Leon Trotski

Een centristische aanval op het marxisme


Geschreven: 16 maart 1934
Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 3. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands
Vertaling: onbekend
Deze versie: spelling en punctuatie
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, september 2007


Waarde Kameraad Sneevliet,

Ik heb mij zeer geïnteresseerd voor het theoretische artikel van kameraad de Kadt (Enige opmerkingen over het program der Nieuwe Internationale), omdat het een zeer belangrijke theoretische bekentenis is van een der leiders van de OSP. Ik wilde eerst het slot van het artikel in De Nieuwe Weg afwachten.[1] Ik neem echter aan dat het onvoltooid blijft. Doch ook het gepubliceerde is voldoende. Het is bekend dat het centrisme zich er steeds en uit alle macht tegen verzet het gebied van de “grauwe theorie” te betreden, juist omdat het zich niet wil blootgeven. De Kadt heeft zich door de gehele situatie gedwongen gevoeld stelling te nemen ten opzichte van de programmatische problemen van de nieuwe Internationale en deze schrede kan men niet anders dan noodlottig noemen.

In deze brief zou ik slechts een paar punten willen aanroeren, die, ofschoon ze op verschillend terrein liggen, voor de centristische denkwijze toch even karakteristiek zijn.

“Het is onze taak thans nog niet”, schrijft de Kadt, “de formuleringen te geven die wij nodig oordelen. Deze opmerkingen hebben slechts ten doel bij voorbaat het recht (!) vast te stellen om in de komende programdiscussies niet-orthodoxe meningen te verdedigen”.

Het gaat — nietwaar? — om de uitwerking der beginselen der nieuwe Internationale. Men kan zich in dit tijdperk nauwelijks een belangrijker document voorstellen. Wat moest onder deze voorwaarden de dringendste en grootste behoefte van iedere marxistische revolutionair zijn? Minstens het formuleren van de belangrijkste beschouwingen, generalisaties, beweringen, leuzen, die in het program opgenomen moeten worden, want het gaat er toch om de in beroering gebrachte, gedesoriënteerde, ontgoochelde, zoekende arbeiders antwoord op de brandende vragen van onze tijd te geven. Zo werpt de zaak zich tenminste voor ons, “orthodoxe” marxisten, op. Met de Kadt staat het echter geheel anders. Hij behandelt het probleem zuiver individualistisch, psychologisch, dilettantistisch. Voor hem gaat het er niet om bepaalde ideeën te formuleren, doch om zijn “recht” in de toekomst “niet-orthodoxe” meningen te koesteren. De programvraag is echter geen rechtsvraag. De meningen moet men bekend maken en niet het recht op meningen. Niemand in de arbeiderswereld interesseert zich er voor, of iemand van ons het “recht” heeft niet-orthodoxe meningen later eens te uiten. Men wil de meningen zelf kennen om haar reële inhoud te onderzoeken. Het geheim bestaat echter daarin, dat de centrist in het geheel geen bepaalde, duidelijke, doordachte meningen heeft. Daarom stelt hij zich tevreden met het recht ... geen meningen te hebben.

Direct na de geciteerde zinnen, gaat de Kadt op deze wijze verder: “Om een voorbeeld te geven: moeten wij blijven spreken over de “dictatuur van het proletariaat”, terwijl toch in werkelijkheid die dictatuur alleen uitgeoefend kan worden door het socialistisch deel van het proletariaat en door de niet-proletarische elementen, die het socialisme zijn toegedaan? Wij hebben in werkelijkheid te maken met een “socialistische dictatuur”, een dictatuur, uitgeoefend door socialisten en voor het socialisme”. Netjes gezegd: “Om een voorbeeld te geven"! De criticus merkt totaal niet, dat hij met zijn “voorbeeld” zo terloops het gehele gebouw van het marxisme tracht om te smijten. Want het gaat hierbij niet om de naam van de dictatuur van het proletariaat, doch om het wezen van de klassentheorie der maatschappij. Marx, die zich in ieder geval niet tevreden stelde met het “recht” op ideeën, doch vele goede ideeën had, hield juist de theorie van de dictatuur van het proletariaat voor zijn belangrijkste bijdrage tot de kennis der maatschappij. Reeds in 1852 verklaarde Marx aan Weydemeyer, dat de klassentheorie der maatschappij reeds vóór hem door burgerlijke geleerden ontdekt en geformuleerd werd, dat hij — Marx — deze theorie op de verdere ontwikkeling der kapitalistische maatschappij aanwendde tot in de uiterste consequenties, d.w.z. tot aan de dictatuur van het proletariaat. Lenin schreef een boek (Staat en revolutie), waarin hij juist deze principiële marxistische leer van de “niet-orthodoxe”, revisionistische drek van Kautsky, Otto Bauer, enz. bevrijdde en reinigde. Thans komt de Kadt met zijn “recht op meningen” en verklaart ons “bij voorbeeld” over de dictatuur van het proletariaat: zo iets is er in het geheel niet, want in werkelijkheid wordt de dictatuur van het proletariaat slechts door het socialistische deel van het proletariaat verwezenlijkt en bovendien nemen er ook niet-proletariërs aan deel. Met andere woorden, het gaat niet om de dictatuur van een klasse, doch om de heerschappij van een geestelijke gemeente, een aaneensluiting van mensen rondom de idee van het socialisme. Wij zien dus: niet de klassen beslissen in de geschiedenis, doch ideeën. Daarom moet ook ieder zichzelf respecterend mens zich het recht op ideeën voorbehouden! De Kadt stelt “bij voorbeeld” tegenover het marxisme een door en door idealistisch-metafysische (bovenzinnelijke) geschiedenisfilosofie. Een dozijn regels is voor hem voldoende om met de beginselen van het marxisme te breken.

Wij, arme “orthodoxen” geloven echter ook thans nog, dat niet de ideeën het lot der maatschappij bepalen, doch de klassen; dat de sociale ideeën — zoals de oude, dappere Italiaan Antonio Labriola zei — niet uit den hemel vallen, doch directe of historische belangen der klassen tot uitdrukking brengen. De “idee” van het socialisme is de theoretische uitdrukking van de historische tendens van het proletariaat, in verband met de gehele wetmatigheid van de kapitalistische maatschappij. De verhouding tussen klasse en “idee” is niet mechanisch doch dialectisch. De klasse komt niet tot zelfbewustzijn door openbaring doch door harde strijd, die ook de vormen van innerlijke strijd in het proletariaat zelf aanneemt. Zo — met verlof is onze strijd tegen het centrisme een belangrijk bestanddeel van de strijd der arbeidersklasse zelf.

Daarom is het onvermijdelijk, dat in het proces van de ontwikkeling van het proletariaat een schifting der meest ontwikkelden, ruimdenkende en dappersten plaatsvindt, de elite, de werkelijke voorhoede. Het proletariaat kan eerst door de bemiddeling van dit orgaan, dat het belangrijkste is, zijn historische taak vervullen, d.w.z. de macht veroveren en haar in de vorm van de dictatuur handhaven tot aan de volkomen opheffing der klassentegenstellingen. Dat het om de dictatuur der klassen gaat, bewijst de verhouding tussen de klasse en haar voorhoede: zonder de steun van de grote meerderheid der klasse zou de oprichting van de arbeidersstaat onmogelijk zijn. Dat de proletarische revolutie zich echter door de bemiddeling der voorhoede voltrekt, wordt verklaard uit de ongelijksoortigheid van het proletariaat, zoals het ons juist door de geschiedenis gegeven is. Marx opereerde niet met lege abstracties (“klasse”, “socialisme”), doch met historische realiteiten, haar werkelijke samenhang en haar inwerking op elkaar.

Dat aan de dictatuur ook afvalligen van andere klassen deelnemen, is daardoor te verklaren, dat wij met de levende sociale materie te doen hebben, waar de klassen in elkaar overgaan, op elkaar inwerken en niet met de schuifladen van een apotheek, waar ieder preparaat zijn eigen verpakking en etiket heeft. De bepalende historische rol der klassen verleent juist aan de progressieve klasse de bekwaamheid de beste elementen van andere klassen mee te trekken. Daarmee echter, zoals de Kadt doet, de klassentheorie eenvoudig voor nul en nietig te verklaren, dat is hetzelfde, als zou men de wet der zwaartekracht willen loochenen, omdat een luchtblaasje niet naar beneden doch naar boven gaat.

De Kadt neemt dan een ander “voorbeeld”, ditmaal niet tegen Marx, doch tegen Lenin: “Waarom moeten wij”, vraagt hij, “in ons program het ‘radenbeginsel’ aanvaarden, terwijl nog geen spoor van bewijs is gebracht dat de ‘raden’ iets anders (!) zijn dan tijdelijke (!), geïmproviseerde (!!) organisatievormen, waarin de massa zich in de direct revolutionaire periode onmiddellijk voor en onmiddellijk na de strijd om de macht verenigt?” De idealist en metafysicus is niet geneigd grote betekenis aan het “radenbeginsel” toe te kennen, want de raden zijn toch niets meer dan een “tijdelijke” organisatievorm. Zij dienen het proletariaat slechts “onmiddellijk voor en onmiddellijk na de strijd om de macht”. Wij, marxisten, zijn er in het geheel niet op verzot “eeuwige”, onvergankelijke waarden in ons program op te nemen; wij stellen ons juist tevreden met “tijdelijke” dingen, als de raden, die — dat geeft ook de Kadt toe — instrumenten der machtsverovering en machtshandhaving van het proletariaat zijn. Voorlopig is ons dit volkomen genoeg. Wij willen de Kadt en zijn geestverwanten het “recht” geven in de toekomst veel “eeuwiger” organisatievormen te vinden; in de eerste plaats moeten zij echter tenminste trachten de “tijdelijke” raden te scheppen en de macht te veroveren.

Ik zou zo het hele artikel zin voor zin kunnen doornemen om te bewijzen dat — laat men de nietszeggende gemeenplaatsen buiten beschouwing — het artikel van de Kadt slechts uit verschrikkelijke dwalingen ten opzichte van de beginselen van het marxisme bestaat. De Kadt noemt nooit de lichten die hem geïnspireerd hebben. Marx, Engels en Lenin waren het in ieder geval niet. Doch in zijn allernieuwste revisionistische openbaringen vinden wij niets dan naklanken van Bernstein, de Duitse neo-kantianen en ook de austro-marxisten. En dat alles moet voor de opbouw van het program der nieuwe Internationale dienen? Neen toch! Dat moet de Kadt ergens anders voor gebruiken.

Onze criticus is zeer streng tegenover het bolsjewisme, ook tegenover het echte — dat van Lenin. Hij wil het niet “idealiseren”. Dat is ook absoluut niet nodig. Wat de Kadt over leninisme zegt, is werkelijk klagelijk. Wij hebben hier niet met principiële kritiek te doen, doch met verminkte feiten, anachronismen, verkeerd begrepen verhoudingen, foute, persoonlijke waarderingen, e.d. De weerlegging zou daarom, zonder van veel nut te zijn, te veel tijd moeten vergen. Hier is het voldoende vast te stellen, dat de Kadt zeer streng “het systeem Lenin-Trotski” bekritiseert, om zich met het systeem Tranmael te verbinden. Hand in hand met de Noorse sociaaldemocratie, die immers toch slechts een verwaterde uitgave van het austro-marxisme is, wil de Kadt de internationale arbeidersbeweging “revolutionair” vernieuwen op grond der beginselen, die men ons eerst later wil verklappen.

Het “recht” scheve meningen te hebben, willen wij niemand betwisten. De Hollandse arbeiders zouden wij echter uit volle overtuiging willen zeggen: op de filosofie van de Kadt een partij te bouwen, betekent op zand bouwen. Past daar voor op; bouwt op het marxistisch graniet.

16-3-34
L. Trotski

PS

Nadat ik mijn artikel had verzonden, heb ik vernomen dat de Kadt in de gevangenis komt. Dat wij met hem op een front tegen de Hollandse zo goed als tegen iedere andere reactie staan, behoeft niet verzekerd te worden. Dit kan echter de kritiek op zijn artikel niet ophouden. Wij kunnen de ongelukkige politiek van de KPD niet zwijgend nemen, alleen omdat Thaelmann en vele anderen in handen van de beulen zijn. Ook kunnen wij de misdaden van het austro-marxisme niet verzwijgen, ondanks vele heldhaftige offers, die het pas gebracht heeft en nog brengt. De eisen van de revolutionaire politiek gaan boven de veranderingen in het persoonlijke lot uit.

Je L. T.


[1] Het artikel van de Kadt stond in no. 12 van De Nieuwe Weg (dec. 1933).