Henriette Roland Holst-van der Schalk
Communisme en moraal
Inleiding


Inleiding

Het woord communisme heeft een dubbele betekenis. Het betekent ten eerste een stelsel van productie, waarin de productiemiddelen gemeenschappelijk bezit zijn, de vruchten van de arbeid ten goede komen aan allen en allen in broederlijke eendracht samenleven. Het betekent ten tweede de wereldbeweging van hen, die zich verenigd hebben, om voor de totstandkoming van het communistisch productiestelsel en de broederlijke samenleving, waarvan zij de grondslag zal vormen, te strijden.

In dit opstel gebruiken wij het woord “communisme” uitsluitend in deze laatste betekenis.

De communistische samenleving veronderstelt mensen die een krachtig ontwikkeld gemeenschapsgevoel bezitten en die hun zelfzuchtige neigingen leerden beheersen. Hoe stellen wij communisten ons voor, dat deze overwinning van de sociale op de zelfzuchtige gevoelens tot stand zal komen? Niet op deze wijze, alsof door en door zelfzuchtige mensen, in casu proletariërs, het kapitalisme ten val zullen brengen en de nieuwe socialistische samenleving zullen grondvesten, in welke een mensheid, levend onder voorwaarden die de gemeenschapszin versterken, “vanzelf” haar egoïsme afleren zal. Maar óók niet langs deze weg, dat de arbeiders eerst in zich zelf de gemeenschapszin tot hoge ontwikkeling zullen brengen, om vervolgens over te gaan tot de strijd tegen de bourgeoisie en, wanneer deze tot een goed einde gebracht is, tot de vernieuwing der maatschappelijke instellingen. Het communisme beantwoordt de vraag, die wij hierboven stelden, als volgt. Al strijdend tegen het kapitalisme moet het proletariaat zich van zijn ondeugden, van slaafsheid, zelfzucht en bekrompenheid zuiveren. Elk strijdend arbeider moet ernaar streven, in zijn persoon het ideaal van de communist te verwezenlijken, voor zover dit in de kapitalistische maatschappij mogelijk is. Al strijdend schept het proletariaat nieuwe verhoudingen, nieuwe instellingen en levensvormen, waarin de gemeenschapszin en de sociale gevoelens beter kansen tot ontwikkeling krijgen dan zij dat hebben in de huidige maatschappij. Door onze strijd voor de verandering van de maatschappelijke verhoudingen veranderen wij ons zelf; die strijd maakt ons tot andere mensen dan wij waren; immers hoe meer de gevoelens van samenhorigheid en solidariteit het in ons winnen op de zelfzuchtige neigingen, des te krachtiger kunnen wij hem voeren.

Het communisme fantaseert niet over de nieuwe mens, het beschouwt die niet als een schoon toekomstbeeld: neen, het handelt onophoudelijk naar een weloverwogen plan, om die mens te verwezenlijken. Het stelt zich niet op het standpunt, dat die verwezenlijking “onmogelijk” is, voor de maatschappij volkomen van karakter is veranderd. Integendeel: het bindt de strijd aan tegen dat wat is, in naam van dat wat behoort te wezen; de strijd tegen sleur en afkeer van verandering, tegen denkvormen, in de ogen der mensen door ouderdom geheiligd, tegen neigingen, die samengegroeid schijnen met het menselijk hart. Het communisme bindt de strijd aan tegen alle opvattingen en gevoelens der arbeidersklasse, die haar leden verhinderen zich met hun makkers tot de strijd tegen het kapitalisme en vóór het socialisme te verenigen.

Er is geen twijfel mogelijk of een wereld- en levensbeschouwing, die tot zulk een strijd oproept, een sterk ethisch bestanddeel bevat. Dit ethisch element in het communisme is geenszins in tegenspraak met het feit, dat zijn wetenschappelijke grondslag het marxisme is. Het communisme doet geen beroep op de sociale gevoelens der heersende klasse, omdat het, dankzij het historisch materialisme, beseft dat zulk een beroep te vergeefs zou zijn. Maar wél doet het een onophoudelijk en krachtig beroep op de sociale gevoelens in het proletariaat, dat zijn op die gevoelens, waarin alle sociale deugden wortelen. Niet slechts van enkele uitverkorenen, neen van de massa’s zelf, van vele miljoenen arbeiders en boeren eist het een levenshouding, die in vroegere revolutionaire bewegingen haast uitsluitend die van de grote voorgangers was. Het eist van die massa’s een rusteloze worsteling, niet enkel tegen de machtsmiddelen van een sedert eeuwen in het heersen geschoolde klasse, maar ook tegen alle zwakheden en alle overblijfselen van een slaafse gezindheid in hun eigen gemoed, tegen hun eigen onkunde, hun eigen vooroordelen en niet minder tegen hun eigen zelfzuchtige gevoelens en neigingen.

De moraal is geen versiersel aan het lichaam van de communistische beweging, geen aanhangsel, dat haar ontnomen kan worden zonder haar te deren. Integendeel: de moraal heeft deel aan het diepste wezen van die beweging, al beseft het communisme dit zelf nog niet, al verwart het de moraal als algemeen maatschappelijk verschijnsel nog teveel met datgene, wat de heersende klassen er van hebben gemaakt: een wapen ter versterking en ter bestendiging van hun heerschappij. Het verwart de functie van de moraal van een klasse in het tijdperk van haar verval, te weten het stutten en beschermen, door geestelijke verleugening van innerlijk-vermolmde levensvormen, nóg met de functie van de moraal van een opkomende klasse, die is, de menselijke energie te verzamelen, te leiden en dienstbaar te maken aan de zelfbevrijding der mensheid.

Het communisme, zoals dit belichaamd is in de Derde Internationale, poogt zijn organisatie op te bouwen volgens algemene beginselen en zijn strategie en tactiek naar klare weloverwogen regels vast te stellen. Het heeft aan dit pogen op zijn internationale en nationale congressen veel tijd en geestelijke energie besteed. Dagen en nachten lang duurden soms de beraadslagingen over de organisatorische en tactische vraagstukken, die door de stroom der gebeurtenissen werden omhoog gedragen. Het communisme heeft zijn vergissingen en fouten herhaaldelijk openhartig erkend en de oorzaken van zijn pijnlijkste tegenslagen vaak met bewonderenswaardige scherpzinnigheid ontleed, daardoor die tegenslagen herscheppend tot waardevolle ervaringen.

Daarentegen heeft de Communistische Internationale slechts zelden, en ook dan nog slechts terloops, het morele element ter sprake gebracht, dat bij geen enkel organisatorisch of tactisch probleem ontbreekt. Een algemene en grondige discussie over de communistische moraal is zij tot dusver altijd uit de weg gegaan. Aan de factor van het geestelijke cement, onontbeerlijk voor de bouw en het functioneren van elke menselijke gemeenschap, heeft zij tot dusverre nog geen tiende, wellicht nog geen honderdste deel van de aandacht gewijd, die zij wijdde aan zeer tijdelijke economische verschijnselen en aan snel voorbijgaande politieke situaties. Het lijkt soms als ware de Communistische Internationale bevreesd om zich over het gewichtige punt van haar eigen diepste morele grondslagen met de grondigheid en onverschrokkenheid uit te spreken, die haar uitspraken in politieke dingen kenmerken.

Kort geleden is hierin in zover enige verandering gekomen, dat in het Centraal Comité van de Russische Communistische Partij een gedachtewisseling over “partijmoraal” plaats vond en enige conclusies daaromtrent werden aangenomen. Het schijnt verwonderlijk, dat dit niet eerder gebeurde, vooral wanneer men bedenkt welke hoge morele eisen aan de leden van die partij gesteld worden, eisen, die een haast even volkomen verloochening van de zelfzuchtige neigingen betekenen als die, welke de geestelijk-militaire orden van de middeleeuwen, (waarbij trouwens de Russische Communistische Partij meer dan eens vergeleken is) hun leden tot plicht stelden.

Evengoed als deze laatsten dat moesten, moeten de Russische communisten feitelijk afstand doen van de wereld. Eist de partij van hen al geen belofte van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid, zo zijn in de regel armoede, vaak zelfs nood en ontbering hun deel en is hun werkkring onverenigbaar met de vreugden en vertroostingen van het huiselijk leven. Elk van hun moet bereid zijn, daarheen te gaan waarheen zijn meerderen hem zenden en datgene te verrichten wat zij hem gelasten, zonder te vragen naar eigen wens of voorkeur. Al zijn krachten, zijn gaven, zijn gezondheid, zijn gehele persoonlijkheid, zijn leven ten slotte, moet elk van hun bereid zijn op te offeren voor de gemeenschappelijke zaak. Elk van hun moet staan als een rots te midden van de branding: vrees, twijfel en versagen mogen geen toegang hebben tot zijn hart. In zijn overtuiging moet hij kracht vinden, niet enkel om zelf staande te blijven in de moeilijkste omstandigheden, maar ook om de neerslachtigen op te beuren en de zwakken nieuwe hoop te geven. Gedurende de burgeroorlog moest elk Russisch communist zich vertrouwd maken met het vooruitzicht van een wrede dood, zo hij zijn vijanden levend in handen viel.

Tegen die vijanden moest hij strijden zonder genade, hij was verplicht tegenover hen elk medegevoel te onderdrukken: geen medemensen mocht hij in hen zien, enkel belemmeringen tot de overwinning van het proletariaat en de vestiging van de socialistische maatschappijorde.

Een Russisch communist mag geen zwakheid kennen tegenover anderen, evenmin als jegens zichzelf. Hij is verplicht zijn strijdmakkers te helpen en in alles bij te staan, maar zijn liefde voor hen draagt een bijna onpersoonlijke karakter. Niet in de eerste plaats om hun persoonlijke eigenschappen heeft hij hen lief, maar omdat zij dezelfde zaak dienen als hij, de zaak waarvoor hij bereid is zijn leven op te offeren. Worden zij afvallig, dan behoort hij de liefde die hij voor hen voelde uit zijn hart te scheuren. Een communist mag niets dan afkeer gevoelen voor de vijanden van het proletariaat...

Men ziet het, de Russische communisten brengen voor de triomf van het communisme geen geringere offers dan de middeleeuwse strijdbare monniken dit deden voor de triomf der kerk. Evenals dezen verzaken zij alle zoetheid en alle vreugden des leven en brengen zij vaak hun diepste persoonlijke gevoelens ten offer op het altaar van hun beginselen.

De offervaardigheid der oude monniken ontsproot uit een religieus beginsel: zij leden en streden voor de ere Gods. Zij waren overtuigd het antwoord te weten op de vraag naar de zin-des-levens; zij wisten “waarheen zij gingen en in wiens naam”. Heeft het communisme insgelijks een bevredigend antwoord op deze vraag der vragen gevonden? Zo niet, dan lijkt het ons hoog tijd, dat het poogt dit te doen. Immers, het komt ons voor dat de zware en moeilijke strijd, waartoe de verdrukten en uitgebuiten van alle landen zich in onze dagen aangorden, slechts tot een goed einde gebracht zal kunnen worden, zo zij zich gesteund voelen door een moreel ideaal.

Men zal ons misschien opwerpen, dat juist het voorbeeld van de Russische communisten bewijst, dat de proletarische revolutie geen “moreel ideaal” in de gewone zin van het woord nodig heeft, maar de bronnen van haar kracht vindt in het proletarisch klassenbewustzijn. Het waren, en het zijn ook heden nog, juist de vijanden der revolutie die de mond vol ethische frases nemen; de communisten daarentegen beriepen en beroepen zich enkel op het proletarisch klassebelang.

Deze bewering is ten dele juist, ten dele echter onjuist, zoals ons uit een nadere beschouwing blijken zal.

De Russische Communistische Partij kwam tot stand als een, in een zeer bijzonder milieu gevormde, selectie van strijdbare idealisten, aangevoerd door leiders, in de hoogste mate toegewijd aan de proletarische klasse en de socialistische idee. Het strijdbare sociale idealisme brandde in de leden der partij met een gloed, die alle zelfzuchtige neigingen en gevoelens in hen verteerde: aan hun grenzeloze offervaardigheid was het voor een groot deel te danken, dat de Sovjetrepubliek zich in de jaren 1917-1921 tegen de militaire en politieke omsingeling van het internationale kapitalisme vermocht te handhaven. Allen voelden zich in die jaren gedragen door de vleugelslag van een krachtig sociaal idealisme. Zolang dit idealisme alle strijders vervulde, was het niet nodig het te ontleden, zijn oorsprong te onderzoeken, zijn bronnen na te gaan. Nodig werd dit pas in de tweede periode der revolutie – die waarin zij nog heden verkeert – toen de communistische partij in Rusland vele nieuwe elementen opgenomen had, elementen onder welke er zich niet weinigen bevonden, tot haar gekomen niet uit overtuiging, niet gedreven door het verlangen te helpen bij de verdediging van de Sovjetrepubliek en aan de opbouw van de nieuwe maatschappij deel te nemen, maar door zelfzuchtige oogmerken.

Echter reeds eerder, reeds onmiddellijk na de verovering van de staatsmacht door de bolsjewieken was duidelijk gebleken, hoe een beroep op het klassebelang ten enenmale onvoldoende is, wanneer de massa’s ertoe gebracht moeten worden om, met achterstelling van hun directe en ogenblikkelijke materiële belangen – ja vaak vlak daartegen in – al hun kracht in te zetten voor de vestiging, de verdediging en de uitbreiding van de socialistische maatschappijorde. Wat de Russische communisten volbracht hadden, volbrachten zij gedragen door hun overtuiging, hun daadkrachtig moreel idealisme. Om de nieuwe beginselen, die de revolutie geproclameerd had, in de praktijk door te zetten, behoefden zij de steun der volksmassa’s. Het bleek noodzakelijk om hun eigen overtuiging, hun eigen zedelijke kracht op de volksmassa’s over te brengen. Maar dit noodzakelijke bleek niet gemakkelijk. Zeker gaven vele duizenden niet-communistische arbeiders bewijzen van bewonderenswaardige toewijding in de verschillende levenssferen, die het communisme – in de taal, welke de wereldoorlog aan de mensheid geleerd heeft, – “het front van de arbeid”, “het front van de strijd tegen de prostitutie, tegen de besmettelijke ziekten”, enz. noemt. Maar in het algemeen gesproken schoot de morele kracht der massa’s bij het scheppen van levensvormen, die een krachtig gemeenschapsgevoel, een grote mate van zelfbeheersing en een sterk besef van verantwoordelijkheid veronderstelden, tekort. Juist dit te kort schieten was, zegt de Russische communist Preobrazhensky in zijn belangwekkend boekje over De moraal en de klassenormen een onder de redenen, die de invoering van de “nieuwe economische politiek” nodig maakten. Die politiek werd nodig niet enkel ten gevolge van het gebrek aan kapitaal, aan grondstoffen en aan machines, niet enkel ten gevolge van de economische ontwrichting en uitputting, die de oorlog en de burgeroorlog over Rusland hadden gebracht, maar ook omdat toewijding aan het welzijn der gemeenschap niet algemeen genoeg was onder de massa’s en hun daden al te veelvuldig het uitvloeisel waren van zelfzuchtige neigingen.[1]

Het lijkt ons, dat ook in West- en Centraal-Europa het tekort aan daadkrachtig sociaal idealisme in de jaren 1917-21, aan het idealisme dat enkel op de bodem van een algemene overtuiging bloeien kan, een van de grootste factoren is geweest, die de zegevierende ontplooiing van de proletarische revolutie hebben verhinderd. Wat men gewoonlijk de “objectieve”, dat zijn de economisch-organisatorische en economisch-technische voorwaarden van de sociale omwenteling noemt, zij waren in de landen van het oude kapitalisme reeds vóór de wereldoorlog aanwezig, maar de “subjectieve” voorwaarden waren het niet. De arbeidersmassa’s waren niet gereed om de bourgeoisie ten val te brengen en nog veel minder gereed om de proletarische dictatuur uit te oefenen en een begin te maken met de vestiging van de socialistische bedrijfswijze. De moed, het zelfbewustzijn, de solidariteit, de offervaardigheid, de doorzetting, de zelfverloochening, het actieve idealisme, al deze eigenschappen waren niet slechts onder de massa’s, maar ook in de voorhoede nog te zwak. Niet eens, maar herhaaldelijk was het ogenblik gunstig voor een gemeenschappelijke stormloop en niet eens, maar herhaaldelijk faalde de Europese arbeidersbeweging in het gebruikmaken van dat ogenblik. Wel kan men voor dat falen verschillende oorzaken opgeven, maar zij allen hebben een gemeenschappelijke wortel – de wortel, die gewoonlijk als “gebrek aan klassebewustzijn” wordt omschreven.[2]

Klassebewustzijn echter is niets anders dan een verzamelwoord voor een algemene inhoud van het bewustzijn, die zowel het verstandelijk inzicht als de morele gezindheid omvat. Een sterk ontwikkeld klassebewustzijn is onmogelijk zonder inzicht en kennis, maar even onmogelijk zonder een sterke morele overtuiging, die op haar beurt weer op het bezit van een eigen levensbeschouwing en een eigen wereldbeeld berusten moet.

De Europese massa’s hebben tot dusver gefaald hun revolutionaire taak te volbrengen, doordat zij te sterk gebonden zijn aan burgerlijke opvattingen en denkwijzen, zich te zeer onder de invloed van die opvattingen en denkwijzen bevinden. Deze zwakheid van het proletariaat tegenover het burgerlijke bewustzijn, zijn zwakheid in geestelijk opzicht nog meer dan die op organisatorisch of militair gebied, is de voornaamste oorzaak waardoor én in Duitsland én in Frankrijk én in Engeland de massa’s in de jaren 1918-21 de gelegenheid voor de omverwerping van het kapitalisme lieten ontglippen. Omdat de innerlijke zekerheid hun ontbrak, het besef dat zij door de historie tot de voortbrenging van een nieuwe vorm van maatschappelijk leven geroepen en tot het vervullen van die roeping verplicht waren – daarom weifelden zij en draalden zolang, tot de tijd van handelen voorbij was.

Het behoort tot de “voorbereiding der revolutie” – die in dit tijdperk de taak van de West-Europese communisten is – om allereerst in de voorhoede en zoveel mogelijk ook in de massa, de morele gezindheid op te wekken en aan te kweken, die beide, voorhoede én massa, tot het doorzetten van de revolutie en het leggen van de grondslagen van een nieuwe maatschappelijke orde behoeven. Het behoort tot de voorbereiding van de revolutie om het “klassebewustzijn” der arbeidersklasse, opgevat niet enkel als een weten, maar ook als een gezindheid, te verdiepen en te versterken. Het behoort tot die voorbereiding, om de massa’s te helpen een nieuw wereldbeeld, een nieuwe wereldconceptie te vormen, die voor hen een onuitputtelijke bron van moed en kracht kan zijn, zoals de christelijke conceptie dat geweest is voor de revolutionaire strijders van vroeger eeuwen.

De ervaringen van de Russische Revolutie bewijzen hoe de communistische “gezindheid” even onontbeerlijk is bij de vestiging van de nieuwe orde als het communistisch “inzicht”, – hoe beide tezamen pas, optredend als de eenheid, dat wij “klassebewustzijn” noemen, de proletarische voorhoede de kracht geven, nodig om alle belemmeringen die de omwenteling in de weg staan te overwinnen. In de eerste fase der revolutie, wanneer de voornaamste taak van de massa’s in het stormlopen tegen en het vernietigen van de burgerlijke instellingen bestaat (de staat, het leger, de justitie, de pers, de school, enz.) is dat, wat wij als “communistische gezindheid” samenvatten, nog niet in zó hoge mate nodig als in de tweede fase, die van de “opbouw”.[3]

Het is ten enenmale uitgesloten, dat de arbeidersklasse een nieuwe maatschappelijke orde kan opbouwen zonder een algemeen levensideaal te bezitten, zonder heldere voorstelling ervan, welke menselijke verhoudingen zij de aller schoonste acht en van de redenen, waarom zij dit doet. Maar het bezit van een enkel-maatschappelijk ideaal is niet genoeg. De arbeidersklasse kan de taak waartoe zij geroepen werd, niet vervullen zonder voor zichzelf de vraag beantwoord te hebben naar de zin des levens in het algemeen. Zij moet weten in naam van welke levensleer, welke algemene idee zij de strijd voert en waarheen de mensheid wil leiden.[3a]

In de volgende bladzijden willen wij pogen na te gaan, of het communisme de kiemen van een dergelijke levensleer, een dergelijk algemeen idee bevat en zo ja, welke deze dan zijn.

_______________
[1] Preobrazhensky, p. 66.
[2] Wanneer gezegd wordt, dat het ontbreken van sterke communistische partijen de oorzaak van het falen was, wordt dezelfde gedachte op andere wijze uitgedrukt, omdat men de organisatie tot uitgangspunt neemt.
[3] Natuurlijk zijn deze beide fasen niet streng gescheiden. De tweede, die van de opbouw, begint reeds, terwijl de strijd tegen de oude burgerlijke levensvormen nog in volle gang is. Hun volkomen vernietiging heeft tot voorwaarde, dat de opbouw van de nieuwe maatschappelijke orde en van de nieuwe, bij haar passende, ideologie, reeds ver is gevorderd.
[3a] Het spreekt vanzelf dat de arbeidersklasse niet eerst deze vraag kan beantwoorden en dan pas tot de strijd overgaan. Haar levens- en wereldbeschouwing moet zij in de strijd, gedurende de strijd, vormen. Maar dit betekent niet, dat die levens- en wereldbeschouwing vanzelf, als een soort afvalproduct van de strijd, ontstaan zal.
Haar vorming moet, ten eerste, als een afzonderlijk punt der voorbereiding worden beschouwd en ten tweede moet haar bezit opgevat worden als een onmisbare factor, om de strijd zo goed en doeltreffend mogelijk te voeren.