Leon Trotski
Lessen van Oktober


VI. Aan de vooravond van de oktoberrevolutie

Een buitengewoon congres bleek niet nodig. De druk die Lenin uitoefende leidde tot een zwenking van het Centraal Comité en ook van de fractie in het Voorparlement. De bolsjewieken trokken zich op 10 (23) oktober uit het Voorparlement terug. In Petrograd ontstond een conflict tussen de sovjet en de regering over de vraag van de verplaatsing van een bolsjewistisch gezind deel van de troepen van het garnizoen naar het front. Op 16 (29) oktober wordt het Militair Revolutie Comité opgericht als legaal sovjetorgaan voor de opstand. De rechtervleugel van de partij probeerde de ontwikkeling van de gebeurtenissen te remmen. De strijd tussen de verschillende richtingen in de partij gaat — evenals de klassenstrijd in het land — zijn beslissende fase in. De stellingnamen van de rechtervleugel wordt het best geïllustreerd door de brief van Zinovjev en Kamenev Over de huidige toestand (De bolsjewieken en de Oktoberrevolutie, Notulen van het centraal comité van de bolsjewistische partij, augustus 1917 — februari 1918, Maspero, 1964, blz. 140/146). De op 11 (24) oktober, dat wil zeggen twee weken voor de omwenteling, geschreven en aan de belangrijkste partijorganisaties verzonden brief neemt op besliste wijze stelling tegen het besluit van het centraal comité tot de gewapende opstaand. De brief waarschuwt tegen een onderschatting van de vijand, maar onderschat zelf enorm de krachten van de revolutie en ontkent zelfs het bestaan van strijdlust bij de massa’s. (Twee weken voor 25 oktober (7 november 1917). De brief zegt:

“Wij zijn er diep van overtuigd, dat het nu proclameren van de gewapende opstand, niet alleen zou betekenen dat we met het lot van onze partij spelen, maar ook met de Russische en de internationale revolutie.”

(Notulen, blz. 140).

Maar wanneer de opstand en de machtsgreep buiten discussie zijn, wat dan? De brief beantwoordt ook deze vraag klaar en duidelijk:

“Met het leger en met de arbeiders houden we de bourgeoisie onder schot.”

(Notulen, blz. 140).

En daardoor zal ze de Constituerende Vergadering niet kunnen saboteren. “De kansen van onze partij in de verkiezingen voor de Constituerende Vergadering zijn uitstekend... De invloed van het bolsjewisme groeit... Bij een juiste tactiek kunnen we een derde van de zetels verkrijgen, ja misschien nog meer.” (Notulen blz. 140/1).

De brief stuurt dus openlijk op de koers aan van het spelen van de rol van een ‘invloedrijke’ oppositie in de burgerlijke Constituante. Deze zuiver sociaaldemocratische koers wordt gemaskeerd door de volgende overweging.

“De Sovjets, die zijn gaan behoren tot het dagelijkse leven, kunnen niet vernietigd worden... De Constituerende Vergadering kan zich in haar revolutionaire werk slechts op de sovjets baseren, en op hen alleen. De Constituerende Vergadering en de sovjets: dat is het gecombineerde type van de staatsinstellingen, waar we heen gaan.”

(Notulen, blz. 141).

Voor de karakterisering van de gehele lijn van de rechtervleugel is het buitengewoon belangrijk, dat de theorie van de ‘gecombineerde’ staatsvorm, waarin de Constituerende Vergadering met de sovjets verbonden zijn, anderhalf tot twee jaar later in Duitsland door Rudolf Hilferding [31] herhaald werd. Hij vocht ook tegen de verovering van de macht door het proletariaat. De Oostenrijkse-Duitse opportunist wist niet dat hij plagiaat pleegde.

De brief Over de huidige toestand sprak de bewering tegen dat de meerderheid van het Russische volk reeds achter ons stond en vatte daarbij de meerderheid zuiver parlementair op.

“In Rusland, hebben we het grootste deel van de arbeiders en een belangrijk deel van de soldaten achter ons. Maar de gehele rest is een vraagteken. Wij zijn er allemaal bij voorbeeld van overtuigd, dat de boeren — als we erin slagen tot de verkiezing van een Constituerende Vergadering te komen — in meerderheid voor de sociaal-revolutionairen zullen stemmen. Is dat toevallig?”

(Notulen, blz. 142)

De bovenstaande wijze van formuleren van het vraagstuk bevat de fundamentele fout, dat men niet begrijpt, dat de boeren wel sterke revolutionaire belangen hebben en een krachtig streven tonen deze belangen te realiseren, maar dat zij niet in staat zijn een zelfstandig politiek standpunt in te nemen. Zij kunnen ofwel voor de bourgeoisie stemmen door middel van de sociaal-revolutionaire agenten of zich werkelijk bij het proletariaat aansluiten.

Welke van deze twee mogelijkheden werkelijkheid zal worden, hangt juist van onze politiek af. Door in het voorparlement te gaan om een oppositionele invloed (‘een derde of meer van de zetels’) in de Constituerende Vergadering te verkrijgen, brengen we de boeren bijna automatisch in een toestand, waarin ze zullen proberen, hun belangen door middel van de Constituerende Vergadering veilig te stellen, bijgevolg niet door middel van de oppositie, maar door middel van de meerderheid van de vergadering. Omgekeerd zou een verovering van de macht door het proletariaat direct een revolutionair kader voor de boerenoorlog tegen de landeigenaars en de ambtenaren scheppen. Om de bij ons zo gebruikelijke uitdrukking te bezigen: in de brief is zowel sprake van een onderschatting als van een overschatting van de boeren, een onderschatting van hun revolutionaire mogelijkheden (onder proletarische leiding) en een overschatting van hun apolitieke zelfstandigheid. Deze dubbele fout, deze gelijktijdige onderschatting en overschatting van de boeren komt zelf weer voort uit de onderschatting van de eigen klasse en haar partij, dat wil zeggen een sociaaldemocratische opvatting over het proletariaat. Hierin ligt niets onverwachts. Alle schakeringen van het opportunisme leiden tenslotte tot een onjuiste waardering van de revolutionaire krachten en de mogelijkheden van het proletariaat.

De brief wijst de verovering van de macht af en tracht de partij bang te maken met het vooruitzicht van een revolutionaire oorlog.

“De massa van de soldaten staat niet achter ons vanwege de leus van de oorlog, maar vanwege de leus van de vrede... Als we nu alleen de macht zouden overnemen en we gedwongen zouden zijn (door de algemene toestand in de wereld) een revolutionaire oorlog te voeren, zou de massa van de soldaten zich van ons verwijderen. Het beste deel van de jongere soldaten zou natuurlijk achter ons staan, maar de massa zou ons verlaten.”

(Notulen, blz. 142).

Deze argumenten zijn uiterst leerzaam. Wij zien hier reeds de voornaamste argumenten voor de ondertekening van de vrede van Brest-Litovsk [32]. Hier worden deze argumenten echter tegen de verovering van de macht aangewend.

Het is volkomen duidelijk dat het standpunt dat in de brief Over de huidige toestand tot uitdrukking kwam, de aanhangers van dit standpunt het aanvaarden van de vrede van Brest-Litovsk bijzonder vergemakkelijkte. Ons blijft slechts over te herhalen wat wij op een andere plaats reeds gezegd hebben: Niet de tijdelijke capitulatie van Brest-Litovsk op zich zelf is karakteristiek voor de genialiteit van Lenin, maar slechts de verbinding van Oktober met Brest-Litovsk. Dat mag niet vergeten worden.

De arbeidersklasse strijd en groeit in het voortdurende bewustzijn, dat de tegenstander een overwicht over haar heeft. De tegenstander heeft de rijkdom, de macht, alle middelen voor ideologische beïnvloeding, alle repressiemiddelen. Het vertrouwd zijn met de gedachte dat de vijand sterkere krachten bezit dan wij, vormt een bestanddeel van het gehele leven en het gehele werk van de revolutionaire partij in de voorbereidende periode. De gevolgen van deze of gene onvoorzichtige of te vroege actie doen ons iedere keer weer op de meest gruwelijke wijze aan de kracht van de vijand herinneren. Maar er komt een moment, waarop de gewoonte om de vijand als de sterkste te beschouwen, verandert in de voornaamste hinderpaal voor de overwinning. De huidige zwakte van de bourgeoisie is verborgen door de schaduw van haar vroegere kracht. ‘Jullie onderschatten de krachten van de vijand.’ Alle elementen, die vijandig staan tegenover de gewapende opstand, groeperen zich rond deze lijn.

“Maar ieder die meer wil doen dan alleen maar over revolutie spreken, moet nuchter overwegen welke kansen een gewapende opstand heeft om te slagen. En het is hier onze plicht te zeggen, dat het op dit moment buitengewoon gevaarlijk zou zijn, de krachten van de tegenstander te onderschatten en de krachten waarover wij beschikken te overschatten. De krachten van de tegenstander zijn groter dan het lijkt. Petrograd is het beslissende punt en in Petrograd hebben de vijanden van de proletarische partij hun voornaamste krachten samengetrokken: 5.000 voortreffelijk bewapende en georganiseerde Junkers, die vechten willen (vanwege hun maatschappelijke afkomst) en die in staat zijn te vechten: verder de staf, de stoottroepen, de Kozakken, een belangrijk deel van het garnizoen, verder een zeer machtige artillerie, die waaiervormig om Petrograd ligt. Tenslotte zullen onze tegenstanders, geholpen door het Centraal Uitvoerend Comité, naar alle waarschijnlijkheid proberen troepen van het front aan te voeren.”

(Over de huidige toestand, Notulen, blz. 144).

Het is vanzelfsprekend dat in de burgeroorlog, waarin het niet aankomt op een eenvoudige optelling van bataljons, maar waarin het erop aankomt dat men de te voorziene inschakeling ervan in overweging neemt, deze berekening niet volkomen betrouwbaar en precies kan zijn. Zelfs Lenin was van mening dat de vijand in Petrograd over sterke krachten beschikte en stelde daarom voor de opstand in Moskou te beginnen, omdat hij meende dat hij daar zonder bloedvergieten zou kunnen plaatsvinden. Dergelijke kleine fouten zijn bij een voorafgaande taxatie volkomen onvermijdelijk, zelfs onder de meest gunstige omstandigheden. En het is beter de koers te richten op de minder gunstige. Hier interesseert ons echter slechts de ontzaglijke overschatting van de krachten van de vijand, de volledige karikatuur van alle verhoudingen terwijl de vijand in wezen over geen enkele gewapende kracht meer beschikte.

Dit vraagstuk is — zoals de Duitse ervaring bewezen heeft — zeer belangrijk. Zolang de leuze van de opstand voor de leiders van de KPD voornamelijk, hoewel niet uitsluitend, een agitatorische betekenis had, negeerden zij eenvoudig het vraagstuk van de gewapende krachten van de vijand (Reichswehr, fascistische benden, politie). Volgens hen werd bij een, voortdurend groeiende revolutionaire beweging het militaire vraagstuk vanzelf opgelost. Zodra ze echter acuut met het probleem te maken kregen, gingen dezelfde kameraden die vroeger de gewapende krachten van de vijand onbetekenend vonden, tot een andere overdrijving over. Zij namen de opgave van het aantal gewapende krachten door de bourgeoisie voor waar aan, telden er zorgvuldig de krachten van de Reichswehr en de politie bij en rondden dan de som naar boven af (een half miljoen of meer) en kregen zo een compacte tot op de tanden bewapende massa, die volkomen toereikend was om hun eigen krachten te verlammen.

De Duitse contrarevolutie had ongetwijfeld sterke krachten er, was in elk geval beter georganiseerd en voorbereid dan onze Kornilovse en half-Kornilovse troepen waren. Maar de actieve krachten van de Duitse revolutie zijn ook geheel andere. Het proletariaat vormt de overwegende meerderheid van de bevolking van Duitsland. Bij ons waren — tenminste in het beginstadium — Petrograd en Moskou van beslissende betekenis. In Duitsland zou de opstand direct dozijnen proletarische hefbomen gehad hebben. Zo bezien zouden de krachten van de vijand niet meer zo verschrikkelijk geweest zijn als uit de naar boven afgeronde statistische getallen bleek. In ieder geval moeten de tendentieuze berekeningen die na de nederlaag van de Duitse Oktober gemaakt werden om de politiek te rechtvaardigen die tot de nederlaag leidde, categorisch afgewezen worden. Ons Russische voorbeeld is wat dat betreft van niet te vervangen betekenis. Twee weken voor onze onbloedige overwinning in Petrograd — en we hadden ook reeds twee weken eerder kunnen overwinnen — zagen de ervaren politici van onze partij de Junkers tegenover ons staan. Die wilden ons verslaan en waren daartoe in staat en verder de stoottroepen, de Kozakken en een belangrijk deel van het garnizoen en de artillerie, die waaiervormig om ons heen lag en de troepen die van het front aanrukten. In werkelijkheid was er niets, werkelijk niets. Als we ons nu even voorstellen dat in het Centraal Comité de tegenstanders van de opstand overwonnen hadden. Dan zien we duidelijk de rol van de leiding in de burgeroorlog: de revolutie zou dan bij voorbaat tot een nederlaag gedoemd zijn geweest, indien Lenin niet, tegen het Centraal Comité in, een beroep zou hebben gedaan op de partij, hetgeen hij van plan was en wat zonder twijfel met succes bekroond zou zijn.

Niet iedere partij heeft echter onder soortgelijke omstandigheden zijn Lenin. Het is niet moeilijk zich voor te stellen, hoe men de geschiedenis zou schrijven indien in het Centraal Comité de richting, die de strijd afwees, overwonnen zou hebben. De officieuze geschiedschrijvers zouden natuurlijk verklaard hebben, dat de opstand in Oktober 1917 de zuiverste waanzin geweest zou zijn en ze zouden de lezers ontzag inboezemende statistieken voorzetten over de krachten van de junkers, Kozakken, stoottroepen, over de waaiervormig opgestelde artillerie en over de legerkorpsen, die van het front aanrukten. Zonder in het vuur van de opstand beproefd te zijn zou men deze krachten veel verschrikkelijker voorstellen dan ze in werkelijkheid waren. Dat is de les, die in het bewustzijn van iedere revolutionair geprent moet worden.

De onophoudelijke, onvermoeibare taaie druk van Lenin op het Centraal Comité in de maanden september en oktober kwam voort uit zijn voortdurende bezorgdheid, dat wij het geëigende moment voorbij zouden laten gaan. Onzin, antwoordde de rechtervleugel, onze invloed zal voortdurend groeien. Wie heeft gelijk gehad? En wat wil dat zeggen, het ogenblik voorbij laten gaan? Hier raken we het vraagstuk van het bolsjewistische inzicht over de weg en de methoden van de revolutie, die een actieve, strategische en door en door praktische is en die botst met het sociaaldemocratische, mensjewistische inzicht dat fatalistisch is. Wat betekent het geëigende moment voorbij laten gaan? Het is duidelijk dat voorwaarden voor de opstand het gunstigst zijn, wanneer er een maximale verschuiving van de krachtsverhoudingen in ons voordeel is. Natuurlijk gaat het hier om de verandering van de krachtsverhoudingen op het terrein van het bewustzijn, dat wil zeggen om de politieke bovenbouw, maar niet om de basis, die voor de gehele periode van de revolutie als min of meer onveranderlijk gelden kan. De verandering van de krachtsverhouding wordt bij een onveranderde economische basis bij gelijke klassenverdeling van de maatschappij veroorzaakt door de verandering van de stemming van de proletarische massa’s, door de verstoring van hun illusies, door de groei van hun politieke ervaring, door de aantasting van het vertrouwen van de middenklassen en groepen in de staatsmacht en tenslotte door de verzwakking van het zelfvertrouwen van de laatste. Dat zijn processen, die zich in de revolutie snel ontwikkelen.

De gehele tactische kunst bestaat daarin, dat men het moment bepaalt, waarop de verhoudingen voor ons het gunstigst zijn. De Kornilov-putsch schiep deze voorwaarde.

De massa’s die hun vertrouwen in de meerderheidspartijen van de Sovjets verloren hadden, stonden oog in oog met het gevaar van de contrarevolutie. Zij meenden dat nu de bolsjewieken geroepen waren om een uitweg uit de toestand te vinden. Noch het elementaire verval van de staatsmacht, noch het zich op de bolsjewieken oriënteren van de ongeduldige en veeleisende massa’s kon een duurzame toestand zijn. De crisis moest naar de ene of de andere kant tot een beslissing leiden. “Nu of nooit” herhaalde Lenin.

Daarop antwoordde de rechtervleugel:

“Het zou een zeer grote historische fout zijn het vraagstuk van de machtsgreep door de proletarische partij zo te stellen als het vandaag gesteld wordt: nu of nooit. Neen. De partij van het proletariaat zal groter worden, steeds grotere massa’s zullen haar program gaan begrijpen... En deze successen kunnen slechts op een enkele manier onderbroken worden: juist in het geval, dat zij — in de huidige verhoudingen — het initiatief zou nemen tot een opstand... Tegen zo een verderfelijke politiek moeten wij waarschuwen.”

(Over de huidige toestand Notulen, blz. 146).

Dit fatalistische optimisme moet met de grootste aandacht bestudeerd worden. Het is niet iets nationaal en zeker niet iets individueel. Een gelijke tendens hebben we het vorige jaar in Duitsland kunnen aanschouwen. In wezen gaat achter dit afwachtende fatalisme een besluiteloosheid en zelfs een onbekwaamheid tot handelen schuil. Maar ze wordt gecamoufleerd door de troostende prognose: Wij winnen aan invloed, hoe verder we komen, des te meer zal onze kracht groeien. Wat een grove vergissing. De kracht van een revolutionaire partij groeit slechts tot een bepaald ogenblik. Daarna kan het proces echter in zijn tegendeel veranderen: de hoop van de massa’s wordt tengevolge van de passiviteit van de partij in ontgoocheling veranderd. Intussen herstelt de vijand zich van de paniek en buit hij de ontgoocheling van de massa’s uit. Een dergelijke beslissende omzwaai konden wij in oktober 1923 in Duitsland waarnemen. Wij waren niet ver verwijderd van een soortgelijke wending van de gebeurtenissen als in de herfst van 1917 in Rusland. Een paar weken zou daarvoor misschien voldoende zijn geweest. Lenin had gelijk: Nu of nooit.

“De beslissende vraag is:” — en daarmee brengen de tegenstanders van de opstand hun laatste en sterkste argument — “is de stemming van de arbeiders en de soldaten van de hoofdstad werkelijk zo, dat ze zelf in straatgevechten hun laatste redmiddel zien, dat ze de straat op gaan? Neen. Deze stemming is er niet... Een strijdstemming, een onstuimige wil de straat op te gaan, bij de grote arme massa’s van de hoofdstad zou ons kunnen garanderen dat een spontane beweging van hun kant, die grote organisaties zou meetrekken, waarin onze invloed nog zwak is (de vakbond van spoorwegarbeiders en van post- en telegraafbedienden, enz.). Maar omdat zo een stemming niet bestaat, zelfs niet in de fabrieken en in de kazernes, zouden we ons bedriegen, als we op deze basis een plan zouden opzetten.”

(Over de huidige toestand, Notulen, blz. 145).

Deze regels, die op 11 (24) oktober geschreven werden, krijgen een bijzondere en volkomen actuele betekenis, als we ons herinneren dat de leidende kameraden van de Duitse partij juist het ontbreken van strijdlust bij de massa’s aangevoerd hebben ter verklaring van hun terugtocht zonder strijd in het vorige jaar. Het gaat er juist om, dat de succesvolle opstand juist dan het beste verzekerd is, als de massa’s de tijd hebben, voldoende ervaring op te doen, om zich niet hals over kop in de strijd te storten, maar rustig afwachten en een vastbesloten en verstandige strijdleiding verlangen. In oktober 1917 had zich in de arbeidersmassa’s, tenminste bij de leidende lagen daarvan — op grond van de ervaring van de aprildemonstratie, de julidagen en de Kornilov-putsch — de vaste overtuiging baan gebroken, dat het niet meer ging om enkele elementaire protesten, niet meer om een verkenning ging, maar om een beslissende opstand voor het grijpen van de macht. De stemming van de massa’s werd dienovereenkomstig geconcentreerder, dieper en kritischer.

De overgang van een vrijmoedige spontaniteit, vol illusies, naar een kritisch bewustzijn roept onvermijdelijk een zekere vertraging in de revolutie op. De progressieve crisis in de stemming van de massa’s kan slechts door een overeenkomstige politiek van de partij overwonnen worden, dat wil zeggen vooral doordat de partij werkelijk bereid en in staat is de opstand van het proletariaat te leiden. Omgekeerd zal een partij, die lang een revolutionaire agitatie voerde en de massa’s aan de invloed van de verzoeningsgezinden onttrok, de activiteit van de massa’s verlammen en ontgoocheling en verval in hen teweeg brengen, de revolutie vernietigen, indien ze nadat ze door het vertrouwen van de massa’s omhooggeschoten was, zou beginnen te zwenken, te muggenziften, listen verzinnen en af te wachten. Daarmee verschaft ze zich echter de mogelijkheid, zich na de nederlaag op de onvoldoende activiteit van de massa’s te beroepen. De brief Over de huidige toestand leidt ons juist op deze weg. Gelukkig heeft onze partij onder leiding van Lenin soortelijke stemmingen in haar leiding beslissend geliquideerd. Slechts dankzij deze omstandigheden kon ze de succesvolle omwenteling laten plaatsvinden.

Nadat we nu de aard van de politieke vraagstukken, die met de voorbereiding van de Oktoberrevolutie samenhangen, gekarakteriseerd hebben en nadat we geprobeerd hebben de betekenis van de politieke verschillen te verklaren, die op deze basis ontstaan zijn rest ons nog de belangrijkste momenten van de strijd in de partij in de laatste beslissende weken, zij het vluchtig, te bespreken.

Het besluit over de gewapende opstand werd door het Centraal Comité op 10 (23) oktober genomen. Op 11 (24) oktober werd de hierboven genoemde brief Over de huidige toestand aan de belangrijkste partijorganisaties toegezonden. Op de 18 (31) oktober, dat wil zeggen, een week voor de omwenteling, verscheen in de Nowaja Sjisnj (Het nieuwe leven) de brief van Kamenev.

“Kameraad Zinovjev en ik zijn niet de enigen die menen, dat het een ontoelaatbare en fatale stap voor het proletariaat en de revolutie zou zijn, om nu — gezien de maatschappelijke krachtsverhoudingen en zonder het Sovjetcongres te consulteren — enige dagen voor de bijeenroeping van dit congres het initiatief te nemen voor een gewapende opstand.”

(Nowaja Sjisnj, nr. 156 van 18 (31) oktober 1917, blz. 175).

Op 25 oktober (7 november) werd de macht veroverd in Petrograd en de Sovjetregering gevormd. Op 4 (17) november trad een reeks verantwoordelijke functionarissen uit het Centraal Comité van de partij en uit de Raad van Volkscommissarissen en stelde de ultimatieve eis, een coalitieregering uit de sovjetpartijen te vormen.

“Behalve deze weg”, schreven zij, “is er slechts één mogelijkheid: een zuiver bolsjewistische regering handhaven door middel van politieke terreur.” (Verklaring van een groep volkscommissarissen op de vergadering van het Centraal Uitvoerend Comité van 4 (14) november 1917 (Notulen, blz. 198) [33].

En in een ander document uit dezelfde tijd staat:

“Wij kunnen de verantwoordelijkheid niet nemen voor deze fatale politiek van het Centraal Comité, die tegen de wil in gaat van een zeer groot deel van het proletariaat en de soldaten, die willen dat het bloedvergieten tussen de verschillende stromingen van de democratie snel een einde neemt. Daarom treden wij af als lid van het Centraal Comité, om het recht te hebben openlijk onze mening te verkondigen aan de massa’s arbeiders en soldaten en ze op te roepen onze leuze te ondersteunen: Leve de regering van de sovjetpartijen.”

(Verklaring van het Centraal Comité van de SDAPR (b) van 4 (17) november 1917, Notulen blz. 197) [34].

De kameraden dus die tegen de gewapende opstand en tegen de verovering van de macht waren en dit als een avontuur kenschetsten verdedigden na de succesvolle opstand dat de macht teruggegeven zou worden aan de partijen, in de strijd waartegen het proletariaat de macht veroverd had. Om welke reden zou de succesvolle bolsjewistische partij de macht aan de mensjewieken en sociaal-revolutionairen teruggeven. Want het ging juist om de teruggave van de macht. Daarop antwoordden de kameraden van de oppositie:

“Wij menen dat de vorming van een dergelijke regering nodig is om verder bloedvergieten, de dreigende hongersnood, het neerslaan van de revolutie door de legers van Kaledin te vermijden. Om het bijeenroepen van de Constituerende Vergadering op het vastgestelde moment en de realisering van het door het tweede Nationale Congres van Sovjets van arbeiders- en soldatenafgevaardigden aangenomen vredesprogram te verzekeren.”

(Notulen, blz. 197).

Met andere woorden het gaat erom door middel van de poort van de sovjets de weg naar het burgerlijke parlementarisme te vinden. Nu de revolutie niet langs de weg van het voorparlement gegaan was, maar zich een weg via de Oktoberrevolutie gebaand had, was het — volgens de formulering van de oppositie — nodig de revolutie met behulp van de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen van de dictatuur te redden en haar in het kanaal van het burgerlijke regime te sturen. Het ging om niets meer of minder dan de liquidatie van de Oktoberrevolutie. Natuurlijk kon onder dergelijke omstandigheden geen sprake van overeenstemming zijn.

De volgende dag 5 (18) november, werd nog een brief van gelijke strekking gepubliceerd:

“Ik kan niet in naam van de partijdiscipline zwijgen, als marxisten tegen het gezonde verstand en tegen de elementaire feiten in, geen rekening willen houden met de objectieve verhoudingen, die ons toch wegens het gevaar van een catastrofe dwingen tot een overeenkomst met de socialistische partijen...

Ik kan mij niet in naam van de partijdiscipline onderwerpen aan een personencultus en de politieke overeenkomst met alle socialistische partijen, die het eens zijn met onze wezenlijke eisen afhankelijk maken van de aanwezigheid van deze of gene persoon in het ministerie [35] en daardoor het bloedvergieten, zij het ook maar één minuut, verlengen.”

(Rabotsjaja Gazeta, nr. 204, van 5 (18) november 1917).

Ten slotte verklaarde de opsteller van de brief (Losovski), dat het nodig was op te komen voor het bijeenroepen van een congres om het vraagstuk op te lossen:

“of de partij van de bolsjewieken een marxistische partij van de arbeiders blijft of definitief een weg inslaat die niets te maken heeft met het revolutionaire marxisme.”

(ter aangehaalde plaats).

De toestand leek werkelijk hopeloos. Niet alleen de bourgeoisie en de landeigenaars, niet alleen de zogenaamde ‘revolutionaire’ democratie, die nog de macht in veel belangrijke organisaties had (de Wiksje, het Al-Russisch centraal comité van de spoorwegarbeiders, legercomités, staatsbeambten, enz. ), maar ook invloedrijke functionarissen van onze eigen partij, leden van het Centraal Comité en de Raad van Volkscommissarissen, veroordeelden openlijk de poging van de partij om de macht te behouden, om haar program te kunnen verwezenlijken.

Als men de gebeurtenissen slechts oppervlakkig zou hebben beoordeeld, zou men de toestand werkelijk als hopeloos hebben kunnen beschouwen. Wat konden we doen? De eis van de oppositie accepteren betekende de Oktoberrevolutie liquideren. Dan was het echter zinloos geweest, dat zij plaats had gevonden. Er bleef slechts één weg over: voortgaan en rekenen op de revolutionaire wil van de massa’s. Op 7 (20) november verscheen in de Pravda de beslissende verklaring van het Centraal Comité van onze partij. Ze was door Lenin opgesteld, vervuld van echte revolutionaire hartstocht en in heldere, eenvoudige en onweerlegbare formuleringen vervat; ze was bestemd voor de onder de massa werkende partijleden. Deze oproep maakte een eind aan iedere twijfel over de verdere politiek van de partij en haar Centraal Comité.

“Alle kleingelovigen, alle wankelende, alle twijfelaars, allen die zich door de bourgeoisie laten intimideren of zich door het geschreeuw van hun directe en indirecte handlangers laten beïnvloeden, moeten zich schamen. Onder de massa’s van de Petrogradse, Moskouse en de overige arbeiders en soldaten is geen spoor van wankelen. Onverstoorbaar en als één man verdedigt onze partij de Sovjetmacht, waakt zij over de belangen van alle werkenden, voor alles van de arbeiders en de arme boeren.” (Pravda, nr. 182, 7 (20) november 1917, Werke 26, blz. 300/301).

De ergste en scherpste partijcrisis was overwonnen maar de strijd binnen de partij ging verder. De hoofdlijnen van de strijd bleven dezelfde. Hun politieke betekenis werd echter steeds geringer. Een buitengewoon belangrijke bevestiging vinden we in het bericht van Oeritsky in de zitting van het Petrogradse Comité van onze partij van 12 (25) november over het bijeenroepen van de Constituerende Vergadering:

“De verschillen binnen onze partij zijn niet nieuw. Het is dezelfde stroming die men vroeger ook in het vraagstuk van de opstand kon waarnemen. Tegenwoordig zien enkele kameraden in de Constituerende Vergadering een instelling, die de revolutie bekronen moet. Ze zeggen dat we ons niet aan de regels houden. Ze zeggen dat we niet tactloos moeten handelen, en zo voort. Ze zijn er tegen dat de bolsjewistische leden van de Constituerende Vergadering haar samenkomst en krachtsverhoudingen controleren. Ze hebben een zuiver formeel standpunt en nemen niet in overweging dat uit een dergelijke controle een overzicht resulteert over wat zich in de Constituerende Vergadering afspeelt. Daardoor hebben we echter de mogelijkheid onze houding ten opzichte van de Constituerende Vergadering te bepalen... Wij staan nu op het standpunt dat we vechten voor de belangen van het proletariaat en de armste boeren. Enige kameraden menen echter dat we een burgerlijke republiek maken, waarvan de Constituerende Vergadering de bekroning moet zijn.”

Met de ontbinding van de Constituerende Vergadering kan men niet alleen een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van Rusland als afgesloten beschouwen, maar eveneens een niet minder belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van onze partij. Na de overwinning van de interne weerstanden heeft de partij van het proletariaat de macht niet alleen veroverd, maar ook behouden.


Verklarende noten

[31] Rudolf Hilferding (1877-1943) was een vooraanstaande leider van de Duitse sociaaldemocratie en een leidende vertegenwoordiger van de ‘Austromarxistische’ school. Hij begon zijn activiteiten in de Oostenrijkse sociaaldemocratie maar sloot zich in 1906 aan bij de Duitse beweging. Zijn voornaamste werk is Das Finanzkapital. Tijdens de oorlog was hij een kautskiaanse centrist, hij werd in 1917 lid van de Duitse USPD en was tegen de aansluiting van deze partij bij de Communistische Internationale. Hij keerde terug naar de SPD en was minister van Financiën in de coalitieregeringen van Stresemann en Müller. In 1933 vluchtte hij eerst naar Praag en daarna naar Frankrijk. Hij werd in 1940 door de nazi’s gearresteerd en naar Buchenwald gebracht, waar hij in 1943 overleed.

[32] De vrede van Brest-Litovsk (1918) maakte een einde aan de oorlog tussen het revolutionaire Rusland en het imperialistische Duitsland. Ofschoon de vrede heftig bestreden werd door meer dan de helft van de afgevaardigden van het Al-Russische Sovjetcongres, overwon de ijzeren logica van Lenin tenslotte en werden de voorwaarden van generaal Hoffmann aanvaard. Rusland moest een hoge schadeloosstelling betalen en een groot gebied prijsgeven. Trotski rekte de onderhandelingen zo lang mogelijk om de stakingsbeweging in Duitsland een kans te geven uit te groeien tot revolutionaire afmetingen maar de Duitse sociaaldemocraten onderdrukten de opstandige beweging. In deze omstandigheden was Rusland niet in staat een revolutionaire oorlog te overwegen. De revolutie had tijd nodig zich te consolideren en zijn eigen gewapende krachten te vormen.

[33] De verklaring was ondertekend door de Volkscommissarissen: V.P. Nogin, A.J. Rykov, V.P. Miljoetin, N.A. Teodorovitsj. Bij de verklaring sloten zich aan: D. Rjazanov, N. Derbisjev, Commisaris van de Pers, S. Arboezov, Staatsdrukkerijen, Jourenev, Rode Garde, G. Fiodorov, I. Larine. A. Chliapnikov verklaarde zich akkoord met de strekking, maar trad niet af.

[34] De verklaring van het Centraal Comité van 4 (17) november ondertekend door de minderheid van het Centraal Comité: L.B. Kamenev, W.P. Miljoetin, W. Nogin, A.J. Rykov en G. Zinovjev.

Na de overwinning van de opstand in Petrograd had het 2e Sovjetcongres op 26 oktober (8 november) een nieuw Centraal Uitvoerend Comité gekozen, bestaande uit 101 leden, waarvan 62 bolsjewieken en 29 linkse sociaal-revolutionairen. Daarenboven had het een geheel Bolsjewistische Raad van Volkscommissarissen gekozen. Lenin had voorgesteld dat ook de linkse sociaal-revolutionairen zitting zouden nemen in de Raad van Volkscommissarissen, maar dezen weigerden omdat ze niet wilden breken met de rechtse sociaal-revolutionairen die het Sovjetcongres verlaten hadden.

De contrarevolutie gebruikte in de dagen vlak na de revolutie het Uitvoerend Comité van de vakbond van Spoorwegarbeiders (Wiksjel) om een wig tussen de arbeiders en de bolsjewieken te drijven. De Wiksjel stuurde 29 oktober (11 november) een verklaring aan het Centraal Uitvoerend Comité over de kwestie van de macht, waarin ze een ‘homogene’ socialistische regering eiste van de bolsjewieken tot en met de volkssocialisten. De Wiksjel dreigde met een algemene staking van spoorwegpersoneel.

In zijn zitting van 29 oktober (11 november) besloot het Centraal Comité van de SDAPR(b) met algemene stemmen, in afwezigheid van Lenin, Trotski en Stalin: “Het Centraal Comité vindt het nodig de basis van de regering uit te breiden en eventueel verandering in de samenstelling ervan te doen plaatsvinden.”

Het voorstel van Kamenev, Miljoetin, Rykov en Sokolnokov, waarin voorgesteld werd “geen ultimatum te stellen indien alle Sovjetpartijen in de regering zouden treden met inbegrip van de volkssocialisten” werd met 7 tegen 4 stemmen verworpen. Sokolnikov en Kamenev worden aangewezen als afgevaardigden naar de conferentie van Wiksjel over het vraagstuk van de macht. Ook het Centraal Uitvoerend Comité (van de Sovjets) zond een delegatie van 5 man. Verder aanvaardde het Centraal Comité, dat het Centraal Uitvoerend Comité (van de Sovjets) verhoudingsgewijs uitgebreid moest worden met de partijen die het Sovjetcongres verlaten hadden en dat in het Centraal Uitvoerend comité vertegenwoordigers van de vakbonden van spoorwegarbeiders, posterijen en andere soortgelijke organisaties moesten zitting nemen. (Notulen van het CC van de SDAPR van 29 oktober (11 november) 1917 in Notulen, blz. 181-182).

De conferentie van Wiksjel kwam op 29 oktober (11 november) 1917 voor het eerst bijeen. Aanwezig waren ongeveer 30 vertegenwoordigers van verschillende stromingen, waaronder alle mensjewistische, linkse en rechtse sociaal-revolutionairen. Voor de bolsjewieken waren aanwezig Kamenev en Sokolnikov voor het Centraal Comité en Rjasonov voor het Centraal Uitvoerend Comité van de Sovjets.

De mensjewiek Dan stelde voor het 2e Sovjetcongres als nietig te beschouwen. Ook toen op de avond van 30 oktober (12 november) de troepen van Kerenski, die naar Petrograd opmarcheerden te Poelkowo verslagen waren hielden de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen vast aan de liquidatie van de bolsjewistische regering.

In de zitting van het Centraal Comité van 1 (14) november waar de delegatie verslag uitbracht, verklaarde Rjasanov: “In Petrograd is de macht zelfs niet in onze handen, maar in de handen van de Sovjet... Wij hebben al een fout gemaakt toen we ons aan het hoofd van de regering plaatsten... als we dat niet gedaan hadden, zouden de bureaucratische middenlagen nu aan onze kant gestaan hebben... Als we nu een akkoord weigeren zullen we ons zonder de linkse sociaal-revolutionairen bevinden... we staan voor het feit dat wij de massa’s bedrogen hebben door hun een Sovjetregering te beloven... In het akkoord moeten we zoveel mogelijk bereiken... Maar een akkoord is onvermijdelijk.” (Notulen, blz. 188).

Kamenev zegt: “Men stelt voor de onderhandelingen af te breken, maar het afbreken zal ons blootstellen aan onvermijdelijke slag... De Wiksjel heeft een niet te verwaarlozen kracht; als dit apparaat, dat tot nu toe neutraal was, zich tegen ons keert, zouden onze militaire krachten onvoldoende kunnen zijn... Als we willen vechten is dat slechts mogelijk met de Wiksjel en niet tegen hen... Ik ben voor een akkoord, maar dat wil niet zeggen dat ieder voorstel geaccepteerd behoeft te worden.” (Notulen, blz. 188-189).

Lenin antwoordt: “Het vraagstuk waarvoor we staan is een fundamenteel vraagstuk. Daarom moet een einde gemaakt worden aan de besluiteloosheid. Het spreekt vanzelf dat de Wiksjel aan de kant van Kaledin en Kornilov staat. Hier past geen besluiteloosheid. De meerderheid van de arbeiders, boeren en van de troepen staat achter ons. Niemand heeft hier aangetoond dat de volksbasis tegen ons is. We staan voor de volgende keus: of met de agenten van Kaledin, of met de volksbasis. We moeten op de massa steunen, we moeten propagandisten naar de dorpen sturen. We hebben de Wiksjel voorgesteld troepen naar Moskou te zenden en zij heeft geweigerd. We moeten een beroep doen op de massa’s en zij zullen haar ten val brengen.” (Notulen, blz. 189).

Het Centraal Comité nam daarop een resolutie aan, waarin o.a. stond: “Het Centraal Comité besluit: toe te staan aan de leden van onze partij, gezien de recente beslissing van het Centraal Uitvoerend Comité, vandaag deel te nemen aan de laatste poging van de linkse sociaal-revolutionairen om een zogenaamd homogene macht te vormen, met het doel eens en voor altijd de ongegrondheid van zo een poging te ontmaskeren en een eind te maken aan verdere onderhandelingen over een coalitieregering.”

(Deze resolutie werd aangenomen met 9 tegen 4 stemmen en 1 onthouding. Notulen, blz. 191).

In de zitting van het Centraal Uitvoerend Comité van 2 (15) november waren minder dan 40 leden aanwezig. De linkse sociaal-revolutionairen rekenden op de steun van Zinovjev en Kamenev. De bolsjewistische fractie stelde na beraad een resolutie voor waarin uitgegaan werd van een regering van alle sovjetpartijen en de helft van de regering zou bestaan uit sociaal-revolutionairen en mensjewieken. Het Centraal Uitvoerend Comité zou gebracht worden op 150 leden en daaraan toegevoegd nog 245 aanvullende vertegenwoordigers: 75 voor de boerensovjets uit de provincie, 80 voor de comités van het leger en de vloot, 40 voor de vakverenigingen (waarvan 25 voor het Al-Russische vakverbond, 10 voor de Wiksjel en 5 voor de postbeambten), 50 voor de stedelijke doema van Petrograd. De linkse sociaal-revolutionairen waren voldaan. De resolutie werd aangenomen met 6 stemmen tegen, en 1 onthouding. Er werd een commissie gevormd uit Kamenev, Zinovjev, Rjasanov en de linkse sociaal-revolutionairen Karelin en Prosjian met de opdracht de onderhandelingen te voeren voor het vormen van een regering.

Hierop kwam het Centraal Comité in zijn zitting van 2 (15) november met een resolutie waarin ze constateert, dat “toegeven aan ultimatieve eisen en dreigingen van de minderheid van de Sovjets neerkomt op een volledig afstand doen van de Sovjetmacht.” De meerderheid eist in een ultimatum dat de minderheid zich zal onderwerpen aan de discipline van de partij en dat ze zich houdt aan de door het CC aangenomen resolutie. Indien de minderheid dit niet wenst zal de meerderheid aan de diverse partijinstanties en aan een bijeen te roepen buitengewoon congres het volgende alternatief voorleggen: “Ofwel de partij draagt de huidige oppositie op aan diegenen van haar verbondenen, terwille waarvan ze nu onze arbeid saboteert een nieuwe regering te vormen... of — en daaraan twijfelen we niet — de partij zal de enig mogelijke revolutionaire lijn goedkeuren” (Ultimatum van de meerderheid van het CC, Lenin Werke 26, blz. 274).

Hierop legde de minderheid van het Centraal Comité (L.B. Kamenev, V.P. Miljoetin, W. Nogin, A.J. Rykov en G. Zinovjev hun verklaring af van 4 (17) november waarin ze aftraden als lid van het Centraal Comité.

[35] In de onvoltallige zitting van het CC van 29 oktober (11 november) was reeds ter sprake gekomen om Lenin en Trotski terug te trekken als leden van de Raad van Volkscommissarissen “als men dit van ons eist”. Op de conferentie van de Wiksjel keerden de vertegenwoordigers van de sociaal-revolutionairen en de mensjewieken zich op 1 (14) november zeer sterk tegen de kandidatuur van Lenin en Trotski.