Leon Trotski

Naar het kapitalisme of naar het socialisme?


Geschreven: 25 (?) april 1930
Bron: Nieuwe Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 3. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf
Vertaling: onbekend
Deze versie: Spelling, punctuatie en zinsbouw licht aangepast
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, augustus 2007


1. Vooruitzichten van de liberalen en de mensjewieken.

Het Russische liberalisme, dat in de jaren van de emigratie niet boosaardiger is geworden, ziet een terugkeer naar de lijfeigenschap in alle nieuwe vormen van economie en vooral in de collectivisatie. Nog onlangs heeft Struwe ergens verklaard, dat Rusland terug was gekeerd tot de zeventiende eeuw, minus God. Zelfs als dit oordeel juist zou zijn, zou de revolutie reeds daarin haar rechtvaardiging vinden. Onder de verlichte leiding van de vroegere bezittende klassen had de landbouw geen opmerkelijke vooruitgang beleefd tussen de zeventiende en de twintigste eeuw, zodat indien er van een terugkeer gesproken kon worden, de af te leggen weg niet lang was. Wat het te niet doen van het bezit van de goede god betreft — dit betekent voor de boer een belangrijke belemmering minder. Ongelukkigerwijze is de goede god een onmisbaar bestanddeel van de boereninventaris van de zeventiende eeuw, dat een heilige Drievuldigheid vormde met het ploegijzer en het ploegpaard. Men kan daarmee slechts tot een eind komen door mechanische arbeid en elektriciteit. Dit vraagstuk moet nog opgelost worden — maar het zal opgelost worden.

Het liberalisme doet alsof het de enorme economische vooruitgang van het sovjetstelsel, dus de concrete bewijzen van de onberekenbare voordelen van het socialisme, niet ziet. De economisten van de bezittende klasse gaan stilzwijgend voorbij aan de ritmes van de industriële ontwikkeling, waarvan geen voorbeeld te vinden is in de wereldgeschiedenis. Wat de mensjewistische figuranten van de bourgeoisie betreft, verklaren zij die ritmes door een buitengewone “uitbuiting der boeren.” Zij laten het achterwege te verklaren, waarom bij voorbeeld de uitbuiting van de Hindoeboeren door de Engelsen noch aan India, noch aan Engeland de ritmes van vooruitgang bezorgd hebben, die ook maar in de verte door het sovjetstelsel bereikt is.

En waarom zou men MacDonald niet ondervragen betreffende het in India bereikte tempo, hem, die arbeiders en boeren doet neerschieten, die onafhankelijk willen leven? Maar ik twijfel er aan, of zulke interpellaties mogelijk zouden zijn voor lieden, die door MacDonald en Müller onderhouden worden...

De liberaal-mensjewistische toespelingen op de lijfeigenschap en op het stelsel van Arak Tsjejew [1] vormen het klassieke element van de reactie tegen alle vernieuwingen op de weg van de historische vooruitgang. De filosofische formule van deze soorten van “terugkeer naar het verleden” werd reeds vroeger door de oude Hegel verschaft in zijn “Drievuldigheid”: these, antithese, synthese. De bij het behoud van de antithese (dus bij het behoud van het kapitalisme) geïnteresseerde klassen zullen altijd geneigd zijn in iedere gang naar de synthese (het socialisme) een eenvoudige terugkeer te zien naar de these, de lijfeigenschap! De wijsgeren en economisten, die aangevoerd werden in de postwagens van de beul Gallifet, beschuldigden de Commune van Parijs ervan de bestaande samenleving terug te voeren naar de communes van de middeleeuwen. Daarover schreef Marx: “Het is in het algemeen het lot van geheel nieuwe historische scheppingen ten onrechte te worden beschouwd als de kopie van oudere en zelfs verdwenen vormen van het maatschappelijk leven, waarmee zij zekere punten van overeenkomst aanwijzen.” (De Burgeroorlog in Frankrijk). Aldus heeft de tegenwoordige burgerlijke kritiek niets nieuws ontdekt. Waar zou zij het vandaan gehaald hebben? De “ideologie” van het Russische liberalisme en van de Russische “democratie” is niets anders dan een plagiaat en komt bovendien wanhopig achteraan. Niet voor niets schreef dezelfde Struwe voor 32 jaar: “Hoe meer men naar het Oosten komt, hoe lelijker en zwakker de bourgeoisie wordt.” De geschiedenis heeft daarvan gemaakt: “De bourgeoisie en haar democratie.”

Thans herhaalt Struwe het parool van 1893: “Laat ons naar de school van het kapitalisme gaan!” met dit enige verschil, dat 40 jaar geleden die leuze vooruitgang betekende, terwijl zij thans klaarblijkelijk een stap achteruit is. Was het Russische tsarisme dan niet naar de school van het kapitalisme gegaan? Het is juist dat, waarvan het voornaamste resultaat de Oktoberrevolutie was. In tegenstelling tot het Russische spreekwoord was het de wortel van deze “school”, die genietbaar was voor de “meesters” en de vrucht, die bitter was. Hoe zich tegen die “vrucht” te beveiligen ten tijde van het kapitalistische herstel? In de vreemde heeft de Russische bourgeoisie op dit terrein niets nieuws ontdekt, tenzij dit het zeer problematische en zeer instabiele welzijn is van de beschaafde naties. De school van het kapitalisme van de nieuwe landen is volstrekt niet een herhaling van de geschiedenis der oude landen, hoewel zij haar zondenlast draagt. De Oktoberrevolutie was een bankroet van de wereldbourgeoisie op haar zwakste punt. Het dromen over een terugkeer van Rusland naar het wereldkapitalisme na de Oktoberrevolutie is de meest fantastische en stompzinnigste utopie. Zou het dan niet veel “eenvoudiger” zijn een vreedzame ontwikkeling van het kapitalisme in China en in India te verzekeren? De macht is daar in de handen van de IIe Internationale. Probeert het dus mijne heren. Wij zeggen u bij voorbaat: dat het niet slagen zal. Want juist omdat China en India met de school van het kapitalisme te doen hebben gehad, gaan zij naar hun Oktoberrevolutie. Aldus is de dialectiek van de ontwikkeling der gebeurtenissen in de wereld. Er is geen middel om daaraan te ontkomen. Het mensjewisme neemt de nabije oplossing aan “van het dubbele probleem van aanpassen van het economische regime van het land bij het werkelijke niveau van zijn economische ontwikkeling en bij de vorming van de politieke en juridische factoren, welke voor die aanpassing noodzakelijk zijn.”

Een dergelijke hocus pocusformule rekent op het herstel van het bourgeoisregime. De “politieke en juridische voorwaarden” betekenen de burgerlijke democratie. “Aan jullie de fabrieken — aldus het mensjewisme tot de bourgeoisie — en in ruil daarvoor aan ons de mogelijkheid afgevaardigden, burgemeesters, ministers te worden precies als in Engeland en Duitsland.” Ziedaar het eigenlijke “dubbele probleem”. In 1917 verdedigde het mensjewisme, dat de macht had, de bourgeoisie tegen de Oktoberrevolutie. Wij zagen echter, dat de bourgeoisie een Kornilov zocht, omdat zij het mensjewisme niet vertrouwde. Voor het huidige ogenblik biedt het mensjewisme de bourgeoisie aan voor haar baan te breken door op “democratische” wijze de veroveringen van Oktober te niet te doen. Maar de voorstanders van kapitalistisch herstel geven er zich afdoende rekenschap van, hoe illusoir de terugkeer naar het kapitalisme door middel van de evolutie zal zijn. De burgerlijke contrarevolutie zou, als zij het kon, haar doel slechts door een lange burgeroorlog kunnen bereiken en door een terugkeer tot de ellende in dit land, waar het sovjetsysteem doende is op de puinhopen van het kapitalisme het herstel tot stand te brengen.

Een tweede editie van het Russische kapitalisme zou heel wat anders zijn dan doodeenvoudig een voortzetting of ontwikkeling van het kapitalisme voor de revolutie, of juister nog van voor de oorlog; en dat niet alleen, wijl een lange periode van oorlog en revolutie daartussen ligt, maar ook omdat het wereldkapitalisme — de meester van het Russische kapitalisme — in die periode ernstige instortingen en belangrijke zwenkingen heeft ondergaan.

Het financiële kapitaal is oneindig veel machtiger geworden, terwijl de wereld zich in de engte gedreven voelde. Een nieuw Russisch kapitalisme zou slechts een kapitalisme van koloniale uitbuiting kunnen zijn van het Aziatische type. Voor zover de handels- industriële- en financiële Russische bourgeoisie haar roerende goederen heeft kunnen redden, is zij geheel in het systeem van het buitenlandse kapitalisme ingelijfd. Een herstel van een kapitalistisch Rusland zou voor de werkelijke, ernstige herstellers slechts de vestiging van een koloniale uitbuiting van Rusland door het buitenland kunnen betekenen, zoals in China het buitenlandse kapitalisme werkt door tussenkomst van de compradores, een soort van Chinese tussenpersonen, die van de uitbuiting van hun eigen landgenoten leven ten bate van het wereldimperialisme. Een kapitalistisch herstel in Rusland zou het kweken zijn van een Russisch compradorisme met de “politieke en juridische” voorwaarden van het type, dat half Denikin, half Tsjang Kai-sjek zou zijn. Dat alles natuurlijk wel voorzien van “god” en het “tegemoetkomende Slavische”, dat wil zeggen van al hetgeen dat mensen zonder ziel noodzakelijk achten voor de ziel.

Maar van hoe lange duur zou zulke pracht zijn? De restauratie zou niet alleen met het arbeidersvraagstuk te doen krijgen, maar ook en vooral met het boerenvraagstuk. Ten tijde van Stolypin ging de vrij geslaagde vorming van een laag pachtboeren gepaard met zulke pijnlijke verschijnselen van proletarisering en verpauperisering, met een dergelijke verergering van alle sociale plagen op het platteland, dat de boerenoorlog van 1917 daaruit een onweerstaanbaar elan putte. En toch geen andere weg staat aan de bourgeoisie van thans en aan de sociaaldemocratie op de grondslag van het bestaande kapitalisme open, dan de weg, die Stolypin ging. Het enige verschil is, dat vroeger het aantal boerderijen niet meer bedroeg dan 18 à 15 miljoen, welk cijfer thans tot 25 miljoen is gestegen. En de vorming in eigen boezem van een kapitalistische laag zou zo’n proletarisering en verpauperisering betekenen, dat de gevolgen, die daarvan vóór 1917 het resultaat waren, slechts kinderspel zouden blijken in vergelijking met de gevolgen, die opnieuw zouden dreigen.

In het geval zelfs, waarin het kapitalistisch herstel af zou zien van het herstel van de rijke grondeigenaren (van de “pomesttsjik”) — hoe zou het daar afstand van kunnen doen — zou toch het agrarisch vraagstuk als het spook oprijzen, dat met een tweede zondvloed dreigt. Zien wij niet, dat zelfs in China, waar de groep grondbezitters bijna niet bestaat, het agrarische vraagstuk toch over een explosieve kracht beschikt, bijna gelijk aan die, welke in India optreedt? Wij herhalen dan ook nog eenmaal: de kapitalistische ontwikkeling in Rusland, zelfs in een vorm op een iets hogere trap van ontwikkeling, zou het Chinese type niet overschrijden. Dit is de enige mogelijke oplossing voor het tweevoudige probleem, door het mensjewisme gesteld.

De conclusie is duidelijk: behalve in het sovjetstelsel en de socialistische perspectieven, die alleen dat stelsel scheppen kan, heeft Rusland in de huidige omstandigheden geen enkel ander middel om zijn nationale onafhankelijkheid te beveiligen. Zo is de naakte waarheid.

2. Nieuwe voorwaarden en oude tegenstellingen.

Om het belang van de fundamentele moeilijkheden in de Sovjetrepublieken van heden goed te begrijpen, moet men niet uit het oog verliezen, dat de tegenwoordige economische ontwikkeling, hoe diep ook de uitbarsting van Oktober is geweest, toch slechts een voortzetting is van de fundamentele processen van voor de revolutie en voor de oorlog. Als aan de ene kant de verwachtingen van het liberalisme en de sociaaldemocratie geheel berusten op hun verbindingen met het verleden (kapitalisme, Februarirevolutie, democratie) berust hun kritiek met betrekking tot het heersende economische regime aan de andere kant op een totaal misverstaan van hetgeen onverbrekelijk ligt tussen gisteren en vandaag. Men stelt het zo voor, alsof de tegenstellingen tussen het platteland en de stad gevolg waren van de Oktoberrevolutie, terwijl in feite haar overwinning slechts mogelijk was door de verbinding van de proletarische opstand met de agrarische revolutie.

De crisis van het platteland der sovjets is in de grond de crisis van een achterlijke landbouweconomie en van de kleine eigendom. De bezittende klassen hadden vroeger alles gedaan, wat in hun vermogen was om de grote landbouwexploitatie aan te moedigen, vooruit te brengen en te consolideren; dit gold zowel voor de zogenaamde “bevrijdende” hervormingen van 1861, als voor de strijd tegen de revolutie van 1905 met behulp van de contrarevolutionaire wetten van Stolypin en tenslotte voor de politiek in de periode van gouvernementele tweeslachtigheid in 1917. Maar dat alles diende tot niets.

De kunstmatige ontwikkeling van het Russische kapitalisme onder de druk van het internationale financiële kapitaal versterkte in de boezem van het Russische boerendom, dat plotseling werd overgeplaatst in de nieuwe verhoudingen van de wereldmarkt, de tendens tot vergroting van zijn plantgebied. Juist het kapitalisme vernietigde de voorkapitalistische “dromen” van de boer inzake “een nieuwe verdeling van het land.” En als de poging, hoe realistisch dan ook in haar doelstelling, om tegenover deze tendens van het boerendom een politiek te plaatsen, van het tot leven brengen van een kapitalistische agrarische economie, mislukt is, is dat slechts gebeurd, omdat de ritmes van de kapitalistische ontwikkeling in haar geheel niet samenviel met de graad van ontwikkeling van de boerenklasse. De onderwerping van het tsaristische Rusland aan de wereldmarkt en het financiële kapitalisme met alle daaraan verbonden gevolgen voor de handel, de belastingen en het militarisme voor de boerenstand schreed met zevenmijlslaarzen voort, terwijl de ontwikkeling van de pachtboeren in slakkengang ging. Het was juist dit gebrek aan overeenstemming in het tempo, dat de contrarevolutie van de bourgeoisie en het grondbezit in de jaren van 1907-1917 de hals deed breken.

De revolutionaire nationalisatie van het land werd aldus het enig mogelijke middel om een eind te maken aan die buitengewone verwarring in de verhoudingen, welk in het voorafgaande historische tijdvak op het terrein van de landbouw geschapen was. De nationalisatie betekende het overgaan van bijna al de grond in handen der boeren. Doch dit overgaan verplichtte tezelfdertijd bij de gegeven graad van ontwikkeling van de werktuigen en van de landbouwmethoden verdere versnippering van de grond en daarom de wegbereiding naar een nieuwe agrarische crisis.

Men kon in enige dozijnen jaren deze tegenstelling tussen stad en land, erfenis van het verleden, niet liquideren. Integendeel, toen de Sovjetregering na haar vijanden te hebben afgeslagen, ernstig de industriële ontwikkeling van het land ging bewerkstelligen, moest die tegenstelling verscherpt worden. Gegeven de toename van de boerenbevolking en het verlangen naar onafhankelijkheid der jongere generatie van plattelandsbewoners, nam de versnippering van de landbouwbedrijven een sneller tempo aan. De ontwikkeling van de industrie en van de cultuur, ten koste van zware opofferingen van de boeren, vond in een tempo plaats, dat snel genoeg was om in deze boeren nieuwe verlangens en nieuwe behoeften te wekken, doch niet voldoende snel om daaraan voor de gehele boerenklasse te voldoen.

Op deze wijze werd de tegenstelling tussen stad en land wel zeer bijzonder en in hoge graad acuut. En de grondslag van deze tegenstelling blijft nog altijd het wanhopige isolement van de klasse van de kleine, achterlijke boeren.

Waarin bestaat dan het verschil tussen de huidige toestand en die van voor de revolutie? Dit verschil is enorm.

Om te beginnen geeft de verdwijning van de grote eigendommen aan de boerenbevolking en haar 25 miljoen bedrijven niet meer de mogelijkheid een oplossing te zoeken in het middel van vergroting van het plantgebied door onteigening van de bezittende klasse. Zeer in het voordeel van het lot van het land behoort deze etappe tot het verleden. Maar juist daarom komt de boerenbevolking ertoe andere oplossingen te zoeken.

In de tweede plaats — en dit is niet de minst betekenende verandering — heeft het land een regering, die — welke ook haar fouten zijn — naar alle middelen zoekt om het nationale en morele peil van de boerenbevolking te verhogen. De belangen van de arbeidersklasse, de heersende klasse in het land, welke ook de veranderingen in de structuur van de revolutionaire samenleving geweest zijn, worden in dezelfde richting gediend.

Gegeven deze brede, historische en per slot van rekening enig redelijke wijze van zien, is de opvatting van de liberalen, dat de algemene collectivisering slechts de uitkomst van eenvoudig geweld zou zijn, geheel absurd.

Na de versnippering tot de uiterst mogelijke grenzen is de opname van de percelen in een geheel, hun samenvatting in grote landbouwbedrijven voor de boerenbevolking een kwestie van leven en dood geworden. Vroeger worstelde de boer tegen de verkleining van de percelen, hetzij door een oproer, dan wel door zijn geluk te gaan beproeven op nog onbebouwde gronden of wel zocht hij zijn heil in verschillende religieuze sekten, van de hemelse ruimten de schadeloosstelling verwachtende voor het tekort aan grond.

Marx had vroeger opgemerkt, dat de boer niet slechts zijn vooroordelen doch ook zijn gezond oordeel heeft. Deze twee eigenschappen mengelen zich op duizend manieren dooreen in de loop van zijn ontwikkeling. Boven een zekere grens gaat het vitale realisme van de boer in monsterlijke suggesties over. En het vooroordeel ontwikkelt zich zoveel te sterker, naarmate het gezond oordeel minder in staat is een oplossing te vinden voor de boerenhuishouding, welke geen uitkomst meer ziet.

Zowel de vooroordelen als het gezonde oordeel van de boer hebben een nieuw terrein van toepassing gevonden in de algemene collectivisatie, d.w.z. in een nieuwe vorm, op een hoger historisch plan en in andere afmetingen.

Twaalf jaren revolutie, met inbegrip van het oorlogscommunisme, de nieuwe economische politiek in haar verschillende fasen hebben de boer ertoe gebracht de opvatting te aanvaarden, dat hij nieuwe wegen zoeken moet om uit zijn ongunstige toestand te geraken. Doch deze wegen zijn tot nu toe nog niet ontdekt en hun voordelen niet vastgesteld.

De politiek van de regering van 1923-1928 had de aandacht van de bovenste lagen van de boerenbevolking op een ontwikkeling en een verbetering van het individuele bedrijf gericht. De onderste lagen bleven daardoor zonder oriëntatie. De tegenstelling tussen stad en land openbaarde zich ditmaal in de vorm van het achterhouden van koren. Plotseling veranderde de regering haar houding en opende zij wijd de deuren voor de collectivisatie, terwijl zij de vrije markt afsloot.

3. Waaruit bestaat de “Overdrijving”?

In zijn “antwoord aan de kameraden der Kolchozen” dat zo lang was en om de waarheid te zeggen, van zoveel onwetendheid getuigde, put Stalin zich uit in haarkloverijen tegen “zekere elementen”, die zich op onjuiste wijze gedragen hebben tegenover de gemiddelde boer en tegen “zekere andere elementen”, die slechts op de hoogte bleken van het statuut der kolchozen, (een statuut, dat pas na de “overdrijvingen” gepubliceerd is). — en spreekt hij over de ellende, die daaruit voortvloeide voor de leiding. Dat alles is zeer belangwekkend en soms zelfs treffend. Maar Stalin zegt inmiddels niet, op welke wijze 40 pct. van de boerenbevolking (want op de 60 pct. in collectieve bedrijven opgenomenen, volgens de gegevens van maart had Stalin reeds een korting van 20 pct. toegepast!) grote landbouwondernemingen zal beheren ontbloot van de inventaris, die alleen de belangrijkheid van dergelijke ondernemingen zou doen uitkomen, zonder nog te spreken over hun sociale vorm. Hoe groot het “individualisme” van de boer ook is, ten overstaan van onherstelbare economische feiten moet het de terugtocht aanvaarden. Men vindt het bewijs daarvan in de geschiedenis van de ontwikkeling van de boerencoöperaties zelfs in kapitalistische landen. Juist de versnippering van het productieproces voert tot onvermijdelijke vereniging der functies van handel en krediet. Na de revolutie van 1905 werden miljoenen landbouwondernemingen in het tsaristische Rusland in de coöperatie betrokken, doch deze coöperatie beperkte zich tot aankoop, verkoop, krediet en spaarwezen, betrof de productie zelf niet. De reden van deze versnippering in de productie is niet gelegen in psychologische motieven, maar in de aard van de werktuigen en de productiemethoden van de boer: daar ligt het nest van zijn individualisme.

Toen, tengevolge van de onmogelijke toestand, die uit de versnippering der landbouwondernemingen voortvloeide en opgedreven door de knoet van de bureaucratie, het onverwachte tempo van de collectivisering de afgrond toonde, die er was tussen de productiemiddelen en de geestdrift voor de collectivisatie, vond men een theorie uit ter rechtvaardiging, volgens welke theorie men voortaan grote gecollectiviseerde ondernemingen met de oude inventaris ging beschouwen als socialistische bedrijven. Dat ziet er enigszins wetenschappelijk uit, doch de middeleeuwse wijsbegeerte wist reeds dat verandering van naam nog niet de verandering van de natuur der dingen betekent.

Het nieuwe bedrijfstype zou zich slechts kunnen rechtvaardigen door het voordeel van de nieuwe werkwijze boven de oude exploitatie met betrekking tot de productie en niet door de “gecollectiviseerde” vorm van de kolchozen. Wij zouden moeten weten, waarom tot op vandaag dit voordeel niet gebleken is. Het is duidelijk genoeg, dat men met behulp van handig opgestelde statistische gegevens kan aantonen, dat zelfs de collectivisering van de primitieve inventaris voordelen kan hebben.

In discussies, artikelen en circulaires wordt die gedachte eindeloos herkauwd, maar men past er wel voor op, haar met de opgedane ondervinding te verifiëren. De talrijke boerenfamilie is de “natuurlijkste” vorm van alle collectivisering, doch men legde zich er juist op toe haar na Oktober te vernietigen. Kan men zich indenken, dat men op dezelfde grondslag van productie een solide collectieve onderneming kan tot stand brengen uit families samengesteld, die elkaar niet kennen?

De grote productieve coöperatie, die gebaseerd was op een primitieve inventaris werd reeds in het verleden beproefd: dit was het geval met de eigendommen van de landheren, die in exploitatie gegeven werden aan de boeren tegen heffingen in natura. Wat zag men in de praktijk? In het algemeen werden deze eigendommen nog slechter beheerd dan de kleine boerenbedrijven. Na de revolutie van 1905 werden een groot aantal van die bedrijven geliquideerd en de Boeren Bank verkocht ze bij percelen aan de boeren zelf. Op deze wijze werd de coöperatie in de productie op de goederen van de landheren met gebruik van de primitieve inventaris van de boer economisch beschouwd volkomen onhoudbaar.

Aan de andere kant handhaafden zich de grote bedrijven, die machines gebruikten en geregelde wisselbouw toepasten in de schokken van 1905 en volgende jaren. De Oktoberrevolutie was nodig om deze grootbedrijven te nationaliseren. Het ging in die gevallen slechts om het land van de grootgrondbezitters. Maar het gevaar bestaat, dat door een kunstmatige, overhaaste formatie grote collectieve bedrijven, waarin de arbeid van iedere boer verdrinken zal in de arbeid van tientallen en honderdtallen andere boeren zoals hij, die als hij eigen inventaris benutten, voor wat de opbrengst van de grond betreft met uitschakeling van het persoonlijk initiatief nog ongunstiger uitkomsten opleveren dan individuele boerderijen.

Een kolchoz, door de eenvoudige samenvatting van boereninventarissen tot stand gekomen, staat tot de socialistische landbouwexploitatie als de exploitatie van het gebied der grootgrondbezitters overgelaten aan de boer tegen betaling in natura staat tot de grote kapitalistische exploitatie. Dat is voldoende om tot een veroordeling zonder meer te komen van het ongelukkige denkbeeld van het nieuwe “socialistische” bedrijfstype. De materiele grondslag der kolchozen verwisselend met een fantastisch theoretiseren, verklaart Boecharin, dat gegeven de opvoering van het tempo van de landbouw in overeenstemming met dat van de industrie “de socialistische opbouw van de landbouw de enig mogelijke uitkomst was.”

Op deze wijze zou de algemene collectivisatie niet meer een etappe zijn die de ontwikkeling van de productieverhoudingen in de landbouw materieel voorbereidt, doch de enige “uitkomst” van de bestaande moeilijkheden. De gehele kwestie wordt dan louter administratief bekeken.

Boecharin heeft zeker gelijk als hij zegt, dat het thans in gang zijnde proces niet een eenvoudige terugkeer tot het “oorlogscommunisme” is. Het is op geen enkele wijze een terugkeer naar het verleden. De ogenblikkelijke zwenking heeft verstrekkende gevolgen voor de toekomst. Maar de gehele kwestie is te weten of de verhoudingen, de betrekkingen juist zijn en ook of behalve beloften voor de toekomst de zwenking onmiddellijke en dodelijke gevaren in zich houdt. Boecharin raakt die slechts even in het voorbijgaan aan: “Ten gevolge van de ontwikkeling der kolchozen en der sovchozen overschrijdt de reusachtige vraag naar gecompliceerde machines, tractors, kunstmeststoffen, ver het aanbod en wij zien hier de opening van de schaar zich verwijden en zelfs zeer snel.” Deze belangrijke zinsnede is zonder enig nader commentaar in de tekst ingelast van een triomfantelijk artikel, doch de vergroting van de opening van de schaar kan niets anders betekenen dan de naderende instorting van het gehele gebouw.

Terwijl hij het licht laat vallen op de belangrijkheid van een vooraf gemaakt plan voor de landbouwcollectivisatie en de belangrijkheid van een akkoord tussen het districtsbestuurkolchosen, de industrie en het plaatselijk sovjetapparaat, zegt Boecharin: “Wij zien daar de vorm ontstaan, die de bureaucratie in de toekomst zal liquideren.” Ja, wij zien de vorm ontstaan. Maar ongelukkig degenen, die deze wordende vorm zal aanzien voor de eerste verschijning zelf en de eerste verschijning voor de volle ontplooiing. Zolang de voldoende technische basis ontbreekt, leidt de kolchoz tot het ontstaan van een parasitaire economische bureaucratie, die het slechtst is van alles. De boer, die in de loop van de geschiedenis dikwijls de passieve steun scheen te zijn voor alle vormen van staatsbureaucratie zal het binnendringen van deze bureaucratie in zijn persoonlijk bedrijfsleven niet dulden — dit mag men nooit uit het oog verliezen.

De collectivisatie moet voor de boer gelijk krijgen, aldus Boecharin. Dat is juist. Maar daarvoor is de tractor nodig, de mechanische ploeg en niet “de ideologische vertegenwoordiging” van deze technische hulpmiddelen. Platonische liefde met betrekking tot de productie heeft nooit waarde gehad. Zeker de hoeveelheid tractors, die thans nog onvoldoende is, moet overeenkomstig het plan snel groeien. Maar men kan de kolchoz van thans niet op toekomstige tractors opbouwen.

Bovendien eisen de tractors een stookmiddel. Het is juist voor hen onbegrensde ruimten te bestemmen; nog weer een reusachtig probleem van productie, organisatie en transport. Maar de tractor met zijn stookmiddel betekent op zichzelf nog weinig. Zijn grote betekenis komt pas uit als de tractor de schakel is van een keten, waarvan de andere schakels gevormd worden door algemene resultaten van de technische ontwikkeling. Dat alles is te verwezenlijken. Dat alles zal verwezenlijkt worden. Doch daarvoor is een nauwkeurige berekening van de termijnen nodig — wijl anders de economische handeling op dezelfde wijze tot een bankroet zal voeren als een eenvoudige op zich zelf staande krijgsverrichting. In gunstige binnenlandse en buitenlandse omstandigheden zouden de materiele en technische voorwaarden in een tijdsbestek van 10 tot 15 jaar geheel kunnen veranderen en een grondslag voor de collectivisering kunnen verzekeren. Doch in diezelfde 10 tot 15 jaar, die ons van het resultaat scheiden zou het ook kunnen gebeuren, dat meermalen de gelegenheid zou bestaan de sovjetmacht omver te werpen...

Waar zou het dan toe dienen de verantwoordelijkheid van Boecharin vast te stellen? Met de linkervoet de realistische begrippen wegtrappende, beweegt hij zich in dolle galop naar de hoge hoogten van de metafysische speculaties en wij zien hem spoedig weer terug in de rol van de zondebok voor de gebroken potten van Stalin; maar Boecharin interesseert ons maar matig. De verst blikkende kapitalistische pers van de wereld, zij die in staat is op lange termijn te provoceren, had in alle toonaarden herhaald, toen de collectivisatie op het hoogste punt stond, dat er ditmaal geen terugkeer mogelijk was; of wel het experiment zou tot het uiterste worden doorgezet of wel de sovjetdictatuur zou ineenstorten. Tot het uiterste doorzetten kon voor haar ook niets anders betekenen dan de instorting. De officiële Sovjetpers op haar beurt liet van de aanvang der collectivisering slechts triomfkreten horen over een ononderbroken opmars. Stalin riep openlijk de arme boeren op om zonder erbarmen de koelak als klasse te liquideren. Alleen de linkse oppositie liet een wanklank horen, toen zij in de afgelopen herfst als haar mening te kennen gaf, dat in de naaste toekomst onvermijdelijk een crisis zou uitbreken. De gebeurtenissen toonden spoedig aan, dat alleen de kapitalistische pers aan de ene kant en de linkse oppositie aan de andere kant wisten, wat zij wilden.

Een offensief op het front der boeren openbaarde spoedig zijn tegenstrijdigheden, die direct tot een buitengewoon hoge graad werden opgevoerd. Toen kwamen de beschuldigingen van “overdrijving”, de mogelijkheden voor het terugtreden uit de kolchozen, de stopzetting van de liquidatie van de koelakken enz. Tegelijkertijd werd absoluut verboden dezé aftocht — “aftocht” te’ noemen en niemand weet nog wat ons morgen te wachten staat.

Men zal op een goede dag de balans moeten opmaken. Schiet de partij daarin tekort, dan zal die balans toch zichzelf opmaken ten nadele van de dictatuur. Hoe eerder, hoe breder en consequenter herziening van de “plannen” zal plaatsvinden -juister gezegd: hoe eerder een algemeen plan in de plaats zal zijn gesteld van de chaos van dreigende “successen”, des te minder smartelijk zal het herstel van alle begane fouten mogelijk zijn, des te minder onverdraaglijk zullen de wanverhoudingen zijn in de ontwikkeling van stad en land en des te eenvoudiger zullen “termijnen” verkregen worden, die corresponderen met de “termijnen” van de Europese revolutie.

De thans met fabeltjes en hoogdravende bureaucratische stijl gemaskeerde terugtocht is het slechts denkbare. De partij is ongerust, maar zij zwijgt. Daar schuilt het ganse gevaar.

April 1930. (Slot volgt).

Naar het kapitalisme of naar het socialisme?
Door L. D. Trotski
(Slot)

4. Alleen de partij kan een uitweg vinden.

In een voortdurende worsteling tussen verschillende partijen en stromingen, heeft de bezittende klasse de macht veroverd en leiding gegeven aan de maatschappij; een worsteling, die dikwijls de vorm van een burgeroorlog aannam. Zeker, het proletariaat is meer homogeen dan de bourgeoisie, maar deze homogeniteit is niet volstrekt. De arbeidersbureaucratie is behalve een macht, die in staat stelt invloed van het proletariaat uit te oefenen op de andere klasse, tegelijkertijd een macht van de invloed van de andere klassen op het proletariaat. Hierop kunnen de complicaties van de verhoudingen der wereld, die in laatste instantie hun beslissend woord zullen spreken, steunen. Dat alles verklaart voldoende, hoe op de grondslag van de proletarische revolutie in de boezem van de leidinggevende partij, diepgaande discussies kunnen ontstaan en zich ontwikkelen, die tenslotte zich in ware fracties vervormen. Een eenvoudig verbod zou de zaak niet veranderen. De methoden van onvermijdelijke worsteling - voor zover die geleid wordt door het waarachtig belang van de revolutie — moeten tot het uiterste minimum het verbruik van energie terugbrengen om de juiste weg, die gevolgd moet worden, te bepalen. De stalinistische bureaucratie is er op uit zich eenvoudig van elke politieke inspanning vrij te maken, die uit het bestaan van een partij voortvloeit. Ongelukkigerwijze is de grootste verspilling van energie voortaan het gevolg van een politiek van bureaucratische slingeringen. Deze laatste zijn onafscheidelijk verbonden aan het regime van het apparaat, dat aan de controle van de partij ontsnapt en de verantwoordelijkheid ontgaat van zijn eigen fouten. Het zou verkeerd zijn te denken, dat de proletarische dictatuur recht heeft op een onbeperkt aantal slingeringen. Integendeel, dit historisch “krediet” is strikt beperkt.

Het partijcongres is sedert 21/2 jaar niet bijeen geweest, in welke periode de politiek verschillende malen en met betrekking tot de meest fundamentele problemen veranderd is. En het thans plaatsvindend congres[2], dat uitgeschreven is tegen de zin van de spits der partij, wordt door het apparaat volstrekt niet gezien als een gelegenheid om aan interne moeilijkheden te ontkomen, doch als een slechte tegenvaller en een wezenlijk gevaar. Hoe moet het verklaard worden, dat gedurende de burgeroorlog de congressen jaarlijks werden bijeengeroepen en soms twee maal per jaar, terwijl thans in de vredestijd na het bereiken van onbetwistbare successen in de industrie en nadat zoals het apparaat beweert “de opmars der boeren naar het socialisme verzekerd is”, het interne leven van de partij een zodanige spanning heeft bereikt, dat een congres een last, een mysterie en een gevaar wordt?

Men zal kunnen antwoorden, dat de hoofdvijand volstrekt niet de binnenlandse bourgeoisie is, doch die van het buitenland, die na de oorlog nog machtiger is geworden. En dit zal slechts de waarheid zijn. Maar het buitenlandse gevaar verklaart op geen enkele manier de verbureaucratisering van het regime, nu de socialistische grondslag binnenlands wezenlijk geconsolideerd is. Het socialistische regime zou zeer goed de strijd kunnen opnemen tegen buitenlandse vijanden op de grondslag van een brede en onbegrensde democratie. Neen; het feit, dat het binnenlandse regime stelselmatig erger wordt, kan slechts interne oorzaken hebben. De buitenlandse druk wordt slechts verklaarbaar, voor zover hij zich laat gelden op de onderlinge betrekkingen tussen de klassen. Degene, die de depressie van het binnenlandse regime verklaart en rechtvaardigt door de noodzakelijkheid tegen de binnenlandse vijand te strijden, geeft daardoor alleen reeds toe, dat de onderlinge verhouding van de krachten zich in een richting heeft ontwikkeld die niet gunstig is voor het proletariaat en voor de partij. Zou het mogelijk zijn, dat de koelak thans een ernstiger gevaar betekent dan in de burgeroorlog de bezittende klasse met inbegrip van dezelfde koelakken, toen de oude bezittende klassen haar vertrouwen nog niet hadden verloren, ieder ogenblik met de val van het bolsjewisme rekenden en nog over legers beschikten? Deze opvatting zou absoluut in strijd zijn met hetgeen vanzelf spreekt en in ieder geval zou daarmee de heersende officiële opvatting niet kloppen, die immers beweert niets anders te zien dan de voortdurende versterking van de socialistische sector en de verdringing van de kapitalistische sector.

Men begrijpt dan ook des te minder, waarom elk meningsverschil met de leiding, dat wil dus zeggen, met de gemilitariseerde stalinistische fractie, iedere poging tot kritiek, ieder aan de top niet voorzien voorstel, onveranderlijk tot een organisatorische vernietiging voert, die zich als een pantomime in stilte voltrekt; deze wordt daarna gevolgd door een “theoretische” liquidatie, die bovenal gelijkt op een rituele begrafenis met gezang van priesters en dienaren, aan de rijen van rode professoren ontleend. Toegeven, dat het heersende partijregime het enige mogelijke is, is het erkennen van de dood van de partij en daarmee van de revolutie. Zou er nog veel moeten veranderen om nu het besluit te slaan, dat partijcongressen voortaan slechts bijeen zullen komen, als “de noodzakelijkheid zich zal doen gevoelen”?

Wat voor nieuws zou deze maatregel brengen in de boezem van het geldende regime? Bijna niets. Maar een apparaat, dat zich gedwongen ziet in eigen boezem waarborgen tegen zichzelf te scheppen, kan aan de overheersing van een enkeling niet ontkomen. De bureaucratie heeft behoefte aan de superarbiter en in die functie vaardigt zij degene af, die het best aan haar behoefte van zelfbehoud beantwoordt. Het is daarin dat het stalinisme bestaat, voor zover het in de boezem van de partij het bonapartisme voorbereidt. Als het bureaucratische centrisme zijn loopbaan begint als een stroming tussen twee andere — tussen de uiterste van de partij, waarvan de ene de kleinburgerlijke lijn vertegenwoordigt, de andere de proletarische lijn — is het bonapartisme een staatsapparaat, dat openlijk gebroken heeft met alle traditionele banden, die van de partij daaronder begrepen en dat voortaan zich “vrij” tussen de klassen beweegt in de positie van de opperste arbiter. Het stalinisme is een voorbereiding voor het bonapartisme, te gevaarlijker naarmate het er zich minder van bewust is. Men moet er zich goed rekenschap van geven. Het wordt de hoogste tijd.

Waar zijn dan de factoren, die ondanks de economische successen de politieke situatie verslechterd hebben en de spanning van het regime van de dictatuur hebben versterkt?

Die factoren zijn van tweeërlei aard: de ene groep wortelt in de massa, de andere in de organen van de partij. Kleinburgers hebben dikwijls herhaald, dat de Oktoberrevolutie de uitkomst was van de “illusies” van de massa. Het is in zoverre waar, dat noch het feodalisme, noch het kapitalisme de massa heeft opgevoed in de geest van de materialistische verklaring van de geschiedenis. Maar er zijn illusies en illusies. De imperialistische wereldoorlog, die de mensheid geruïneerd en in bloed gedrenkt heeft, zou onmogelijk geweest zijn zonder de patriottische illusies, waarvan de sociaaldemocratie de voornaamste steun was. Voor wat de Oktoberrevolutie betreft, bestonden de illusies van de massa, dat zij de verwachtingen versterkten van een spoedige verandering van haar lot. Maar was er ooit een groot gebeuren in de geschiedenis zonder dergelijke scheppende illusies?

Het is echter onmiskenbaar, dat de werkelijke loop van de revolutie tot een uitslijten van deze illusies van de massa’s voert en tot een vermindering van dit supplementaire krediet, dat de massa in 1917 voor de leidende partij geopend heeft. In ruil daarvoor worden ervaring en begrip van de werkelijke krachten van het geschiedkundig proces verkregen.

Maar men moet nooit uit het oog verliezen, dat het verlies van illusies zich veel sneller laat gelden dan de vermeerdering van het theoretische begrip. Dat is een van de voornaamste oorzaken van contrarevolutionaire successen in het verleden, voor zover men die oorzaken in psychologische veranderingen zoekt, die zich in de boezem van de revolutionaire klassen voltrekken.

Een ander element van gevaar is in de verwording van het dictatoriale apparaat opgesloten.

De bureaucratie heeft vele karaktertrekken van de heersende klassen opnieuw tot ontwikkeling gebracht en zo zien het de arbeidende massa’s ook. De worsteling van de bureaucratie voor het eigen behoud verstikt het geestelijke leven van de massa, terwijl zij nieuwe illusies wekt die volstrekt niet meer revolutionair zijn en op die manier de vervanging van haar verloren illusies door een realistisch begrip van hetgeen gebeurt, belet tot stand te komen.

Van marxistisch standpunt uit bezien, is het duidelijk, dat de sovjetbureaucratie zich niet in een nieuwe heersende klasse kan omvormen. Haar aanpassing en de uitbreiding van haar sociale betekenis, voert onvermijdelijk tot een crisis van de dictatuur, die slechts tot oplossing zal kunnen worden gebracht door een wedergeboorte van de revolutie op hoger plan of een herstel van de burgerlijke maatschappij. Het is juist het naderen van dit alternatief, al dan niet bewust door allen aangevoeld, dat aan het heersende regime die buitengewone spanning geeft.

Het is onbetwistbaar, dat zich in het weer toenemen van de bureaucratie de algemene tegenstellingen afspiegelen van de socialistische opbouw in een enkel land.

Met andere woorden zou zelfs onder een gezonde leiding binnen die of die andere grenzen bureaucratisme dreigen. Toegeven, dat het wereldkapitalisme en vooral het Europese kapitalisme nog tal van jaren zou bestaan, zou betekenen, dat de val van het sovjetregime voert tot tussenruimten en contrarevolutionaire omwentelingen van het thermidoriaanse of zelfs direct bonapartistische type.

Men moet de mogelijkheid van dergelijke perspectieven nooit uit het oog verliezen, als men begrijpen wil, wat er gebeurt. Het komt geheel op de termijnen aan, die men niet kan voorzien, omdat zij van de verhouding van de levende krachten afhangen. Als we niet de beschamende nederlaag van de revolutie in Duitsland en in China hadden gekend, zou de wereldsituatie thans een geheel andere zijn. Zo voeren ons de objectieve voorwaarden altijd weer terug naar het probleem van de leiding. En het gaat niet alleen om de persoon of de groep (hoewel dat zeker niet zonder betekenis is). Het probleem is er een van de onderlinge samenhang tussen leiding en partij, partij en klasse.

Het is juist onder deze gezichtshoek, dat het probleem van het regime van de Russische communistische partij en van de Communistische Internationale bekeken moet worden. Men licht ons over een nieuwe theorie in van enige afgedwaalde elementen van de oppositie (Okoudjava e.a.) volgens welke van de tegenwoordige “linkse” stalinistische politiek vanzelf een gezonder regime zal uitgaan. Dit optimistische fatalisme is de slechtste der karikaturen van het marxisme. De huidige leiding is geen blad onbeschreven papier. Haar geschiedenis is ten nauwste verbonden met haar “algemene lijn.” En men kan haar daarvan niet losmaken. De geschiedenis van het stalinistisch regime bestaat uit de geschiedenis van zijn fouten zonder voorbeeld en van de verwoestingen, die daardoor in het proletariaat zijn aangericht. De wending “naar links” van de tegenwoordige leiding is opgesloten in de gang naar rechts van gisteren. Hoe brutaler de wending was, des te meer onmeedogend deed de bureaucratische druk zich gelden, zodat aan de partij geen tijd gelaten werd zich vertrouwd te maken met de tegenstellingen, die tussen gisteren en vandaag oprezen.

De onvruchtbaar makende ontwikkeling van het apparaat der partij is niet slechts het resultaat van de objectieve tegenstellingen, maar het resultaat van de wezenlijke geschiedenis van deze leiding, waaruit die tegenstellingen zijn voortgevloeid. In die leiding met haar kunstmatige uitverkiezing van elementen aan de top en aan de voet zijn alle fouten van het verleden gekristalliseerd en alle fouten voor de toekomst opgesloten. En het is juist de grondslag van deze leiding, die haar bonapartistische verwording in zich bevat.

Op deze weg bevinden zich de meest dreigende, de ernstigste en de meest onmiddellijke gevaren voor de Oktoberrevolutie.

De slingeringen naar links betekenen volstrekt niet, dat de centristische leiding zich in marxistische zin aan het vervormen is door de verdiensten van haar eigen innerlijke, bureaucratische pogingen. Zij betekenen geheel wat anders: zowel in de tegenwoordige objectieve verhoudingen als in de geest, die in de boezem van de arbeidersklasse heerst, komt ernstige weerstand op tegen de thermidoriaanse stroming. De overgang naar deze koers is niet mogelijk zonder werkelijke contrarevolutionaire opstanden. Hoewel zij de partij bij de keel vasthoudt, kan de leiding er niet aan ontkomen zich naar de partij over te buigen, wijl uit haar — hoe onvolledig en zwak het dan ook is — de waarschuwingen opkomen en ook herinneringen met betrekking tot de krachten van de klassen. De discussie van de problemen, de ideologische worsteling, conferenties en congressen hebben plaatsgemaakt voor een inlichtingendienst in de boezem van de partij, het bespioneren van telefonische mededelingen en de censuur van de briefwisseling. Maar zelfs langs deze abnormale wegen doet de druk van de klasse zich gevoelen. Dat beduidt dat de bronnen van de wending naar links en de oorzaken van het plotseling voltrekken der wending buiten de leiding zelf liggen. Dit laatste wijst slechts op het gebrek aan overleg en het gebrek aan ernst in deze wending naar links.

Vrede sluiten met de leiding enkel en alleen omdat zij, haar fouten niet erkend en niet begrepen hebbende, onder de druk van de gebeurtenissen een zwenking heeft volbracht om nieuwe fouten te maken in een andere richting — betekent slechts het bewijs te leveren, dat men zichzelf niet tot de hoogte van een functionaris kan opwerken en zeker geen revolutionair is. Maar misschien bestaat er werkelijk geen “andere weg” zoals Radek, Zinovjev, Kamenev, Smilga en anderen dat beweren? Hun desillusie kan slechts worden verklaard als een overtuiging, dat de revolutie immers toch verloren is en dat men, als men toch moet sterven dit met het “volk” moet doen. Wij kunnen niets gemeen hebben met een dergelijke bedorven defaitistische geestesgesteldheid.

Het staat nergens geschreven, en is evenmin aangetoond, dat de tegenwoordige partij, als partij op dit ogenblik niet bestaande maar toch in staat om de leiding een salto mortale te laten maken, zichzelf niet van binnenuit zou kunnen herstellen door middel van een ver doorgevoerde reorganisatie van krachten op de grondslag van een gemeenschappelijke analyse van de weg, die is afgelegd. Veel oudere en meer verschrompelde organismen dan de communistische partij hebben in de geschiedenis het vermogen getoond van wederopstanding en vernieuwing langs de weg van een diepgaande interne crisis.

Ziedaar hoe — en alleen op deze manier — het probleem zowel nationaal als internationaal voor ons staat. De zienswijze van de oppositie heeft niets gemeen met de opvattingen van kameraad Okoudjava en anderen, want zij stelt een levendige worsteling van stromingen en een uiterste activiteit van de linkse oppositie op de voorgrond. Alleen politieke bankroetiers trekken zich op kritieke momenten van hun post terug, de verantwoordelijkheid overdragende aan de objectieve loop der gebeurtenissen en troost zoekende in optimistische orakels. De linkse oppositie trekt haar historische lijn door. Haar plicht is het zich niet in het centrisme op te lossen maar eigen activiteit over de gehele lijn te ontplooien.

25 April 1930


[1] Stichter van militaire koloniën in het begin van de 19e eeuw, minister van oorlog onder Tsaar Alexander I.
[2] Het stuk is geschreven ter gelegenheid van het laatste congres van de Russische KP, maar heeft ook nu nog zijn volle waarde. — Red. N.W.