Georges Politzer
Beginselen van de filosofie
Deel 1


Het idealisme

1 Het zedelijk en het filosofisch idealisme

Wij hebben al gewezen op de begripsverwarring die in het dagelijkse taalgebruik betreffende het materialisme is ontstaan. Omtrent het idealisme heerst er een zelfde verwarring.

Wij moeten inderdaad een onderscheid maken tussen het idealisme als zedelijk begrip en het idealisme als filosofische term.

Het zedelijk idealisme betekent de toewijding aan een zaak, een ideaal. De geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging leert ons dat een onnoemelijk aantal revolutionairen, marxisten, zich hebben gewijd aan een zedelijk ideaal, er zelfs hun leven voor opgeofferd hebben, hoewel zij tegenstanders waren van dat andere idealisme dat men het filosofisch idealisme noemt.

Het filosofisch idealisme

Het filosofisch idealisme is een leer die de wereld verklaart, uitgaande van de geest.

Op het grondvraagstuk van de filosofie antwoordt deze leer: “het denken is het oorspronkelijke, het hoofdbeginsel”. Uitgaande van deze stelling verklaart het idealisme dus dat het denken het zijn voortbrengt, of met andere woorden dat: “de geest de stof voortbrengt”.

Dit is de eerste vorm van het idealisme; het kwam tot volle ontwikkeling in de godsdiensten, die leren dat God — de “zuivere geest” — de stof geschapen heeft.

De godsdienst, die beweerd heeft en nog beweert, buiten de filosofische discussies te staan, is in werkelijkheid juist de directe en logische belichaming van de idealistische filosofie.

Maar in de loop der eeuwen maakte de opkomst van de natuurwetenschappen het noodzakelijk voor de stof, de wereld en de dingen een andere dan een uitsluitend goddelijke verklaring te geven. Vanaf de 16e eeuw begon de wetenschap immers verschijnselen in de natuur te verklaren zonder rekening te houden met God, zonder uit te gaan van de hypothese van de schepping.

Om deze wetenschappelijke, materialistische en atheïstische verklaringen beter te kunnen bestrijden, moest het idealisme nog verder doorgevoerd worden en het bestaan zelf van de materie ontkend worden.

In het begin van de 18e eeuw heeft de Engelse bisschop Berkeley, die men wel de vader van het idealisme heeft genoemd, zich hierop toegelegd.

2 Waarom moeten wij het idealisme van Berkeley bestuderen?

Het doel van zijn filosofische stelsel was dus het materialisme te weerleggen en aan te tonen dat de materie niet bestaat. In het voorwoord van zijn werk Samenspraken tussen Hylas en Phylonous schreef hij:

“Als deze beginselen aanvaard en als juist beschouwd worden, dan volgt hier tegelijkertijd uit dat het atheïsme en het scepticisme weerlegd zijn, dat duistere vraagstukken opgehelderd en bijna onoplosbare moeilijkheden overwonnen zijn en dat de mensen die graag ongerijmdheden verkondigen, weer tot rede gebracht zijn.”

Dat de materie niet bestaat is voor Berkeley de waarheid en het tegendeel te beweren is volgens hem een ongerijmdheid. Wij zullen nu nagaan hoe hij te werk gaat om ons dit aan te tonen. Het lijkt mij nl. nuttig er op te wijzen dat zij die de filosofie willen bestuderen, grote aandacht aan de theorie van Berkeley moeten besteden.

Ik geef toe dat de stellingen van Berkeley sommigen lachwekkend zullen voorkomen, maar wij moeten niet vergeten dat wij in de 20ste eeuw leven en voordeel trekken uit de navorsingen van het verleden. Bij de studie van het materialisme en zijn geschiedenis zullen wij trouwens ervaren dat de vroegere materialistische filosofen ons ook wel eens zullen doen glimlachen.

Diderot, die vóór Marx en Engels de grootste materialistische denker is geweest, heeft aan het stelsel van Berkeley een zekere betekenis toegekend. Hij beschreef het immers als een:

“ ...stelsel, dat tot schande van het menselijk denken en de filosofie, het moeilijkst te bestrijden is, hoewel het ongerijmdst van alle.”[5]

Ook Lenin heeft vele bladzijden aan Berkeley’s filosofie gewijd en schreef:

“De modernste idealistische filosofen hebben ... geen enkel argument tegen de materialisten te berde gebracht, dat niet bij bisschop Berkeley te vinden is.”[6]

Tot slot nog de beoordeling van het immaterialisme van Berkeley uit een handboek van de filosofie bij het middelbare onderwijs:

“Een weliswaar nog niet volmaakte, maar niettemin bewonderenswaardige theorie, die bij de filosofisch denkende mensen het geloof in het bestaan van de materie voorgoed vernietigt.”

Hieruit blijkt wel hoe belangrijk dit filosofische stelsel voor allen is, al is het dan ook om uiteenlopende redenen, zoals de aanhalingen laten zien.

3 Het idealisme van Berkeley

Het doel van zijn stelsel is dus aan te tonen dat de stof niet bestaat. Berkeley schreef:

“De materie is niet, zoals wij denken, iets dat buiten onze geest bestaat. Wij geloven aan het bestaan van de dingen omdat wij ze zien en aanraken, omdat zij ons deze gewaarwordingen geven.

Maar onze gewaarwordingen zijn slechts denkbeelden die wij in onze geest vormen. De dingen, die wij door middel van’ onze zintuigen waarnemen, zijn niets anders dan denkbeelden en deze kunnen niet buiten onze geest bestaan.”

Voor Berkeley bestaan de dingen wel, hij ontkent hun aard en bestaan niet, maar hij beweert dat zij slechts in de vorm van onze gewaarwordingen bestaan waardoor wij ze leren kennen en komt zo tot de gevolgtrekking dat onze gewaarwordingen en de dingen één en dezelfde zijn.

De dingen bestaan ongetwijfeld, maar in ons, zegt hij, in onze geest en buiten de geest hebben zij geen zelfstandig bestaan.

Wij nemen de dingen waar door middel van het gezichtsvermogen, wij voelen door middel van onze tastzin, ons reukvermogen leert ons de geur en de smaak kennen, het gehoor de klanken. Deze verschillende gewaarwordingen geven ons voorstellingen die wij met elkaar verbinden en tenslotte met een gemeenschappelijke naam aanduiden en als voorwerpen beschouwen.

“Waar, bijvoorbeeld, een zekere kleur, smaak, reuk, vorm en vastheid steeds samen worden waargenomen, noemen wij dat een bepaald ding, bekend onder de naam ‘appel’. (Andere verbindingen van gewaarwordingen geven ons weer andere verzamelingen van voorstellingen die wij de naam van steen, boom, boek en van andere waarneembare voorwerpen geven.)”[7]

Het is dus zinsbedrog wanneer wij menen dat de wereld en de dingen buiten ons bestaan en als zodanig door ons gekend worden, aangezien alles uitsluitend in onze geest bestaat.

In zijn Samenspraken tussen Hylas en Phylonous verdedigt Berkeley deze stelling als volgt:

“Is het geen ongerijmdheid te denken dat eenzelfde ding op hetzelfde ogenblik verschillend kan zijn? Bijvoorbeeld, warm en koud tegelijk? Stelt u eens voor dat één van uw handen warm en de ander koud is en dat zij tegelijkertijd in een vat vol lauw water gedompeld worden: lijkt dit water voor de ene hand niet koud en voor de andere warm?”

Aangezien het ondenkbaar is dat een ding op hetzelfde ogenblik verschillend kan zijn, moeten wij daaruit afleiden dat dit ding slechts in onze geest bestaat.

Wat is dus Berkeley’s methode van redeneren en argumenteren? Hij ontdoet de voorwerpen van al hun eigenschappen:

“U beweert dat de dingen bestaan omdat zij een kleur, een geur, een smaak hebben, omdat zij groot of klein, licht of zwaar zijn? Ik zal u aantonen dat deze eigenschappen niet in de dingen aanwezig zijn, maar in onze geest.

Hier is een lap stof: u zegt dat hij rood is. Is dit wel zeker? U meent dat het rood in de stof zelf aanwezig is. Is dit zeker? U weet dat er dieren zijn wier ogen van de onze verschillen en die deze stof dus niet als rood zien. Zo zal ook iemand met geelzucht hem geel zien! Welke kleur heeft de lap dan? Dat hangt ervan af, zegt u? Het rood is dus niet in de stof aanwezig, maar in het oog, in ons.

U noemt deze stof licht? Laat hem eens op een mier vallen, die zal hem zeker zwaar vinden. Wie heeft nu gelijk? U meent dat de stof warm is? Als u koorts had, zou u hem koud vinden! Is hij nu warm of koud?

Kortom, indien dezelfde dingen op hetzelfde ogenblik voor de één rood, zwaar en warm en voor de ander juist het tegendeel zijn, dan betekent dit dat wij ons iets voorgespiegeld hebben en dat de dingen alleen in onze geest bestaan.”

Door de dingen van al hun eigenschappen te ontdoen, komt men ertoe te beweren dat zij slechts in ons denken aanwezig zijn, d.w.z. dat de stof een denkbeeld is.

Al vóór Berkeley hadden de Griekse filosofen vastgesteld — en terecht — dat bepaalde eigenschappen, zoals de smaak en de klank, niet in de dingen zelf waren, maar in ons.

Het nieuwe in Berkeley’s theorie is nu juist dat hij deze opmerking tot alle eigenschappen uitbreidt.

De Griekse filosofen hadden inderdaad het volgende onderscheid tussen de eigenschappen van de dingen gemaakt:

Enerzijds de primaire eigenschappen, d.w.z. de eigenschappen die in de dingen zelf zijn, zoals het gewicht, de omvang, de vastheid enz. Anderzijds de secundaire eigenschappen, d.w.z. de eigenschappen die in ons zijn, zoals de geur, de smaak, de warmte enz.

Berkeley nu past op de primaire eigenschappen dezelfde stelling toe als op de secundaire eigenschappen en verklaart dus dat alle eigenschappen, alle hoedanigheden niet in de dingen zijn, maar in ons.

Als wij naar de ondergaande zon kijken, dan zien wij hem als een rode, platte schijf. De wetenschap leert ons dat wij ons vergissen, dat de zon niet plat is, noch rood. Steunend op de wetenschap, zullen wij dus bepaalde onjuiste eigenschappen die wij de zon toekennen, herzien, zonder daaruit echter de gevolgtrekking te maken dat de zon niet bestaat. Tot deze slotsom is Berkeley echter wel gekomen.

Berkeley heeft ongetwijfeld terecht aangetoond dat het onderscheid, dat de oude Grieken hadden gemaakt, de proef van het wetenschappelijk onderzoek niet kon doorstaan. Maar het is een denkfout, een drogreden om uit deze juiste vaststellingen gevolgtrekkingen te maken die daarin niet besloten liggen. Hij toont immers aan dat de eigenschappen van de dingen niet zijn zoals onze zintuigen ze waarnemen, dat onze zintuigen ons bedriegen en de stoffelijke werkelijkheid vervormen en hieruit trekt hij dan onmiddellijk de conclusie dat die stoffelijke werkelijkheid niet bestaat!

4 Consequenties van de idealistische denkwijze

Uit de stelling: “Alles bestaat slechts in onze geest”, volgt onvermijdelijk dat er geen buitenwereld bestaat.

Indien men deze redenering tot het einde toe doorvoert, moet men tenslotte zeggen: “Ik alleen besta, daar ik de andere mensen slechts in mijn gedachten ken, daar zij evenals de stoffelijke dingen, voor mij slechts een verzameling denkbeelden zijn”. Deze theorie noemt men in de filosofie het solipsisme (wat betekent: ikzelf-alleen).

Berkeley, zegt Lenin in zijn eerder aangehaalde werk, verweert zich instinctief tegen de beschuldiging dat hij een dergelijke theorie zou aanhangen. Het blijkt zelfs dat het solipsisme, de uiterste vorm van het idealisme, door geen enkele filosoof ooit werd verdedigd.

In de discussie met de aanhangers van het idealisme moeten wij dus vooral laten uitkomen dat de logische en consequente doorvoering van de denkwijze die de stof negeert, onvermijdelijk leidt tot dit onzinnige uiterste, het solipsisme.

5 De idealistische argumenten

Wij hebben getracht de theorie van Berkeley zo eenvoudig mogelijk samen te vatten, omdat hij de openhartigste uiteenzetting van het filosofisch idealisme heeft gegeven.

Maar om deze redeneringen, die nieuw voor ons zijn, te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk ze ernstig op te vatten en ons enige inspanning te getroosten. Waarom?

Omdat wij verder zullen zien dat alle idealistische stelsels, ook al wordt hun idealistische inhoud in een meer verborgen vorm gehuld en met nieuwe woorden en uitdrukkingen omkleed, tenslotte slechts de argumenten van de “oude Berkeley” (Lenin) overnemen.

Omdat wij zullen zien hoezeer de idealistische filosofie, die in de officiële geschiedenis van de filosofie een overheersende positie heeft ingenomen en nog inneemt, in ons denken heeft weten door te dringen, zelfs bij een volstrekt ongodsdienstige opvoeding.

Daar de grondslag van alle idealistische argumenten terug te vinden is bij de redeneringen van bisschop Berkeley, willen wij dus bij de samenvatting van dit hoofdstuk nog eens trachten duidelijk te maken wat die belangrijkste argumenten zijn en wat zij ons willen aantonen.

1 — De geest schept de stof.

Dit is, zoals wij weten, het idealistische antwoord op het grondvraagstuk van de filosofie. Het is de eerste vorm van het idealisme, weerspiegeld in de verschillende godsdiensten die leren dat de geest de wereld geschapen heeft.

Aan deze stelling kan tweeërlei uitleg gegeven worden:

Ofwel, God heeft de wereld geschapen en deze bestaat dus werkelijk buiten ons. Dit is het gangbare idealisme van de theologie. Ofwel, God heeft de illusie van de wereld geschapen door ons denkbeelden te geven die met niets werkelijks overeenkomen. Dit is het “immaterialistische idealisme” van bisschop Berkeley, die ons wil aantonen dat de geest de enige werkelijkheid is en de materie een voortbrengsel van onze geest. De idealisten verklaren dan ook:

2 — De wereld: bestaat niet buiten ons denken.

Berkeley wil ons dit duidelijk maken met de verklaring dat wij ons vergissen wanneer wij de dingen eigenschappen en hoedanigheden toekennen, die deze dingen eigen zouden zijn, terwijl zij slechts in onze geest bestaan.

Voor de idealisten bestaan de banken en de tafels wel, maar alleen in ons denken en niet daarbuiten, want:

3 — Onze gedachten brengen de dingen voort.

Met andere woorden, de dingen zijn de weerspiegeling van ons denken. Aangezien de geest de illusie van de stof schept en aan ons denken het beeld van de stof voorspiegelt, omdat de gewaarwordingen die wij van de dingen hebben, niet in deze dingen zelf hun oorsprong vinden maar uitsluitend in ons denken, is ons denken dus de oorzaak van het bestaan van de wereld en de dingen. Bijgevolg kan alles wat ons omringt niet buiten onze geest bestaan, maar slechts de weerspiegeling van ons denken zijn. Maar aangezien voor Berkeley onze geest niet in staat zou zijn, uit zichzelf al deze ideeën voort te brengen en hij er bovendien niet mee doen kan wat hij zelf wil, (wat wel het geval zou zijn indien hij die ideeën geheel uit zich zelf schiep) daarom moet men wel aannemen dat een andere, machtiger geest de schepper ervan is. God schept dus onze geest en legt ons alle denkbeelden van de wereld op.

Dit zijn de voornaamste stellingen waarop de idealistische stelsels berusten en de antwoorden die zij geven op het grondvraagstuk van de filosofie. Het wordt nu tijd na te gaan welk antwoord de materialistische filosofie geeft op deze vraag en op de vraagstukken die door de idealistische stellingen zijn opgeworpen.

_______________
[5] Brief over de blinden — aangehaald door Lenin. Zie Materialismus und Empiriokrittizismus blz. 25, Dietz Verlag, Berlin 1958.
[6] Lenin: Materialismus und Empiriokritizismus blz. 27, Dietz Verlag 1958.
[7] Berkeley, aangehaald door Lenin. Zie: Materialismus und Empiriokritizismus blz. 13, Dietz Verlag 1958.