grote socialistische uitgaven ziet liggen. Enigszins minachtend wellicht, maar toch mag het niet vergeten worden, dat deze uitgaven juist een van de gedenkstukken van de pioniersstrijd is. Er schuilt veel meer achter dan het oordeel van onze hedendaagse kritiek, die geschoold is — vaak niet voldoende om ieder literair werk naar waarde te schatten, maar die dan toch niet meer vatbaar is voor Sue’s meesterwerken...

De uitgave van De Verborgenheden des Volks beoogde een dubbel doel: geestelijke vrijmaking van het volk en aan de partij een penning geven voor ondersteuning van de meest getroffen leden en voor de propaganda. Wat het eerste punt betreft, geestelijke bevrijding, kan men moeilijk een beter middel vinden. Het heeft zeker men moeilijk een beter middel vinden. Het heeft zeker in de burgerpers, thans vooral de katholieke, beroering verwekt, dat zoiets in grote massa onder het volk werd verspreid. Maar het werd ook gelezen: niet alleen in de huiskamer (als wij van de huiskamer in de toenmalige woonomstandigheden mogen spreken), maar ook in de leesgezelschappen en in gebuurtekringen, in cafés en op andere bijeenkomsten. Het werk heeft het “gedaan”: het is niet bij een enkele druk gebleven, zelfs niet tot op deze dag. Wij weten dat het een enorme invloed heeft gehad op meerdere geesten: het was een bevrijdende boodschap, in alle eenvoudigheid van de verschijning van het druksel zelf, in haar in lange kolommen gedrukte paginering. Zeker heeft ook in de partij dit werk weer drama’s verwekt: kleine ruzies omtrent de wijze van uitgave, maar dat bleef vooral achter de schermen.[13]

Van Gent uit straalde de actie over het omliggende heen: in 1883 kreeg Aalst zijn eerste grote meeting, op initiatief van de merkwaardige figuur Jan Bijl. Als spreker trad Anseele op. Overigens greep de socialistische partij in Aalst maar moeilijk rond zich heen. Ook na de eerste mislukking hadden er meerdere meetings plaats, waar, naast Anseele, ook Van Beveren optrad.[14]

In Antwerpen won het idee propaganda-afdelingen per wijk te stichten veld: de eerste werd in 1873 opgericht, maar haar werkzaamheden zijn niet te achterhalen. Heel lang heeft zij naar alle waarschijnlijkheid niet bestaan. In 1879 werd een nieuwe propagandaclub opgericht, die de naam kreeg van Sociale Wacht. Ook hier zijn de werkzaamheden ons onbekend gebleven: terecht veronderstelt Van Laar dat zij zich bepaald hebben tot het houden van meetings, afleggen van huisbezoeken, verspreiden van manifesten, verkoop en bestelling van De Werker. Deze eerste afdelingen leggen de basis voor de latere bloei van de wijkafdelingen.[15]

Koortsachtig werd in de Borinage aan de propaganda gewerkt. Meetings werden bij de vleet gehouden, manifestaties werden door de gendarmerie uiteengesabeld, er vielen doden en gewonden, met touwen gebonden werden de arbeiders naar de politiebureaus gevoerd: ondanks deze bijzondere verdrukking bleef men stand houden. De afgevaardigden van de Belgische socialistische partij maanden tot kalmte aan, maar ijverig gingen zij over tot de groepering van de niet georganiseerde mijnwerkers. De leiding werd genomen door Delaunois uit Frameries, Malengraux uit La Bouverie, Navire uit Wasmes, Fourneau uit Cuesmes, Urbain uit Paturages, Gandibleu uit Jemappes en de federale secretaris van de sectie Monniez, die tezamen met Anseele en Bertrand (van wie wij een tamelijk uitgebreid relaas over deze gebeurtenissen bezitten) een tot de stakende arbeiders gericht manifest uitgaven.

In het Waalse landsgedeelte ontstaan vrijwel algemeen socialistische secties: Quaregnon, Engies, Dour, Cuesmes, Warquignies Elougies, Gouy-lez-Pièton, Fayt, Haine St. Pierre, Mariemont, Hoei, Gilly, enz. Dit gebied werd geheel bestreken door de Voix de l’Ouvrier. Verviers en Luik bleven evenwel nog afzijdig: er waren nog steeds niet genoeg toegewijde krachten. Ook in Brussel ging men over tot de vorming van wijkclubs; de leiding ervan nam de Gentenaar Chauvière in handen, die later in Frankrijk socialistisch volksvertegenwoordiger van Parijs werd. In de volkrijke buurten hield hij redevoeringen en stichtte in verschillende cafés wijkclubs. Hij had na enige tijd een twaalftal verenigingen opgericht, die hij onder de naam Cercles Réunis verenigde.[16] Voor het gehele land kunnen wij samenvatten als volgt: van Brussel uit ging de propaganda vooral over het Waalse landsgedeelte, Antwerpen en Gent bewerkten Vlaanderen. Gent was veel beter georganiseerd dan Antwerpen. Van daar uit ging dan ook het inspirerend voorbeeld. Antwerpen dankt ontzaglijk veel aan de Gentse organisatie. Doch ook Brussel leunde soms aan bij Gent. Dit is het grote wonder van die dagen. Gent is het arbeiderscentrum; in Brussel krijgen wij de vereniging van arbeiders en intellectuelen. Antwerpen hangt grotendeels bij Gent aan en is eveneens meer op de werklieden gericht dan de hoofdstad. Het is een verheugend verschijnsel dat intellectueel en arbeider beginnen in te zien, hoe een gemeenschappelijk belang slechts door wederzijds begrip kon worden opgelost.

_______________
[1] L. Van Laar: Geschiedenis der Arbeidersbeweging van Antwerpen en omliggende 1860-1925. Antwerpen 1926, p. 65 e.v. D. Oukhow-De Weerdt: Het verslagboek van de Gentse sectie van de Vlaamse Socialistische Partij in de jaren 1866-1878. Bijdrage tot de Geschiedenis van de Arbeidersbeweging. Brussel, 1957, p. 76.
[2] Bertrand: Hist. de la Démocratie, II, p. 75.
[3] Bertrand: Souvenirs d’un meneur socialiste, I, p. 125 e.v. -passim.
[4] Bertrand: idem, p. 130
[5] Bertrand: idem, p. 154 e.v. P. 212
[6] Ibid — ibid, p. 212
[7] Avanti: Een terugblik. Gent, 1908, p. 320
[8] Avanti: Id., p. 368 e.v.
[9] Bertrand: Souvenirs, p. 170 e.v.
[10] Bertrand: Id., p. 232 e.v.
[11] Geen studies over meetings voorhanden. Men raadplege voor dit stuk de pers.
[12] Naast lezenswaardige bladzijden bij Avanti, op cit. pp. 312-324 en 364-371, moet men voor het Gentse raadplegen: D.D. Oukhow-De Weerdt, Verslagboek... Brussel, 1957; Paul De Witte, De geschiedenis van de “Vooruit” en de Gentsche socialistische werkersbeweging sedert 1870. Gent, 1898, p.74 en passim.
[13] Belangrijk hiervoor: D. Oukhow-De Weerdt, op. cit., p. 64 e.v. — De Witte, op. cit., p. 95 e.v.
[14] Zie hierover: L. Roelandt, Jan Bijl of de geboorte van het socialisme te Aalst, Gent 1946.
[15] Van Laar: op. cit., p. 227.
[16] Bertrand: Histoire de la Démocratie, I, p. 338.


Zoek knop