Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie
Deel 3 - Hoofdstuk 3


Het Militair Revolutiecomité

Ondanks de verandering, welke eind juli ingetreden was, hadden in de maand augustus nog altijd de sociaal-revolutionairen en mensjewieken in het vernieuwde Petrogradse garnizoen de overhand. Enkele troepenafdelingen bleven vervuld van een sterk wantrouwen tegen de bolsjewieken. Het proletariaat had geen wapens: slechts enkele duizendtallen geweren waren in handen van de Rode Garde gebleven. Een opstand zou onder deze omstandigheden met een ernstige nederlaag hebben kunnen eindigen, ofschoon de massa’s weer in stromen tot de bolsjewieken kwamen.

De toestand wijzigde zich onophoudelijk in de loop van september. Na het oproer van de generaals verloren de verzoeningsgezinden spoedig vaste voet in het garnizoen. Wantrouwen tegen de bolsjewieken maakte plaats voor sympathie, in het ongunstigste geval – voor een welwillend afwachtende, neutrale houding. De sympathie was echter niet daadwerkelijk. Het garnizoen bleef politiek zeer onbetrouwbaar en op moezjiek manier argwanend: bedrogen misschien toch ook de bolsjewieken? Zullen zij werkelijk vrede en brood brengen? De meerderheid van de soldaten was nog niet van plan – om voor deze doeleinden onder bolsjewistische vlag te strijden. Daar er bovendien een bijna niet te liquideren, aan de bolsjewieken vijandig gezinde minderheid in het garnizoen was blijven bestaan (vijf à zesduizend jonkers, drie Kozakkenregimenten, één bataljon wielrijders en één pantserdivisie), moest het zelfs in september onzeker lijken hoe de afloop van een botsing zou zijn. De verdere loop van zaken gaf, als het ware om een handje te helpen, nog een aanschouwelijke les, waarbij het lot van de Petrogradse soldaten onafscheidelijk verbonden bleek te zijn met het lot van de revolutie en de bolsjewieken.

Het recht om over gewapende troepen te beschikken, is een fundamenteel recht van iedere staatsmacht. De eerste Voorlopige Regering, die het volk door het Uitvoerend Comité opgedrongen was, had zich ertoe verplicht om de troepen, die aan de Februarirevolutie hadden deelgenomen, niet te ontwapenen en niet uit Petrograd te verwijderen. Dit was formeel het begin van het militaire dualisme, dat eigenlijk inherent was aan de dubbele heerschappij. De grote politieke schokken in de volgende maanden – Aprildemonstratie, Julidagen, voorbereiding van de opstand van Kornilov en onderdrukking van deze – leidden onvermijdelijk elke keer weer tot de kwestie van de onafhankelijkheid van het Petrogradse garnizoen. De conflicten tussen de regering en de verzoeningsgezinden op dit terrein waren echter in laatste instantie van interne aard en verliepen goedaardig. Dit werd anders met de bolsjewisering van het garnizoen. Nu herinnerden de soldaten zelf aan de verplichting, welke de regering in maart tegenover het Centraal Uitvoerend Comité op zich genomen had, en welke door beide trouweloos geschonden was. Op de 8ste september stelt de soldatensectie van de sovjet de eis om de regimenten, die in verband met de Juligebeurtenissen naar het front gezonden waren, naar Petrograd terug te brengen. De coalitiegenoten braken zich intussen het hoofd erover, hoe men ook de overige regimenten zou kunnen verwijderen.

In een aantal provinciesteden was de stand van zaken ongeveer dezelfde als in de hoofdstad. Gedurende de maanden juli en augustus doorleefden de plaatselijke garnizoenen een patriottische roes en in augustus en september vielen de vernieuwde garnizoenen ten prooi aan het bolsjewiseringsproces. Men moest van voren af aan beginnen, d.w.z. ze opnieuw dooreenmengen en vernieuwen. Ter voorbereiding van de slag tegen Petrograd begon de regering met de provincie. Politieke beweegredenen werden zorgvuldig achter strategische motieven verborgen. Op de 27ste september besloot een verenigde vergadering van de sovjets van de stad en de vesting Reval inzake de overplaatsing van de regimenten, dat troepenverplaatsingen slechts na voorafgaande toestemming van de sovjets mochten geschieden. De leiders van de sovjet te Vladimir vroegen te Moskou inlichtingen, of zij zich aan het bevel van Kerenski inzake een verplaatsing van het gehele garnizoen moesten onderwerpen. Het bolsjewistisch bureau in het district Moskou stelde vast, dat “dergelijke bevelen regel werden wat betreft de revolutionair gezinde garnizoenen.” De Voorlopige Regering poogde, voordat zij al haar rechten kwijt raakte, gebruik te maken van het fundamentele recht, dat elke regering heeft, – nl. om over de gewapende troepen te beschikken.

De vernieuwing van het Petrogradse garnizoen werd te meer urgent, waar het aanstaande Sovjetcongres op de een of andere manier een einde aan de strijd om de macht moest maken. De burgerlijke pers, met het kadettenblad de “Rjetsj” voorop, herhaalde dag in dag uit, dat men aan de bolsjewieken niet de gelegenheid mocht laten om “het moment van het uitroepen van de burgeroorlog te bepalen.” Dit betekende, dat men zelf tijdig op de bolsjewieken moest los slaan. Daaruit vloeide onvermijdelijk voort, dat men moest pogen, eerst de machtsverhoudingen in het garnizoen te wijzigen. De strategische argumenten bleken na de val van Riga en het verlies van de Mondsundeilanden erg zwaarwegend. De districtsstaf stuurde bevelen betreffende de vervanging van de Petrogradse troepenafdelingen, die naar het front zouden moeten oprukken. Tegelijkertijd werd op aansporing van de verzoeningsgezinden de kwestie in de soldatensectie ter sprake gebracht. Het plan van de vijand was niet kwaad, nl. om een strategisch ultimatum aan de Sovjet te stellen, om op deze manier met één slag aan de bolsjewieken hun militaire steun te ontnemen of, in geval van tegenstand van de kant van de Sovjet, een acuut conflict te weeg te brengen tussen het Petrogradse garnizoen en het front, dat nodig aangevuld en vernieuwd moest worden.

De Sovjetleiders, die zeer goed begrepen welke val hun gesteld werd, wilden, voordat zij een definitieve stap ondernamen, eerst eens goed polsen en verkennen. Botweg weigeren om het bevel na te komen, was slechts mogelijk indien het front de motieven voor de weigering goed zou begrijpen. Anders zou het beter kunnen blijken te zijn, om na overleg met de soldaten in de loopgraven de garnizoenstroepen door revolutionaire troepenafdelingen van het front, die rust nodig hadden, te vervangen. De sovjet van Reval had zich, naar wij boven gezien hebben, reeds in deze zin uitgesproken.

De soldaten gingen meer regelrecht op hun doel af. Nu, laat in de herfst, naar het front gaan en een nieuwe wintercampagne doormaken – neen, daar voelde men niet voor. De patriottische pers nam onmiddellijk het garnizoen onder vuur: de in lediggang vetgemeste Petrogradse regimenten willen opnieuw het front verraden. De arbeiders kozen partij voor de soldaten. De Poetilovarbeiders protesteerden het eerst tegen de overplaatsing van de regimenten. De kwestie bleef aan de orde, niet alleen in de kazernes, maar ook in de bedrijven. Dit bracht de twee secties van de Sovjet dichter tot elkaar. De regimenten begonnen eendrachtig de eis van een bewapening van de arbeiders te ondersteunen.

De verzoeningsgezinden deden, om het patriottisme van de massa’s met het dreigend verlies van Petrograd aan te wakkeren, op de 9de oktober in de Sovjet het voorstel om een “revolutionair verdedigingscomité” te vormen, dat tot taak zou hebben om met actieve medewerking van de arbeiders aan de verdediging van de hoofdstad deel te nemen. Terwijl de Sovjet weigerde, “voor de zogenaamde strategie van de Voorlopige Regering en in het bijzonder voor de verwijdering van de troepen uit Petrograd” de verantwoordelijkheid op zich te nemen, haastte de Sovjet zich niet, om stelling te nemen tegenover het bevel op zichzelf, maar besloot, om eerst de motieven en de grondslagen hiervan eens te onderzoeken. De mensjewieken poogden te protesteren: het was ongeoorloofd om zich in militaire maatregelen van de legerleiding te mengen. Nog geen anderhalve maand geleden hadden zij echter hetzelfde gezegd over de bevelen van de samenzweerder Kornilov – en men herinnerde hen ook daaraan. Er was een competent orgaan nodig om uit te maken of de overplaatsing van de regimenten uit militaire dan wel uit politieke overwegingen plaats had. Tot zeer grote verbazing van de verzoeningsgezinden aanvaardden de bolsjewieken de gedachte van een “verdedigingscomité”: alles wat betrekking had op de verdediging van de hoofdstad zou tot de speciale taak van dit comité behoren. Dit was een gewichtige stap. Terwijl de Sovjet het gevaarlijke wapen aan zijn tegenstander uit handen sloeg, behield hij de mogelijkheid om al naar gelang van de omstandigheden het besluit betreffende de overplaatsing van de troepen in deze of gene richting, maar in elk geval tegen de regering en de verzoeningsgezinden, te leiden.

De bolsjewieken aanvaardden des te eerder het mensjewistisch plan van een militair comité, omdat er in hun eigen rijen reeds vroeger meermalen sprake geweest was van de noodzakelijkheid om tijdig een gezaghebbend Sovjetorgaan voor de leiding van de komende revolutie te scheppen. Er werd zelfs in de militaire partijorganisatie een desbetreffend ontwerp uitgewerkt. De moeilijkheid, welke men tot nu toe niet had kunnen overwinnen, was om het orgaan voor de opstand te verbinden met de gekozen en openlijk optredende Sovjet, van welke bovendien vertegenwoordigers van verschillende vijandelijke partijen deel uitmaakten. Het patriottisch initiatief van de mensjewieken kwam zeer gelegen om de vorming van een revolutionaire staf te vergemakkelijken, welke spoedig omgedoopt werd in “Militair Revolutiecomité” en de voornaamste drijfkracht van de revolutie werd.

Twee jaren na de hier geschilderde gebeurtenissen schreef de schrijver van dit boek in een aan de Oktoberrevolutie gewijd artikel: “Zodra het bevel over de verplaatsing van de troepen door de districtsstaf aan het Uitvoerend Comité van de Sovjet van Petrograd was gegeven... werd het duidelijk dat deze kwestie bij haar verder verloop van beslissende politieke betekenis zou kunnen worden.” De gedachte van een opstand begon vaste vorm te krijgen. Het was niet meer nodig om een Sovjetorgaan te bedenken. De werkelijke bestemming van het toekomstig comité kwam ondubbelzinnig tot uiting in het feit dat Trotski in dezelfde zitting zijn rede bij de uittocht van de bolsjewieken uit het Voorlopig Parlement beëindigde met de uitroep: “Leve de openlijke en directe strijd om de revolutionaire macht in het land!” Dit was de leus: “Leve de gewapende opstand!”, maar dan in de bewoordingen van de Sovjetlegaliteit geformuleerd.

Juist op de daarop volgende dag, de 10de, nam het Centraal Comité van de bolsjewieken in een geheime zitting de resolutie van Lenin aan, waarin de gewapende opstand als de praktische taak voor de eerstkomende dagen genoemd werd. De partij kreeg van nu af aan een welomschreven en gebiedende taak. Het verdedigingscomité werd dienstbaar gemaakt aan de directe strijd om de macht.

De regering en haar bondgenoten trokken concentrische cirkels om het garnizoen. Op de 11de deelde de commandant van het Noordelijk front, generaal Tsjeremissov, aan de minister van oorlog de eis van de legercomités mede, om de uitgeputte troepen aan het front door reserves uit Petrograd te vervangen. De staf aan het front was in dit geval slechts een bemiddelingsinstantie tussen de verzoeningsgezinden bij het leger en hun Petrogradse leiders, die een bredere dekking voor de plannen van Kerenski wilden hebben. De omsingelingspoging ging in de coalitiebladen vergezeld van een ware symfonie van patriottisch gehuil. De vergaderingen, die dagelijks in de regimenten en bedrijven gehouden werden, bewezen echter dat de muziek van de regeerders niet de minste indruk op de massa maakte. Op de 12de gaf de vergadering van een van de meest revolutionaire fabrieken in de hoofdstad (Stari-Parvyeinen) op de hetze in de burgerlijke pers ten antwoord: “Wij verklaren nadrukkelijk dat wij de straat op zullen gaan, zodra wij dit nodig oordelen. Wij zijn niet bang voor de strijd die ons spoedig te wachten staat en wij hebben de vaste overtuiging dat wij als overwinnaar uit deze te voorschijn zullen treden.”

Terwijl het Uitvoerend Comité van de Petrogradse sovjet een commissie tot uitwerking van een instructie voor het “verdedigingscomité” instelde, had het aan de Militaire Organisatie de volgende taak toegedacht: in verbinding treden met het noordelijk front en de staf van het district Petrograd, met de Centrobalt en de districtssovjet van Finland om de militaire situatie te verbeteren en de nodige maatregelen te nemen; een onderzoek instellen naar de samenstelling van het garnizoen van Petrograd en omgeving, alsook naar de oorlogsuitrusting en verpleging; het nemen van maatregelen om de discipline in de soldaten- en arbeidersmassa’s te handhaven. Onder deze formuleringen was alles te brengen en zij waren tevens dubbelzinnig: zij hielden alle vrijwel het midden tussen een verdediging van de hoofdstad en een gewapende opstand. Deze twee taken, die elkaar tot nu toe uitsloten, waren nu echter inderdaad dichter bij elkaar gekomen: de Sovjet zal, nadat hij de macht in handen genomen heeft, ook de militaire verdediging van Petrograd op zich moeten nemen. Het verdedigingsmom was niet kunstmatig van buiten af aangebracht, maar vloeide tot op zekere hoogte uit de situatie aan de vooravond van de opstand voort.

Eveneens om te maskeren werd er aan het hoofd van de commissie, welke benoemd was om de instructie van het comité uit te werken, niet een bolsjewiek, maar een sociaal-revolutionair geplaatst, nl. de jonge, bescheiden ambtenaar van de intendance Lasimir, een van die linkse sociaal-revolutionairen, die reeds vóór de opstand onvoorwaardelijk hand in hand met de bolsjewieken gingen, maar niet altijd begrepen wat de consequenties daarvan waren. Het oorspronkelijk plan van Lasimir was door Trotski in twee opzichten gewijzigd: de praktische taak van een verovering van het garnizoen werd nauwkeuriger omschreven en het algemene revolutionaire doel meer verdoezeld. Het plan, dat door het Uitvoerend Comité onder protest van twee mensjewieken goedgekeurd werd, voegde bij het Militair Revolutiecomité de presidia van de Sovjet en de soldatensectie, vertegenwoordigers van de vloot, het districtscomité in Finland, de vakvereniging van spoorwegpersoneel, de fabriekscomités, vakverenigingen, militaire partijorganisaties, de Rode Garde enzovoort. De organisatorische grondslag was dezelfde als in vele andere gevallen. De persoonlijke samenstelling van het comité was echter door haar nieuwe taak bepaald. Men ging ervan uit dat de organisaties vertegenwoordigers zouden zenden, die met militaire kwesties vertrouwd waren of in nauw contact met het garnizoen stonden. Het karakter van het orgaan zou door zijn functie bepaald worden.

Niet minder belangrijk was een andere nieuwe stichting: aan het Militair Revolutiecomité werd een permanente vergadering van het garnizoen toegevoegd. De soldatensectie vertegenwoordigde het garnizoen in politiek opzicht: de afgevaardigden werden gekozen als vertegenwoordigers van de partijen. De Garnizoensvergadering daarentegen zou uit de regimentscomités samengesteld worden, die hun troepenafdelingen in het dagelijks leven leidden en hun praktische, meer directe “beroeps”-vertegenwoordiging vormden. Een vergelijking tussen de regimentscomités en de fabriekscomités dringt zich als het ware vanzelf op. Door middel van de arbeiderssectie van de Sovjet konden de bolsjewieken bij belangrijke politieke kwesties vast op de arbeiders steunen. Men moest echter de fabriekscomités achter zich hebben om meester in de bedrijven te zijn. De samenstelling van de soldatensectie verzekerde de bolsjewieken van de politieke sympathie van de meerderheid van het garnizoen. Men moest echter direct op de regimentscomités kunnen steunen om praktisch over de troepen te kunnen beschikken. Dit verklaart waarom de Garnizoensvergadering in de aan de opstand voorafgaande periode op de voorgrond kwam en vanzelfsprekend de soldatensectie verdrong. De meer bekende afgevaardigden van de sectie behoorden trouwens ook tot de Vergadering.

In een kort vóór die dagen geschreven artikel “De crisis is rijp” vroeg Lenin verwijtend: “Wat heeft de partij gedaan om de ligging van de troepen en dergelijke te bestuderen...?” Ondanks het opofferende werk van de Militaire Organisatie was Lenins verwijt gerechtvaardigd. De zuiver technische bestudering van de militaire krachten en middelen viel de partij moeilijk: men was niet geschoold en men was er niet op ingesteld. De toestand wijzigde zich radicaal op het moment, waarop de Garnizoensvergadering begon op te treden: van nu af aan ontrolde zich dag in dag uit aan de ogen van de leiders een levendig panorama van het garnizoen, niet alleen van de hoofdstad, maar ook van de verdedigingsgordel in de naaste omgeving.

Op de 12de werd in het Uitvoerend Comité de door commissaris Lasimir uitgewerkte instructie besproken. De debatten hadden ondanks het besloten karakter van de vergadering in hoge mate een symbolische betekenis: “Hier zei men iets anders dan men meende,” schrijft Soechanov terecht. Volgens de aangegeven richtlijnen zouden verdedigings-, uitrustings-, verbindings- en informatorische afdelingen enz. bij het comité worden aangesloten: dit was de staf of de contrastaf. Verhoging van de strijdvaardigheid van het garnizoen werd als doel van de vergadering geproclameerd. Hierin was niets onwaarachtigs. De strijdvaardigheid kon echter op verschillende manieren aangewend worden. Machteloos van woede bemerkten de mensjewieken dat de gedachte, die door hen met patriottische bedoelingen verkondigd was, tot een dekmantel werd van de opstand, die men voorbereidde. De maskering was maar al te doorzichtig: het was voor iedereen duidelijk waarom het ging, maar tegelijkertijd bleef zij onvatbaar: de verzoeningsgezinden hadden immers vroeger dezelfde methode toegepast, door in kritieke ogenblikken het garnizoen om zich te groeperen en regeringsorganen naast de eigenlijke staatsorganen in het leven te roepen. De bolsjewieken zetten in zekere zin slechts de traditie van de dubbele heerschappij voort. Zij gaven echter een nieuwe inhoud aan de oude vormen. Wat vroeger tot een compromis diende, leidde nu tot de burgeroorlog. De bolsjewieken verlangden, dat in de notulen zou worden opgenomen dat zij tegen de gehele onderneming waren. Dit platonisch verzoek werd ingewilligd.

De volgende dag kwam in de soldatensectie, die tot voor kort nog de garde van de verzoeningsgezinden geweest was, de kwestie van het Militair Revolutiecomité en de Garnizoensvergadering aan de orde. De voornaamste plaats in deze merkwaardige zitting werd met het volste recht door de voorzitter van de Centrobalt, de matroos Dybenko, een reus met een zwarte baard, die nooit om zijn woord verlegen was, ingenomen. De rede van de gast uit Helsingfors drong als een frisse en scherpe zeebries in de muffe atmosfeer van het garnizoen. Dybenko berichtte over de definitieve breuk van de vloot met de regering en de nieuwe betrekkingen tot de legerleiding. Vóór de aanvang van de laatste krijgsverrichtingen ter zee had de admiraal zich tot het congres van de matrozen, dat in die dagen gehouden werd, gewend met de vraag of de bevelen voor de strijd uitgevoerd zouden worden? “Wij antwoordden dat zij uitgevoerd zouden worden – onder onze controle... Indien wij echter zouden bemerken dat de vloot ten onder dreigde te gaan, zou de commandant de eerste zijn die aan een mast werd opgehangen.” Dit was een ongehoorde taal voor het Petrogradse garnizoen. Ook op de vloot was men pas in de allerlaatste dagen begonnen zo te spreken. Het was de taal van de opstand. Een handjevol mensjewieken morde vol verwarring in een hoekje. Het presidium keek niet zonder bezorgdheid naar de compacte massa grijze uniformen. Geen enkel protest uit al die rijen! De ogen gloeiden in de opgewonden gezichten. Een geest van vermetelheid vaart door de vergadering.

Aangevuurd door de algemene sympathie, verklaarde Dybenko tenslotte met vaste stem: “Men spreekt over de noodzakelijkheid om het garnizoen van Petrograd ter bewaking van de toegangswegen naar Petrograd en meer in het bijzonder van Reval over te plaatsen. Hecht hieraan geen geloof. Reval zullen wij zelf verdedigen. Blijft hier en verdedigt de revolutie... Indien wij uw hulp nodig hebben, zullen wij u dit zelf wel zeggen en ik ben ervan overtuigd dat gij ons dan zult ondersteunen.” Deze oproep, welke de soldaten zo goed begrepen, verwekte een storm van oprechte geestdrift, waarin de protesten van enkele mensjewieken geheel verloren gingen. De kwestie van een overplaatsing van de regimenten kon van nu af aan als afgedaan beschouwd worden.

Het door Lasimir voorgesteld ontwerp werd met een meerderheid van tweehonderd drieëntachtig stemmen met één stem tegen en drieëntwintig onthoudingen aangenomen. Uit deze getallen, die zelfs voor de bolsjewieken een verrassing waren, bleek de revolutionaire druk van de massa’s. De stemming betekende dat de soldatensectie openlijk en officieel de leiding van het garnizoen van de regeringsstaf op het Militair Revolutiecomité overdroeg. In de naaste toekomst zal blijken dat dit geen ijdele demonstratie was.

Het Uitvoerend Comité van de Sovjet van Petrograd publiceerde diezelfde dag de mededeling, dat een sectie van de Rode Garde zich bij hem aangesloten had. De bewapening der arbeiders, welke door de verzoeningsgezinden afgekeurd en zelfs tegengewerkt was, werd de meest gewichtige taak van de bolsjewistische Sovjet. De soldaten hadden hun achterdochtige houding tegenover de Rode Garde laten varen. Nagenoeg in alle resoluties van regimenten wordt nu integendeel geëist dat de arbeiders bewapend zullen worden. Rode Garde en garnizoen gaan van nu af hand in hand. Weldra zullen zij zich nog nauwer aaneensluiten, door zich gemeenschappelijk aan het Militair Revolutiecomité te onderwerpen.

De regering werd onrustig. In de morgen van de 14de werd er bij Kerenski een ministerraad gehouden, welke de maatregelen, die de staf genomen had tegen deze “opstand”, welke voorbereid werd, goedkeurde. De machthebbers vroegen zich af, of het ditmaal tot een gewapende demonstratie beperkt zou blijven, of tot een opstand zou komen? De districtscommandant verklaarde aan vertegenwoordigers van de pers: “Wij zijn op alle mogelijkheden voorbereid.” Mensen, die ten dode gedoemd zijn, voelen niet zelden juist aan de vooravond van hun ondergang een nieuwe stroom van kracht in zich.

In een verenigde vergadering van de Uitvoerende Comités werd door Dan, in navolging van de Juni-uitingen van Zeretelli, die naar de Kaukasus verdwenen was, van de bolsjewieken een antwoord geëist op de vraag: “Bent gij van plan op te treden, en zo ja, wanneer dan?” De mensjewiek Bogdanov trok uit het antwoord van Rjasanov niet ten onrechte de conclusie, dat de bolsjewieken een opstand voorbereidden en aan het hoofd van de opstandelingen zouden staan. Het mensjewistisch blad schreef: “De plannen van de bolsjewieken inzake de op handen zijnde machtsgreep zijn klaarblijkelijk erop gebaseerd, dat het garnizoen niet verplaatst zal worden.” Het woord machtsgreep werd hierbij echter tussen aanhalingstekens geplaatst: de verzoeningsgezinden geloofden nog niet in ernst aan het gevaar. Zij waren minder beducht voor een overwinning van de bolsjewieken, dan wel voor een triomf van de contrarevolutie tengevolge van nieuwe burgeroorlogen.

Nadat de Sovjet de bewapening van de arbeiders ter hand genomen had, moest hij zich een weg tot de wapens banen. Dit geschiedde niet met één slag. Elke praktische stap vooruit werd ook hier door de massa’s ingegeven. Men had slechts aandachtig op haar voorstellen te letten. Vier jaren na de gebeurtenissen vertelde Trotski op een aan de Oktoberrevolutie gewijde herdenkingsavond: “Toen er een delegatie van de arbeiders kwam en zei: “Wij hebben wapens nodig,” antwoordde ik: “Maar het arsenaal is immers niet in onze handen.” Zij zeiden: “Wij waren in de Sestrorezkiwapenfabriek.” – “Nu, en wat zou dat?” – “Men heeft ons daar gezegd: indien de Sovjet dat beveelt, zullen wij wapens leveren.” Ik schreef een order voor vijfduizend geweren, en de arbeiders kregen deze nog diezelfde dag. Dit was het eerste experiment.” De vijandelijke pers hief terstond een gehuil aan, omdat een fabriek van de staat wapens geleverd had op een order van iemand, tegen wie een aanklacht wegens hoogverraad hangende was en die slechts tegen borgstelling uit de gevangenis ontslagen was. De regering zweeg. Het hoogste orgaan van de democratie trad echter op met een streng bevel, dat zonder zijn (het Centraal Uitvoerend Comité) toestemming aan niemand wapens verstrekt mochten worden. Klaarblijkelijk konden op het gebied van de wapenleveranties Dan of Goz evenmin iets verbieden, als Trotski iets kon toestaan of bevelen: de fabrieken en arsenalen ressorteerden onder de regering. Minachting voor de officiële autoriteiten op alle kritieke ogenblikken was echter een vaste traditie van het Centraal Uitvoerend Comité en was een van de vaste gewoonten van de regering zelf, want zij lag in de natuur der dingen. De schending van de traditie en de gewoonte was van een andere kant gekomen: toen de arbeiders ermee ophielden de donder van het Uitvoerend Comité te scheiden van de bliksems van Kerenski, begonnen zij zowel het een, als het ander te negeren.

Men kon gemakkelijker namens het front dan namens de bureaus in het achterland een verplaatsing van de Petrogradse regimenten eisen. Uit deze overweging plaatste Kerenski het garnizoen van Petrograd onder de opperbevelhebber van het Noordelijk front, Tsjeremissov. Terwijl hij de hoofdstad in militair opzicht van zijn eigen ambtskring als hoofd van de regering uitzonderde, troostte Kerenski zich met de gedachte dat hij het garnizoen onder zichzelf als opperbevelhebber plaatste. Generaal Tsjeremissov, die een harde noot te kraken zou krijgen, zocht op zijn beurt hulp bij de commissarissen en de vertegenwoordigers van de comités. Met vereende krachten werd een plan voor de eerstvolgende krijgsverrichtingen uitgewerkt. Op de 17de riep de staf aan het front, samen met de legerorganisaties, vertegenwoordigers van de Sovjet van Petrograd naar Pskov om hun in tegenwoordigheid van de soldaten in de loopgraven direct zijn eisen te stellen.

Er bleef de sovjet van Petrograd niets anders over dan de uitdaging aan te nemen. Aan het hoofd van de in de zitting van de 16de gekozen delegatie van enkele tientallen personen, die ongeveer voor de helft bestond uit sovjetleden en voor de andere helft uit vertegenwoordigers van de regimenten, stonden: de voorzitter van de arbeiderssectie, Fedorov, en de leiders zowel van de soldatensectie, alsook van de Militaire Organisatie van de bolsjewieken, Lasjevitsj, Sadovski, Mechonosjin, Dasjkevitsj en anderen. Enkele linkse sociaal-revolutionairen en mensjewieken-internationalisten, die in de delegatie opgenomen waren, hadden zich ertoe verplicht om in Pskov de sovjetpolitiek te verdedigen. Bij de besprekingen, welke de delegatie vóór haar vertrek hield, werd een door Sverdlov opgestelde verklaring opgenomen.

In dezelfde zitting van de Sovjet werd de verordening betreffende het Militair Revolutiecomité behandeld. Nauwelijks gevormd, werd deze instelling dagelijks meer gehaat in de ogen van de tegenstanders. “De bolsjewieken geven,” riep de spreker van de oppositie uit, “geen antwoord op de directe vraag, of zij een opstand voorbereiden. Dit betekent, dat zij laf zijn of twijfelen aan hun eigen krachten.” Een algemeen gelach gaat in de vergadering op: een vertegenwoordiger van de regeringspartij verlangt, dat de partij van de opstand hem haar plannen zal opbiechten. Het nieuwe comité, vervolgt de spreker, was niets anders dan een “revolutionaire staf voor de machtsgreep.” Zij, de mensjewieken, zouden daarin geen zitting nemen. “Hoeveel in aantal zijn jullie?” klonk het uit de zaal. “De mensjewieken zijn in de Sovjet weliswaar gering in aantal, ongeveer vijftig man, maar zij weten heel goed dat “de massa’s niet met de opstand sympathiseren.” Trotski ontkent in zijn repliek niet dat de bolsjewieken zich op een machtsgreep voorbereiden: “Wij maken daar geen geheim van.” Maar daarom gaat het nu niet. De regering heeft de eis gesteld om de revolutionaire troepen uit Petrograd te verwijderen “en wij moeten ja of neen zeggen.” Het ontwerp van Lasimir wordt met een overweldigende meerderheid van stemmen aangenomen. De voorzitter roept het Militair Revolutiecomité op om de volgende dag aan het werk te gaan. Zo is er weer een stap vooruit gedaan.

De districtscommandant Polkovnikov stelde op diezelfde dag de regering op de hoogte van de opstand, welke de bolsjewieken voorbereidden. De mededeling is zo geruststellend mogelijk: het garnizoen was in het algemeen op de hand van de regering en de jonkerscholen hadden bevel gekregen zich gereed te houden. Polkovnikov beloofde in zijn oproep aan de bevolking om zo nodig zijn toevlucht tot “de meest krasse maatregelen” te zullen nemen. Burgemeester Schreider, een sociaal-revolutionair, smeekte van zijn kant om “geen onlusten te verwekken ter voorkoming van de anders onvermijdelijke hongersnood in de hoofdstad.” Dreigend en bezwerend, zich moed insprekend en zich angstig makend, sloeg de pers een steeds fellere toon aan.

Om de delegatie van de Petrogradse Sovjet te imponeren, was er een theatrale militaire ontvangst in Pskov voorbereid. In het vertrek van de staf zaten aan tafels, die met indrukwekkende kaarten bedekt waren, generaals, hoge commissarissen met Vojtinski aan het hoofd en vertegenwoordigers van de legercomités. De chefs van de afdelingen van de staf brachten rapport uit over de oorlogstoestand te land en ter zee. De conclusies van de rapporteurs kwamen alle op één en hetzelfde neer, nl. dat men niet terstond het garnizoen van Petrograd mocht overplaatsen ter verdediging van de toegangswegen naar de hoofdstad. De commissarissen en de comitévertegenwoordigers wezen verontwaardigd de verdachtmaking van zekere geheime politieke motieven van de hand: de operatie was louter en alleen uit strategisch oogpunt geboden. Directe bewijzen van het tegendeel hadden de afgevaardigden niet: het corpus delicti pleegt in zulke gevallen niet voor het grijpen te liggen. De gehele situatie sprak echter tegen de strategische argumenten. Het ontbrak het front niet aan mensen, maar aan bereidwilligheid van de mensen om oorlog te voeren. De stemming in het garnizoen van Petrograd was geenszins zodanig, dat het geschokte front versterkt kon worden. De lessen uit de dagen van Kornilov waren bovendien nog niet vergeten. De delegatie, die van de juistheid van haar houding volkomen overtuigd was, bood gemakkelijk weerstand aan de druk van de staf en keerde nog eendrachtiger naar Petrograd terug, dan zij gekomen was.

De corpora delicti, welke de tijdgenoten toen nog niet hadden, staan nu wel ter beschikking van de historicus. Uit de geheime militaire correspondentie blijkt, dat niet het front om de regimenten van Petrograd vroeg, maar dat Kerenski ze aan het front trachtte op te dringen. De opperbevelhebber van het Noordelijk front antwoordde op een telegram van de minister van oorlog: “Geheim. 17 X. Het initiatief tot het zenden van de troepen van het Petrogradse garnizoen naar het front ging van u, niet van mij uit... Toen bekend werd, dat de troepen van het Petrogradse garnizoen weigerden naar het front te gaan d.w.z. dat zij niet strijdvaardig waren, zei ik in een particulier gesprek met uw vertegenwoordiger, een officier, dat... wij zulke troepen reeds in overvloed aan het front hadden. Wat echter het door u geuite verzoek betreft, om ze naar het front te sturen, zo wees ik dit niet van de hand en doe dit ook nu niet, indien gij de overplaatsing van de troepen uit Petrograd ook thans nog nodig acht.” Het min of meer polemisch karakter van het telegram is hieruit te verklaren, dat Tsjeremissov, een generaal, die voor de hoge politiek voelde, in het tsaristisch leger voor “rood” doorging en later volgens Miljoekov “een gunsteling van de revolutionaire democratie” werd, intussen klaarblijkelijk tot de conclusie gekomen was, dat het beter was om zich tijdig van de regering bij haar conflict met de bolsjewieken los te maken. Het optreden van Tsjeremissov in de dagen van de revolutie bevestigt deze lezing volkomen.

De strijd om het garnizoen vloeide samen met de strijd om het Sovjetcongres. Er bleven nog vier à vijf dagen tot het oorspronkelijk vastgestelde tijdstip over. Men verwachtte de “opstand” in aansluiting aan het congres. Men nam aan dat de beweging zich, evenals in de Julidagen, in de vorm van een gewapende massademonstratie met straatgevechten zou ontwikkelen. De rechtse mensjewiek Potressov, die klaarblijkelijk op inlichtingen van de contraspionage of de Franse militaire missie, welke brutaalweg valse documenten vervaardigde, afging, schetste in de burgerlijke pers het plan van de bolsjewistische opstand, welke in de nacht van de 17de oktober zou uitbreken. De vindingrijke plannenmakers voorspelden zelfs dat de bolsjewieken “obscure elementen” zouden meenemen. De soldaten van de garderegimenten zijn even goedlachs als de goden van Homerus. De witte zuilen en de kronen van het Smolny daverden van de lachsalvo’s, toen het artikel van Petressov in een zitting van de Sovjet werd voorgelezen. De wijze regering, die niet in staat was om waar te nemen, wat er zich voor haar ogen afspeelde, was echter zeer geschrokken door de onzinnige verdichtsels en kwam in allerijl om twee uur ’s nachts, om de “obscure elementen” af te weren. Na nieuwe beraadslagingen tussen Kerenski en de militaire autoriteiten werden de nodige maatregelen genomen. De wachtposten bij het Winterpaleis en de staatsbank versterkt; twee vaandrigscholen uit Oranienbaum en zelfs een pantsertrein van het Roemeense front gerekwireerd. “Op het allerlaatste moment gaven de bolsjewieken,” volgens Miljoekov, “hun plan op. Het is niet duidelijk waarom zij dit deden.” De geleerde geschiedschrijver geeft er zelfs vele jaren later nog de voorkeur aan om aan een verzinsel, dat geen weerlegging behoeft, geloof te hechten.

De autoriteiten droegen aan de militie op, de buitenwijken van de stad te verkennen om sporen van de opstand, welke voorbereid werd, te ontdekken. De rapporten van de militie zijn een mengeling van juiste waarnemingen en politionele stompzinnigheid. In de wijk Alexandronevski, waar een aantal van de grootste fabrieken ligt, vonden zij alles rustig. In Vyborg propagandeerde men openlijk de noodzakelijkheid van een val van de regering, maar “uiterlijk” was alles rustig. In de wijk Vassiliostrov is de stemming opgewonden, maar ook daar zijn geen uiterlijke aanwijzingen van een naderende opstand. In de wijk Narva wordt heftig propaganda gemaakt voor de opstand, maar op de vraag, wanneer deze eigenlijk zou uitbreken, kon men geen antwoord krijgen: dag en uur worden óf streng geheim gehouden, óf zijn werkelijk aan niemand bekend. Men besluit om de patrouilles in de buitenwijken te versterken en de posten geregelder door militiecommissarissen te laten controleren.

De correspondentie van een liberaal blad te Moskou is een waardevolle aanvulling van het rapport van de militie: “In de buitenwijken, in de Nevski-, Oboechov- en Poetilovfabrieken is de bolsjewistische propaganda voor de opstand in volle gang. De stemming onder de arbeiders is zodanig, dat zij elk ogenblik bereid zijn om op te rukken. In de laatste dagen is er in Petrograd een ongelooflijke stroom deserteurs waar te nemen... Op het Warschau station kan men zich bijna niet roeren van de verdacht uitziende soldaten met vurige ogen en opgewonden gezichten... Men zegt dat er hele dievenbendes, die op buit belust zijn, aangekomen zijn. Obscure elementen, die de theehuizen en kroegen vullen, worden georganiseerd...” Kleinzielige angst en verzinsels van de politie zijn hier vermengd met de barre werkelijkheid. De revolutionaire crisis, die nu haar oplossing nabij was, woelde de onderste lagen van de maatschappij op. Deserteurs, dievenbendes en kroeglopers waren werkelijk bij het gerommel van de naderende aardbeving opgestaan. De hogere kringen aanschouwden met een fysieke afkeer de ontketende krachten van hun regime, de ondeugden en de ongemakken daarvan. De revolutie had deze niet geschapen, maar slechts blootgelegd.

De ons reeds bekende baron Budberg, een zwartgallig reactionair, die een grote opmerkingsgave en buitengewone scherpzinnigheid bezat, schreef in die dagen in de staf van het legercorps te Dvinsk: “Kadetten, cadetoiden, oktobristen en verschillende soorten revolutionairen van de oude en van de Maartgroepen, zien dat hun einde nabij is en schreeuwen uit alle macht, als mohammedanen die een maansverduistering met lawaai willen tegenhouden.”

De Garnizoensvergadering komt op de 18de voor het eerst bijeen. Een radiotelegram aan de troepen behelsde de oproep om van eigenmachtige acties af te zien en slechts die bevelen van de staf uit te voeren, welke door de soldatensectie bekrachtigd waren. De Sovjet deed derhalve een krachtige poging om openlijk de controle over het garnizoen over te nemen. Het radiotelegram was eigenlijk niets anders dan een oproep om de bestaande autoriteiten af te zetten. Zo men wilde, kon men het echter als een vreedzame manier van vervanging van de verzoeningsgezinden door de bolsjewieken in het apparaat van de dubbele heerschappij opvatten. Praktisch kwam dit op hetzelfde neer, maar de verzachte interpretatie liet meer plaats voor illusies. Het presidium van het Centraal Uitvoerend Comité, dat zich heer en meester in het Smolny voelde, deed een poging om de radio-uitzending te beletten. Het had zich daardoor weer eens te meer gecompromitteerd. De bijeenkomst van de afgevaardigden van de regiments- en compagniescomités van Petrograd en omgeving kwam op het vastgestelde uur bijeen en was buitengewoon talrijk bezocht.

Dankzij de door de tegenstanders geschapen atmosfeer liepen de referaten van de deelnemers aan de Garnizoensvergadering als het ware vanzelf voornamelijk over de komende “opstand”. Er had een merkwaardige hoofdelijke stemming plaats, waartoe stellig geen van de leiders op eigen initiatief besloten zou hebben. Tegen de opstand spraken zich uit: de vaandrigschool van Peterhof en het 9de cavalerieregiment. De eskadrons van de gardecavalerie willen neutraal blijven. De vaandrigschool te Oranienbaum zal slechts aan de bevelen van het Centraal Uitvoerend Comité gehoorzamen. Dit zijn alle vijandige of neutrale stemmen. Bereid om op de eerste oproep van de Petrogradse Sovjet op te staan, verklaarden zich: de jager-, de Moskouse, de Volynse, de Pavlovski-, de Kexholm-, de Semjonovski-, de Ismaljovski-, de 1ste scherpschutters en de 3de reserveregimenten, de 2de Baltische vlootbemanning, het elektrotechnisch bataljon en de garde-artilleriedivisie. Het regiment grenadiers wil pas optreden na een oproep van het Sovjetcongres: dit is voldoende. Kleinere troepenafdelingen sluiten zich bij de meerderheid aan. Aan de vertegenwoordigers van het Centraal Uitvoerend Comité, dat nog kort geleden niet ten onrechte het Petrogradse garnizoen als steunpunt van zijn macht beschouwd had, wordt ditmaal bijna eenstemmig het woord geweigerd. In machteloze woede verlaten zij de “onwettige” vergadering, die op voorstel van haar voorzitter terstond besluit, dat bevelen zonder contraseign van de Sovjet ongeldig zijn.

Hetgeen gedurende de laatste maanden en vooral de laatste weken in het bewustzijn van het garnizoen gerijpt was, kristalliseerde zich nu. De onbeduidendheid van de regering bleek groter te zijn, dan men had kunnen vermoeden. Terwijl de stad vol was van geruchten over een opstand en bloedige gevechten, maakte de vergadering van de regimentscomités, die een verpletterende meerderheid voor de bolsjewieken opleverde, zowel demonstraties, alsook massagevechten overbodig. Het garnizoen ging doelbewust af op de revolutie, welke zij niet als een opstand zag, maar als een verwezenlijking van het onaantastbaar recht van de Sovjets om over het lot van het land te beschikken. Er lag een onweerstaanbare kracht, maar tegelijkertijd ook grote moeilijkheden in deze beweging. De partij moest haar optreden handig aanpassen aan de politieke opmars van de regimenten, waarvan de meeste op een oproep van de Sovjets, enkele echter op een oproep van het Sovjetcongres wachtten.

Om het gevaar van een, al was het dan ook maar tijdelijke verwarring gedurende het offensief te voorkomen, was het absoluut noodzakelijk, een antwoord te geven op de vraag, welke niet alleen de vijanden, maar ook de vrienden bezig hield, nl. of werkelijk, zoal niet vandaag, dan toch morgen, de opstand zou uitbarsten? In de trams, op straat en in de winkels spreekt men over niets anders meer dan over de komende opstand. Op het Slotplein, voor het Winterpaleis en het gebouw van de staf staan lange rijen officieren, die hun diensten aan de regering aanbieden en in ruil daarvoor revolvers bekomen: in de uren van gevaar zal er noch van de revolvers, noch van hun bezitters iets te zien zijn. De hoofdartikelen in alle couranten zijn vandaag aan de opstand gewijd. Gorki eiste van de bolsjewieken, dat zij, indien zij niet een “willoos werktuig van een verwilderde massa waren,” de geruchten zouden tegenspreken. De onzekerheid begint ook de arbeiderswijken en vooral de regimenten te kwellen. Men gaat daar denken, dat er een opstand voorbereid wordt buiten hen om. Door wie? Waarom zwijgt het Smolny? De tegenstrijdige positie van de Sovjet als openlijk parlement en revolutionaire staf bracht in deze laatste fase grote moeilijkheden te weeg. Het werd onmogelijk langer te zwijgen.

“De laatste dagen,” zegt Trotzki op het einde van de avondvergadering van de Sovjet, “staat de pers vol berichten, geruchten en artikelen over de aanstaande opstand... Besluiten van de Petrogradse sovjet worden ter kennis van allen gebracht. De sovjet is een gekozen instelling en... elk besluit moet de arbeiders en soldaten bekend zijn... Ik verklaar in naam van de sovjet, dat er generlei gewapende demonstratie door ons op touw gezet is. Indien echter de sovjet door de gang van zaken genoodzaakt zou zijn, om een opstand te organiseren, dan zouden de arbeiders en soldaten als één man aan zijn oproep gehoor geven... Men wijst er op, dat ik een order voor vijfduizend geweren ondertekend heb... Inderdaad, ik heb deze ondertekend... De sovjet zal voortgaan met de arbeidersgarde te organiseren en te bewapenen.” De afgevaardigden begrepen dat de slag nabij was, doch dat het signaal daartoe niet zonder hen of met voorbijgaan van hen gegeven zou worden.

De massa had echter behalve aan deze kalmerende verklaring behoefte aan een klaar revolutionair perspectief. De spreker brengt twee kwesties met elkaar in verband: de overplaatsing van het garnizoen en het aanstaande Sovjetcongres. “Wij hebben een conflict met de regering, dat zeer scherpe vormen kan aannemen... Wij laten niet toe dat Petrograd van zijn revolutionair garnizoen ontbloot wordt.” Dit conflict hangt op zijn beurt van een ander naderend conflict af. “Het is de bourgeoisie bekend dat de Petrogradse sovjet aan het Sovjetcongres zal voorstellen om de macht over te nemen... En nu trachten de burgerlijke klassen, in het vooruitzicht van de onvermijdelijke strijd, Petrograd te ontwapenen.” De politieke gecompliceerdheid van de revolutie werd in deze rede voor het eerst concreet aangetoond: wij staan op het punt, om de macht te grijpen, wij hebben het garnizoen nodig en wij zullen ons dit niet laten ontnemen. “Bij de eerste de beste poging van de contrarevolutie, om het congres uiteen te jagen, zullen wij met een tegenoffensief antwoorden, dat onbarmhartig zijn zal en dat wij tot het einde toe zullen doorzetten.” De aankondiging van een krachtig politiek offensief eindigt ook ditmaal met de gedachte van een militaire verdediging.

Soechanov, die in de zitting verschenen was met het hopeloze plan, om de Sovjet te winnen voor een huldiging van Gorki, heeft later het revolutionair verband, dat die dag gelegd werd, zeer goed uiteengezet. Voor het Smolny ging de kwestie van het garnizoen om de opstand. Voor de soldaten ging het om hun lot. “Men kan zich moeilijk een gelukkiger uitgangspunt voor de politiek van die dagen voorstellen.” Dit belet Soechanov niet, om de bolsjewistische politiek als zodanig verderfelijk te achten. Samen met Gorki en duizenden radicale intellectuelen was hij voor niets zo bevreesd als voor die zogenaamd “verwilderde massa”, die met een merkwaardige stelselmatigheid dag in dag uit haar aanval voorbereidde.

De Sovjet is machtig genoeg om openlijk het program van de staatkundige omwenteling te verkondigen en zelfs het tijdstip ervan te bepalen. Tegelijkertijd is hij – tot op de door hem zelf bepaalde dag van de volkomen overwinning – machteloos in talloze kleine en grote kwesties. Kerenski, die politiek van geen betekenis meer is, vaardigt nog decreten in het Winterpaleis uit. Lenin, de leider van de onweerstaanbare massabeweging, houdt zich verborgen en de minister van justitie Maljantovitsj gelast in die dagen opnieuw aan de procureur-generaal, om Lenins arrestatie te bevelen. Zelfs in het Smolny, op zijn eigen terrein, leeft de almachtige Sovjet van Petrograd schijnbaar slechts bij genade. De administratie van gebouwen, kassen, expeditie, auto’s en telefoon is nog altijd in handen van het Centraal Uitvoerend Comité, dat hardnekkig aan zijn eenmaal verkregen rechten vasthoudt.

Soechanov vertelt, hoe hij na de vergadering, laat in de nacht, naar buiten trad in de tuinen van het Smolny, in een akelige duisternis en onder een stromende regen. Een groot aantal afgevaardigden stond stampvoetend en radeloos bij de paar rokende en dampende automobielen, welke de rijke garages van het Centraal Uitvoerend Comité aan de bolsjewistische Sovjet hadden overgelaten. “Ook de voorzitter Trotski trad op de automobielen toe,” verhaalt deze alom tegenwoordige waarnemer. “Nadat hij echter een ogenblik was blijven staan en toegekeken had, glimlachte hij en waadde door de plassen weg en verdween in de duisternis.” Op het achterbalkon van de tram liep Soechanov een kleine man met een bescheiden uiterlijk en een zwart puntbaardje tegen het lijf. De onbekende deed zijn best om Soechanov over de ellende van de lange tocht te troosten. “Wie is dat?” vroeg Soechanov aan zijn metgezellin, een bolsjewiste. “De oude partijgenoot Sverdlov.” Nog geen twee weken later zal deze kleine man met zijn zwarte baardje voorzitter van het Centraal Uitvoerend Comité, het hoogste orgaan van de Sovjetrepubliek, zijn. Klaarblijkelijk troostte Sverdlov zijn reisgenoot uit dankbaarheid: acht dagen geleden was in de woning van Soechanov, hoewel buiten diens medeweten, die bijeenkomst van het Centraal Bolsjewistisch Comité gehouden, welke de gewapende opstand aan de orde stelde.

De volgende morgen doet het Centraal Uitvoerend Comité een poging om het rad van de geschiedenis terug te draaien. Het presidium roept een “wettige” vergadering van het garnizoen bijeen, waarin het ook die bij de ontwikkeling achtergebleven, sinds lange tijd niet meer opnieuw gekozen comités opneemt, die gisteren ontbroken hadden. De uitspraak van het garnizoen, die veel nieuws opleverde, bevestigde nog eens te meer het beeld van gisteren. Tegen een opstand spraken zich ditmaal uit: de meeste comités van de in de Peter en Paulsvesting gelegerde troepen en de comités van de pantserdivisie: zowel deze, als gene verklaarden zich aan het Centraal Uitvoerend Comité te onderwerpen. Dit is een uiterst belangrijk feit.

De vesting, die op de kleine, door de Neva en haar kanaal omspoelde eilanden tussen de binnenstad en twee wijken ligt, beheerst de dichtstbijzijnde bruggen en opent van de kant van de rivier de toegangswegen naar het Winterpaleis, waar de regering zetelt, of sluit deze af. Terwijl zij bij krijgsverrichtingen op grotere schaal in militair opzicht van geen betekenis is, kan de vesting bij straatgevechten een belangrijke rol spelen. Bovendien, en dit is wellicht het belangrijkste, bevindt zich bij de vesting het rijke arsenaal van Kroonwerk: de arbeiders hebben geweren nodig, maar ook de revolutionaire regimenten zijn nagenoeg zonder wapens. Hoe belangrijk pantserwagens in de straatgevechten zijn, behoeft nauwelijks gezegd te worden: deze kunnen aan de kant van de regering vele onnodige slachtoffers maken en aan de kant van de opstandelingen – de weg tot de overwinning verkorten. De bolsjewieken zullen in de komende dagen bijzondere aandacht aan de vesting en de pantserdivisie moeten schenken. Overigens bleken de machtsverhoudingen in de bijeenkomst dezelfde te zijn als daags tevoren. De poging van het Centraal Uitvoerend Comité om zijn zeer voorzichtig geredigeerd besluit door te voeren, werd door de overgrote meerderheid afgewezen; niet bijeengeroepen door de sovjet van Petrograd, acht de vergadering zich onbevoegd besluiten te nemen. De verzoeningsgezinde leiders hadden zich zelf deze nieuwe slag toegebracht.

Daar het Centraal Uitvoerend Comité de toegang tot de regimenten van onderop versperd vond, poogde het van bovenaf zich van het garnizoen meester te maken. In overleg met de staf benoemde het tot hoofdcommissaris van het gehele district de kapitein van de staf Malevski, een sociaal-revolutionair, en verklaarde zich bereid om de sovjetcommissarissen te erkennen, indien deze zich aan de hoofdcommissaris onderwierpen. Deze poging om zich door middel van een volslagen onbekende kapitein van de staf schrijlings op het bolsjewistische garnizoen te zetten, was ongetwijfeld hopeloos. De Sovjet wees haar van de hand en brak de onderhandelingen af.

De door Potressov ontmaskerde opstand had op de 17de niet plaats. Nu noemden de tegenstanders met stelligheid een nieuwe datum: de 20ste oktober. Op deze dag was immers oorspronkelijk de opening van het Sovjetcongres bepaald en de opstand volgde het congres als een schaduw. Weliswaar was het congres intussen vijf dagen uitgesteld; maar dit kwam er niet op aan: het voorwerp was verplaatst, de schaduw bleef. De regering trof ook ditmaal alle nodige maatregelen om de “opstand” te verhinderen. Versterkte barricades werden aan de rand van de stad opgericht en Kozakkenpatrouilles trokken de gehele nacht door de arbeiderswijken. Bereden reserves werden op verschillende punten van Petrograd gereed gehouden. De militie is strijdvaardig en één helft van deze houdt voortdurend de wacht in de commissariaten. Voor het Winterpaleis zijn pantserwagens, lichte artillerie en machinegeweren opgesteld. De toegangen tot het paleis worden bewaakt.

De opstand, die door niemand voorbereid was en tot welke niemand opgeroepen had, brak ook ditmaal niet uit. De dag verliep rustiger dan menig andere en het werk in de fabrieken werd niet onderbroken. De door Dan geleide “Izvestia” juichte over de op de bolsjewieken behaalde overwinning: “Uw avontuur met de gewapende opstand in Petrograd is ten einde.” De bolsjewieken waren alleen reeds door het geschreeuw van de verenigde democratie: “Zij geven zich reeds over,” vernietigd. Men kon menen dat de tegenstanders, die hun hoofd kwijt geraakt waren, zich tot taak gesteld hadden om door voorbarige angsten en nog meer voorbarig overwinningsgejuich de openbare mening in verwarring te brengen en de bolsjewistische plannen te verbergen.

Het oorspronkelijk op de 9de genomen besluit betreffende de vorming van het Militair Revolutiecomité werd pas een week later in het plenum van de Sovjet behandeld. De Sovjet is geen partij en hij werkt langzaam. Nog weer vier dagen waren nodig voor de vorming van het Comité. Deze tien dagen werden echter wel benut: de verovering van het garnizoen was in volle gang, de vergadering van de regimentscomités kon haar levensvatbaarheid tonen en de bewapening van de arbeiders had voortgang, zodat het Militair Revolutiecomité, dat pas op de 20ste, vijf dagen vóór de opstand, aan het werk kon gaan, direct een tamelijk geordende huishouding kon overnemen. Doordat het van de kant van de verzoeningsgezinden geboycot werd, kwamen er slechts bolsjewieken en linkse sociaal-revolutionairen in het comité: dit verlichtte en vereenvoudigde de taak. Van de sociaal-revolutionairen was slechts Lasimir actief, die zelfs aan het hoofd van het bureau gesteld werd om het Sovjet en partijkarakter van de instelling des te meer te doen uitkomen. In werkelijkheid steunde echter het comité, welks voorzitter Trotski en welks meest actieve werkers Dodvojski, Antonov-Ovssejenko, Lasjevitsj, Sadovski en Mechonosjin waren, uitsluitend op de bolsjewieken. Het Comité heeft waarschijnlijk nooit voltallig, samen met de vertegenwoordigers van alle in de verordening opgesomde organisaties, vergaderd. Het lopende werk werd door het bureau onder leiding van de voorzitter na overleg met Sverdlov in alle belangrijke kwesties verricht. Dit was de staf van de opstand.

Het bulletin van het Comité vermeldt bescheiden de eerste stappen die genomen zijn: voor de actieve troepen van het garnizoen, enkele regeringsgebouwen en wapenvoorraden zijn commissarissen benoemd, “om toezicht op deze te houden en ze te leiden.” Dit betekende dat de Sovjet, nadat hij het garnizoen in politiek opzicht veroverd had, dit nu ook organisatorisch aan zich onderwierp. Bij de verkiezing van de commissarissen speelde de Militaire Organisatie van de bolsjewieken een grote rol. Er waren onder de bijna duizend leden, die deze in Petrograd had, talrijke vastberaden en de revolutie toegedane soldaten en jonge officieren, die na de Julidagen in de gevangenissen van Kerenski behoorlijk gestaald waren. De uit hun midden gekozen commissarissen vonden onder de troepen hun weg gebaand: de soldaten rekenden hen tot de hunnen en onderwierpen zich aller-bereidwilligst aan hen.

Het initiatief tot de bezetting van regeringsgebouwen kwam meestal van onderop. De arbeiders en beambten van het arsenaal bij de Peter en Paulsvesting verklaarden dat men de levering van wapens moest controleren. De commissaris, die daarheen gezonden werd, kon nog juist een nieuwe bewapening van de jonkers beletten en tienduizend geweren, die voor het Dongebied, en kleinere partijen, die voor een aantal verdachte organisaties en personen bestemd waren, ophouden. De controle werd ook spoedig over andere wapendepots en zelfs over particuliere wapenwinkels uitgebreid. Men behoefde zich slechts tot een soldaten-, een arbeiders- of een beambtencomité van een regeringsgebouw of een handelszaak te wenden, of de tegenstand van de kant van de administratie was terstond gebroken. Het verstrekken van wapens geschiedde van nu af aan slechts op order van de commissarissen.

De arbeiders in de drukkerijen maakten door hun vakbond het comité opmerkzaam op de toename van vlugschriften en brochures van de Zwarte Honderd. Men besloot dat de typografenbond zich in alle dubieuze gevallen tot het Militair Revolutiecomité zou wenden. De controle van de arbeiders in de drukkerijen was doeltreffender dan welke andere controle over de gedrukte contrarevolutionaire propaganda ook.

De Sovjet bepaalde zich niet slechts tot een formele weerlegging van de geruchten, maar organiseerde openlijk voor zondag de 22ste een vreedzame troepenschouw, echter niet in de vorm van optochten, doch van meetings in de bedrijven, de kazernes en alle grote lokaliteiten van Petrograd. Geheimzinnige pelgrims organiseren met het kennelijk doel om bloedige conflicten uit te lokken, op diezelfde dag een processie door de straten van de hoofdstad. De burgers werden in de oproep namens onbekende Kozakken uitgenodigd om aan de processie deel te nemen “ter herdenking van de bevrijding van Moskou in het jaar 1912 van de vijanden.” De aanleiding, die zij gekozen hadden, was niet erg actueel; maar de organisatoren stelden de Almachtige bovendien voor om de wapens van de Kozakken ter verdediging van de Russische bodem tegen de vijanden te zegenen. Hetgeen kennelijk op het jaar 1917 betrekking had.

Men behoefde niet bevreesd te zijn voor een ernstige contrarevolutionaire demonstratie: de geestelijkheid had niet de minste invloed onder de massa’s van Petrograd en zij kon slechts de droevige resten van de Zwarte Honderd-benden onder de vlag van de kerk tegen de Sovjet op de been brengen. Met behulp van ervaren provocateurs uit de contraspionagedienst en het officierencorps van de Kozakken waren bloedige botsingen echter niet uitgesloten. Het Militair Revolutiecomité begon als eerste afweermaatregel met een sterkere pressie op de Kozakkenregimenten uit te oefenen. In het gebouw van de meest revolutionaire staf zelf werd een strenger regime ingevoerd. “Het werd van nu af aan niet gemakkelijk om in het Smolny binnen te komen,” schrijft John Reed, “het passenstelsel werd om de paar uren veranderd, omdat de spionnen steeds weer wisten binnen te dringen.”

In de vergadering van het garnizoen op de 1ste, die aan de komende “dag van de Sovjet” gewijd was, stelde de rapporteur een aantal maatregelen voor om eventuele botsingen in de straten te voorkomen. Het 4de Kozakkenregiment, dat het meest links was, verklaarde bij monde van zijn afgevaardigde, dat het niet aan de processie zou deelnemen. Het 14de Kozakkenregiment verzekerde, dat het met alle hem ten dienste staande middelen tegen contrarevolutionaire aanslagen zou vechten, maar dat het tegelijkertijd een opstand met het doel om de macht te grijpen “voorbarig” oordeelde. Van de drie Kozakkenregimenten ontbrak slechts dat van de Oeral, dat een van de meest achterlijke en in juli naar Petrograd overgeplaatst was om de bolsjewieken neer te slaan.

De vergadering nam op voorstel van Trotski drie korte resoluties aan: 1. “Het garnizoen van Petrograd en omgeving zegt aan het Militair Revolutiecomité volledige steun toe bij alles, wat dit onderneemt...” 2. “De dag van de 22ste oktober is een dag van vreedzame wapenschouw... Het garnizoen richt zich tot de Kozakken: ... Wij nodigen u uit tot onze vergaderingen van morgen. Wees welkom, broeders-Kozakken!” 3. “Het Al-Russisch Sovjetcongres moet de macht in handen nemen en het volk vrede, land en brood verschaffen.” Het garnizoen belooft plechtig om al zijn krachten ter beschikking van het congres te stellen. “Verlaat u op ons, gevolmachtigde vertegenwoordigers van de soldaten, arbeiders en boeren. Wij zijn allen op onze post, bereid om te overwinnen of te sterven.” Honderden handen gingen voor deze resoluties omhoog en keurden het program van de opstand goed. Zevenenvijftig man onthielden zich van stemming: dit waren “neutralen”, d.w.z. tegenstanders, die begonnen waren te weifelen. Geen enkele hand verhief zich ertegen. De strop om de hals van het Februariregime werd vast aangetrokken.

In de loop van de dag werd bekend, dat de onbekende initiatiefnemers tot de processie “op verzoek van de opperbevelhebber in het district” de demonstratie afgelast hadden. Dit belangrijke morele succes, dat meer dan iets anders de krachtige druk van de Garnizoensvergadering liet zien, rechtvaardigde de overtuiging, dat de vijanden het niet zouden wagen, zich morgen op straat te vertonen.

Het Militair Revolutiecomité kiest in de districtsstaf drie commissarissen: Sadovski, Mechonosjin en Lasimir. Bevelen van de commandant zijn slechts van kracht, indien zij door een van deze drie personen ondertekend zijn. Op een telefonisch verzoek uit het Smolny zendt de staf een auto voor de delegatie: de gebruiken van de dubbele heerschappij blijven nog in zwang. Tegen alle verwachting betekent deze tegemoetkomende houding van de staf echter niet, dat hij tot concessies bereid is.

Nadat men de door Sadovski afgelegde verklaring aangehoord had, antwoordde Polkovnikov, dat hij geen enkele commissaris erkende en geen toezicht nodig had. Toen de delegatie er op zinspeelde dat de staf op deze manier kans liep op tegenstand van de kant van de troepen te stuiten, antwoordde Polkovnikov droogweg, dat hij het garnizoen in de hand had en dat het zou gehoorzamen. “Deze vaste overtuiging van hem was oprecht,” schrijft Mechonosjin in zijn mémoires, “en in geen enkel opzicht gekunsteld.” De afgevaardigden kregen de auto van de staat al niet meer, om naar het Smolny terug te keren.

In de buitengewone bijeenkomst, waartoe Trotski en Sverdlov uitgenodigd waren, werd besloten om de breuk met de staf als een voldongen feit te aanvaarden en deze tot uitgangspunt voor het verdere offensief te nemen. Een eerste voorwaarde voor succes was, dat de wijken van alle fasen en gebeurtenissen in de strijd op de hoogte moesten zijn. De districtssovjets en partijcomités zonden inlichtingen naar alle delen van de stad. De regimenten werden onverwijld van het voorgevallene in kennis gesteld. Opnieuw besluit men, dat slechts die bevelen opgevolgd mogen worden, die door de commissarissen bekrachtigd zijn, en dat slechts betrouwbare soldaten op wacht gesteld mogen worden.

Ook de staf besloot echter maatregelen te nemen. Polkovnikov, die klaarblijkelijk daartoe door zijn verzoeningsgezinde raadgevers aangezet was, riep tegen 1 uur ’s middags zijn eigen garnizoensvergadering bijeen, waaraan vertegenwoordigers van het Centraal Uitvoerend Comité deelnamen. Om de tegenstander vóór te zijn, organiseerde het Militair Revolutiecomité om 11 uur een buitengewone bijeenkomst van de regimentscomités, waarin besloten werd de breuk met de staf openlijk te proclameren. De oproep aan de troepen van Petrograd en omgeving, welke terstond opgesteld werd, klonk als een oorlogsverklaring. “Door met het georganiseerde garnizoen van de hoofdstad te breken wordt de staf een openlijk werktuig in handen van de contrarevolutionaire krachten. Het Militair Revolutiecomité wijst de verantwoordelijkheid voor het optreden van de staf af en neemt, terwijl het zich aan het hoofd van het garnizoen stelt, de bescherming van de revolutionaire orde tegen contrarevolutionaire aanslagen op zich.”

Dit was een beslissende stap op de weg naar de opstand. Of was het misschien het laatste conflict in het aan conflicten zo rijke apparaat van de dubbele heerschappij? Zo trachtte namelijk, om zich zelf te troosten, de staf, welke met vertegenwoordigers van die troepen, welke de uitnodiging van het Militair Revolutiecomité niet tijdig gekregen hadden, beraadslaagde, het voorgevallene te verklaren. Een door het Smolny afgezonden delegatie onder leiding van de bolsjewistische vaandrig Dasjkevitsj meldde in het kort de beslissing van de Garnizoensvergadering aan de staf. De enkele vertegenwoordigers van de troepen verkondigden opnieuw hun trouw aan de Sovjet en gingen zonder een besluit genomen te hebben uiteen. “Na een korte gedachtewisseling,” zo berichtte later de pers op grond van inlichtingen, die zij van de staf gekregen had, “werd er geen enkel bepaald besluit genomen; men achtte het beter te wachten, totdat het conflict tussen het Centraal Uitvoerend Comité en de Petrogradse Sovjet opgelost zou zijn.” De staf stelde zijn onttroning voor als een twist tussen twee Sovjetinstanties over de vraag, wie van hen zijn werkzaamheden zou hebben te controleren. Deze politiek van te doen, alsof men niets zag, had het voordeel dat men het Smolny niet de oorlog behoefde te verklaren, waartoe de regeerders ook niet in staat waren. Zo werd het conflict, dat reeds openlijk dreigde uit te barsten, weer met behulp van de regeringsorganen in de legale banen van de dubbele heerschappij teruggebracht: de staf droeg in zijn angst, om de werkelijkheid onder ogen te zien, des te meer tot maskering van de opstand bij.

Was de lichtvaardige houding van de autoriteiten echter niet slechts een mom voor hun werkelijke bedoelingen? Was de staf niet onder het mom van bureaucratische naïveteit van plan om bij verrassing aan het Militair Revolutiecomité een slag toe te brengen? Men achtte in het Smolny een dergelijke overval van de chaotische en gedemoraliseerde organen van de Voorlopige Regering weinig wenselijk. Het Militair Revolutiecomité nam intussen de meest voor de hand liggende maatregelen: dag en nacht stonden in de dichtst bij gelegen kazernes compagnieën gewapend op post, gereed om op het eerste alarmsignaal het Smolny te hulp te snellen.

Ondanks het feit, dat de processie afgelast was, voorspelde de burgerlijke pers, dat het zondag tot bloedvergieten zou komen. Een verzoeningsgezind blad berichtte ’s morgens: “De autoriteiten verwachten vandaag eerder demonstraties dan op de 20ste.” Dit was nu al de derde maal in één week, nl. de 17de, de 20ste en de 22ste, dat de leugenachtige knaap het volk met zijn valse alarmkreet “een wolf, een wolf!” misleidde. De vierde maal zou de knaap, overeenkomstig de oude fabel, een prooi van de wolf worden.

De bolsjewistische pers riep de massa’s op tot vergaderingen en sprak van een vreedzame monstering van de revolutionaire krachten aan de vooravond van het Sovjetcongres. Dit was geheel overeenkomstig de bedoelingen van het Militair Revolutiecomité om nl. een reusachtige troepenschouw te doen houden, zonder botsingen, zonder wapengeweld en zelfs zonder wapenvertoon. Men moest de massa’s in de gelegenheid stellen om zichzelf, hun aantal, hun kracht, hun vastberadenheid te zien. Door de eendracht van de velen wilde men de vijand er toe dwingen, zich te verstoppen, te verbergen en niet voor de dag te komen. Door het blootleggen van de onmacht van de bourgeoisie tegenover het massale optreden van de arbeiders en soldaten moesten de laatste remmende herinneringen aan de Julidagen in hun bewustzijn weggevaagd worden. Men moest bereiken dat de massa’s zichzelf aanschouwend, zelf inzagen: niemand en niets kan ons langer weerstaan.

“De geïntimideerde bevolking,” schreef Miljoekov vijf jaren later, “bleef thuis of hield zich afzijdig.” Het was de bourgeoisie, die thuis bleef: zij was inderdaad door haar bladen geïntimideerd. De rest van de bevolking stroomde vanaf de vroege morgenuren naar de vergaderingen: jong en oud, mannen en vrouwen, knapen en moeders met kinderen op de arm. Dergelijke meetings waren er sinds het uitbreken van de revolutie nog niet geweest. Geheel Petrograd was, met uitzondering van de meer gegoeden, één onafgebroken grote meeting. In de tot barstens toe gevulde zalen wisselde het gehoor in de loop van enkele uren. Steeds weer nieuwe golven arbeiders, soldaten en matrozen stroomden naar de gebouwen en vulden deze tot in de nok. Het kleine stadsvolk kwam in beweging, gewekt door het gejammer en de waarschuwingen, die het juist angst hadden moeten aanjagen. Tienduizenden omringden het reusachtige gebouw van het Volkshuis, stroomden door de gangen in één compacte, opgewonden en tegelijkertijd gedisciplineerde massa, vulden de schouwburgzalen, gangen, buffetten en foyers. Slingers en trossen hoofden, benen en armen hingen aan de ijzeren zuilen en de vensters. De atmosfeer was vol elektrische spanning, welke elk ogenblik tot een ontlading kon komen. Weg met Kerenski! Weg met de oorlog! Alle macht aan de Sovjets! Geen van de verzoeningsgezinden waagde het nu nog om bij deze zo oververhitte menigte met bezwaren of waarschuwingen aan te komen. De bolsjewieken waren aan het woord. Alle sprekers, waarover de partij maar kon beschikken, alsook de gedelegeerden, die voor het congres waren aangekomen uit de provincie, waren gemobiliseerd. Meermalen spraken ook linkse sociaal-revolutionairen en een enkele keer anarchisten. Zowel deze, als genen deden echter hun best om zo min mogelijk van de bolsjewieken af te wijken.

Urenlang stonden mensen uit afgelegen stadswijken, uit kelderwoningen en zolderverblijven, in versleten mantels en grijze uniformen, met mutsen en doeken op het hoofd, met schoeisel, waarin het straatvuil binnendrong, hoestend en kuchend, schouder aan schouder, voortdurend dichter opeen geperst, om later komenden, om iedereen een plaatsje te geven, en luisterden onvermoeid, gretig, hartstochtelijk, dringend, bang, dat hun iets zou ontgaan, wat de moeite waard was om te begrijpen, zich eigen te maken en te doen. Men had kunnen denken, dat in de laatste maanden, de laatste weken en de allerlaatste dagen reeds alles gezegd was. Maar neen, vandaag klinkt alles anders. De massa’s beleven hetgeen er gezegd wordt op een nieuwe manier, niet meer als een aansporing, maar als een gebod tot daden. De ervaring van de revolutie, de oorlog, de zware strijd, het ganse bittere leven vormt zich uit de ervaring van elke individuele, in ellende verkerende enkeling en wordt omgezet in deze eenvoudige en gebiedende leuzen. Zo kan het niet langer. Een nieuwe toekomst moet gebaand worden.

Deze eenvoudige en merkwaardige dag, die scherp afstak tegen de toch al zo bonte achtergrond van de revolutietijd, kwam later degenen, die de gebeurtenissen zelf meemaakten, nog dikwijls in de herinnering. Het beeld van de geestdriftige en onbedwingbare lavastroom van mensen had zich voor altijd in de herinnering van de ooggetuigen geprent. “De dag van de Petrogradse Sovjet verliep,” schrijft de linkse sociaal-revolutionair Metislavski, “met talloze meetings en onder grote geestdrift.” De bolsjewiek Pestkovski, die in twee bedrijven van het Vassiljevski-Ostrov sprak, deelt mee: “Wij spraken openlijk tot de massa’s over de aanstaande machtsgreep door ons en vonden slechts instemming.” – “Er heerste,” vertelt Soechanov over de meeting in het Volkshuis, “een stemming om mij heen, die dicht bij extase kwam... Trotski stelde een of andere korte resolutie voor... Wie is er voor...? Een duizendkoppige menigte steekt als één man de hand op. Ik zag de omhooggestoken handen en de vurige ogen van de mannen, vrouwen, knapen, arbeiders, soldaten, boeren en typisch kleinburgerlijke figuren... Trotski sprak verder. Een onafzienbare menigte bleef de handen opsteken. Zij is bereid, zij zweert.” De bolsjewiek Popov vertelt van de geestdriftige eed, welke de massa’s aflegden, om nl. “op de eerste oproep van de Sovjet op te rukken.” Metislavski spreekt van de geëlektriseerde menigte, welke de Sovjets trouw zwoer. Hetzelfde toneel was, alleen op kleinere schaal, in alle wijken van de stad, zowel in het centrum, als in de buitenwijken, waar te nemen. Honderdduizenden mensen staken in diezelfde uren de hand omhoog en zwoeren, tot het einde te zullen strijden.

Terwijl de dagelijkse zittingen van de Sovjet, de soldatensectie, de Garnizoensvergadering en de fabriekscomités een aaneensluiting van de verschillende leiders teweeggebracht en de massavergaderingen de fabrieken en regimenten aaneengesloten hadden, versmolt de dag van de 22ste oktober als het ware bij een zo hoog mogelijke temperatuur het volk zelf als in een reusachtige ketel. De massa’s aanschouwden zichzelf en hun leiders, de leiders aanschouwden en hoorden de massa’s. Beide partijen waren tevreden over elkaar. De leiders kregen de overtuiging, dat men niet langer mocht uitstellen! De massa’s zeiden bij zichzelf, dat ditmaal de zaak doorgezet werd!

Het succes van de wapenschouw van de bolsjewistische krachten op zondag schokte het zelfvertrouwen van Polkovnikov en zijn hoge autoriteiten. In overleg met de regering en het Centraal Uitvoerend Comité deed de staf een poging om tot een overeenstemming met het Smolny te geraken. Waarom zou men ook niet de oude, goede en liefelijke gewoonten van contact en compromis weer invoeren? Het Militair Revolutiecomité weigerde niet vertegenwoordigers te sturen tot het plegen van overleg: een betere manier om de situatie te verkennen, was moeilijk denkbaar. “De onderhandelingen duurden niet lang,” schrijft Sadovski. “De vertegenwoordigers uit de wijken waren het met alle voorwaarden, welke de Sovjet reeds eerder gesteld had, eens... terwijl in ruil daarvoor de order van het Militair Revolutiecomité van de 22ste oktober ongedaan gemaakt zou worden.” Het betrof hier een document waarin de staf een werktuig van de contrarevolutionaire krachten genoemd werd. Dezelfde afgevaardigden van het Comité, die Polkovnikov twee dagen geleden zo onhoffelijk weggezonden had, verlangden dat hun het door de staf ondertekend ontwerp van een overeenkomst overhandigd zou worden om dit naar het Smolny over te brengen, en zij kregen dit ook. Zaterdag zouden deze voorwaarden, die een weinig eervolle capitulatie betekenden, nog aanvaard zijn. Vandaag, maandag, was het te laat. De staf wachtte op antwoord, maar dit bleef uit.

Het Militair Revolutiecomité wendde zich tot de bevolking van Petrograd met de mededeling, dat er commissarissen bij de troepen en op de meest gewichtige punten in de hoofdstad en haar omgeving benoemd waren. “De commissarissen zijn als vertegenwoordigers van de Sovjet onschendbaar. Verzet tegen de commissarissen betekent verzet tegen de Sovjet van arbeiders- en soldatenafgevaardigden.” Er werd de burgers verzocht zich bij misstanden tot de dichtstbijzijnde commissarissen te wenden om gewapende hulp te halen. Dit is regeringstaal. Het comité geeft echter nog altijd niet het signaal tot een openlijke opstand. Soechanov vraagt: “Begaat het Smolny domheden of speelt het kat en muis met het Winterpaleis om een overval te provoceren?” Noch het een, noch het ander was het geval. Het Comité verdringt met de pressie van de massa’s en het overwicht van het garnizoen de regering. Het neemt zonder strijd, wat het nemen kan. Het rukt vooruit zonder een schot te lossen, smeedt zijn leger al oprukkend aaneen en versterkt het; polst al opdringend de weerstandskracht van de vijand, zonder deze ook maar één ogenblik uit het oog te verliezen. Elke stap voorwaarts doet de situatie ten voordele van het Smolny veranderen. De arbeiders en het garnizoen groeien als het ware in de opstand. Wie het eerst te wapen zal roepen, zal tijdens de aanval en het oprukken blijken. Het is nu nog slechts een kwestie van enkele uren. Indien de regering op het laatste moment de moed heeft of zo vertwijfeld is om het sein tot de strijd te geven, dan zal de verantwoordelijkheid op het Winterpaleis rusten, maar het initiatief in elk geval bij het Smolny blijven. De daad van de 23ste oktober betekende dat de autoriteiten afgezet werden, voordat de regering zelf afgezet werd. Het Militair Revolutiecomité bond de vijandelijke regeerders de handen, voordat het hun de beslissende slag toebracht. Deze tactiek van een “vreedzaam doordringen,” de vijand langs wettige weg de beenderen breken en zijn laatste wilskracht verlammen, was slechts mogelijk door het niet twijfelachtige overwicht, dat het Comité van uur tot uur meer en meer kreeg.

Het Comité las dagelijks de breed uitgespreide kaart van het garnizoen, was op de hoogte van de stemming in elk regiment en lette nauwkeurig op de veranderingen in de opvattingen en de sympathieën in de kazernes. Verrassingen van die kant waren uitgesloten. Er bleven echter enkele duistere punten op de kaart. Men moest deze uitroeien of althans terugdringen. Op de 19de was nog gebleken dat de meeste comités in de Peter en Paulsvesting niet welwillend of althans twijfelachtig gezind waren. Het wordt thans, nu het gehele garnizoen zich achter het Comité plaatst en er, althans in politiek opzicht, een kring om de vesting getrokken is, tijd om deze te gaan veroveren. Luitenant Blagonravov, die tot commissaris benoemd was, stuitte op verzet: de vestingcommandant van de regering weigerde de bolsjewistische voogdij te erkennen en beroemde er zich, volgens de lopende geruchten, zelfs op, dat hij de jeugdige voogd zou gevangen nemen. Men moest handelend optreden en wel terstond. Antonov stelde voor om een betrouwbaar bataljon van het Pawlovski-regiment binnen de vesting te brengen en de vijandige troepen te ontwapenen. Dit zou echter een te radicaal optreden geweest zijn, hetwelk door de officieren aangegrepen had kunnen worden om het tot bloedvergieten te laten komen en de eensgezindheid van het garnizoen afbreuk te doen. Is het werkelijk nodig om tot een zo radicale maatregel over te gaan? “Trotski wordt geroepen om mee te beraadslagen over deze kwestie...” vertelt Antonov in zijn memoires. “Trotski speelde toentertijd een beslissende rol; hij had met zijn revolutionair instinct begrepen wat raadzaam voor ons was, namelijk de vesting van binnenuit veroveren. “Het kan niet waar zijn, dat de troepen daar niet met ons sympathiseren,” zei hij – en dit bleek ook zo te zijn. Trotski en Lasjevitsj begaven zich naar een meeting in de vesting.” In het Smolny wachtte men in grote opgewondenheid het resultaat van deze onderneming, die zeer riskant leek, af. Trotski herinnerde zich later: “Op de 23ste, tegen 2 uur ’s namiddags, reed ik naar de vesting. Op het plein werd een meeting gehouden. De sprekers van de rechtervleugel waren uiterst voorzichtig en gereserveerd... Men luisterde naar ons en men volgde ons.” Op de derde verdieping van het Smolny herademde men opgelucht, toen de telefoon de verheugende tijding bracht, dat het garnizoen van de Peter en Paulsvesting plechtig beloofd had, van nu af aan uitsluitend het Militair Revolutiecomité te gehoorzamen.

De verandering, welke zich in het bewustzijn van de troepen in de vesting voltrokken had, was natuurlijk niet het gevolg van één of twee redevoeringen, maar was degelijk in de voorafgaande dagen voorbereid. De soldaten waren veel linkser dan hun comités. De oude discipline, die reeds volkomen ondermijnd was, was binnen de muren van de vesting slechts uiterlijk wat langer gehandhaafd dan in de kazernes in de stad.

Blagonravov kon zich nu rustig in de vesting neerlaten, zijn kleine staf daar vestigen en in verbinding treden met de bolsjewistische sovjet van de naburige wijk en met de comités in de dichtstbijzijnde kazernes. Intussen komen er delegaties uit de bedrijven en de troepen aan met het verzoek om wapens. Er begint een onbeschrijfelijk toneel in de vesting. “De telefoon rinkelt onafgebroken en brengt berichten over onze nieuwe successen in vergaderingen en op meetings.” Af en toe deelt een onbekende stem mee, dat er op het station strafexpedities van het front aangekomen zijn. Bij een terstond gehouden onderzoek blijkt dat dit slechts verdichtsels van de kant van de vijand zijn.

De avondvergadering van de Sovjet wordt die dag gekenmerkt door een buitengewoon groot aantal aanwezigen en een opgewekte stemming. De bezetting van de Peter en Paulsvesting en de definitieve inname van het arsenaal in Kroonwerk, dat honderdduizend geweren bevatte – zijn een goede waarborg voor succes. Antonov spreekt in naam van het Militair Revolutiecomité. Stap voor stap schildert hij, hoe de regeringsorganen door gevolmachtigden van het Militair Revolutiecomité verdrongen worden: deze worden overal vol vertrouwen ontvangen: men gehoorzaamt hen niet uit vrees, maar uit vrije wil. “Van alle kanten eist men dat er commissarissen benoemd worden.” Meer conservatieve troepen haasten zich om de meer radicale na te volgen. Het Preobrazhensky-regiment, dat in juli het eerst op de laster van het Duitse geld gekomen was, protesteert nu bij monde van zijn commissaris Tsjoednovski heftig tegen de geruchten, dat de Preobrachenkers achter de regering zouden staan: een dergelijke gedachte wordt als een smadelijke belediging gevoeld! De wachtdienst wordt weliswaar als gewoonlijk vervuld, vertelt Antonov, maar dit geschiedt met goedvinden van het Comité. Bevelen van de staf betreffende uitlevering van wapens en automobielen worden niet uitgevoerd. De staf krijgt op deze manier volop gelegenheid om er zich van te overtuigen, wie meester in de stad is.

Op de vraag of het aan het Comité bekend is, dat regeringstroepen van het front en uit de omgeving oprukken en welke maatregelen daartegen genomen zijn, antwoordt de referent, dat er van het Roemeense front cavalerietroepen in aantocht geweest waren, doch dat deze in Pskov opgehouden waren; dat de 17de infanteriedivisie, die onderweg vernomen had, waarheen en met welk doel zij gestuurd werd, weigerde verder te gaan; dat in Wenden twee regimenten zich tegen de afreis naar Petrograd verzetten; dat voorlopig alleen nog het lot van de Kozakken en jonkers, die uit Kiev gestuurd zouden zijn en van de uit Tsarskoje Selo gerekwireerde stormtroepen niet bekend was. “Men waagt het niet, het Militair Revolutiecomité aan te tasten en men zal dit ook niet wagen.” Dit klonk niet kwaad in de witte zaal van het Smolny.

Men krijgt bij het lezen van het referaat van Antonov de indruk alsof de revolutionaire staf volkomen in het openbaar gewerkt heeft. Inderdaad heeft het Smolny nagenoeg niets meer te verbergen. De politieke situatie is zo gunstig voor de revolutie, dat de openbaarheid nu zelfs bijna tot een vermomming wordt: heeft een opstand zo plaats? Het woord “opstand” wordt echter door geen van de leiders uitgesproken. Niet alleen voorzichtigheidshalve, maar ook omdat deze uitdrukking niet bij de werkelijke verhoudingen past: men laat het, om zo te zeggen, aan de regering van Kerenski over de opstand te maken. In een bericht in de “Izvestia” heette het echter dat Trotski, in de zitting van de 23ste, voor het eerst de machtsgreep openlijk als doel van het Militair Revolutiecomité genoemd had. Allen waren ongetwijfeld verre van het uitgangspunt afgekomen, toen als doel van het Comité een onderzoek naar de waarde van de strategische argumenten van Tsjeremissov genoemd was. De overplaatsing van de regimenten was men intussen vrijwel vergeten. Ook op de 23ste was er echter geen sprake van een opstand, maar van een verdediging van het aanstaande Sovjetcongres, zo nodig met de wapens in de vuist. Er werd ook een resolutie, die overeenkwam met het referaat van Antonov, in deze zin aangenomen. Hoe beoordeelde men in regeringskringen de plaatshebbende gebeurtenissen? Terwijl Kerenski in de nacht van de 22ste met voorbijgaan van de directe leiding de chef van de staf in het hoofdkwartier, Doechonin, op de hoogte brengt van de pogingen van het Militair Revolutiecomité, om de regimenten aan de legerleiding te onttrekken, voegt hij hieraan toe: “Ik geloof dat wij het hiermee gemakkelijk zullen klaarspelen.” Zijn, des opperbevelhebbers, aankomst in het hoofdkwartier werd geenszins vertraagd uit beduchtheid voor een of andere opstand: “Men zal het daarmee ook wel zonder mij kunnen klaarspelen, want alles is goed voorbereid.” Aan de bezorgde ministers verklaart Kerenski kalmerend dat hij persoonlijk integendeel zeer verheugd was over de komende opstand, daar deze hem in de gelegenheid zou stellen definitief met de bolsjewieken af te rekenen. “Ik zou wel een mis willen laten lezen,” antwoordt het hoofd van de regering aan de kadet Nabokov, die een geregeld bezoeker van het Winterpaleis was, “wanneer de opstand plaats heeft.” – “Bent gij er echter zo zeker van, dat gij het met hen zult kunnen klaarspelen?” – “Ik beschik over meer dan genoeg krachten, – zij zullen volkomen verpletterd worden.”

Wanneer de kadetten later over Kerenski’s optimisme en lichtzinnigheid spotten, leden zij klaarblijkelijk aan vergeetachtigheid: in werkelijkheid beoordeelde Kerenski de gebeurtenissen juist zoals zij zelf deden. Op de 21ste schreef het blad van Miljoekov, dat de bolsjewieken, indien zij, gebukt gaande onder een ernstige, innerlijke crisis, het zouden wagen op te staan, gemakkelijk op staande voet verpletterd zouden worden. Een ander blad van de kadetten voegt hieraan toe: “Er nadert een onweer, maar dit kan juist de atmosfeer zuiveren.” Dan deelt mede, dat de kadetten en de dichtbij hen staande groepen in de couloirs van het Voorlopig Parlement hardop de wens uitten, dat de bolsjewieken zo spoedig mogelijk konden optreden: “Zij zullen in een openlijke strijd terstond verslagen worden.” Vooraanstaande kadetten zeiden tot John Reed, dat de bolsjewieken, wanneer zij in de opstand neergeslagen waren, niet meer het hoofd zouden kunnen opsteken in de Constituerende Vergadering.

Gedurende de 22ste en de 23ste pleegde Kerenski overleg, nu eens met de leiders van het Centraal Uitvoerend Comité, dan weer met zijn staf over de vraag of men er niet toe moest overgaan het Militair Revolutiecomité te arresteren? De verzoeningsgezinden rieden dit af: zij zouden zelf pogen om de kwestie van de commissarissen tot een oplossing te brengen. Polkovnikov was eveneens van mening dat men met een arrestatie niet overijld te werk moest gaan: militaire krachten waren er, zo nodig, “meer dan genoeg.” Kerenski luisterde naar Polkovnikov, maar meer nog naar zijn verzoeningsgezinde vrienden. Hij rekende er stellig op dat het Centraal Uitvoerend Comité in geval van gevaar, ondanks de huiselijke twisten, tijdig te hulp zou komen; zo was het in juli en augustus geweest; waarom zou het dan ook nu niet weer zo gaan?

Het was echter reeds geen juli en ook geen augustus meer. Het was oktober. Op de pleinen en kaden van Petrograd woeien kille Baltische winden uit de richting van Kronstadt. Jonkers, gehuld in lange uniformmantels, trokken onder overmoedig gezang, dat de onrust overstemde, door de straten. Bereden militiesoldaten met revolvers in fonkelnieuwe foedralen paradeerden voorbij. Neen, de regering leek nog erg imposant! Of is het slechts zinsbedrog? John Reed, de Amerikaan met zijn naïeve verstandige ogen, kocht op een hoek van het Nevski een brochure van Lenin, vroeg: “Zullen de bolsjewieken de macht krijgen?”, en betaalde met een van de postzegels, die toentertijd in omloop waren in plaats van kleingeld.