Max Stirner
De enige en zijn eigendom


Het Spook

Met de spoken raken we in het geestenrijk. In het rijk van de wezens.

Wat in het heelal spookt en zijn mysterieuze, “onbegrijpelijke” wezen aandrijft is juist het geheimzinnige spook dat we het hoogste wezen noemen. En dit spook te doorgronden, het te begrijpen, daarin werkelijkheid te ontdekken (het “bestaan van god” te bewijzen) hebben de mensen zich duizenden jaren lang tot taak gesteld; met de gruwelijkste onmogelijkheid, de eindeloze Danaïdenarbeid van het spook in een niet-spook, het onwerkelijke in het werkelijke, de geest in een hele en lijfelijke persoonlijkheid te veranderen, daarmee hebben zij zich wat afgekweld. Achter de bestaande wereld zochten ze het “Ding an sich”, het wezen, ze zochten achter het ding het onding.

Wanneer men een zaak grondig onderzoekt, d.w.z. haar wezen nagaat, dan ontdekt men vaak iets heel anders dan wat het schijnt te zijn: een honingzoete taal en een leugenachtig hart, pompeuze woorden en armzalige gedachten, enz. Men brengt door de nadruk op het wezen te leggen de tot dusver miskende verschijning tot niet meer dan een schijn, tot een vergissing terug. Het wezen van de zo aantrekkelijke, heerlijke wereld is voor hem, die haar doorgrondt, de ijdelheid: ijdelheid is het wezen van de wereld (het bestaan van de wereld). Wie nu religieus is bemoeit zich niet met de bedrieglijke schijn, niet met die ijdele verschijningen, maar aanschouwt het wezen en vindt in dit wezen de waarheid.

Die wezens die uit de ene verschijning naar boven komen, zijn de boze wezens en omgekeerd uit de andere de goeden; het wezen van het menselijke gemoed is bv. de liefde, het wezen van de menselijke wil is het goede, dat van het denken de waarheid, enz.

Wat eerst voor de existentie gehouden werd, zoals de wereld en dergelijke, verschijnt nu als niet meer dan schijn en het waarachtig existerende is veel meer het wezen wiens rijk zich met goden, geesten, demonen, d.w.z. met goede en slechte wezens vult. Alleen deze verkeerde wereld, de wereld van de wezens bestaat nu waarachtig. Het menselijke hart kan liefdeloos zijn, maar zijn wezen existeert, de God, “die liefde is”; het menselijke denken kan dwalen, maar zijn wezen, de waarheid existeert: “God is de waarheid”, enz.

De wezens, alleen en niets anders dan de wezens zien en erkennen dat is religie: haar rijk is een rijk van wezens, van spoken en schimmen.

De drang om het spook tastbaar te maken of de nonsens te realiseren, heeft een lelijk spook teweeg gebracht, een spook of een geest met een werkelijk lichaam, een belichaamd spook. Wat hebben de meest krachtige en geniale christenen zich afgemarteld om deze spookachtige verschijning te begrijpen. Het bleef echter steeds de tegenstelling tussen twee naturen, de goddelijke en de menselijke d.w.z. de spookachtige en de zinnelijke: het bleef het meest wonderbaarlijke spook, een onding. Nog nooit was een spook zielenmartelender en geen Sjamaan die zich tot razende woede en zenuwverscheurende krampen aanzette om een spook te verbannen, kon een zielenkwelling verdragen zoals de christenen onder de meest onbegrijpelijke spoken geleden hebben.

Maar door Christus was tegelijkertijd ook de waarheid van de zaak aan het licht gekomen dat nl. de mens de eigenlijke geest of het eigenlijke spook is. De lichamelijke of belichaamde geest is de mens: hij is zelf het huiveringwekkende wezen en tegelijkertijd de verschijning en de existentie van het wezen. Voortaan huivert de mens eigenlijk niet meer voor spoken buiten hem, maar voor zichzelf: hij is bang voor zichzelf. In de diepte van zijn borst woont de geest van de zonde, al de meest onbeduidende gedachte (en dat is zelf een geest) kan een duivel zijn, enz. Het spook heeft een lichaam aangenomen, de god is mens geworden, maar de mens is nu zelf het verschrikkelijke spook dat hij wil verbannen, doorgronden, tot werkelijkheid en tot rede probeert te brengen: de mens is geest. Het lichaam mag verdorren, als de geest maar gered wordt: op de geest komt alles aan en het geestes- of “zielenheil” wordt het enige doel. De mens is voor zichzelf een schim, een geheimzinnig spook geworden die zelfs een bepaalde zetel in het lichaam toegewezen wordt (strijd over de zetel van de ziel, in het hart of in het hoofd of elders, enz.).

Jij bent voor mij en ik voor jou geen hoger wezen. Niettemin kan in elk van ons een hoger wezen aanwezig zijn en de wederzijdse verering te voorschijn roepen. Om dadelijk het meest algemene te noemen, leeft in jou en mij de mens. Als ik niet de mens in jou zou zien waarom zou ik jou dan achten? Jij bent weliswaar niet de mens in zijn ware en adequate gestalte, maar alleen maar een sterfelijk omhulsel waar hij uit kan treden zonder zelf op te houden te bestaan; maar voor het ogenblik huist dit algemene en hogere wezen toch in jou en jij vertegenwoordigt mij omdat een onvergankelijke geest in jou een vergankelijk lichaam heeft aangenomen waardoor jouw gestalte werkelijk een “aangenomen” is, een geest die verschijnt, in jou verschijnt, zonder aan jouw lichaam en deze bepaalde verschijningswijze gebonden te zijn, dus een spook. Daarom beschouw ik jou niet als een hoger wezen, maar respecteer alleen het hoger wezen dat in jou “rondwaart”. “Ik respecteer de mens in jou.” Zoiets zagen de ouden niet in hun slaven en het hoogste wezen “de mens” kreeg nog maar weinig bijval. Zij zagen echter in elkaar spoken van geheel andere aard. Het volk is een hoger wezen dan een enkeling en net als de mens of mensengeest een in de enkeling spokende geest, de volksgeest. Daarom vereerden ze deze geest en alleen voor zover hij deze of ook een aan hem verwante geest bv. de familiegeest, enz. diende, kon het individu belangrijk lijken; alleen maar omwille van dit hogere wezen, het volk, kende men het “volkslid” een waarde toe. Net zoals jij voor ons door “de mens” die in jou spookt, geheiligd bent, was men te allen tijde door één of ander hoger wezen zoals volk, familie en dergelijke geheiligd. Alleen omwille van een hoger wezen wordt men van oudsher geëerd en alleen maar als spook voor een geheiligde d.w.z. beschermde en erkende persoon aanzien. Wanneer ik jou verzorg en verpleeg omdat ik jou liefheb, omdat mijn hart in jou voedsel, mijn behoefte in jou bevrediging vindt, dan geschiedt dit niet omwille van een hoger wezen wiens geheiligd lichaam jij bent, niet omdat ik een spook d.w.z. een verschijnende geest in jou zie, maar uit egoïstische lust: jijzelf met jouw wezen bent voor mij van waarde want jouw wezen is geen hoger, is niet hoger en algemener dan jij, maar is even enig als jijzelf omdat jij het bent.

Maar niet alleen maar de mens, maar alles spookt. Het hogere wezen, de geest die in alles rondspookt is tegelijkertijd nergens aan gebonden en “verschijnt” daarin alleen. Spoken in alle hoeken!

Hier zou nu de plaats zijn om de spokende geesten eens voorbij te laten trekken, ware het niet dat ze verderop weer zouden moeten voorkomen om voor het egoïsme te vervliegen. Daarom zullen maar enkele bij wijze van voorbeeld opgenoemd worden om vervolgens tot onze verhouding tot hen over te gaan.

Heilig bv. is voor alles de “heilige geest”, heilig de waarheid, heilig het recht, de wet, de goede zaak, de majesteit, het huwelijk, het algemeen welzijn, de orde, het vaderland, enz. enz.