Jasper Schaaf
Karl Marx, Bekend en onbekend
Hoofdstuk 6


VRIJHEID ALS RODE DRAAD

— Het volk dat een ander volk onder het juk brengt, smeedt zijn eigen ketenen. —

Karl Marx[45]

– In de mate waarin de anarchie van de maatschappelijke productie verdwijnt, slaapt ook de politieke autoriteit van de staat in. De mensen die eindelijk de baas worden over hun eigen manier van maatschappelijk samenleven, worden daarmee tegelijk meester over de natuur, meester over zichzelf, vrij. –

Friedrich Engels[46]

Hier vermelde titels raadplegen?
Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief
of de: Zoekpagina

In de werken van Marx en Engels draait het om de volledige emancipatie van de mens. De vrijheid staat centraal. Op zich niets bijzonders, want bij de meeste filosofen, theologen en politici voor en na Marx komt de vrijheid ter sprake. Sterker nog, een ieder meent op zijn wijze de vrijheid te dienen. Een vrije mens, een sterk humaan en humanistisch ideaal. Zie de grote dramastukken uit de wereldliteratuur: steeds weer gaat het om de enorme spanning van het ideaal van vrijheid en de dagelijkse vervelende belemmeringen, beslommeringen, ellende, onderdrukking en ook nog de moraal, die de vrijheid inperken.

Niets bijzonders tot dusver, maar de invulling van Marx’ en Engels’ emancipatie-ideaal is dat zeker wel. Bij Marx worden de filosofie en de idealen van de mens nuchter teruggebracht tot het werkelijke leven zelf en worden filosofie, politiek en ideologie consequent historisch concreet gemaakt.

Tegelijk sluit Marx hierin aan bij het denken van G.W.F. Hegel, die de menselijke geschiedenis als dialectiek begrijpt en heel de ontwikkeling van de wetenschap en van het denken van de mens begripsmatig en logisch reconstrueert. Hegel analyseert de gang van het begrip, van het zich emanciperende denken, maar blijft voor een groot deel gevangen in dat begrip. De werkelijkheid wordt vaak nog ondergeschikt gemaakt aan het begrip. Vandaar dat Hegels filosofie idealistisch wordt genoemd. Marx nu gaat van de werkelijkheid uit en vat het begrip consequent op als begrip van deze werkelijkheid. Daar waar vrijheid als begrip nog niet voldoende geconcretiseerd kan worden, moet men niet slechts naar het begrip blijven turen, maar meer naar de werkelijkheid kijken, die het denken bepaalt. Vrijheid moet in de maatschappij worden gerealiseerd en het begrip van deze emancipatie moet hand in hand worden ontwikkeld met die werkelijkheid en het proces van actief ingrijpen daarin.

Net als Hegel denkt Marx dialectisch. De vrijheid en het begrip ervan moeten in hun beweging, in hun ontwikkelingsgang worden begrepen. Doet men dat niet dan begrijpt men de vrijheid niet, dan blijft het een beperkte notie. Marx’ bekritiseert Hegels idealistische bevangenheid, maar evenzeer Feuerbachs beperkte dialectiek en de stagnatie in zijn denken. Beiden zijn leermeesters die gewaardeerd worden, maar hun inzichten kunnen worden overtroffen door zich met de realiteit zelf bezig te houden op een actieve manier.

Meer dan Hegel wil Marx ingrijpen in het emancipatieproces zelf, en wel op een actuele manier, waardoor hij aan moet sluiten bij de emancipatiestrijd van de arbeidersklasse. En meer dan Feuerbachs denken impliceert, houdt Marx vast aan de noodzaak om direct actief in te grijpen in de maatschappelijke werkelijkheid, juist om humanistische doelen die een denker als Ludwig Feuerbach stelt, te helpen realiseren. Feuerbach en zijn geestverwanten hebben zich bovendien al te zeer beperkt tot het zoeken naar een alternatief voor de religieuze vervreemding, waardoor zij de maatschappelijke ontwikkeling niet voldoende begrijpen.

De vrijheid centraal, vrijheid als rode draad. Marx behandelt in zijn politieke en theoretische werk vrijheid in tal van facetten. Deze hangen samen, het zijn aspecten van de beweging van onvrijheid naar vrijheid.

Hieronder wordt een poging gedaan verschillende van die facetten te benoemen. In twintig formuleringen over vrijheid worden Marx en Engels beknopt en inleidend weergegeven. Dat lijkt heel wat, maar geeft nog geen volledig beeld. De samenhang van de verschillende kort aangeduide aspecten vragen om verdere uitwerking, een studie op zich.

1 – Vrijheid als beweging. Het gaat om de opheffing van de verschillende tegenspraken waarin de ervaring van vrijheid en het ideaal van vrijheid worden beperkt. Tegenspraken als vrijheid en onderdrukking, vrijheid en vervreemding, persoonlijke vrijheid en maatschappelijke onvrijheid, vrijheid en passieve onderschikking aan natuurgeweld door gebrek aan kennis, enzovoorts. Het communisme is de meest concrete voorstelling van een maatschappijvorm waarin de tegenspraken die de vrijheid ketenen, kunnen worden opgeheven. Een ideaal dat men niet te ideaal, niet als een vaststaand en vastliggend beeld mag opvatten.

Terwijl bij Marx en Engels kritiek op het utopisme en de gedroomde hemel op aarde overheerst en daarom geen kant-en-klaar idee van het communisme wordt uitgewerkt, laten zij zich toch een enkele keer ertoe verleiden iets van het leven in deze maatschappijvorm concreter te benoemen. Dit doen zij in de weliswaar niet door hen zelf gepubliceerde en niet afgemaakte De Duitse ideologie, en mét een wat ironisch-relativerende ondertoon in betreffende uitspraken. In de communistische maatschappij, zo schrijven zij, wordt de algemene productie sociaal geregeld en mag de mens kiezen wanneer hij wat wil doen: ’s ochtends jagen, ’s middags vissen, ’s avonds veeteelt bedrijven en na het eten een kritisch gesprek te voeren.[47] Mensen zijn dan maatschappelijk vrij, niet aan één beroep gebonden. Maar de stofwisseling met de natuur, de productie moet blijven plaatsvinden. De vrijwording van de mens als mens is hiermee als opgave gesteld. De weg erheen is lang. De vrijheid als te realiseren en gerealiseerde vrijheid is steeds in beweging.

2 – Zelfstandigheid, rechten en bezit als voorwaarden van vrijheid. Bezit en rechten vormen een elementaire basis om überhaupt iets te kunnen kiezen. Ze vormen een noodzakelijk materiële basis, maar nog lang geen voldoende basis voor zelfbepaling. Noodzakelijk? Ja, het is zoals Engels het scherp ziet wanneer hij de toestand van de arbeidersklasse in Engeland analyseert: bij echte armoede houdt alle vrijheid en moraal op.[48] Op politiek niveau speelt hetzelfde. Marx en Engels keren zich keer op keer fel tegen de onderdrukking van Polen door Rusland en Pruisen.[49] Zonder zelfstandigheid van de natie kan het volk niet vrij worden en zich verder sociaal en economisch ontwikkelen. Bovendien brengt de onderdrukking een keten van machtsmechanismen voort die in heel Europa de vrijheid belemmert. Zelfstandigheid bestaat altijd in samenhang met de zelfstandigheid van anderen.

3 – Handelingsvrijheid. Als wordt gesproken over handelingsvrijheid bestaan er diverse relaties met concrete vrijheden en onvrijheden. Tijdens de revolutionaire toestand in Europa van 1848 pleiten Marx en Engels met kracht voor de democratie en burgerlijke vrijheden. Burgerrechten vergroten de handelingsmogelijkheden, ook en vooral die van de onderdrukte klasse, de arbeidersklasse. In die zin is de democratie basaal.

Handelingsvrijheid heeft ook een sociaal-psychologische component. Zoals vrijheid voor Marx een rode draad in zijn werk is, is zijn strijd tegen vervreemding dat ook, in één samenhang. Terwijl Feuerbach de vervreemding aan de hand van de religie en in de religie bekritiseert, zo – met vérder strekkende consequenties – heeft Marx kritiek op de vervreemding in de arbeid. In de arbeid produceert de mens zich als mens, maar begrijpt hij zichzelf nog niet voldoende als wezen dat groeit in dit stofwisselingsproces met de natuur en zijn sociale omgeving. De mens moet zichzelf nog ontdekken als concrete mens, gevormd als product van zijn eigen arbeid. Als consequentie moet de mens zeggenschap krijgen over zijn eigen arbeid, als echte handelingsvrijheid.

4 – Een antithese van vrijheid: schijnvrijheid. Dit is de tegenstelling tot het vorige punt, die ontstaat wanneer belangrijke maar beperkte vrijheden verabsoluteerd worden. De burgerlijke vrijheid van bezit en private productie is ook het recht op uitbuiting en bevat daardoor nog veel tegenstrijdigheden, die onvrijheden met zich meebrengen. Burgerlijke vrijheid bevat de tegenspraak van vrijheid en onvrijheid, slavernij. De mens wordt vrij als mens, maar de arbeider wordt gereduceerd tot loonslaaf. De burgerlijke maatschappij bevat ook de tendens van versterking van het individualisme, waardoor de mens als van de ander afgesloten individu zich tegen die ander richt.[50] Onafhankelijkheid leidt dan tot afhankelijkheid, ondanks het ogenschijnlijke tegendeel. Bovendien worden bezit en geld al gauw tot afgod. De kleine bezitter lijkt vrij, maar Marx en Engels benadrukken bij herhaling dat dit nog geen volledige vrijheid betekent, omdat er tal van oncontroleerbare en niet begrepen afhankelijkheidsrelaties blijven bestaan en een band met de verdere gemeenschap wordt geblokkeerd.[51]

5 – Politieke vrijheden: kritisch aansluiten bij denkers als Jean-Jacques Rousseau, Immanuel Kant en de burgerlijke staatsfilosofen. In het pleidooi voor volledige politieke vrijheidsrechten als persvrijheid, vrijheid van vergadering en voor individuele rechten sluiten Marx en Engels kritisch aan bij de politieke filosofen van de 17e-19e eeuw. Burgerlijke emancipatie als noodzakelijke beweging van de vrijheid.

6 – Vrijheid van ideologische en religieuze vervreemding: kritisch aansluiten bij Feuerbach. Ludwig Feuerbach is een der eersten die wetenschappelijk en filosofisch, dus op een rationeel gefundeerde wijze de bestaande godsdienst als vorm van sociale vervreemding analyseert. Het aspect van sociale vervreemding pikt Marx op, maar – en daar heeft Feuerbach te weinig oog voor – sociale vervreemding vereist de omvorming van de sociale werkelijkheid. Vervreemding laat zich niet alleen door middel van een kritisch ideologisch verhaal opheffen. De emancipatie van de mens en een groeiende reële vrijheid vereisen de verandering van de wereld. Concreet is dit de klassenmaatschappij die zich in de 19e eeuw verder vormt. Verandering gericht op verdere emancipatie vraagt, consequent gedacht, om de keuze voor een klassenstandpunt. Daarom sluiten Marx en Engels zich principieel en voorgoed aan bij de strijd van de arbeidersklasse.

Detail: de arbeidersklasse heeft Feuerbachs bijdrage aan de emancipatie niet vergeten. Aan het eind van zijn leven wordt hij door de Sozialdemokratische Arbeiterpartei financieel ondersteund.

7 – Vrijheid als reële vrijheid: kritisch aansluiten bij en omkering van de filosofie van Hegel. Marx en Engels zijn kritisch over Hegels idealisme maar gebruiken voortdurend zijn begrippenapparaat om de vrijheid in haar beweging te doorgronden. De ontwikkeling van het begrip vrijheid kan niet anders dan hand in hand gaan met de reële maatschappelijke ontwikkeling. Door doelen te stellen en idealen te benoemen anticipeert het denken op de mogelijkheden die de wereld biedt. Marx’ dialectisch en historisch materialisme leidt hier tot de conclusie dat het handelen centraal moet staan. En op deze activiteit die de wereld omvormt moet het denken zich richten, zodat ook dat (emancipatoire) denken zich verder beter kan ontwikkelen.

8 – Vrijheid als inzicht in noodzakelijkheid: kritisch en creatief aansluiten bij ideeën van Baruch de Spinoza. Via Hegel en mogelijk Feuerbach, en door het lezen van Spinoza’s geschriften werkt de filosofie van deze Nederlandse denker duidelijk door in de werken van Marx en Engels. Spinoza’s rationalisme vraagt om een rationele relatie van de mens tot zijn werkelijkheid. In een vroeg geschrift, gericht tegen ideeën van de Duitse filosoof F.W.J. Schelling, sluit Engels bij Spinoza’s idee van rationaliteit en het daar uit voortvloeiend vrijheidsbegrip aan. Vrijheid is volgens Spinoza het inzicht in noodzakelijkheid, dus het inzicht in de werkelijkheid zoals die is. Engels wijst erop, ook in het verlengde van Hegel, dat vrijheid – ook al denkt men vrijheid wel eens als een willekeurige zelfbepaling – juist niet samengaat met willekeur.[52] Vrijheid veronderstelt inzicht in de werkelijkheid. Hier ligt de impuls deze werkelijkheid te gaan bestuderen. Marx’ historisch materialisme is gebaseerd op de idee dat vrij handelen een handelen met inzicht is.

Inzicht kan de arbeidersklasse alleen verwerven door grondige analyses, uiteraard verbonden aan praktische ervaringen. Vandaar dat Marx en Engels zo hechten aan politiek-historisch, sociaal en economisch onderzoek. Zonder kennis bestaat er geen voldoende adequaat handelen dat leidt tot de nodige verandering, tot een groei van de mogelijkheden van de vrijheid. In het eerste deel van Het kapitaal wijst Marx op Hegels idee van een overgang van noodzakelijkheid naar vrijheid, waarin Spinoza’s denken en het humanistische emancipatie-ideaal doorklinken.[53] In het derde deel komt dit heel concreet terug.[54] Marx schrijft hier dat de mens eerst zijn stofwisseling met de natuur – de productie van alles wat nodig is om te kunnen leven – zo nauwkeurig mogelijk moet regelen. Door dit te doen ontwikkelt de mens zich, maar nog steeds in het kader van het rijk der noodzakelijkheid, in het kader van wat er nu eenmaal moet gebeuren om überhaupt te kunnen leven en overleven. Wanneer die inspanning lukt wordt een basis gevonden, waarin de mens zich als doel van zichzelf verder kan ontplooien.

Dan komt het ware rijk der vrijheid in zicht dat voor de mens veel verder reikt dan het rijk der noodzakelijkheid. Marx concretiseert dit nog verder: de verkorting van de arbeidstijd is de fundamentele voorwaarde van het rijk der vrijheid. Immers, de 19e-eeuwse arbeider die met zijn hele gezin zo’n veertien uur per dag werkt heeft geen vrijheid, zou zelfs met rijkdommen, als hij die had, niets kunnen doen. Vrije tijd is voorwaarde van de vrijheid in het algemeen. Vanuit deze visie op de verhouding van noodzakelijkheid en vrijheid besteedt Engels in zijn kritiek op E. Dühring de nodige aandacht aan de vrijheid als historische beweging.[55] Een beweging waarin natuurlijke, economische, sociale en psychologische aspecten nauw samenhangen en zich steeds verder (kunnen) ontwikkelen.

Met mogelijk Spinoza’s vrijheid als het inzicht in noodzakelijkheid in gedachten, veronderstelt Marx’ denken een historisch proces waarin de mens niet alleen individueel, maar vooral ook als mensheid als geheel op het verwerven van vrijheid betrokken is. Inzicht in noodzakelijkheid, jawel. Marx wil de banden van de noodzaak zelf aanvatten, deze zowel als uitgangspunt nemen als – waar mogelijk – trachten deze om te vormen. Vandaar dat maatschappelijke verandering noodzakelijk is. Marx laat Spinoza’s inzicht niet zozeer los, maar geeft er een historisch hoopvol perspectief aan, dat bovendien een richting geeft hoe te handelen. Daarom moeten ‘de filosofen’ de wereld veranderen. Het op een zeker moment verworven inzicht moét worden ingezet, anders verwordt vrijheid tot vrijblijvendheid.

In het uitgangspunt van het praktisch toepassen van vrijheid als inzicht in noodzakelijkheid verwerken Marx en Engels creatief hun kritische visie op de burgerlijke ideologen en op Kant, Hegel en Feuerbach. Dat wil zeggen dat de praktijk, het praktisch omvormende handelen voorop staat en dat actief handelen met inzicht in en kennis van de weerbarstige ingewikkelde werkelijkheid gepaard moet gaan. Handelen moet succesvol handelen kunnen zijn. Daarom heeft het socialisme tot opgave zich te ontwikkelen van utopie tot wetenschap, tot een reële beweging. Inzicht in noodzakelijkheid is wezenlijk, is nodig om maatschappelijke, sociale en psychologische onvrijheden op te kunnen heffen. Het is nodig om het socialisme effectief te maken als deel van de grote emancipatiebeweging van onvrijheid naar vrijheid. Inzicht is voorwaarde, maar is nu meer dan ooit tot praktisch inzicht ontwikkeld. Vandaar dat Marx zo lang aan Het kapitaal durfde te werken. Kennis van de economische ontwikkeling van het kapitaal moet wetenschappelijke, zo gefundeerd mogelijke kennis zijn.

9 – Persoonlijke vrijheid, geestelijke vrijheid, gewetensvrijheid. Bij Marx en Engels ligt meer het accent op de voorwaarden van vrijheid dan op een invulling ervan. Immers, de inhoud en vormgeving van een echte vrijheid laat zich niet voorschrijven en het is ook niet zo interessant om dat te proberen. Ook in die zin wordt het utopisme opgeheven. Blauwdrukken van een hemel op aarde zijn overbodig en vaak zelfs schadelijk door hun ideologische werking. Indachtig de kritiek van Feuerbach op de vervreemdende consequenties van de bestaande godsdienst, wordt een hemel op aarde niet meer nagestreefd. Het gaat om de beweging van vrijheid.

Deze nadruk op historische en politieke randvoorwaarden betekent echter niet dat er over persoonlijke vrijheid en moraal niets te zeggen valt. Engels geeft in een brief aan August Bebel terloops aan dat vrijheid aan voorwaarden moet voldoen om werkelijk vrijheid te kunnen zijn.[56] Immers, vrijheid is geen willekeur, want willekeur hoort nog bij het rijk van noodzakelijkheid, niet van vrijheid. Bij willekeur wordt immers een (ten dele) onbewust machtsstreven of een (ten dele) onbegrepen en onbeheerste emotie gevolgd. Engels zegt daarom dat de eerste voorwaarde van vrijheid, van zelfbeschikking is dat er verantwoordelijkheid bestaat. Vrijheid en verantwoordelijkheid horen bijeen. Bij vrije keuzes moet verantwoordelijkheid kunnen worden afgelegd waarbij rekening wordt gehouden met anderen, met rechten en met recht.

10 – Maatschappelijke en politieke onderdrukking als belemmering van de vrijheid van personen, naties en klassen. Vrijheid wordt in de eerste plaats persoonlijk ervaren, maar persoonlijke en maatschappelijke vrijheid vormen uiteindelijk een geheel. In de tijd van de ‘Internationale Arbeiterassoziation’, de Eerste Internationale, wijzen Marx en Engels er herhaaldelijk op dat een land dat een andere land onderdrukt zelf onvrij is. In dit standpunt werkt de analyse door van de dialectische verhouding van heer en knecht, waarbij onder andere wordt aangesloten bij de filosofie van Hegel. Het lijkt dat een slavenhouder, een heer of een kapitalist vrij is, en de slaaf, de knecht en de arbeider onvrij. En er bestaat hier inderdaad een reëel verschil in macht en mogelijkheid bepaalde vrijheden toe te passen. Maar ook de machthebber is gevangen. Zijn leven en lot is afhankelijk van de door hem onderdrukte en uitgebuite.

Daarom kan vrijheid pas ten volle bestaan als ieder vrij is. Daarom kan persoonlijke vrijheid pas echt bestaan als er maatschappelijke vrijheid bestaat, zonder onderdrukking. Daarom betekent het feit dat Polen niet onafhankelijk is, dat Duitsland dat ook niet kan zijn. Zoals Marx cryptisch stelt: ‘Het Poolse vraagstuk is het Duitse vraagstuk.’[57] Onderdrukker en onderdrukten zijn in één web gevangen. Daarom kan werkelijke vrijheid van het individu niet bestaan, zolang deze gebaseerd is op onderdrukking van anderen in eigen land of bijvoorbeeld in de derde wereld. Dus ook al is de onderdrukkingsverhouding in het kapitalisme voor een deel anoniem geworden, degene die profiteert blijft afhankelijk van deze verhouding, dus nog in sterke mate onvrij.

11 – Persoonlijke en maatschappelijke keuzevrijheid en vrijheid van handelen als het recht om strijd te mogen voeren. Wanneer vrijheid en werkelijke vrijheden, zoals bepaalde burgerrechten, werkelijk bestaan, omvatten deze meer dan een vrijheid van denken. Ideële vrijheden en handelingsvrijheden hangen samen. Burgerlijke vrijheden als onvervreemdbare eigendom, persvrijheid, vrijheid van vergadering en politieke rechten houden in dat de burger er iets mee mag doen, zoals staken, demonstreren of daadwerkelijk de politieke macht van de overheid betwisten. In de revolutiejaren van 1848-1849 waarin Marx en Engels optreden als hoofdredacteuren van de Neue Rheinische Zeitung wijst Marx er steeds op dat er wel rechten toegezegd zijn, maar dat wanneer machthebbers trachten te verhinderen dat deze daadwerkelijk in praktijk worden gebracht, deze rechten feitelijk niet bestaan. Bovendien bestaan ze niet wanneer een deel van deze rechten wordt beknot. Indien een vrijheid als persvrijheid niet mag bestaan, bestaat dé vrijheid in het algemeen niet.

In de historische ontwikkeling hebben effectieve rechten van de burger een belangrijke rol gespeeld. Als voorbeeld noemt Marx de invloed van de democratische volksmassa ten tijde van de Engels en Franse revoluties.[58] Daarom moet een recht bestaan voor democratische massabewegingen door met hun aanwezigheid en houding moreel in te werken op belangrijke politieke vergaderingen. Het is een revolutionair volksrecht. Wanneer de Duitse overheid in 1849 de persvrijheid wil breidelen, spreken Marx en Engels over een poging tot verstikking van de klassenstrijd en het knevelen van de onderdrukte klassen.[59]

12 – Politieke vrijheid als voorwaarde van verdere emancipatie. In sommige van de vroegere geschriften komt Marx’ kritische uiteenzetting over de ideeën van Feuerbach en over die van de links-hegelianen aan bod. Naar aanleiding van wat men toen noemde ‘het joodse vraagstuk’ en de vraag hoe joden zich kunnen emanciperen, stelt Marx het algehele vraagstuk van emancipatie en vrijheid aan de orde.[60] Marx meent dat emancipatie van een groep pas kan als deze zich maatschappelijk emancipeert, dus om die reden zich ook actief bezighoudt met het maatschappelijk leven. Geloofskwesties moeten daarom los worden gemaakt van staatskwesties, zodat men de maatschappelijke groep niet tot haar ideële overtuigingen kan reduceren en op die wijze kan isoleren. Dergelijke vormen van emancipatie zijn stappen, fasen op een langere weg.

Als verder toekomstperspectief komt Engels te spreken over dit emancipatieproces wanneer hij kijkt naar de uiteindelijke rol van de staat. Wanneer de onderdrukkingsverhoudingen worden opgeheven, niet ineens maar in een langer proces, verliest de staat zijn functie. Die bestaat er immers voor een groot deel uit de machts- c.q. klassenverhoudingen te bestendigen. Engels zegt daarom dat ‘zogauw er van vrijheid sprake kan zijn, de staat als zodanig ophoudt te bestaan.’[61] Het gaat om de staat als zodanig, dat wil zeggen de onderdrukkende functie die overbodig wordt wanneer de ene klasse heeft opgehouden de andere te onderdrukken.

Dit perspectief sluit niet uit dat er nieuwe vormen – inclusief bestuursvormen – van gemeenschappelijk samenleven moeten worden gevonden. De vrijheid en opheffing van klassentegenstellingen worden hier opgevat als sociale vrijheid die samengaat met nieuwe, optimale mogelijkheden voor persoonlijke vrijheid.

13 – Bijzondere vrijheden. Uitgaande van de terminologie van Hegel kan een onderscheid gemaakt worden tussen bijzondere vrijheden en de vrijheid in het algemeen. Marx maakt dit onderscheid, maar analyseert vooral ook het verband ertussen in relatie tot de ontwikkelingsgang van de mens onderweg van onvrijheid naar vrijheid. Bijzondere vrijheden, zoals de burgerlijke vrijheden, bepalen de vrijheid in het algemeen. Wanneer één bepaalde vrijheid, zoals de persvrijheid, wordt gebreideld, is de vrijheid in het algemeen in het geding. Immers, de dan zo drastisch optredende regering zal juist die vrijheid aanpakken die haar machtspositie het meest bedreigt. Bijzondere vrijheden die het sterkst in het geding zijn, vormen op dat moment het speerpunt van het emancipatieproces.

Van dergelijke bijzondere vrijheden bestaan er veel, en zijn er nog meer denkbaar. De staat en de heersende klasse voelen dit goed aan. Vandaar dat Marx in zijn artikelenserie Lord Palmerston in 1853 schrijft over het cynisme van de vertegenwoordigers van de burgerlijke klasse, want ‘de massa van het volk heeft eigenlijk helemaal geen rechten, maar mag slechts in die mate van vrijheden genieten, die de wetgeving – of met andere woorden: de heersende klasse – goeddunkt en toestaat.’[62]

Bijzondere vrijheden vormen zich in bepaalde fasen van de emancipatiebeweging van de mensheid. Termen als ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ zijn – vanuit een later historisch gezichtspunt gezien – eenzijdige Franse formuleringen, die echter in de fase van de Franse Revolutie uitermate belangrijk waren, zo meent Engels.[63] Met name echter de term gelijkheid moet in het moderne socialisme worden vermeden, omdat deze slechts verwarring sticht, vindt hij. Zo kunnen bepaalde bijzondere vrijheden of de uitdrukking waarin deze worden nagestreefd, hun functie verliezen. Dit ten gunste van een vrijheidsstreven op een hoger ontwikkelingsniveau.

14 – Algemene vrijheid als overstijgend begrip van bijzondere vrijheden. De vrijheid in het algemeen wordt verworven op basis van de strijd voor bijzondere vrijheden. Terugval van eerder verworven bijzondere rechten tast het recht in het algemeen aan. Strijd voor een bijzondere vorm van emancipatie is de algemene vrijheid opnieuw beamen en verwerven. Daarom is die bijzondere vorm een maatstaf voor de vrijheid. Engels blikt hierbij ver vooruit en sluit op bepaalde punten positief aan bij de utopisch socialist Charles Fourier. Immers, in zijn De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap levert Engels niet alleen kritiek, maar bewaart hij het goede van zijn socialistische voorgangers. Van Fourier zegt hij, dat deze de dialectiek met hetzelfde meesterschap heeft gehandhaafd als zijn tijdgenoot Hegel.[64] En wat vindt hij dan zo meesterlijk bij Fourier? Onder meer dat deze als eerste heeft uitgesproken dat in een bepaalde samenleving de graad van emancipatie van de vrouw de natuurlijke maat van de emancipatie in het algemeen is. Wanneer die maatstaf – die zo nauw samenhangt met wat als biologisch gegeven onvermijdelijk, noodzakelijk zó is – eenmaal zo klip en klaar is gesteld, kan die bij geen enkel vrijheidsbegrip meer onbesproken blijven. De met kracht geëiste bijzondere vorm van emancipatie raakt de vrijheid van allen en in het algemeen.

15 – Vrijheid van onderdrukking en uitbuiting. Werkelijke vrijheid voor de mensheid bestaat pas als alle onderdrukkende structuren en alle stelsels van uitbuiting zijn opgeheven. Wie wordt onderdrukt voelt zich na de bevrijding vrij, maar ook de onderdrukker wordt dan losgerukt uit de structuur van onderdrukking. De arbeidersklasse die zich bevrijdt en het kapitalistische stelsel omverwerpt, bevrijdt ook de uitbuiter van de onderdrukkende structuur. De kolonisator wordt ook bevrijdt, of krijgt althans de kans op meer vrijheid, wanneer de kolonie zich bevrijdt. Volkeren uit betrokken landen kunnen vanaf dat moment meer op basis van gelijkwaardigheid en vrijheid met elkaar optrekken, zeker een begin hiermee maken, terwijl dat voorheen veel moeilijker was. Daarvoor kon dat wel, in een solidaire beweging van gezamenlijke progressieve antikoloniale strijd, maar die was doorgaans ‘weggelegd’ voor een voorhoede in die strijd. Een voorhoede die op haar beurt soms het leven en zeker allerlei persoonlijke vrijheden in de waagschaal stelde.

Algemene vrije communicatie moet bestaan op basis van gelijkwaardigheid. Zegt Marx dat al op een dergelijke ‘hedendaagse’ manier? In feite wel. In Het communistisch manifest eindigt het tweede hoofdstuk met de beroemde uitspraak van Marx over het doel van de proletarische revolutie: ‘In plaats van de oude burgerlijke maatschappij met haar klassen en klassentegenstellingen treedt een associatie, waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van allen.’[65] Vrijheid wordt hier algemeen gedacht, waarbij elke belemmering die de ene persoon oplegt aan de ander, de vrijheid van allen terugdringt. Dit is dialectisch. Onderdrukking is de antithese van een veronderstelde oorspronkelijke vrijheid. De nieuwe historisch verworven vrijheid is er een van een hogere orde. Dit speelt op alle niveaus van menselijke betrekkingen, zo ook tussen volkeren. Is Marx in dit verband al geciteerd, ook Engels zegt letterlijk dat een volk dat andere volkeren onderdrukt zich niet zelf kan emanciperen.[66]

16 – Vrijheid als het opheffen van vervreemding. Wanneer vrijheid pas kan bestaan als tot op het kleinste niveau structurele onderdrukkingsverhoudingen worden opgeheven, dan kan nog verder worden gekeken op dat microniveau. Er kunnen (machts)structuren, ideologieën en religies bestaan die het zelfinzicht belemmeren. Dan is er vervreemding. Iets eigens wordt niet doorgrond, laat staan beheerst.

Vrijheid moet uiteindelijk ook bestaan als zelfinzicht. Dit kan slechts in welbewuste relatie tot grondige inzichten in de maatschappij en de natuur. Het beoogde opheffen van vormen van vervreemding speelt – na Hegel en Feuerbach – in de werken van Marx en Engels permanent een impliciete of expliciete rol. Wanneer een vrije associatie en communicatie het doel van de proletarische revolutie is, wordt tegelijk het doel van het opheffen van maatschappelijke vervreemding gesteld. De opheffing van vervreemding kan alleen plaatsvinden als deze hand in hand gaat met het opheffen van verkeerde sociale verhoudingen. Anders blijven de vervreemdende mechanismen bestaan. Dat impliceert beslissende zeggenschap over eigen productie en de productieverhoudingen door de arbeider en de arbeidersklasse. En dit betekent pertinent niet dat deze maatschappelijke rijkdommen opnieuw tot privé-bezit van individuele leden van de nieuwe heersende klasse worden.

Maatschappelijk inzicht, inzicht in de natuurlijke voorwaarden van het productieproces, kortom inzicht in noodzakelijkheid vormt de basis om de diepgewortelde vervreemdingsmechanismen terug te schroeven. Een essentiële rol hierbij wordt gespeeld door de arbeid. In het omvormingsproces van natuur en maatschappij leert de mens de natuur én zijn eigen natuur kennen. De verhouding van denken en werkelijkheid wordt gaandeweg blootgelegd in een langdurig proces van arbeid en de vorming van cultuur en wetenschap.[67] Zodoende legt de mens meer en meer zijn eigen denken bloot, hoeveel vervreemdende belemmeringen er ook nog mogen bestaan en ook nieuw worden gevormd. Daarom is de sociaal-economische revolutie doorslaggevend om vervreemding in het algemeen verder te kunnen opheffen. Een politieke revolutie vormt de voorwaarde, maar is ook nog maar een begin van een langer proces. In de Economisch-filosofische manuscripten uit 1844 wijst Marx al op de doorslaggevende rol van de arbeid in het proces van vervreemding.[68] Ten opzichte van zowel het arbeidsproces als zijn eigen product is de arbeider in diverse opzichten vervreemd. Vervreemd door verkeerde eigendoms- en machtsverhoudingen. Die moeten worden omgekeerd als voorwaarde voor volledige vrijheid van vervreemding. Er moeten verschillende vormen van vervreemding worden opgeheven, van zichzelf, van de eigen sociale omgeving en van de natuur.

De vervreemding kan overigens in verschillende vormen en gradaties bestaan. In zekere zin is dit maar goed ook, want als de vervreemding absoluut zou zijn, zou een revolutionair bewustwordingsproces van de arbeidersklasse niet of moeilijk kunnen ontstaan. Bij het opheffen van vervreemding spelen ideologische strijd, politieke theorievorming, propaganda en voorlichting een belangrijke rol. De arbeiders kunnen op basis daarvan makkelijker bewust worden van hun situatie en positie, en van daaruit geactiveerd worden. Op deze wijze kan een groeiproces van vrijheid als inzicht in noodzakelijkheid worden bevorderd. Volledige opheffing van de vervreemding veronderstelt veel meer dan bewustwording, namelijk vooral ook het opheffen van verkeerde eigendoms- en machtsverhoudingen, dus het revolutionair ‘omkeren’ van de productieverhoudingen.

17 – Vrijheid als concretisering, als verwerkelijking van de mogelijkheden van de mens. Bij vrijheid gaat het om veel meer dan een abstract begrip of een direct haalbaar of misschien onhaalbaar doel. De vrijheid bestaat als idee én als werkelijkheid, en moet steeds weer aan de hand van de praktijk worden geconcretiseerd. Zowel de bijzondere vrijheden als burgerrechten en de idee van vrijheid in het algemeen wordt in de praktijk getoetst, gerealiseerd, vaak nog niet ten volle gerealiseerd of zelfs weer vernietigd.

Het begrip van vrijheid wint in dit proces aan rijkdom. In de geschiedenis leert de mens zijn grenzen kennen, leert de mens wat wel en niet kan, en ontdekt hij nieuwe vormen van vrijheid die (wellicht) kunnen worden gerealiseerd. In het algemeen leert de mens zijn (on)vrijheid vooral kennen in de arbeid en de arbeidsverhoudingen, en de politieke (on)vrijheid in de politieke strijd. In de historische ontwikkeling van het arbeidsproces en de economie, en in de alledaagse arbeid die verricht moet worden leert de mens zijn mogelijkheden kennen, ontwikkelen zich kennis en zelfkennis. De natuur wordt in brede zin ontdekt, gekend. Dus het inzicht in noodzakelijkheid groeit. Daarbij groeit eveneens het inzicht in de ruimte die overblijft en gewonnen wordt voor en door de mens om zelf te kunnen beslissen en handelen. Vrijheid door arbeid.

Een bekend geschrift van Engels gaat over het aandeel van de arbeid in de menswording van de apen.[69] Het gaat hierbij niet zozeer om een mooie prikkelende titel. Engels stelt dat de arbeid de grondslag vormt van het menselijk leven, dat de arbeid de mens schept. Arbeid is immers meer dan een intuïtief of instinctief proces, is een belangrijke vorm van doelbewust handelen van de mens die gaandeweg aan de hand hiervan zijn bewustzijn en zelfbewustzijn steeds verder kan ontwikkelen. Dat wellicht ooit eens door natuurlijke schaarste en samenhangende levensbedreigende factoren de eerste aap/mens deze hogere vorm van gedrag heeft kunnen ontdekken, is een enorme stap geweest. Een sprong in de vrijheid, waarmee een zeer lange en onbestemde weg open kwam te liggen. Een weg die de mensen moeten leren beheersen op een steeds hoger en gedifferentieerder niveau.

Op vergelijkbare wijze krijgt in de politiek vrijheid gestalte als praktische concretisering. Er moet een strijd gewonnen worden om de ontwikkeling van vrijheid op een hoger plan door te kunnen zetten. Marx’ en Engels’ praktische politiek geeft de prioriteit van de praktische strijd aan, maar in een blijvende relatie tot de doelen, idealen en inzichten van hun filosofisch-politieke onderbouwing.

18 – ‘Universele’ vrijheid en opheffing van de uitbuiting. Wanneer heer en knecht, kapitalist en proletariër in één uitbuitingsverhouding gevangen zitten, betekent de revolutionaire opheffing van deze verhouding dat ook de uitbuiter verlost wordt. Tegen zijn eigen beperkte wil in, weliswaar. In die zin is de bevrijding van de hele mensheid de algemene taak van de arbeidersklasse. Ook de kapitalist wordt bevrijd in zijn opheffing als kapitalist. Het streven naar een klassenloze maatschappij is het streven naar vrijheid voor allen. De beperkte elitaire vrijheid van de enkeling, die tevens als tegenstrijdigheid onvrijheid inhield, wordt vervangen door een vrijheid voor allen. Dit komt neer op een vrijheid van handelen die evenwel nog altijd inhoudt dat er gedacht, gehandeld en gearbeid moet worden. De vrijheid is concreet, met bepaalde beperkingen.

Omdat op deze wijze de politieke macht gezamenlijk gedragen wordt, de economische uitbuiting ophoudt en politieke onderdrukkingsstructuren afsterven, kan het communisme omschreven worden als volledige politieke vrijheid. Het is een synthese van individuele en sociale vrijheid en verantwoordelijkheid. In De heilige familie schrijven Marx en Engels hierover: ‘Wanneer de mens vanuit de zintuiglijke wereld en de ervaring in de zintuiglijke wereld zich vormt en zijn kennis en inzicht ontwikkelt, komt het erop aan de empirische wereld zo in te richten, dat de mens het waarlijk menselijke erin kan ervaren en zich tot gewoonte maakt zich als mens te ervaren. Wanneer het welbegrepen belang het principe van alle moraal is, dan komt het erop aan dat het privé-belang met het menselijk belang samenvalt.’[70] Er wordt – als voorbeeld van een belangrijke consequentie – onder meer nog aan toegevoegd dat men zich bij een misdaad niet zozeer moet richten op de enkeling die deze begaat, maar de ‘antisozialen Geburtsstätten’ moet aanpakken, dus de sociale wantoestand die de achtergrond vormt van de misdaad.

19 – Synthese van maatschappelijke en persoonlijke vrijheid in een algemeen geconcretiseerde en reëel bestaande vrijheid. Het humanistisch thema van algehele vrijheid voor de mens, die zich er volledig op richt zich als mens te ontplooien, komt in diverse bewoordingen voor in de geschriften van Marx en Engels in de periode dat zij expliciet het denken van Feuerbach en de links-hegelianen voorbijstreven. Er wordt een duidelijk ideaal geformuleerd dat de grondslag vormt voor hun intensieve praktische en theoretische inzet en hun organisatiekracht in de arbeidersbeweging. Het gaat om de verwerkelijking van de vrijheid door het communisme, een eenheid van sociale vrijheid en persoonlijke belangen. In een werkelijke gemeenschap krijgen individuen in en door hun associatie met anderen hun vrijheid.[71]

De vraag naar het wezen en de mogelijkheden van de vrijheid was een belangrijk raadsel van de geschiedenis. Dit raadsel kan nu worden opgelost, althans in belangrijke mate theoretisch en als fase van verdere realisering ook in de praktijk. Want in de genoemde beoogde nieuwe situatie wordt een nieuw begin gevormd, waarin tal van nieuwe vormen van vrijheid en onvrijheid zich kunnen vormen, die voorheen nog niet zichtbaar waren. Het communisme vormt de situatie van eenheid van maatschappelijke en persoonlijke vrijheid. Vanaf die maatschappelijke springplank ontstaat een maatschappelijk leven dat vooraf onvoorspelbaar is, door de nieuwe mix van bekende en onbekende factoren. Immers, de nieuwe gerealiseerde vrijheid schept een geheel ander perspectief van handelen en kijken. Bovendien zijn er altijd natuurlijke alsmede psychologische belemmeringen en mogelijkheden, die op hun eigen niveau beleefd en onderzocht moeten worden. Een vrij handelen is geen probleemloos handelen.

In de Economisch-filosofische manuscripten schrijft Marx dat de mens door de verkeerde arbeidsverhoudingen vervreemd is. De mens is door zijn vervreemde arbeid zowel van de natuur als van zichzelf in zijn eigen actieve functie, zijn levensactiviteit vervreemd.[72] Wanneer in het communisme de maatschappelijke voorwaarden gecreëerd worden de vervreemding op te heffen en de vervreemdende arbeidsverhoudingen niet meer bestaan, dan zal de mens zich actief met de nieuwe sociale verhoudingen, met zijn relatie tot de natuur en met zichzelf bezig moeten houden. De vrijheid is op dit vlak mogelijk, maar geen automatisch gegeven, geen vanzelfsprekendheid.

20 – Absolute vrijheid bestaat niet. Steeds weer moet vrijheid worden verworven. De geschiedenis herhaalt zich niet, maar terugval in onderdrukking en vervreemding is niet uit te sluiten. Afgezien daarvan kan uit bovenstaande worden geconcludeerd dat ook in een nieuwe, communistische maatschappijvorm er een tot op heden onbekende grote vrijheid zal bestaan, maar dat deze niet absoluut is. Inzicht in het rijk der noodzakelijkheid houdt in dat de mens altijd op een zo rationeel mogelijke manier zijn verhouding tot de natuur en tot de medemens moet trachten te regelen.

De noodzakelijke arbeid, de stofwisseling met de natuur vergt een ‘inbreng’ van twee zijden. Misschien kan de arbeidstijd tot een klein minimum worden teruggebracht, maar de natuur wordt niet groter en rijker dan die al is. En altijd moet de mens zich concreet verhouden tot de natuur, juist door de noodzaak van de arbeid om het leven mogelijk te maken. Want zoals Marx zegt is ‘de natuur, abstract genomen, geïsoleerd en gefixeerd in de scheiding van de mens, (...) voor de mens niets.’[73] Uit de veronderstelde concrete verhouding vloeien beperkingen voort, hoe creatief de mens ook met de natuur omgaat. Vrijheid is dus nooit absoluut, maar daarom ook nooit een zuiver abstract gegeven.

Indachtig Feuerbachs religiekritiek én Hegels dialectiek wil Marx van het hele beeld van een hemel op aarde niets weten. Een beeld van een hemel gaat uit van een verstard, abstract, antidialectisch denken. Nieuwe historisch-concrete vormen van onvrijheid en vrijheid zullen ontstaan, waarbij de mens, rationeel rekening houdend met de harde randvoorwaarden, de vrijheid moet herwinnen. De natuur zal minder en minder een blinde macht zijn tegenover de mens. De seismografen voelen de beving misschien lang van tevoren komen, maar als die komt is die er. Deze restricties van de vrijheid doen echter geen afbreuk aan het feit dat de mens tot taak heeft zich als mens zo volledig mogelijk te emanciperen, zich te ontplooien. De arbeidersklasse, in welke moderne vorm die zich ook ontwikkelt, behoudt tot opgave dit emancipatieproces te volbrengen tot de hoogste graad die in de desbetreffende historische fase mogelijk is.

En wanneer Engels – zie het motto van deze tekst – stelt dat de mens meester kan worden over de natuur, moet dit niet worden misverstaan. Het gaat om inzicht en handelingsbekwaamheden ten opzichte van de natuur en de eigen natuur van de mens. De mens leeft in een dialectische relatie tot de natuur, die dus ook de ‘eigen inbreng’ behoudt. Concrete vrijheid is misschien een heel grote, maar beperkte vrijheid. Tenzij de mens naast zijn schoenen wil lopen, op straffe van zelfverlies. Bij de vrijheid van de mens blijft gelden dat deze zijn grenzen zal ervaren en inzicht hierin zal trachten te verwerven.

_______________
[45] MEW, deel 16, p. 389. ‘Das Volk, das ein anderes Volk unterjocht, schmiedet seine eigenen Ketten.’
[46] MEW, deel 19, p. 228. ‘In dem Maß wie die Anarchie der gesellschaftlichen Produktion schwindet, schläft auch die politische Autorität des Staats ein. Die Menschen, endlich Herren ihrer eignen Art der Vergesellschaftung, werden damit zugleich Herren der Natur, Herren ihrer selbst – frei.’
[47] Zie MEW, deel 3, p. 33.
[48] Zie MEW, deel 2, p. 356.
[49] Zie MEW, deel 4, pp. 588-590.
[50] Zie MEW, deel 2, p. 123.
[51] Zie bv. MEW, deel 8, p. 198.
[52] Zie MEW, Ergänzungsband, zweiter Teil, p. 217.
[53] Zie MEW, deel 23, pp. 117-118.
[54] Zie MEW, deel 25, p. 828.
[55] Zie MEW, deel 20, pp. 105-107.
[56] Zie MEW, deel 19, p. 6.
[57] MEW, deel 15, p. 576. ‘Die polnische Frage ist die deutsche Frage.’
[58] Zie MEW, deel 5, p. 406.
[59] Zie MEW, deel 6, p. 441.
[60] Zie MEW, deel 1, pp. 354-357.
[61] MEW, deel 19, p. 7. ‘..., und sobald von Freiheit die Rede sein kann, hört der Staat als solcher auf zu bestehen.’
[62] MEW, deel 9, p. 361. ‘(Hier gesteht er also in höchst zynischer Weise ein,) daß die Masse des Volkes eigentlich überhaupt keine Rechte hat, sondern nur jenes Maß von Freiheiten genießen soll, das ihr die Gesetzgebung – oder mit anderen Worten: die herrschende Klasse – zuzugestehen für gut befindet.’
[63] Zie MEW, deel 34, p. 129.
[64] Zie MEW, deel 19, pp. 196-197. F. Engels, Die Entwicklung des Sozialismus von der Utopie zur Wissenschaft (1880).
[65] MEW, deel 4, p. 482. Nederlandse uitgave van Het communistisch manifest, 17e druk, Amsterdam 1979, p. 66.
[66] Zie MEW, deel 18, p. 527.
[67] In feite wordt hier een bondige omschrijving gegeven van Marx’ historisch materialisme waarin Hegels objectief idealisme wordt omgekeerd. Het materieel ingrijpend proces van de mens in zijn (actieve) verhouding tot de natuur is de basis van de geschiedenis.
[68] Zie MEW, Ergänzungsband, erster Teil, p. 515.
[69] Anteil der Arbeit an der Menschwerdung des Affen (1876), in MEW, deel 20, pp. 444-455.
[70] MEW, deel 2, p. 138. F. Engels, K. Marx, Die heilige Familie oder Kritik der kritischen Kritik. Gegen Bruno Bauer und Konsorten (1844). ‘Wenn der Mensch aus der Sinnenwelt und der Erfahrung in der Sinnenwelt alle Kenntnis, Empfindung etc. sich bildet, so kommt es also darauf an, die empirische Welt so einzurichten, daß er das wahrhaft Menschliche in ihr erfährt, sich angewöhnt, daß er sich als Mensch erfährt. Wenn das wohlverstandne Interesse das Prinzip aller Moral ist, so kommt es darauf an, daß das Privatinteresse des Menschen mit dem menschlichen Interesse zusammenfällt.’
[71] Zie MEW, deel 3, p. 74.
[72] Zie MEW, Ergänzungsband, erster Teil, p. 516.
[73] MEW, Ergänzungsband, erster Teil, p. 587. ‘Aber auch die Natur, abstrakt genommen, für sich, in der Trennung vom Menschen fixiert, ist für den Menschen nichts.’