Jasper Schaaf
Karl Marx, Bekend en onbekend
Hoofdstuk 25


TWINTIG OVERWEGINGEN BIJ MARX’ ELFDE FEUERBACHTHESE

— De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt erop aan haar te veranderen. —

Karl Marx[349]

Hier vermelde titels raadplegen?
Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief
of de: Zoekpagina

1 Revolutionaire omwenteling van de maatschappelijke verhoudingen is noodzakelijk. Uitbuiting, armoede en onderdrukking vragen hierom. Marx accentueert de politieke praktijk.[350]

2 In de ‘Praxis’, in de praktijk van de inspanning veranderingen teweeg te brengen, komt de waarheid omtrent de werkelijkheid en over de mens meer en meer aan het licht. Grenzen van waarheid en onwaarheid worden zichtbaar. Grenzen worden vervolgens opgeheven. Oneindige beweging van leven en van verkenning van de werkelijkheid. Het accent op de politieke praktijk is dus zowel praktisch als theoretisch van vérstrekkende betekenis.

3 De waarheid komt vooral aan het licht tijdens en na het veranderingsproces. Wat vooraf koffiedikkijkerij was, is erna waarheid of onwaarheid. Handelen en waarheid staan in één verband. Na het kritisch verder ontwikkelde denken vanaf Hegel en Feuerbach kan de mens deze eenheid reflexief doorgronden en wint hij aan zelfkennis. Hierbij begrijpt hij zichzelf als denkend en handelend, en als afhankelijk van de materiële werkelijkheid. Deze eenheid is nu de welbewuste eenheid van de mens in de werkelijkheid die hij omvormt tot zijn wereld.

4 Deze welbewuste eenheid, een stap op weg naar opheffing van de vervreemding van de mens, is niet direct een publiek, massaal begrepen zelfbewustzijn. Het is eerder nog een abstract (theoretisch) begin, hoe concreet deze ook gedacht en beschreven wordt door de theoreticus. Het ingrijpen, het revolutionair veranderingsproces moet nog altijd worden voltrokken om het menselijk begrip tot begrip van de mensheid te laten uitgroeien.

Met andere woorden, vervreemding kan niet direct worden opgeheven. Een lang maatschappelijk proces van omvorming kan mogelijkheden creëren om blokkades die tot vervreemding leiden, op te heffen.

5 In het actieve handelen, gebed in het totale levensproces van de mensheid, ontstaat steeds differentiatie. Het differente, het bijzondere is er niet zomaar, maar moet steeds weer ontstaan. Bij de groei van materiële mogelijkheden en een groei van het zelfbewustzijn kan de persoonlijkheid zich vormen, zich onderscheiden binnen het grotere geheel van de samenleving. De individualiteit, de persoonlijkheid is een historische verworvenheid.

6 Marx zet de filosofen met beide benen op de grond. Ga deelnemen aan het veranderingsproces, zet je in voor concrete verbetering.

7 Met beide benen, jawel. Toch veronderstelt deze op de wereld gerichte actie juist een hoger theoretisch reflexieniveau en wordt het denken erdoor gestimuleerd.

8 De elfde stelling houdt verband met de andere tien, waarin Marx (onder meer) de positie van Feuerbach onder de loep neemt. Een (zuiver) afstandelijke beschouwing van de verandering houdt een nog onopgeloste tegenstrijdigheid in, omdat daarin de menselijke activiteit (Praxis) zelf niet voldoende als eenheid van subjectiviteit en objectief ingrijpende activiteit begrepen kan worden.[351] Vanuit een observatiepunt buiten het veranderingsproces kan men nooit ten volle die verandering begrijpen, zeker niet direct. Doorbreek de afstand van het maatschappelijk gewoel. Deelnemen!

9 Deelnemen aan de verandering, midden in de beweging staan, houdt ook theorievorming in voor de welbewust denkende activist, arbeider of filosoof. De veranderende wereld impliceert permanente grensverlegging van de kennis. Steeds ontstaan weer confrontaties met vele nieuwe gebeurtenissen, feiten, meningen en reflecties. Deelnemen houdt daarom een creatieve kennisontwikkeling in. Praktijk en theorie zijn inniger verbonden dan tevoren. En zo vermag het denken heel wat.

10 De omgekeerde weg: creatieve abstrahering. Nieuwe kennis moet ook een – tijdelijk – welbewust nieuw afstand-nemen inhouden. Kennis moet worden verwerkt, actief denkend tot theorie worden omgevormd, doorgrond, geformuleerd en geherformuleerd. De innige band, de wisselwerking van praktijk en theorie moet echter steeds worden bewaard, steeds worden hervonden. Permanente herontdekking.

11 Praktijk en theorie in het veranderingsproces houden een welbewuste disciplinering in. Deelnemen aan de beweging is deelnemen met anderen. Dit betekent een zekere disciplinering binnen een groepsproces, een collectief proces. En uit de consequenties van de actieve deelname theoretische gevolgtrekkingen maken, houdt actief denken in, disciplinering van de geest. Oude opvattingen moeten aan de hand van de praktijk en de theoretische ontwikkeling worden opgeheven, op een hoger, een meer waar niveau worden ontwikkeld. Een meer waar niveau, de hoogst bereikbare waarheid binnen de voorhanden en zich ontwikkelende verhoudingen.

12 Wanneer meer waarheid verkregen kan worden in en aan de hand van het veranderingsproces van de maatschappij, wordt duidelijk dat Marx’ these een weerspiegelingsopvatting, een weerspiegelingstheorie veronderstelt. Afstandelijke reflectie, hoe waar ook, wordt opgeheven, wordt ontwikkeld tot een reflectie met een inniger band met de werkelijkheid. Die werkelijkheid bepaalt de kennisontwikkeling. Waarheid wordt in een actief creatief, in een niet vanzelfsprekend proces ontwikkeld vanuit de werkelijkheid. Zo wordt de werkelijkheid in het praktisch handelen door de mensheid onvermijdelijk gekend en onderkend, en neemt de theorie tegelijk onvermijdelijk afstand om de moeilijke waarheid nader te onderzoeken. Bovendien dienen wetenschap en filosofie de noodzakelijke band met de werkelijkheid steeds weer te herstellen. Ook zo bestaat de dialectiek.[352]

Juist in dat licht is Marx’ these zo kritisch ten aanzien van filosofen die de laatstgenoemde stap (kennisontwikkeling als eenheid met maatschappelijk handelen) miskennen. Hun waarheid lijkt ‘hoger’ te zijn, maar is dat niet. Een eenzijdig-afstandelijke filosofie kan nooit (blijvend) op een grondige, welbewuste manier de werkelijkheid weerspiegelen, ook al houdt het filosoferen zelf distantie, de abstraherende beweging in.

13 Aldus leert de mens de werkelijkheid én daarmee zichzelf echt kennen, hoe beperkt in de praktijk misschien nog. Dat zegt iets over de zintuiglijkheid van de mens. De mens moet zintuigen hebben om een vorm van weerspiegeling te vinden, die op haar beurt essentieel is om te kunnen bestaan. Zonder een vorm van redelijk adequate (wederzijdse) afstemming van leven en materiële wereld, kan een levensvorm er niet zijn. Weerspiegelingsprocessen – waaronder kennis als weerspiegeling en bijvoorbeeld óók het handelen als reactie op de werkelijkheid – vormen een noodzakelijke basis van elke materialistische filosofie die de handelende en denkende mens als specifiek leven erkent. Weerspiegeling is daarmee een ontologisch-kentheoretische categorie.

De dialectische filosofie die de zintuiglijkheid van de mens erkent, ontkent geenszins de noodzaak tot verder denken. Ook abstract denken is noodzakelijk om de werkelijkheid denkend te leren beheersen, te begrijpen.

Deze erkenning van de zintuiglijkheid laat onverlet Marx’ vijfde these over Feuerbach, waarin hij stelt dat de zintuiglijkheid als praktische, menselijk-zintuiglijke activiteit moet worden begrepen. Erkenning van zintuiglijkheid hoeft niet het standpunt van de afstandelijke beschouwing in te houden, dus geen scheiding van subject en object.

14 In de erkenning van de zintuiglijkheid bij Marx is, anders dan bij Feuerbach, de praktijk als ‘Tätigkeit’ inbegrepen, als deel van een omvangrijk veranderingsproces waarin de mens zich bevindt, het initiatief moet nemen en dus kennis van de werkelijkheid nodig heeft.[353]

15 De elfde these, Marx’ politieke stelling, impliceert niet slechts een kentheoretische en ‘metafysische’ opvatting (zie de hierboven genoemde dertiende overweging). Hij legt er een fundament mee van het historisch materialisme en van de sociologie als wetenschap die zich bewust is van zijn (letterlijk) ingrijpend karakter en die de noodzaak onderkent van reflectie op dat ingrijpen. Dit historisch materialisme is in laatste instantie hetzelfde als Marx’ materialistische dialectiek. Marx bereflecteert het praktijk-begrip diepgaand theoretisch, consequent historisch, inhoudelijk materialistisch en dialectisch. De menselijke ingrijpende activiteit is materieel bepaald – in bepalende zin economisch en sociaal, omdat de mens moet leven –, maar juist door het kritische doelbewuste ingrijpen kan de mens boven zijn maatschappelijk ‘noodlot’ uitstijgen. De mens kan zowel zichzelf leren begrijpen als ellende, honger en uitbuiting opheffen op een solidaire wijze.

16 Dit zelfbegrip kan in de 21e eeuw ook op de verhouding van mens en milieu worden toegepast, ook al viel die verhouding destijds nog buiten de kern van Marx’ reflectie. Immers, het gaat om zelfkennis, waarbij de mens zichzelf als denkend en handelend, en als afhankelijk van de materiële werkelijkheid begrijpt. Dit laatste heeft grote consequenties.

17 Marx’ thesen impliceren een mensbeeld. De praktisch-omvormende werkzaamheid is een wezenlijk kenmerk van de mens. Deze werkzaamheid is tevens bepalend voor zijn denken, dat op zijn beurt de wijze van ingrijpen en omvormen benvloedt, alsmede de verdere menselijke ontwikkeling. Vanuit de historische gang van zaken is het nu een gegeven dat de mens moet handelen en zijn werkelijkheid vormgeven. Met andere woorden, moet de mens handelen door arbeid te verrichten en moet hij zijn wetenschap ontwikkelen om dat te kunnen blijven doen.
Marx’ dialectiek: de mensheid bevindt zich principieel in een veranderingsproces waarin zij zelf geen passieve toeschouwer of alleen maar gedwongen deelnemer is, maar waarin de mens door zijn handelingsmogelijkheden en rationaliteit mede vorm geeft aan dit proces, en mede de uitkomst ervan bepaalt.

18 Het komt erop aan doelgericht de wereld te veranderen. Alleen in het welbewust praktisch handelen zijn subject en object – als interactieve eenheid op een steeds hoger, ingewikkelder reflexief niveau – in beweging op initiatief van de mens zelf. Immers, beweging bestaat altijd. Zonder de inspanning van het denken en doelgerichte actie is de mens gedoemd zich te laten voortbewegen, dus zonder zijn vervreemding op te heffen.

19 De elfde these betekent dus niet: houdt op met denken!

20 De elfde these betekent ook niet, dat de mens ooit op moet houden ingrijpend te handelen wanneer hij een nu nagestreefde verandering ooit heeft voltrokken.

‘De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd;
het komt erop aan haar te veranderen.’

_______________
[349] K. Marx, Thesen über Feuerbach, in MEW, deel 3, pp. 5-7. Van de stellingen van Marx over Feuerbach bestaan verschillende Nederlandse vertalingen, o.m. Karl Marx over Feuerbach uit het jaar 1845 (Stellingen over Feuerbach) in F. Engels, Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse filosofie, Amsterdam 1973, pp. 69-72 en K. Marx, F. Engels, De Duitse ideologie, deel I, Feuerbach, Nijmegen 1972, pp. 7-9.
Over Marx’ stellingen over Feuerbach is veel geschreven. Zeker de elfde wordt ook ‘misbruikt’, nl. uit haar verdere verband gerukt, en dan zou – zo wordt dikwijls gesuggereerd – er niets méér staan dan dat filosofie overbodig zou zijn en het slechts om de praktijk gaat. Leest men de stellingen in het geheel en overziet men het verband met de analyses van Marx en Engels uit de jaren 1844-1845, dan blijkt dat in zeer kort bestek Marx én de stap naar de politieke praktijk zet, én in zeer kort bestek een systematisch sluitende grondslag van een wereldbeschouwing formuleert. Dat hij zich in de jaren erna niet ten doel stelde die verder uit te dragen, doet daar niets van af.
Bij de veel latere publicatie van Marx’ Feuerbach-thesen door Engels in 1888 schrijft deze dat het op dat moment – vergeleken met 1845 – urgenter is de verhouding van de filosofie van Marx en Engels tot die van Hegel en Feuerbach te beschrijven. Over de thesen schrijft hij dat er de ‘geniale kiem van de nieuwe wereldbeschouwing’ (van Marx en Engels) in is vastgelegd. Zie F. Engels, Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse filosofie, pp. 7-8. In MEW, deel 21, pp. 263-264.
Over Marx’ thesen zijn ook meer omvangrijke analyses geschreven. Een goed voorbeeld hiervan is E. Bloch, Keim und Grundlinie, Zu den Elf Thesen von Marx über Feuerbach. O.a. in Deutsche Zeitschrift für Philosophie, Berlin DDR 1953, jrg. 1, pp. 237-261. Recentere heruitgave in E. Thies (Hrsg.), Ludwig Feuerbach, Darmstadt 1976, pp. 62-110.
[350] In de derde stelling schrijft Marx: ‘Het samenvallen van het veranderen van de omstandigheden met de menselijke activiteit of zelfverandering kan enkel als revolutionaire praktijk opgevat en rationeel begrepen worden.’ (MEW, deel 3, p. 6) In de achtste stelling: ‘Al het maatschappelijk leven is in wezen praktisch. Alle mysteries die de theorie aanleiding geven tot het mysticisme, vinden hun rationele oplossing in de menselijke praktijk en in het begrijpen van deze praktijk.’ (MEW, deel 3, p. 7).
[351] Zie MEW, deel 3, p. 5. In de eerste these over Feuerbach noemt Marx het voornaamste gebrek van alle materialisme tot zijn tijd, inclusief dat van Feuerbach, dat het de werkelijkheid slechts als object van de waarneming vat en de werkzaamheid van het subject niet begrijpt. Dit materialisme miskent de reële, en tegelijk vooral door menselijk historisch-praktisch ingrijpen veranderende eenheid van de objectief-materiële werkelijkheid, het subjectieve denken en het daarop gebaseerde handelen. De wereld, de objecten blijven in deze benadering afstandelijk abstract beschouwd en worden derhalve onvoldoende gekend. Dat (beperkte) materialisme ontwikkelt de subjectieve, actieve kant niet en laat de theoretische ontwikkeling van dit aspect aan het idealisme over. De menselijke activiteit noemt Marx een objectieve, immers (werkelijk) ingrijpende activiteit.
[352] Aldus kunnen drie vormen van praktische verbondenheid van de werkelijkheid en het kenproces worden onderscheiden: 1 – vaste band, 2 – loslaten, abstraheren, accent op kennisverwerking, 3 – herstel van toenadering en betrokkenheid. Uiteraard gaat het hier om een abstract onderscheid. In de werkelijkheid moeten theorie en praktijk steeds dynamisch interacteren en kunnen van die interactie veel meer vormen specifiek worden beschreven.
[353] Hier is Marx’ kritiek in zijn eerste these over Feuerbach van toepassing, waarin Feuerbach wordt verweten dat bij hem het begrip ‘Sinnlichkeit’ een relatie van het kenproces en het object uitdrukt waarin het gekende alleen in de vorm van het object of van de waarneming kan worden begrepen en niet als ‘sinnlich menschliche Tätigkeit’, niet als een praktische verhouding, als praktijk; niet, zo zou men kunnen toevoegen, als materieel-‘gegenständliche Tätigkeit’. Zie de eerste en de vijfde these.