Henriette Roland Holst - van der Schalk

Algemene werkstaking en sociaaldemocratie


Geschreven: 1905
Bron: H.A. Wakker en co. Rotterdam 1906
Vertaling: Vertaling J.F.Ankersmit
Deze versie: Spelling, interpunctie, woorden en soms zinsbouw aangepast
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive, juni 2007


Zie ook: Revolutionaire massa-actie | Rosa Luxemburg | Kautsky over Bernstein


Inhoudsopgave


Voorwoord van Karl Kautsky

Bij de tweede Duitse druk

I. Wat is de algemene werkstaking?

II. De veralgemeende solidariteitsstaking

III. De economisch-sociale algemene werkstaking

IV. De economische werkstaking met politieke betekenis

A. Werkstakingen bij de productie van arbeidsmiddelen
B. De staking in het transportwezen
C. Werkstakingen van de arbeiders in de gemeentebedrijven van de grote steden

V. De politieke massastaking

A. De feiten van de politieke massastaking
B. De beweerde onmogelijkheid van de politieke massastaking
C. Doel en vormen van de politieke massastaking
D. De voorwaarden tot de politieke massastaking
E. De beweerde onnodigheid van de politieke massastaking
F. Politieke massastaking en proletarische klassenstrijd

Aanhangsel: de algemene werkstaking, de politieke massastaking en de houding van de sociaaldemocratie



Voorwoord bij de eerste Duitse druk

De uitgever van dit geschrift wenst dat ik het een begeleidend woord meegeef, daar ik in zekere zin de aanleiding ben dat het ter wereld gekomen is. Bij de bespreking van Friedebergs brochure over de algemene werkstaking in de Neue Zeit (XXIII, I, 5) had ik opgemerkt: “Het bestuderen en discuteren van de politieke massastaking is iets noodzakelijks geworden en zeer gewenst ware een brochure met een geschikte grondslag daartoe.” Partijgenoot Wallfisch nodigde mij daarop uit zulk een brochure zelf te schrijven. Tijdsgebrek, vooral door de uitgave van Marx Theorien über den Mehrwert, noopte mij echter deze uitnodiging af te wijzen, maar ik raadde Wallfisch aan zich tot partijgenote Roland Holst in Holland te wenden, van wie ik wist dat zij zich ernstig met het onderwerp had bezig gehouden en het grondig beheerste, gelijk zij reeds op het Internationaal Congres te Amsterdam getoond had, waar zij als inleidster over de algemene werkstaking optrad, ongelukkigerwijze zonder haar inleiding ten einde te kunnen brengen, wegens de al te kort toegemeten tijd.

Wallfisch volgde mijn raad op en het resultaat is dit geschrift, waarvan het mij genoegen doet de stoot ertoe gegeven te hebben. Immers het vervult op voortreffelijke wijze de taak die er aan gesteld is. Het ganse voorhanden feitenmateriaal wordt er in behandeld en wel met een methodiek waaruit een vaste hand blijkt. Leert ieder lezer er zoveel uit als ik, en zet het hem evenzeer aan het denken, dan kan het zeker zijn van zijn succes.

Maar belangrijker nog dan het litteraire succes schijnt mij het praktische nut dat het boekje van partijgenote Roland Holst zal uitwerken, daar het klaarheid brengt in het belangrijkste praktische vraagstuk dat wij thans hebben op te lossen, het vraagstuk nl. wat het scherpste wapen kan zijn in de grote, beslissende worstelingen die wij tegemoet gaan. Men zegge niet dat deze vraag voor Duitsland slechts academische betekenis heeft, aangezien hier de politieke massastaking onder de gegeven omstandigheden niet de minste kans op welslagen zou hebben. Wij behoeven slechts naar Rusland te zien, om te begrijpen hoe onverwacht, als het ware van de ene dag op de andere, de toestand geheel omkeren kan, omstandigheden zich kunnen voordoen die de politieke massastaking ontketenen. Deze zal echter des te meer uitwerking hebben, te minder offers kosten, te groter resultaten bereiken, naarmate de massa’s meer geschoold zijn, waartoe ook het nodige licht omtrent het wezen, de voorwaarden en de methoden van de politieke massastaking behoort. Niets meer verkeerd dan de opvatting dat wij ons hierom niet zouden hebben te bekommeren, aangezien zulk een staking niet het resultaat zou kunnen zijn van welberaamde voorbereiding, doch slechts van de spontane toorn van tot de uiterste getergde proletariërs tegen een even zinneloze als brutale regering. Zijn wij eenmaal zover, dat de massa’s aan de regering de oorlog verklaren en, om haar te verlammen, productie en verkeer stilzetten, dan is de tijd voor studeren en debatteren al lang voorbij, dan komt het er op aan te handelen, zo goed of zo slecht men kan. Neen, juist omdat een politieke massastaking slechts dan uitwerking kan hebben als zij niet methodisch voorbereid is en tegen een bepaalde termijn aangekondigd wordt, juist omdat het ogenblik van haar uitbreken volkomen onberekenbaar is, juist daarom moet men steeds op haar voorbereid zijn, moet men haar discuteren en bestuderen, zolang de mogelijkheid daartoe nog voorhanden is, zolang nog een toestand van betrekkelijke vrede heerst. Niets belachelijker dan een legerbestuur, dat eerst wanneer er oorlog verklaard is, zou willen beginnen met het onderzoek der wapens, het oefenen van de troepen, het drillen van de officieren in strategie en tactiek. Zo ongeveer heeft de Russische regering gehandeld, maar zij leefde ook in het trotse geloof dat niemand het zou wagen haar aan te vallen. Zo weten ook de tegenstanders van een bespreking van de idee van de politieke massastaking niets beters te doen, dan de illusie te wekken dat, als de Duitse sociaaldemocratie maar handig opereert, niemand het zal wagen deze grote partij met geweldmiddelen aan te tasten. De staatslieden van het proletariaat, die menen ongewenste catastrofen op deze listige wijze te kunnen voorkomen, zouden allicht een dergelijke catastrofe kunnen beleven als de staatslieden aan de Neva.

Maar niet slechts als voorbereiding tot toekomstige worstelingen is de discussie en studie van de politieke massastaking en daarmee ook dit boek van grote betekenis. Men verkrijgt daardoor ook dieper inzicht in de strijd van het heden, en wel niet slechts in buitengewone politieke stakingen buiten Duitsland, maar ook in de dagelijkse vakstrijd in Duitsland zelf. Men kan niet de politieke massastaking bestuderen, zonder de staking in het algemeen te bestuderen, haar verschillende soorten en de bijzondere voorwaarden en methoden van elk daarvan. Dat is echter van het grootste belang voor de praktische economische strijd van onze dagen.

De vakactie en de werkstaking in de oude zin worden steeds machtelozer door de moderne economische ontwikkeling. Toch zou niets meer verkeerd zijn dan daaruit de slotsom te trekken dat de dagen van de vakverenigingen en van de werkstakingen nu geteld zouden zijn. Integendeel, deze worden steeds noodzakelijker en gewichtiger, zij krijgen steeds groter betekenis voor het gehele maatschappelijke en politieke leven. Alleen worden de oude clichés steeds meer onvoldoende ter vervulling van de taak die aan de vakverenigingen en de stakingen gesteld wordt, deze taak wordt steeds meer samengesteld en haar vormen worden steeds menigvuldiger. Dienovereenkomstig moeten ook de methoden van de vakactie steeds menigvuldiger worden, verschillend worden voor verschillende vakken en toestanden. Voor de leiding van een vakvereniging, van een staking is het niet meer voldoende veel handigheid in de routine en nauwgezetheid in de administratie te hebben, er vooral naar te trachten de kas te vullen en alles te vermijden wat haar zou kunnen ledigen, zonder zich erom te bekommeren wat er rechts en links voorvalt. De leider van vakacties moet een politicus in grote stijl zijn; hij behoeft geen overlistige diplomatie, die meent door bijzondere slimheid elke botsing zonder strijd te kunnen vereffenen, maar wel een verziende blik, inzicht in de diepere economische samenhang, in de betrekkingen tussen politiek en economie, zeer nauwe voeling met de algemene beweging van het proletariaat, die haar beste uitdrukking in de sociaaldemocratie vindt, en helder inzicht in de eigenaardigheid van het bedrijf en van de economische en politieke toestand waarin de eventuele strijd zich afspeelt.

In democratische organisaties, zoals de vakverenigingen zijn, zullen echter zulke elementen eerder de leiding krijgen en behouden, naarmate de massa van de leden zelf al deze factoren ijveriger bestudeert en nagaat. Slechts waar dit in hoge mate het geval is, zullen de organisaties van de arbeiders de grote kracht ontplooien waartoe zij in staat zijn. Of en hoe dit geschiedt, dat hangt intussen af van een reeks omstandigheden, die niet naar willekeur in het leven te roepen zijn, doch ten zeerste bepaald worden door de bijzondere sociale en politieke verhoudingen en overleveringen. Een doelmatige ontwikkelingslectuur is slechts een van de voorwaarden die hier gelden, maar geenszins de onbelangrijkste daarvan. Ik zou echter geen enkel boek weten, dat beter geschikt is om zowel door zijn feitenmateriaal als door zijn methode dit geestelijk leven te bevruchten, dan dat van onze Hollandse vriendin. En dat is niet zijn geringste verdienste.

Het vakverenigingscongres te Keulen heeft weliswaar besloten dat de propaganda, d.w.z. de discussie van de politieke massastaking in de vakverenigingswereld voortaan een einde moest nemen en het heeft geklaagd over de letterkundigen, die niet beter wisten te doen dan daarover te schrijven.

Maar de verhandelingen van dit congres hebben slechts één ding bewezen: dat de werkstaking nog te weinig besproken is, dat de meerderheid van de vakverenigingsmannen zich nog in volkomen onkunde omtrent haar wezen, haar voorwaarden, haar methoden bevindt. Deze nu nog ontbrekende kennis te verschaffen, is intussen in de eerste plaats de plicht van de ‘letterkundigen’, d.w.z. van de theoretici; zij hebben het strijdende proletariaat tot zelfbewustzijn omtrent zijn historische taak te brengen, een taak die het proletariaat aanvankelijk slechts instinctief voor ogen zweeft. Als men de letterkundigen inzake de massastaking een verwijt wilde maken, zou het hoogstens dit kunnen zijn, dat zij te weinig, niet dat zij te veel er over geschreven hebben, d.w.z. te weinig grondig en uitvoerig.

Maar ook dit verwijt vervalt door het boekje dat wij hier aankondigen.

De bezwaren van enige vakverenigingsmannen op het Keulse congres tegen de letterkundigen schijnen trouwens op enige van deze laatsten een eigenaardige uitwerking gehad te hebben. Juist nu deze regels ter perse gaan, bereikt mij de Vorwärts van 8 juni 1905, waarin, in tegenstelling tot haast de gehele partijpers, gepoogd wordt het besluit van het Keulse congres omtrent de politieke massastaking te rechtvaardigen.

Drie redenen weet het blad aan te geven waarom de vakverenigingen de politieke massastaking niet behoeven te bespreken.
1. “De politieke massastaking is een politiek strijdmiddel en daarom hebben... de vakverenigingen er niets mee te maken.”
2. “Als op de schitterende toepassing van de politieke werkstaking in Rusland gewezen wordt, dan moeten wij er toch de aandacht op vestigen dat juist de Russische arbeiders het minst gelegenheid gehad hebben om dit strijdmiddel te bespreken.”
3. “Wat zijn tenslotte de vijfkwart miljoen in vakverenigingen georganiseerde arbeiders tegenover de massa van het Duitse proletariaat? Daarom valt het wel te begrijpen dat zij (de vakverenigingen) de wens koesteren eerst deze massa te winnen en de bespreking van strijdmiddelen, die hun bij de aanschouwing van hun betrekkelijk gering aantal nog generlei kans op welslagen schenen te bieden, voorlopig afwijzen.”

Dus de vakverenigingen behoeven de politieke werkstaking niet te bespreken:
1. Omdat niet zij, doch de politieke organisaties haar te bespreken hebben.
2. Omdat het gaat, ook zonder dat men haar besproken heeft.
3. Omdat het voor de vakverenigingen te vroeg is om haar te bespreken.

Deze drie argumenten heffen elkaar op, maar ook elk afzonderlijk is niet steekhoudend. Het loont de moeite ze nader te beschouwen, daar men ze vaker ontmoet.

De Vorwärts is van oordeel, dat de bespreking van de politieke werkstaking eerst dan voor de vakverenigingen op haar plaats zou zijn, als zij ‘de massa van het proletariaat’ gewonnen hebben. Acht hij het werkelijk mogelijk, de massa van het proletariaat in vakverenigingen te organiseren? Maar indien hij ook al zo optimistisch zou zijn, in afzienbare tijd valt dit toch niet te verwachten. Hoe sterker echter de organisaties van het proletariaat worden, des te groter wordt ook de tegenstelling tussen haar en de heersende klassen, des te nader komt een politiek van reactie, die ons elk ogenblik kan brengen in een toestand, welke dan vroeg of laat tot de politieke massastaking noopt. De Vorwärts echter denkt zich de zaak zo gemoedelijk, alsof de vakverenigingen zouden mogen verwachten dat de reactionaire drijvers en de regeringen rustig zouden toezien tot de massa van het proletariaat hecht georganiseerd is, wat toch ook in het beste geval binnen twintig of dertig jaar niet te verwachten is, en dat er voor de vakverenigingen geen dringende reden is om, eer dit doel bereikt is, over nieuwe strijdmiddelen na te denken. De discussie daarover wordt aldus een mensenleeftijd verschoven.

De Vorwärts wijst dan op Rusland, waar het tot de massastaking kwam zonder voorafgaande discussie. Zeker, maar ook zonder vrijheid van drukpers, zonder voldoende schoolonderwijs, zonder vakorganisatie. Zou dit alles daarom overbodig zijn?

Het voorbeeld van Rusland bewijst slechts, dat de noodzakelijkheid van de massastaking komen kan als een dief in de nacht, zonder dat men tijd gehad heeft om haar te bespreken. Is dat een reden om elders deze discussie te verschuiven? Anderzijds echter toont het Russische voorbeeld, hoe onjuist de opvatting is, die het welslagen van de massastaking afhankelijk maakt van het in vakorganisaties verenigd zijn van de massa van het proletariaat. Waar de kapitalistische industrie voldoende ontwikkeld is en de sociale en politieke verhoudingen tot die staking dwingen, komt zij zonder enige vakorganisatie, zonder enige voorafgaande discussie. Maar zeker zal zij des te krachtiger zijn, des te meer bereiken, des te minder offers eisen, naarmate het proletariaat meer geschoold, beter ontwikkeld en georganiseerd is. Wij verlangen echter de bespreking van de politieke massastaking ook niet om haar mogelijk te maken, maar om haar zo goed mogelijk te doen slagen.

Eindelijk echter, meent de Vorwärts, behoeven de vakverenigingen de politieke massastaking niet te bespreken, daar zij een politiek strijdmiddel is, waarmee zij niets te maken hebben:

“Had het vakverenigingscongres verklaard: wij hebben enkel een vakverenigingstaak, in dit bestek past niet de politieke massastaking tot verovering van politieke rechten of tot verhindering van politieke ontrechting, dat laten wij over aan de politieke organisatie van de arbeiders — dan zou waarschijnlijk niemand iets daartegen ingebracht hebben.”

Hier geeft de Vorwärts zich nu toch aan zelfmisleiding over, want tegen dit standpunt valt zeer veel in te brengen. Ik weet niet, hoe men zich in de redactie van ons centraal orgaan de politieke massastaking voorstelt, maar gewoonlijk beschouwt men die niet als een eenzijdige actie van de partij, maar als een gemeenschappelijke actie van partij en vakverenigingen, voor zover zulke organisaties aanwezig zijn, en wel tot oogmerken, die wederom niet eenzijdig enkel de partij, maar ook de vakverenigingen aangaan. De politieke massastaking wordt juist noodzakelijk in situaties, waarin de afzonderlijke vakvereniging zowel als de partij op zich zelf het niet af kan, waar zij hun krachten en methoden verenigen moeten, om hun strijdvermogen te vergroten. Juist deze combinatie van economische met politieke actie (in de parlementen, in de gemeenteraden; door de dagbladpers enz.), juist dat maakt het wezen, de eigenheid van de politieke massastaking uit, daarom gaat zij de vakverenigingen evenzeer aan als de partij. En wat van haar strijdmiddelen geldt, geldt ook van haar oogmerken. Dat blijkt reeds uit de ervaring, waar de werkstaking niet van tevoren beraamd was, zoals de Belgische, maar spontaan uit een situatie voortsproot, zoals het vorig jaar in Italië, nu in Rusland. De algemene werkstaking in Italië strekte tot beveiliging van het stakingsrecht, brak uit als protest tegen de praktijk van de gendarmerie om bij elke gelegenheid in de vakstrijd door het neerschieten van arbeiders in te grijpen. Was dat een kwestie die de vakverenigingen niet aanging?

En de algemene werkstakingen nu in Rusland dienen niet alleen tot ondermijning van het absolutisme. Hand in hand met dit politieke doel gaan zuiver economische oogmerken en de stakingen hebben in beide opzichten reeds veel bereikt, meer dan men meestal in het buitenland denkt; zij hebben hier en daar een vrijheid van drukpers en vergaderen geschapen, zoals tot dusver in Rusland onbekend was, en hebben de arbeidstijden verminderd, de lonen verhoogd en vele misbruiken in de fabrieken afgeschaft.

Niets is dus meer in strijd met de feiten dan de bewering dat de politieke massastaking iets is dat de vakverenigingen niet zou aangaan. Ook in Duitsland, als zij daar noodzakelijk zou worden, zal de politieke massastaking een middel worden in worstelingen, waarin het evengoed om economische als om politieke oogmerken gaat. Immers de vakverenigingen zijn de reactionaire drijvers niet minder een doorn in het oog dan de sociaaldemocratie. Het proletariaat van Duitsland staat voor het gevaar niet alleen het algemeen kiesrecht, maar ook het stakingsrecht te moeten verdedigen. Zou dat werkelijk alleen de politieke organisatie van de arbeidersklasse iets aangaan?

Ons centraal orgaan heeft dus met zijn betoog volstrekt niet bewezen, dat de vakverenigingsmannen geen reden zouden hebben om de massastaking te bestuderen en te discuteren. Het heeft slechts bewezen, dat ook buiten de vakverenigingswereld deze noodzakelijkheid in hoge mate bestaat en heeft daarmee een nieuw argument voor het nut van het boek van partijgenote Roland Holst geleverd.

Natuurlijk is dit boek evenmin als het besluit van het vakverenigingscongres in staat, zij het ook op andere wijze, de discussie over de massastaking af te sluiten. Dat is volstrekt onmogelijk ten aanzien van een strijdmethode, wier praktijk pas begonnen is en die ons, zoals thans Rusland het prachtigst toont, elke dag nieuw licht brengt en nieuwe gezichtspunten opent. Maar het zal verrichten wat het vakverenigingscongres verzuimd heeft: de discussie op een hoger peil te brengen en haar vruchtbaar te maken.

Zo schijnt het mij geroepen, in zeer verschillende richting licht en kracht in de proletarische ontvoogdingsstrijd van onze tijd te vermeerderen. Moge het de lezerskring vinden die het nodig heeft om zijn volle invloed te kunnen uitoefenen.

K. Kautsky
Berlijn, juni 1905

Bij de tweede Duitse druk

Bij de tweede druk is het gepast, dat ik vooreerst mijn dank uitspreek voor de meest welwillende kritiek en voor de grondige aandacht, die mijn werk in de Duitse partijpers gevonden heeft. De kritiek die op mijn boek uitgeoefend is, is door mij zorgzaam overwogen en heeft er mij toe gebracht bij het herzien van de tekst een en ander dat voorbijgezien was aan te vullen en dat misverstaan werd in heldere vorm te gieten.

Intussen betreft dat meestal ondergeschikte zaken. Het hoofdpunt van kritiek was het vraagstuk van de maatschappelijke ontwikkeling, de vraag of het noodzakelijk op de massastaking als vorm van een proletarische revolutie moet uitlopen. Door verschillende critici is mij verweten, dat ik de vreedzame ontwikkeling, het geordend opstijgen van de onderdrukte massa, zo al niet geheel uitsluit, dan toch als iets zeer onwaarschijnlijk voorstel en al te zeer neig tot de opvatting dat de maatschappelijke ontwikkeling tot de catastrofe leidt. Aangezien aldus de eindbotsing in mijn voorstelling als onvermijdelijk beschouwd wordt, zou daaruit als noodzakelijke vorm van de beslissende strijd de massastaking voortvloeien.

In dit opzicht, het punt waaruit de bekende discussie tussen Neue Zeit en Vorwärts voortkwam, heb ik gemeend geen belangrijke wijzigingen of nieuwe beschouwingen in mijn boek te moeten aanbrengen. Vooreerst zou dat onmogelijk geweest zijn zonder de ganse cyclus van de vraagstukken van de samentrekking van het kapitaal, de toespitsing van de klassentegenstellingen en de richting van de maatschappelijke ontwikkeling dieper te behandelen. Zulk een behandeling echter behoort niet thuis in een onderzoek naar aard en waarde van de algemene werkstaking; zij is een taak op zich zelf, die reeds sinds jaar en dag volbracht is in Kautsky’s Bernstein en het sociaaldemocratisch program. De maatschappelijke ontwikkeling op economisch en politiek gebied, die zich sedertdien voltrok, heeft verdere talrijke bewijzen bijgebracht voor de conclusies waartoe Kautsky in een tijdperk van economische bloei en betrekkelijke politieke stilstand kwam.

Mijn geschrift echter beperkt zich tot de beantwoording van de vraag, of en onder welke voorwaarden, in welke toestanden de werkstaking het proletariaat als strijdmiddel tegen de staat kan dienen. Het onderzoek van het voorhanden feitenmateriaal, van de ervaringen uit het verleden en van de richting van de sociaalpolitieke ontwikkeling leverde het resultaat op, dat de werkstaking zowel, onder bepaalde voorwaarden, in een bepaalde periode van de proletarische ontvoogdingsstrijd, een geschikt middel kan zijn om de staat hervormingen af te dwingen, als zij bij meer ontwikkelde klassenstellingen en in een revolutionaire toestand de vorm van de proletarische omwenteling moet zijn, aangezien voor het proletariaat het neerleggen van de arbeid het uit zijn ganse positie in de huidige maatschappij voortvloeiende uiterste en onvervreemdbare machts- en geweldmiddel is. Dat te beweren betekent echter niet dat men de onvermijdelijkheid van de gewelddadige omwenteling onder alle omstandigheden voorspelt. Wel spreekt de historische ervaring voor zulk een eindresultaat van de ontwikkeling, daar er geen voorbeeld bestaat van een bevoorrechte klasse, die zich zonder vertwijfelde strijd laat verdringen. Wel wijzen thans onze politieke weerglazen alle op storm, maar niettemin zijn er mogelijkheden van een andere ontwikkeling dan een die op de beslissende strijd tussen bourgeoisie en proletariaat uitloopt. Een van deze mogelijkheden zou een wereldoorlog en zijn gevolgen zijn. Een ander kan voortvloeien uit de sociale gevolgen van de trusts, die pas in het begin van hun werkzaamheid zijn en wellicht de maatschappelijke bodem op nog ongedachte wijze doorwoelen zullen.

Intussen zou ook geen enkele van deze mogelijkheden voor het proletariaat de noodzakelijkheid wegnemen om de politieke macht te veroveren, ten einde zijn maatschappelijke orde door te voeren. Evenwel staat daarbij de kans open dat haast alle middenklassen zich tegen het heersende bewind zullen keren en, de morele meerderheid van het proletariaat erkennend, zijn leiding zullen volgen. Want een ander punt, dat de huidige maatschappelijke beweging en daarmee ook haar toekomstinzichten van elke vroegere zeer onderscheidt, is waarop door Bebel te Jena terecht gewezen werd: de ontwikkeling en het politiek bewustzijn van de massa.

Dit is echter niet de vraag waarom het hier gaat. De opvatting dat de massastaking in geval van botsing de vorm van de proletarische omwenteling is, betekent evenmin een eenzijdig nadruk leggen op de toespitsing van de verhoudingen, als een ongepast geringschatten van de andere middelen van het proletariaat, bovenal van het parlementarisme. De kritiek die zulk een geringschatting uit mijn geschrift gelezen heeft, moet ik beschuldigen niet goed te hebben begrepen. Dit gebrekkig begrijpen echter vindt blijkbaar zijn oorzaak in onvoldoende geschooldheid in dialectisch denken. Deze critici begrijpen niet, of niet voldoende, dat de kennis, de scholing, de samenhang, het klassenbewustzijn die de politiek-parlementaire strijdmethode in verband met andere strijdmiddelen van het proletariaat in de loop van de ontwikkeling kweekt, tot een punt kan leiden waar deze strijdmethode zichzelf opheft, d.w.z. waar zij in andere, schijnbaar tegengestelde methoden moet omslaan, evengoed als de toepassing van deze methoden in een vroegere fase van de proletarische strijd nodig kan zijn om het strijdperk van het parlementarisme te winnen. Niet ik, die deze dialectiek van de werkelijke ontwikkeling aantoon, maak mij aan inconsequentie of ‘dualisme’ schuldig, maar het leven zelf is het dat zich langs de banen van het schijnbaar tegenstrijdige voorwaarts beweegt. Het ‘Als en Maar’[1] is bij het onderzoek van historische tendensen van het heden en bij het doortrekken daarvan naar de toekomst onvermijdelijk, want de historische ontwikkeling wordt bepaald door tal van factoren en deze zoveel mogelijk te wikken en te wegen is de taak van de socioloog. Het ‘of dit, of dat’ echter, d.i. In dit geval het belijden van de opvatting waarbij het toekennen van een hoge revolutionaire waarde aan de massastaking een dwepen met catastrofen, een minachten van de parlementaire strijd zou betekenen — zulk een ‘of dit, of dat’ schijnt slechts een terugval in het metafysische denken, dat voor de sociaaldemocratie een overwonnen standpunt moet zijn.

Heb ik dus in dit opzicht aan mijn geschrift niets van belang gewijzigd, zo was toch de kritiek mij van nut, daar mij eruit bleek, dat mijn beschouwingen over het verschillend karakter en de verschillende kansen van de werkstaking, al naar gelang van toestand en omstandigheden, niet geheel begrepen waren. Daarom heb ik ze bij de herziening van de tekst gedeeltelijk omgewerkt en, waar nodig, aangevuld. Ook aan de factor van de publieke opinie is een grondiger beschouwing gewijd en zij is in haar bestanddelen ontleed. Van groot nut was mij in dit opzicht een inmiddels in de Neue Zeit (XXIII, 2, 51, bl. 804-816) verschenen voortreffelijk artikel van Hilferding over Parlementarisme en Massastaking. Zijn uitstekende beschouwingen over de verschillende aard van de massastaking, al naar gelang van de machtsverhoudingen van de klassen en van het stadium van de proletarische beweging, worden de lezers van mijn boek warm aanbevolen.

In één opzicht moet ik erkennen, te zeer door een rooskleurige bril gekeken te hebben: daar namelijk, waar ik de Zwitserse democratie voorstel als een systeem waarin aan de wil van het volk de onbeperkte gelegenheid wordt verstrekt om zich in ordelijke vormen te uiten. Het resultaat van de laatste verkiezingen leert, dat ook daar de democratie een kogel aan het been draagt en het schijnbaar meest onbeperkte kiesrecht zeer wel te verenigen valt met bepalingen die de politieke invloed van het proletariaat kunstmatig verminderen.

Sedert de eerste druk van mijn boek verscheen, is het vraagstuk van de politieke massastaking steeds meer op de voorgrond getreden en heeft steeds groter belangstelling gewekt. Heel het oude Europa dreunt van de ijzeren tred van de Russische revolutie; de geschiedenis heeft vleugels gekregen; belangrijke, sinds lang voorbereide verschuivingen in de machtsverhouding van de klassen zijn plotseling aan het licht gekomen; politieke gebeurtenissen van ontzaglijke draagwijdte, die voor nauwelijks een jaar op verre afstand schemerden, zijn in de onmiddellijke nabijheid gekomen. Reeds heeft het Oostenrijkse proletariaat, de gunstige situatie op bewonderenswaardige wijze benuttend, door eensgezind optreden de halve overwinning behaald: het staat gereed en vastbesloten tot de massastaking over te gaan, als niet het gelijk, rechtstreeks en geheim kiesrecht binnen zeer korte tijd hete voorschijn’ komt. En reeds ruisen duidelijk waarneembaar de vleugels van de godin der overwinning door de lucht.

Dicht bij de Oostenrijkse grens echter, in Saksen, begint het te weerlichten. Lang kan de toorn van het ontrechte volk zich samenpakken, niet licht wordt bij het bedachtzame en kalme Germaanse ras de toorngedachte tot daad. Maar de eerste tekenen van een verandering in de stemming van de massa voltrekken zich. En als eenmaal de massa’s van de Duitse arbeiders, bewust, georganiseerd, geschoold, kalm van bloed en klaar van zin als geen andere ter wereld, in beweging komen, als eenmaal een revolutionaire toestand hun het aan het proletariaat eigene wapen in de hand drukt, dan zal de worsteling vreselijk zijn, maar de overwinning van wereldhistorische betekenis, want zij ware de vernietiging van de Midden-Europese reactie, d.w.z. van de sterkste reactionaire macht die na de val van het Russische despotisme nog overgebleven is.

Alles echter, wat in Oostenrijk-Hongarije gebeurt en in Duitsland zich begint voor te bereiden, is door de Russische revolutie als het ware losgemaakt, in gang gebracht. En zoals zij de haard is van waar de revolutionaire vlammen zich onafgebroken over heel Europa verbreiden, zo is zij het ook, die ons thans onuitputtelijke lering biedt omtrent de verschijnselen, de methoden, de kansen en de gevolgen van het nieuwe revolutionaire wapen van de massastaking. Zeer zeker kan het West-Europese proletariaat niet alle ervaringen van zijn Russische broeders zonder meer op zijn eigen toestand overdragen en hun strijd eenvoudig nabootsen. Het strijdt ten dele tegen andere klassen, voor andere belangen, in een andere maatschappelijke omgeving, waar min of meer democratische opvattingen, levensvormen en zeden reeds de grond omgewoeld en de dampkring gedrenkt hebben. Al dit ongelijksoortige mogen wij niet over het hoofd zien, maar evenmin mag het ons het gelijksoortige verhullen. In de Russische revolutie, evenals bij een eventuele opstand van de volkmassa’s in West-Europa, is het een strijd van het proletariaat tegen de staatsmacht, een strijd die grotendeels met dezelfde wapenen gevoerd moet worden, een strijd waarin het proletariaat opstaat tegen toestanden en verhoudingen die ondragelijk geworden zijn. Want de sociale revolutie, de omverwerping van het burgerlijk regime, kan slechts intreden, als dit regime, als uitbuiting en onderdrukking in het algemeen in het gevoel van het West-Europese proletariaat even ondraaglijk geworden zijn als thans voor het Russische het absolutisme, de onbeperkte uitbuiting en de politieke rechteloosheid; als het evenzeer bereid is, alles er voor te wagen, ten einde zich van de burgerlijke heerschappij te bevrijden, zoals thans de Russische arbeidersklasse ten einde het absolutisme omver te werpen.

Al blijft ook de volkomen waardering van de Russische revolutie natuurlijk aan de toekomst voorbehouden, toch zou over de leringen van de Russische revolutionaire werkstakingen thans reeds veel te zeggen zijn, wat mijn boek voor negen maanden pas kon aanduiden. Mogelijkheden, die toen nog half als toekomstig opgevat moesten worden, als de stakingen van het spoorwegpersoneel en van de post en telegraaf beambten, hun uitwerking op de boeren, op de financiële toestand enz., zijn intussen werkelijkheid geworden.

Onder de overvloed van zaken, waaromtrent de Russische gebeurtenissen lering verstrekken, schijnen mij de volgende ten opzichte van de massastaking als vorm van de revolutie van hoog belang.

Vooreerst de lange duur van de strijd. Steeds meer blijkt, dat de revolutionaire massastaking niet te vergelijken is met de eenmaal uitgevoerde, gelukte of teruggeslagen stormaanval, doch meer met de belegering van een vesting, waar herhaalde aanvallen, waardoor de ene stelling na de andere de vijand ontrukt wordt, met steeds verdere ondermijning van zijn werken samengaan. Dit doel, de vijand te verzwakken, murw te maken, de eigen scharen echter te oefenen en te scholen en de macht van haar eensgezindheid aan vriend en vijand duidelijk te maken, wordt ook vervuld door zodanige aanvallen waarbij schijnbaar niets gewonnen wordt. Een aanval van deze aard was o.a. de vijfdaagse proteststaking (15 tot 20 november) van de arbeiders en spoorwegbeambten te Petersburg tegen de afkondiging van de staat van beleg in Polen en de doodvonnissen over de Kroonstadse muiters. Deze staking, die door de ganse burgerlijke pers als ‘mislukt’ uitgekreten werd, omdat zij geen tastbaar resultaat bereikte, was in waarheid een grote overwinning: zij verkondigde, hoe ontzaglijk in weinige maanden het gevoel van solidariteit en discipline onder het Russische proletariaat was toegenomen.

Een tweede punt van groot gewicht is het verbazingwekkend volhardingsvermogen, dat het Russische proletariaat in het verduren van lichamelijke ontberingen bewijst. Op het gevaar van spoedige algehele uitputting, van overgave wegens honger, werd nog op het congres te Jena, zoals reeds zo vaak tevoren door tegenstanders van de politieke massastaking, sterk de nadruk gelegd. Toen reeds kon men hun met het volste recht de Russische gebeurtenissen voorhouden; sindsdien echter heeft zich een nieuwe stakingsgolf verheven, die alle vorige in grootte, kracht en volharding overtreft. Ook deze vraag: hoe de massa’s, in weerwil van de honger, de staking die de honger voortbrengt kunnen volhouden, wordt door de dialectiek van de werkelijkheid opgelost; het onmogelijke wordt mogelijk als beweging; als de arbeiders door de strijd al te zeer uitgeput zijn, beëindigen zij hem korte tijd, om hem, zodra zij zich enigszins hersteld hebben, opnieuw te beginnen. Hoe zij dat echter tot stand brengen, hoe het Russische en Poolse proletariaat thans reeds haast een jaar lang zonder geregelde ondersteuning volhoudt, de organisatie van de steun, van de approviandering enz., de organisatie van de staking in het algemeen — dat alles vormt voor het West-Europese proletariaat een onderwerp van de hoogste belangstelling. In de revolutionaire dampkring heeft zich daar, waar het proletariaat zo lang in de organisatie moest terugblijven, de proletarische strijdorganisatie van economische zowel als van politieke aard zo wonderbaarlijk snel ontwikkeld, dat thans ook in dit opzicht het West-Europese proletariaat van zijn Russische broeders leren kan.

Een derde lering van de Russische revolutionaire werkstakingen, waarop ik nog wijzen wil, is de innige vermenging van politieke en economische eisen. Bij de theoretische ontleding, in het brein, kunnen en mogen wij, om klaarheid te brengen, de stakingen in soorten verdelen en classificeren, zoals classificatie bij elk wetenschappelijk onderzoek onvermijdelijk is. In de werkelijkheid — en dit mogen wij niet over het hoofd zien, anders wordt ons werk pedant en levenloos - vloeien de grenzen vaak ineen. Want zo innig zijn politieke knechtschap en economische uitbuiting in de hedendaagse maatschappij verbonden, dat de proletariër niet lang aan de ene ketting kan rukken, zonder de druk van de andere te voelen.

Een laatste inzicht eindelijk van buitengewoon belang, dat uit de Russische revolutie naar ons overwaait, is de geleidelijke oplossing van het leger door de stakingsbeweging. Een geweldig voordeel van de nieuwe proletarische boven de oude burgerlijke revolutionaire methode doet zich hier voelen.[2] Het vroegere gewapende oproer verliep snel, in weinige dagen of hoogstens weken; in de korst mogelijke tijd moest het leger gebroken, murw gemaakt worden. De stakingsbeweging, die zich over vele maanden kan uitstrekken, heeft oneindig veel gunstiger kansen om dit doel te bereiken; zij holt de militaire tucht even zeker uit als de druppel de steen; zij geeft de revolutie gelegenheid en tijd om haar opvoedingswerk aan het starre milieu van het militarisme te voltrekken. De voortdurende aanraking van het leger met de arbeidersklasse is in de ogen van de staat het aller-gevaarlijkste en verderfelijkste wat geschieden kan en toch maken de grote stakingen dit onvermijdelijk: de ineenstortende staat moet zelf het leger voortdurend blootstellen aan het gevaar om door de revolutionaire gezindheid van de massa besmet te worden, wil hij niet zijn onmacht openlijk ten toon spreiden. En de aandrang, waarmee het proletariaat steeds weer opnieuw zijn eisen tot tempering van zijn uitbuiting stelt, moet de soldaat na korte of lange tijd ertoe brengen, over zijn eigen onderdrukking, rechteloosheid en uitbuiting na te denken en zelf eisen te stellen. Dan echter ziet hij in de stakende scharen niet langer muiters en opstandelingen, doch broeders.

De Russische revolutie is nog midden in haar worden; daarom moeten deze schetsmatige aanduidingen omtrent de uit haar te putten leringen thans volstaan. Moge het mij gegeven zijn, ze eenmaal grondiger uit te werken, als de nevelen en dampen, die thans over het slagveld hangen, weggewaaid zijn, de duistere macht van het absolutisme ten graven gedragen is en de held, het Russische proletariaat, zijn roemrijke wonden heelt in de gloed van de vrijheidszon, die thans boven het Oosten opgaat en wier eerste stralen de harten van de arbeiders aller landen verwarmen.

Laren, december 1905
Henriette Roland Holst

_______________
[1] Titel van een tegen mijn boekje gerichte artikelserie in de Vorwärts.
[2] De verschrikkelijke gebeurtenissen te Moskou hebben helaas opnieuw de waarheid gestaafd van de sociaaldemocratische opvatting omtrent de geringe kansen van de gewapende opstand tegen een over moderne vuurwapens beschikkend leger. Het overgaan van de revolutionairen tot de gewapende opstand bood de regering een kans, de weifelende stemming van de troepen te ‘verbeteren’ en onder het strijdend proletariaat de massaslachting aan te richten, waartoe de stakingen geen gelegenheid gaven. Intussen zou men verkeerd doen de nederlaag van de arbeiders en studenten van Moskou met die van het Parijse proletariaat in juni ‘48 of van de Commune te vergelijken. Deze betekenden het einde van de opstand van het proletariaat; de straatgevechten van Moskou daarentegen betekenen niet meer dan een episode in de Russische omwenteling; een episode waarin bemoedigende tekenen niet ontbreken. Zulk een teken is de gebleken onbetrouwbaarheid van de infanterie, zulk een teken is bovenal het feit zelf dat het niet zeer talrijke en slecht gewapende revolutionairen gelukt is een week lang een groot deel van een uitgestrekte stad in bezit te houden.