Jasper Schaaf
Karl Marx, Bekend en onbekend
Hoofdstuk 22


MARX’ MEERWAARDETHEORIE

— Een der oudste economen en oorspronkelijkste filosofen van Engeland – Thomas Hobbes – heeft in zijn Leviathan al instinctief op dit punt gewezen, dat door al zijn opvolgers over het hoofd is gezien. Hij zegt: ‘De waarde van een mens is, zoals bij alle andere dingen, zijn prijs: dat wil zeggen zoveel als voor het gebruik van zijn kracht wordt gegeven.’ —

Karl Marx[314]

Hier vermelde titels raadplegen?
Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief
of de: Zoekpagina

Een ondernemer koopt voor een aantal uren arbeidskracht van een arbeider.[315] In die tijd laat hij hem producten maken die op de markt te verkopen zijn. In minder tijd dan dat aantal uren, produceert die arbeider zoveel producten dat uit opbrengst van de verkoop zijn loon – om in zijn levensonderhoud te voorzien – betaald kan worden. De rest van de tijd wordt even productief gebruikt en uit de opbrengst dáárvan realiseert de ondernemer zijn winst. In het eerstgenoemde deel van de tijd wordt waarde geproduceerd, het als tweede genoemde deel ook, dat is de meerwaarde. Deze meerwaarde, op de markt gerealiseerd als winst, kan de ondernemer ‘vrij’ aanwenden. Bijvoorbeeld om opnieuw te investeren.

Slaagt de ondernemer erin de meerwaarde te vergroten door de arbeider langer te laten werken dan heet dit bij Marx de productie van absolute meerwaarde. Slaagt de ondernemer daarin door de arbeider efficiënter te laten werken, vooral door inzet van betere machines, dan heet dit de productie van relatieve meerwaarde. De noodzakelijke arbeidstijd voor een bepaald product wordt dan korter, onder aanname van verder voorlopig gelijkblijvende verhoudingen. Dus de geproduceerde meerwaarde neemt toe. Bij de ontwikkeling van het kapitalisme richt de kapitalist zich noodgedwongen vooral op de productie van relatieve meerwaarde, omdat de arbeidsdag per arbeider niet (vaak) verlengd kan worden, doorgaans zelfs korter is geworden. Hij moet dus blijven innoveren, zijn machinepark blijven vernieuwen, steeds weer.

Dit nu, is Marx’ beroemde meerwaardetheorie. Wat is hier zo bijzonder aan? In tegenstelling tot de burgerlijke economen stelt Marx de arbeid centraal. Alleen aan de arbeidskracht wordt waarde ontleend. Alleen de ingezette arbeidskracht biedt de uiteindelijke waardemaatstaf. Niet de schaarste, niet de machine op zich, niet de slimheid van de ondernemer. Al die aspecten tellen wel in de economie. Sterker nog, in Het kapitaal wil Marx dergelijke reële factoren in hun onderling verband onderzoeken. Maar dan nog komt hij uit op de conclusie dat de uiteindelijke waardemaatstaf ligt in de arbeid.

Tevens is dit een revolutionair perspectief. De waarde, ontleend aan de arbeidskracht, kan – wanneer dit principe wordt doorzien – de eigenwaarde van de arbeidersklasse enorm vergroten. Alleen arbeid voegt waarde toe, schept rijkdom. Van wie is die rijkdom dan? Het antwoord hierop is duidelijk, en daarom is Marx’ meerwaardetheorie niet alleen beroemd, evenzeer berucht, een permanent strijdpunt.

In de economie is de inzet van de arbeidskracht essentieel. De maatschappelijke waarde van de arbeid geldt als algemene waardemeter. De waarde van de arbeid bepaalt de waarde van de waren. Dit is niet zomaar een vaste waarde van de arbeid, maar de waarde gebaseerd op de arbeidskracht die maatschappelijk nodig is om onder gegeven historische omstandigheden een bepaald product te produceren, dat op de markt verhandeld kan worden.

De waarde van de arbeid is de waardemeter. Waarde wordt niet gemeten door de handigheid van de ondernemer, door de schaarste van een product of door de beste machine, maar door de hoeveelheid arbeid die onder gegeven verhoudingen nodig is om de arbeider voor de ‘handige’ ondernemer met zijn slimme machinerie het schaarse product te laten produceren. Slimheid, handigheid en schaarste tellen dan wel mee, want bij een nog handiger ondernemer met een snellere machine zal een arbeider minder arbeid hoeven te verrichten om dezelfde waarde te realiseren. Maatschappelijk telt dan het gemiddelde en de ene kapitalist floreert meer dan de ander. De waarde wordt echter bij beide ondernemers alleen toegevoegd door de arbeid bij het maken van het product, ook al wint de ene en gaat de ander misschien failliet.

De meerwaardetheorie laat zien dat de kapitalistische ondernemer niet direct arbeid van de arbeider koopt, maar diens arbeidskracht. In de ‘afgesproken’ werktijd kan de ondernemer daarover ‘vrij’ beschikken en meer arbeid (meerarbeid) laten verrichten dan nodig is om de waarde van het voorgeschoten of nadien te betalen loon te realiseren.

Marx doorziet het arbeidsproces en de werking van kapitalistische economie door scherp naar de daarin gebruikte termen te kijken. Kijken naar het begrip arbeidskracht levert meer, andere of betere informatie op dan alleen naar de term arbeid te kijken. Hierbij put Marx volop uit het overgeleverde werk van anderen die zijn analyse voorgingen, zoals Hegel[316] met zijn dialectiek, en Smith en Ricardo met hun grondige, maar volgens Marx op principiële punten nog onjuiste, analyse van de kapitalistische economie.

Voor de erkenning van de betekenis van het begrip arbeidskracht noemt hij ook een voorganger, de politieke filosoof Hobbes.[317] In Loon, prijs en winst benadrukt Marx dat de arbeider aan de ondernemer niet direct zijn arbeid, maar zijn arbeidskracht verkoopt, waarover de kapitalist ‘tijdelijk’ kan beschikken.[318] Dan vervolgt hij met een uitgesproken positieve waardering van Hobbes: ‘Een der oudste economen en oorspronkelijkste filosofen van Engeland – Thomas Hobbes – heeft in zijn Leviathan al instinctief op dit punt gewezen, dat door al zijn opvolgers over het hoofd is gezien. Hij zegt: ‘De waarde van een mens is, zoals bij alle andere dingen, zijn prijs: dat wil zeggen zoveel als voor het gebruik van zijn kracht wordt gegeven.’’ Hobbes onderscheidt arbeid en arbeidskracht. Bovendien erkent hij de waarde van de arbeidskracht. Slechts de arbeidskracht bepaalt de waarde van de mens voor de kapitalistische ondernemer. Marx voegt in zijn economische analyse nog een belangrijke conclusie toe met de stelling, dat de toegevoegde waarde die verkregen wordt door de arbeid die de arbeider aan het product verricht, dé graadmeter biedt voor de waarde van dat product.

Door zijn analyse zó neer te zetten, en zó bij Hobbes aan te sluiten laat Marx zien hoe cynisch, hoe vervreemdend de menselijke verhoudingen zijn. De waarde van de mens voor een ander – i.c. de kapitalist – wordt slechts bepaald door wat de arbeider hem te bieden heeft, en dat is alleen zijn arbeid. Slechts in het kopen van de arbeidskracht van de arbeider is de kapitalist geïnteresseerd, om voor hem arbeid te laten verrichten. De term loonslaaf moet daarom letterlijk worden genomen, want met de gekochte arbeidskracht mag de kapitalist doen en laten wat hem goeddunkt. Vandaar dat Marx heel het loonsysteem wil afschaffen, ter bevrijding van de arbeider van zijn ketenen, sterker nog, ter bevrijding van de arbeider als mens.[319]

_______________
[314] MEW deel 16, p. 130. Nederlandse vertaling Loon, prijs en winst, Amsterdam 1975, p. 51.
[315] De hoofdstukken 21-23 van Karl Marx – Bekend en onbekend betreffen enkele aspecten van Marx’ economisch werk. Hoofdstuk 23 trekt een lijn door naar de actualiteit. In die zin kunnen de eerdere twee hoofdstukken als inleidend daarop worden beschouwd, maar zijn apart leesbaar. De onderwerpen zijn, 21: Loon, prijs en winst, 22: Marx’ meerwaardetheorie, 23: Kennis als product en de tendentiële daling van de winstvoet.
[316] Lenin schrijft later dat Marx’ Das Kapital niet te begrijpen is zonder Hegels Wissenschaft der Logik te kennen. Zie W.I. Lenin, Werke, Bd. 38, Berlin DDR 1973, Philosophische Hefte, p. 170. Zie ook pp. 168 en 316.
[317] Zie MEW deel 16, p. 130. Ned. vert. p. 51. Thomas Hobbes, belangrijk Engels politiek filosoof, leefde van 1588-1679. Hobbes verwerkt zowel de empiristische als de rationalistische richtingen van zijn tijd en formuleert in deze periode als eerste een consequent materialistische visie.
[318] Zie MEW deel 16, p. 130. Ned. vert. p. 50.
[319] Zie MEW deel 16, p. 152. Ned. vert. p. 80.